Tweede Versie Lesvoorbereiding Wiskunde

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 15

KAREL DE GROTE HOGESCHOOL

Educatieve bachelor lager onderwijs


Onderwijsgroep Onderwijs
Campus Zuid, Brusselstraat 45 - 2018 Antwerpen
M: stage.basisonderwijs@kdg.be
W :http://praktijkweb.kdg.be

LESVOORBEREIDING
Administratieve gegevens
Naam Jana Vindevogel Stagejaar 2 Klasgroep KDG C
School Gesub. Vrije Basisschool De Tandem Leerjaar 5e Aantal lln. 20
Datum 29 november 2022
Mentor Veerle De Peuter Uur Voormiddag
Leergebied/ Ontwikkeling van wiskundig denken Leerdomein/ Meten en metend rekenen
ontwikkelveld(en) ontwikkelthema’s
Lesonderwerp Afstand – tijd – snelheid

Bedenkingen door mentor


De mentor noteert hieronder enkel de conclusie van de feedback. De concrete feedback vermeldt de mentor in de lesvoorbereiding zelf.
□ Met deze lesvoorbereiding mag je lesgeven, indien je aan de slag gaat met de feedback op je lesvoorbereiding en in de
lesrealisatie.
□ Deze les diende je te laat in. De mentor geeft geen feedback op deze les. Je mag hierdoor deze les niet of maar gedeeltelijk
geven.
□ Deze les moet je verder uitwerken op het lesvoorbereidingsformulier. Toevoegingen op het bestaand materiaal volstaan
niet.
□ Deze lesvoorbereiding moet je opnieuw maken want…

Beginsituatie
Wat is de inhoudelijke voorkennis van de leerlingen in functie van het lesdoel?
De leerlingen hebben vorige week kennis gemaakt met het onderwerp door verschillende proeven uit te voeren op de
speelplaats.
Onderstaande lessen kwamen aan bod in het vierde leerjaar.

Welke leerlingspecifieke gegevens zijn relevant voor deze Hoe speel ik hierop in?
les?
De lessen over tijd zullen alle leerlingen op niveau vijfde Ik loop tijdens de oefeningen door de klas, zodat ik kan zien
leerjaar volgen. We kunnen nog niet inschatten wie er extra welke leerlingen extra ondersteuning nodig hebben.
ondersteuning nodig zal hebben bij dit onderwerp. Ik probeer de leerlingen steeds te helpen als ze een vraag
Normaal: hebben.
• Nadir volgt voor bewerkingen een apart traject.
• Oona, Axel, Lorenta, Djenna, Hana, Mila, Jamilla
volgen vaak lessen op niveau vierde leerjaar.
• Marthe, Loes, Bas, Manu volgen meestal wiskunde
op niveau zesde leerjaar.
• De overige leerlingen volgen meestal de lessen op
niveau vijfde leerjaar.

Situering in het leerplan


Geef de juiste leerplandoelen (tot op het niveau van de ontwikkelstappen bij ZILL). Gebruik je het leerplan van OVSG of GO!? Dan noteer je
ook de leergebiedoverschrijdende eindtermen.
Voeg bij lessen Muzische vorming de conceptcirkel toe
Leerplan Zill
WDmm3 – Schatten, meten en rekenen met maateenheden
• Tijd > 6-8j De maateenheden voor tijd (uur, minuut, seconde), hun symbolen (u., min., sec.) en de onderlinge
verhouding kennen
• Tijd > 10-12j Tijdsduur berekenen in uren en/of minuten en/of seconden
• Tijd > 10-12j Rekenen met tijd in relatie tot snelheid vanuit betekenisvolle situaties

Kerndoel
Selecteer 1 tot 3 doelen die je op het einde van de les wenst te bereiken.
1. De leerlingen kunnen de relatie leggen tussen afstand (afgelegde weg), tijd en gemiddelde snelheid en het
ontbrekende gegeven berekenen wanneer twee elementen gegeven zijn.
2. De leerlingen kunnen verwoorden in welke situaties snelheid wordt uitgedrukt in meter per seconde en de afkorting
‘m/sec.’ lezen en noteren.
3. De leerlingen kunnen vraagstukken over één grootheid – snelheid – oplossen.

