Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 6

Rekenen en didactiek 2 oefenopgave

Oefenopgave Rekenonderwijs realistisch of traditioneel

U ziet hier verschillende voorbeelden uit rekenboeken. Geef bij elk voorbeeld aan of


deze past bij het realistisch of bij het traditionele rekenonderwijs.
Antwoorden:

a. Realistisch. Er wordt hier gerekend met een rijke context.

b. Realistisch. Er wordt hier gewerkt met een context, de context is nodig om de som te
kunnen maken en hoort bij de instructie.

c. Traditioneel. Eerst wordt er gewerkt met modellen en daarna worden (veel)


oefensommen gemaakt.

d. Traditioneel. Er wordt 1 oplossingsstrategie aangeboden en daarna worden


oefensommen gemaakt.

Overigens zijn de meeste rekenmethodes niet helemaal gebaseerd op het realistisch


rekenen of op het traditionele rekenen. Vaak is er een mix.

De vijf karakteristieke grondprincipes van realistisch rekenen:


1) zelf kennis construeren en concretiseren. ...
2) niveaus en modellen. ...
3) reflectie en eigen producties. ...
4) sociale context en interactie. ...
5) structureren en verstrengeling

Bijvoorbeeld:
Ik heb 3 snoepjes. Jij hebt 2 snoepjes. Hoeveel snoepjes hebben we samen?
Bij realistisch rekenen is er veel ruimte voor de vorming van begrip.

Kinderen moeten begrijpen wat ze doen. Dat is volgens de grondlegger van deze methode
beter dan klakkeloos aannemen dat een som ‘nu eenmaal op die manier’ uitgerekend moet
worden.
Verschil realistisch en traditioneel rekenen
Laten we nog eens teruggaan naar het voorbeeld hierboven:
Ik heb 3 snoepjes. Jij hebt 2 snoepjes. Hoeveel snoepjes hebben we samen?
De traditionele rekenmethode zou hiervoor in de plaats de volgende som beantwoord willen
zien:
3+2=
Het verschil is meteen duidelijk: bij traditioneel rekenen gaat het om kale sommen. Sommen
die meestal maar via 1 weg opgelost dienen te worden, terwijl er misschien wel veel meer
mogelijkheden zijn.
Realistisch rekenen gaat juist uit van dat laatste: er zijn meerdere wegen die naar Rome
leiden en daar mag je kind allemaal gebruik van maken. Zolang hij maar begrijpt wat hij moet
doen om een alledaags probleem of vraagstuk op te lossen.

Bovendien willen de aanhangers van realistisch rekenen graag dat je kind écht begrijpt wat
het doet.

Oefenopgave Effectief rekenonderwijs: het (E)DI-model

Op bladzij 102 van het boek Effectief rekenonderwijs op de basisschool staat een


schematische weergave van een effectieve rekenles. Neem een klas in gedachte (uw
eigen klas, een stageklas, een klas waar u eerder stage hebt gelopen) en maak voor
deze klas een lesvoorbereiding volgens dit schema

Uiteraard is de uitwerking van deze opdracht afhankelijk van de gekozen groep en het
onderwerp van de les. In de les moeten in ieder geval de volgende stappen terugkomen:

Start:
Bij deze stap wordt de voorkennis geactiveerd en het lesdoel gedeeld. Ook is er bij deze
stap even aandacht voor het automatiseren, zorg dat de leerlingen zo veel mogelijk
sommen maken.

Instructie (ik doe het):


Bij deze stap geeft de leerkracht instructie, de leerlingen maken aantekeningen of doen
mee met concreet materiaal. Belangrijk is dat de leerkracht hardop denkt en kleine
stappen maakt.

Begeleide inoefening 1 (wij doen het):


Bij deze stap worden de leerlingen begeleid naar het zelfdoen. Je laat de leerlingen
steeds een groter deel van de opdracht zelf doen. Dit is de fase waarin sterke leerlingen
maar kort meedoen en daarna zelf aan het werk kunnen.

Begeleide inoefening 2 (jullie doen het samen):


De leerlingen maken in tweetallen of kleine groepjes nog een paar opdrachten, de
leerkracht loopt rond, observeert en geeft feedback.

Kleine lesafsluiting (jij doet het):


Even controleren welke leerlingen zelf aan de slag kunnen. Deze leerlingen gaan
zelfstandig aan het werk (pas als minimaal 80% dit niveau heeft). De leerlingen di dit nog
niet bereikt hebben, krijgen een verlengde instructie.

Verlengde instructie:
De leerlingen die nog niet zelfstandig aan het werk kunnen, krijgen een verlengde
instructie om het lesdoel te behalen.

Verdiepende instructie:
Na de verlengde instructie is er ruimte om de sterke leerlingen een verdiepende
instructie te geven.