Leerinhoud
Je noteert zeer gedetailleerd en eenduidig de leerstof die in deze les aan bod komt
Welke leerinhouden bied je tijdens deze les aan je leerlingen aan?
De leerlingen begrijpen het verband tussen tijd, afstand en snelheid.
• De afstand: de weg die afgelegd werd.
• De tijd: de tijd die nodig was om die afstand af te leggen.
• De snelheid: de afgelegde afstand per tijdseenheid.

De leerlingen gebruiken rekentaal:


• Snel/sneller/snelst
• Traag/trager/traagst
• De afstand
• De tijd
• De snelheid
• Kilometer per uur
• Meter per seconde

De leerlingen lezen eenvoudige uurtabellen en interpreteren de gegevens.


De leerlingen leren werken met verhoudingstabellen.
Welke mogelijke valkuilen kunnen er tijdens deze les zijn voor de leerlingen?
De leerlingen kunnen moeilijkheden ondervinden bij de tijd die in een breuk wordt voorgesteld.
De leerlingen kunnen moeilijkheden ondervinden bij het gebruiken van een verhoudingstabel, ze kunnen de verbanden niet
leggen.
Over welke informatie beschik jij als leerkracht om meer over het onderwerp te weten en dus inhoudelijk expert te zijn?
De afstand: de weg die afgelegd werd.
De tijd: de tijd die nodig was om die afstand af te leggen.
De snelheid: de afgelegde afstand per tijdseenheid.
è Snelheid kan worden uitgedrukt in km/uur en m/sec.

• Snelheid is een samengestelde grootheid die de verhouding uitdrukt tussen de afgelegde afstand per tijdseenheid.
Met behulp van verhoudingstabellen kan je de onderlinge verhouding tussen afstand en tijd weergeven.

Hoe groter de snelheid, hoe minder tijd je nodig hebt om eenzelfde afstand af te leggen. Snelheid en tijd zijn omgekeerd
evenredig bij gelijke afstand.
Hoe groter de snelheid, hoe groter de afstand is die je in eenzelfde tijd kunt afleggen. Snelheid en afstand zijn recht
evenredig bij gelijke tijd.

Conclusie: Hoe groter de afstand, hoe meer tijd je nodig hebt om die afstand af te leggen bij een constante snelheid. Hoe
kleiner de afstand, hoe minder tijd je nodig hebt om die afstand af te leggen bij een constante snelheid. Afstand en tijd zijn
recht evenredig bij een constante snelheid.

Bronnen
Noteer handboeken, handleiding van de methode (+lesnummer), naslagwerken, www, documentatie v/d stageschool of hogeschool, …
1. Handleiding blok 10 Reken Maar!
2. Bingel (blok 10, les 112)

Bijlagen
Noteer alle bijlagen die je gebruikt: o.a. zelf ingevuld en bewerkt werkboek en/of extra werkblaadje, PPT, zaalplan (les LO)…
Werkboek
Gynzy (zie bordschema)
Lesverloop in verschillende fasen
K/G/I Timing Onderwijs- en leeractiviteiten Organisatie
Je maakt een duidelijk lesscenario waarin je jouw uitleg aan de kinderen uitschrijft in de directe rede. Je noteert alles wat materialen/afspraken/differentiatie
je tijdens de les zal zeggen, vragen, (voor)doen … alsook alles wat de leerlingen zullen zeggen, antwoorden, doen …
vooraf

• De leerkracht heeft een gynzy gemaakt.

Lesinstap
Concreet lesdoel: De leerlingen herhalen/frissen op wat ze vorige week gezien hebben. • Computer
K 5 • Gynzy
minuten De leerkracht zegt:
• Vorige week deden we een aantal proefjes op de speelplaats, kan iemand mij vertellen wat jullie
toen moesten doen?

De leerlingen antwoorden.

De leerkrahct zegt:
• Klopt! We hebben toen op de speelplaats een aantal proefjes gedaan rond tijd, snelheid en afstand.
• Bij de ene proef bleef de afstand gelijk (20m), maar doordat je op verschillende manieren de afstand
aflegde veranderde de tijd.
• Bij de andere proef bleef de tijd gelijk (10sec), maar veranderde de afstand.

De leerkracht zet gynzy op en zegt:


• Kan iemand mij vertellen wat je ziet op het scherm?
• Denk aan wat we vorige week deden.

De leerlingen antwoorden (lopers, een verkeersbord,


zone 30, …).

De leerkracht zegt:
• Waarmee hebben deze foto’s/begrippen te
maken?

De leerlingen antwoorden (tijd, snelheid en afstand).

De leerkracht zegt:
• Klopt! Deze begrippen hebben te maken met tijd, snelheid en afstand.
• Kan iemand mij vertellen wat tijd, snelheid en afstand wil zeggen.
De leerkracht duidt een aantal leerlingen aan.

De leerlingen antwoorden.

De leerkracht zegt:
• De afstand is inderdaard de weg die afgelegd werd.
• Tijd heb je nodig om een afstand af te leggen.
• Snelheid is de afgelegde afstand per tijdseenheid.

De leerkracht laat de volgende slide op gynzy zien.

De leerkracht zegt:
• We kunnen snelheid ook uitdrukken.
• Weet iemand op welke 2 manieren we dat kunnen doen?

De leerlingen antwoorden (‘km/u.’, ‘m/sec.’).

De leerkracht zegt:
• We drukken snelheid uit in ‘km/u.’ en ‘m/sec.’.
• Wat betekent dat nu eigenlijk?

De leerlingen antwoorden.

De leerkracht zegt:
• Over een langere afstand of gedurende een langere tijd is de snelheid meestal niet gelijk.
• We spreken daarom van gemiddelde snelheid, de snelheid die gemiddeld over een langere afstand
of gedurende een langere tijd wordt gehaald.
• Voor grotere afstanden drukken we deze uit in ‘kilometer per uur’ en voor kleinere afstanden
drukken we deze uit in ‘meter per seconde’.
• Als we nog eens terugdenken aan vorige week, hoe drukten we toen de gemiddelde snelheid uit?

De leerlingen antwoorden (in ‘m/sec.’).

De leerkracht zegt:
• Juist! Vandaag gaan jullie leren hoe je afstand, tijd en gemiddelde snelheid kan berekenen in een
verhoudingstabel.
• Kan iemand mij vertellen wat een verhoudingstabel is?

De leerlingen antwoorden.

De leerkracht zegt:
• Een verhoudingstabel is een hulpmiddel om te rekenen met verhoudingen.
• Een verhouding laat zien hoeveel keer iets groter of iets kleiner is ten opzichte van het andere.

Fase 1 Uitleg
K 10 Concreet lesdoel: De leerlingen leren hoe ze afstand, tijd en gemiddelde snelheid berekenen in een • Computer
minuten verhoudingstabel. • Gynzy
• Bingel
De leerkracht projecteert via gynzy een voorbeeldoefening en zegt: • Filmpje bordboek
• Ik ga jullie leren hoe je afstand, tijd en gemiddelde snelheid kan berekenen in een verhoudingstabel.
• Wit er iemand de opgave lezen?

De leerkracht duidt een leerling aan die de opgave leest.


“Ella fietst met een gemiddelde snelheid van 10 km per uur. Ze fietst
gemiddeld … km in een halfuur en … km in 2 uur.”

De leerkracht zegt:
• Op welke vragen willen we een antwoord weten?

De leerlingen antwoorden (hoeveel km ze fietst in een halfuur en hoeveel km ze fietst in 2 uur).

De leerkracht zegt:
• We willen inderdaad weten hoeveel km Ella fietst in een halfuur en hoeveel km ze fietst in 2 uur.
• Wat weten we al door de opgave?