Grote lesafsluiting:
Controleer of het lesdoel behaald is en evalueer de werkhouding. Gebruik bijvoorbeeld
een doelenchecker.
1. Het lesdoel
Een goede les heeft een duidelijk doel dat concreet omschrijft wat de leerlingen aan het eind
van de les weten en kunnen. Bovendien is een duidelijk doel controleerbaar.
Wanneer je het doel tijdens de les regelmatig herhaalt, merken leerlingen dat alle fasen van
de les samenhangen met het lesdoel.

Het is belangrijk om het lesdoel met de leerlingen te delen, zodat ze actief betrokken
worden bij wat ze gaan leren.

2. Controle van begrip


Bij een EDI-les contoleer je tijdens het lesgeven voortdurend of de leerlingen de leerstof
begrijpen. Het controleren van begrip (cvb) zorgt ervoor dat je als leerkracht je leerlingen
helpt om het doel van de les te behalen. Ook leer je zo je leerlingen en hun mogelijkheden
goed kennen. Bovendien kun je direct feedback geven en op tijd ingrijpen als er fouten
gemaakt worden.
Het controleren van begrip tijdens een EDI-les gaat als volgt: je legt uit en stelt om de paar
minuten vragen aan de leerlingen over wat je zojuist hebt uitgelegd. Je legt uit en je vraagt.
Je legt uit en je vraagt. Je legt uit en je vraagt.

De stapstenen van het controleren van begrip.


Het controleren van begrip is een belangrijk onderdeel van een EDI-les. Bij het controleren
van begrip kunnen steeds de volgende zes stappen gevolgd worden:

Eerst instructie geven. Een EDI-les begint áltijd met een instructie. De cvb-vragen zijn
bedoeld om te controleren of je instructie effectief is geweest.
Dan pas vragen stellen over wat zojuist is uitgelegd.
Denktijd bieden. Alle leerlingen worden zo aangezet om na te denken. Eventueel laat je je
leerlingen met hun schoudermaatje overleggen.
Willekeurig beurten geven. Tenminste drie leerlingen krijgen de beurt.
Is het antwoord goed, gedeeltelijk of bijna goed, of helemaal fout?
Feedback geven. Je herhaalt het antwoord als het goed is, je vult het antwoord aan, als het
gedeeltelijk goed is en je legt opnieuw uit als het antwoord fout is.

3. Leerlingen activeren
Tijdens een EDI-les zijn de leerlingen voortdurend actief betrokken. Er zijn verschillende
manieren om tijdens een les álle kinderen te activeren.

Willekeurig beurten geven met het beurtenbakje


In mijn lokaal staat een beurtenbakje. Hierin zitten houten ijsstokjes, waarop ik de namen
van de leerlingen heb geschreven.
Na mijn uitleg stel ik een vraag en roer ik met mijn hand door de ijsstokjes. Na voldoende
denktijd pak ik een stokje en noem de naam van de leerling.

Na de vraag (en het antwoord) gaat het stokje weer terug in het beurtenbakje. Kinderen
weten dat ze opnieuw de beurt kunnen krijgen.
Twee mooie tips van Marcel Schmeier:
* Je kunt de stokjes markeren door de rand bovenaan te kleuren. Zet het stokje op de kop
terug en je ziet eenvoudig welke leerlingen nog geen beurt hebben gehad, zonder dat de
leerlingen dit merken.
* Je kunt gebruik maken van het zogenoemde “smokkelstokje”. Bij de derde beurt trek je
weer een stokje, maar in plaats van de naam te lezen die erop staat, zeg je de naam van een
zwakke leerling. Doordat deze het antwoord al twee keer heeft gehoord, kan hij/zij ook een
goed antwoord geven en op deze manier een succeservaring opdoen.

Wisbordjes
Wisbordjes zijn plastic bordjes waarop de leerlingen hun antwoord met een uitwisbare stift
schrijven en het daarna aan de leerkracht laten zien.
Iedere individuele leerling wordt op deze manier geactiveerd. Bovendien heb je als
leerkracht direct zicht of echt iedereen heeft begrepen wat je zojuist hebt uitgelegd.
Wisbordjes kun je kopen, maar ook zelf maken. Google maar eens op het woord
“wisbordjes” en je krijgt talloze voorbeelden.

Schoudermaatjes
Je kunt je leerlingen individueel laten nadenken, maar je kunt ze ook laten samenwerken in
tweetallen. Leerlingen horen zo ook het antwoord of de oplossingsstrategie van hun
schoudermaatje. Ook verwoorden ze zo hun gedachten hardop, waardoor ze zich de leerstof
beter eigen maken. Bovendien krijgen ze feedback op hun eigen antwoord of strategie.

4. Lesafsluiting
Tijdens de lesafsluiting laten de leerlingen zien of ze het lesdoel beheersen. Dit doen ze door
een korte opdracht te maken of een controlevraag te beantwoorden.
De lesafsluiting in een EDI-les vindt plaats vóór de fase van zelfstandige verwerking. Je wilt er
als leerkracht namelijk zeker van zijn dat je leerlingen de leerstof begrijpen, voordat ze
zelfstandig aan het werk gaan.
Bovendien is de lesafsluiting belangrijk, omdat deze de mogelijkheid geeft om te kijken of er
nog leerlingen zijn die een verlengde instructie nodig hebben.
Als 80 procent van de leerlingen de leerstof voldoende begrijpt, kun je overgaan naar de fase
van zelfstandige verwerking. De leerlingen die het lesdoel nog niet behaald hebben geef je
verlengde instructie.

1. Lesdoel. Dit doel wordt expliciet met de kinderen gedeeld; door voor te lezen
of op het bord te schrijven.
2. Activeren van voorkennis. ...
3. Onderwijzen van het concept.
4. Onderwijzen van de vaardigheid.
5. Belang van de les.
6. Begeleide inoefening. ...
7. Lesafsluiting. ...
8. Zelfstandige verwerking.
Een les volgens Expliciete Directe Instructie
Een EDI-les is als volgt opgebouwd:

Lesdoel. Dit doel wordt expliciet met de kinderen gedeeld; door voor te lezen of op het bord
te schrijven.
Activeren van voorkennis. De leerlingen krijgen een opdracht die aansluit bij de te geven les,
maar daarvoor ze de benodigde kennis al in huis hebben.
Onderwijzen van het concept.
Onderwijzen van de vaardigheid.
Belang van de les.
Begeleide inoefening. De leerlingen nemen het toepassen van de leerstof over. Ondertussen
controleert de leerkracht telkens of ze het correct doen en begrijpen.
Lesafsluiting. De leerlingen maken opdrachten of beantwoorden vragen om te laten zien dat
ze het lesdoel beheersen. Daarna mogen ze pas zelfstandig inoefenen.
Zelfstandige verwerking.
Verlengde instructie. De leerlingen waarbij bij de lesafsluiting bleek dat ze het lesdoel nog
niet voldoende beheersen, krijgen een verlengde instructie van de leerkracht.
Technieken bij Expliciete Directe Instructie
In een EDI-les zet de leerkracht de volgende technieken in:

Controleren van begrip: de leerkracht monitort telkens of alle leerlingen begrijpen wat is
uitgelegd. Niet na de les of tijdens de toets, maar tijdens de les. Stapstenen voor het
controleren van begrip:
Eerst instructie geven.
Dan pas vragen stellen. Specifieke vragen over wat zojuist is onderwezen.
Denktijd bieden.
Willekeurig beurten geven. Geef tenminste drie leerlingen een beurt. Gebruik een
beurtenbakje, o.i.d.
Luisteren.
Feedback geven. Herhaal een goed antwoord, vul aan als het gedeeltelijk goed is. Leg
klassikaal opnieuw uit als het antwoord niet goed is.
Uitleggen: lesgeven door te vertellen.
Voordoen: lesgeven door gebruik te maken van voorwerpen.
Hardop denken: lesgeven door hardop te denken en de leerlingen zodoende te laten zien
hoe een expert de opdracht aanpakt. Dit heet ook wel ‘modellen’.

Oefenopgave Differentiëren in de rekenles

Er zijn talloze rekenspelletjes en websites waarmee het automatiseren geoefend kan


worden. Zoekt u eens vijf spelletjes of websites op om de tafelsommen te oefenen, bekijk
de gevonden spelletjes/websites eens kritisch. In hoofdstuk 5 van uw boek Effectief
rekenonderwijs staat beschreven waaraan effectief automatiseren moet voldoen.
Oefenen kinderen hiermee echt het automatiseren, of hebben ze tijd genoeg om de
sommen uit te rekenen? En (vooral bij de spelletjes) hoeveel sommen maken de
kinderen eigenlijk in 10 minuten?
Bij veel spelletjes hebben de leerlingen genoeg tijd om de som uit te rekenen. Ook zijn er
veel klassikale spellen waarbij maar 1 kind tegelijk aan het rekenen is. Een goede
automatiseringsopdracht zorgt ervoor dat alle kinderen zo veel mogelijk sommen maken
in korte tijd.

Oefenopgave Leerlijnen in het rekenonderwijs

Kies één van de leerlijnen rekenen en bekijk de rekenmethode van de stageschool. Hoe
wordt deze leerlijn opgebouwd in de rekenmethode? Kijk ook terug naar het eerste
hoofdstuk van deze module. Is de opbouw meer realistisch of meer traditioneel?

Bij een meer traditionele opbouw wordt begonnen met een instructie. Bij deze instructie
werken de kinderen met concreet materiaal. Per les wordt maar één onderwerp
behandeld, de leerlingen maken veel sommen om te oefenen. Het toepassen van het
geleerde in een context is het sluitstuk.

Bij een meer realistische opbouw wordt begonnen met een concrete situatie. Leerlingen
bedenken hun eigen oplossingsstrategie of er worden meerdere oplossingsstrategieën
aangeboden. De leerlijnen worden verstrengeld aangeboden.

Veel rekenmethodes bieden een mix van realistisch en traditioneel rekenen.


Bovenstaande verschillen zijn het meest in het oog springend.

You might also like