De leerlingen antwoorden (de gemiddelde snelheid van Ella is 10 km per uur).

De leerkracht zegt:
• We weten dat Ella met een gemiddelde snelheid van 10 km per uur fietst.
• We gaan nu aan de hand van een verhoudingstabel berekenen hoeveel km Ella fietst in een halfuur
en hoeveel km ze fietst in 2 uur.

De leerkracht zegt:
• Op mijn bord zien jullie een verhoudingstabel staan.
• Het woord afstand en het woord tijd staan al in de tabel, maar kennen we Ella haar afstand en haar
tijd al?

De leerlingen antwoorden.

De leerkracht zegt:
• Ja! Ella fietst 10 km in 1 uur.
De leerkracht laat dit zien op haar bord.

De leerkracht zegt:
• Wat willen we nu te weten komen?
De leerlingen antwoorden (hoeveel km ze fietst in een halfuur).

De leerkracht zegt:
• We willen weten hoeveel km Ella fietst in een halfuur.
• Wat is een halfuur van een uur of wat is 30 minuten van 60 minuten?

De leerlingen antwoorden (de helft van een uur).

De leerkracht zegt:
• Juist! Een halfuur is de helft van een uur, ofwel 30 minuten.
• Waar zouden we dit kunnen noteren in onze verhoudingstabel?

De leerlingen antwoorden.

De leerkracht zegt:
• We schrijven dit naast het vakje van 1 uur.
• Als we een halfuur willen noteren in de vorm van een
breuk, weet iemand hoe we dit zouden opschrijven?

De leerlingen antwoorden.

De leerkracht zegt:
• De breuk die we noteren is ½.
• Wat hebben we gedaan om van 1 uur (60 minuten) naar ½ van een uur (30 minuten) te gaan?

De leerlingen antwoorden (we delen het uur door 2).

De leerkracht zegt:
• We moeten inderdaad delen door 2.

De leerkracht laat dit zien op het bord.

De leerkracht zegt:
• Nu we de tijd gedeeld hebben door 2, wat zouden we
dan met de afstand moeten doen?

De leerlingen antwoorden (ook delen door 2).


De leerkracht zegt:
• We moeten de afstand ook delen door 2.

De leerkracht laat dit zien op het bord en zegt:


• Als we 10 km delen door 2, hoeveel km houden we dan
nog over?

De leerlingen antwoorden (5 km).

De leerkracht laat het juiste antwoord zien op het bord en zegt:


• We weten nu dat Ella 5 km fietst in een halfuur, wat
moeten we nog berekenen?

De leerlingen antwoorden (we moeten nog weten hoeveel km ze fietst in 2 uur).

De leerkracht zegt:
• Klopt! We willen nu nog weten hoeveel km Ella in 2 uur fietst.
• Hoe gaan we dit berekenen?

De leerlingen antwoorden.

De leerkracht zegt:
• Hoeveel keer zitten 30 minuten in 2 uur?

De leerlingen antwoorden (4).

De leerkracht zegt:
• Om van 30 minuten naar 2 uur te gaan moeten we maal 4 doen.
• Wat moeten we dan nog doen met de afstand?

De leerlingen antwoorden (ook maal 4).

De leerkracht zegt:
• Hoeveel is 5 km maal 4?

De leerlingen antwoorden (20 km).

De leerkracht laat het juiste antwoord in de verhoudingstabel zien en zegt:


• Hoeveel km fietst Ella nu in een halfuur en hoeveel km fietst ze in 2 uur?
De leerlingen antwoorden (Ella fietst 5 km in een halfuur en
20 km in 2 uur).

De leerkracht vult de opgave op het bord in.

De leerkracht vraagt of de leerlingen de oefening begrepen


hebben.

De leerlingen antwoorden.

De leerkracht zegt:
• Ik toon nog een filmpje ter verduidelijking.

De leerkracht zet het filmpje op.

De leerkracht vraagt of de leerlingen het begrepen hebben.

De leerlingen antwoorden.

Fase 2 Verwerking
Concreet lesdoel: De leerlingen maken klassikaal en individueel de oefeningen in hun boek. • Werkboek
K/I 20 • Bordboek
minuten De leerkracht zegt:
• Het is tijd om aan de slag te gaan met de oefeningen in jullie boek.
• Neem allemaal jullie werkboek van wiskunde op pagina 57.

De leerkracht schrijft het paginanummer op het bord.

De leerlingen nemen hun werkboek van wiskunde uit hun bank.

De leerkracht zegt:
• Op pagina 57 zien jullie ongeveer dezelfde oefening als die van vorige week.
• Kunnen jullie mij eens vertellen wat je hebt genoteerd bij de vragen onder de tabellen?

De leerkracht overloopt de gevonden antwoorden en laat deze op het bordboek zien.

De leerkracht zegt:
• We gaan verder met oefening 2.
• Wil er iemand de opdracht eens voorlezen?

De leerkracht duidt een leerling aan die de opdracht moet voorlezen.


De leerling leest de opdracht voor.

De leerkracht zegt:
• We moeten de afstand, tijd of snelheid berekenen.
• Hoe konden we nu weer snelheid uitdrukken?

De leerlingen antwoorden (in ‘km/u.’ en ‘m/sec.’).

De leerkracht projecteert het juiste antwoord en zegt:


• De leerlingen die de oefeningen begrepen hebben, mogen zelfstandig aan de slag gaan.
• De leerlingen die nog wat extra uitleg nodig hebben, mogen hier samen bij mij komen zitten.

De leerkracht maakt samen met de leerlingen die extra uitleg nodig hebben oefening a en oefening d.
De andere leerlingen maken zelfstandig de oefeningen.
De leerkracht loopt rond in de klas en helpt de leerlingen.

De leerkracht zegt:
• Wie klaar is moet oefening 2, mag aan oefening 3 beginnen.

De leerlingen verbeteren nadien samen met de leerkracht de oefeningen.


De antwoorden worden op het bord geprojecteerd.

De leerlingen werken zelfstandig aan de oefeningen, terwijl de leerkracht rondloopt.

De leerkracht zegt:
• Leg allemaal jullie pen neer.
• We gaan samen even kijken naar de tabel bij oefening 3
• Wat zien jullie in die tabel staan?

De leerlingen antwoorden.

De leerkracht zegt:
• Hoe moet je die gegevens interpreteren?

De leerlingen antwoorden.

De leerkracht zegt:
• Jullie krijgen nu nog even tijd om verder aan de oefeningen te werken.

De leerkracht loopt rond in de klas en helpt die leerlingen die een vraag hebben.
De leerkracht overloopt nadien de antwoorden met de leerlingen en projecteert telkens het antwoord.
Afronding Conclusie
Concreet lesdoel: De leerlingen kunnen terugkoppelen wat ze net hebben geleerd.
K 5
minuten De leerkracht zegt:
• Kan iemand mij vertellen wat we net hebben geleerd?

De leerlingen antwoorden.
De leerkracht zegt:
• Vonden jullie deze oefeningen moeilijk of gemakkelijk?

De leerlingen antwoorden.

De leerkracht bedankt de leerlingen om zo goed mee te doen tijdens de les.


Bordschema/visuele ondersteuning
Welke visuele ondersteuning voorzie je bij de inhouden?
Zo ziet je bordplan eruit op het einde van de les. Bij gebruik van het digibord: voeg alle ‘slides’ toe, dus niet enkel het bordboek.

Gynzy Werkboek
Bijlagen
Voeg een scan van de ingevulde werkblaadjes toe.
a. Je vult de werkblaadjes / werkboek van de kinderen zelf in: op die manier oefen je de leerstof zelf. Je voegt geen verbetersleutel uit de
methode toe.
b. Noteer hulpvragen bij elke oefening. Welke bijvragen kan je stellen aan leerlingen die de leerstof niet goed begrijpen? Hoe help je hen
verder op weg?
c. Duid moeilijke woorden aan, …

You might also like