Professional Documents
Culture Documents
Elektriciteit Theorie & Lab
Elektriciteit Theorie & Lab
ELEKTRICITEIT
elek t ri c i t ei t
THEORIE & LAB
•
PROEFONDERVINDELIJK deel 1
THEORIE
&
LAB
d eel
1
ISBN 978-90-301-4480-9
Rudi Vrancken
project huisinstallatie
PrOEFONDERVINDELIJK deel 1
Rudi Vrancken
Plantyn
inhoud
Voorwoord 4
Deel 1 Energie 5
Deel 2 De elektrische stroomkring 21
Deel 3 De hoeveelheid elektriciteit en de wet van Faraday 41
Deel 4 De elektrische spanning 49
Deel 5 De elektrische weerstand 63
Deel 6 De wet van Ohm 97
Deel 7 Vermogen, arbeid en rendement 109
Deel 8 Het schakelen van weerstanden 129
Deel 9 In serie schakelen van weerstanden 143
Deel 10 In parallel schakelen van weerstanden 161
Deel 11 Het gemengd schakelen van weerstanden 179
Deel 12 De wet van Pouillet – Temperatuurscoëfficiënt 207
Deel 13 Scheikundige spanningsbronnen 229
Deel 14 Schakelen van bronnen 248
Beste leerling
Dit boek, Elektriciteit & Lab deel 1, biedt je ondersteuning voor de vakken elektriciteit en lab
en is een onderdeel van de methode ‘Project huisinstallatie’.
Naast dit leerkwerboek bestaan in de reeks Project huisinstallatie:
- Elektriciteit Theorie & lab proefondervindelijk – deel 2
- Elektriciteit Installatiemethoden en praktijkboek – deel 1
- Elektriciteit Installatiemethoden en praktijkboek – deel 2
- Project huisinstallatie Naslagwerk
- Lerarenkit Project huisinstallatie (via Knooppunt), inclusief bordboeken van alle uitgaven binnen
de reeks + de oplossingen van alle werkboeken + extra ondersteunend materiaal
Veel succes!
De auteur
e n e r g i e
Om te kunnen lopen, fietsen of werken (arbeid verrichten) heb je dus energie nodig. Je hebt meestal
een apparaat nodig om je energie om te zetten. Om te mountainbiken heb je een mountainbike
nodig. Om te tennissen heb je een tennisbal en een tennisracket nodig, enz.
Je mountainbike zet je energie om in beweging, wat men bewegingsenergie of mechanische energie
noemt. Energie kan ook vele andere vormen aannemen.
te onthouden
Mechanische energie
Men onderscheidt twee soorten:
• bewegingsenergie:
een rijdende auto, een draaiende boor, een draaiende motor, enz.
• potentiële energie:
een gespannen boog of opgespannen veer
de watermassa die tegengehouden wordt door een stuwdam
Wanneer elektrische stroom door een weerstandselement vloeit, dan wordt er warmte ontwikkeld
(het joule-effect).
Toepassingen zijn: een eierkoker, een koffiezetapparaat, een elektrisch vuur, een oven enz.
Lichtenergie
- een draad die sterk verhit wordt, zendt lichtstralen uit, zoals bij gloeilampen (gloeilampen geven
hierbij ook warmte-energie af);
- zonnepanelen (fotovoltaïsche cellen) zetten lichtenergie (zonlicht) om in elektrische energie.
licht
selenium
3
V naar elektrische energie plaats.
verdund
zwavelzuur
koper zink
Als je een spanning plaatst over twee plaatjes (bv. zink en staal) die in een zout- of zuuroplossing
staan, dan vindt er een chemische werking plaats → elektrolyse.
Er ontstaan gasbellen en deeltjes van het ene plaatje worden ontbonden en slaan neer op het andere
plaatje.
Andere energievormen
• kernenergie (de energie die vrijkomt bij kernsplijting)
• geluids- of akoestische energie (bv. uit een luidspreker)
• zonne-energie: (bestaande uit licht- en warmte-energie)
• magnetische energie: (de aantrekkings- of afstotingskracht van een magneet)
• stralingsenergie: (bv. röntgenstralen)
• …
te onthouden
Energie toont zich in vele vormen, namelijk: warmte, licht, beweging, elektriciteit, geluid, straling,
scheikundige uitwerking, enz…
elektriciteit → warmte
Het warmte-effect of joule-effect
Is het omvormen van elektrische energie in warmte-energie.
Dit wordt nuttig gebruikt in elektrische verwarmingsapparaten zoals
elektrische fornuizen, strijkijzers, droogkasten, …
elektriciteit → licht
Het lichteffect
Dit verschijnsel verkrijgt men wanneer elektrische stroom door een
gloeidraad vloeit, waardoor de gloeidraad witgloeiend wordt en licht
uitstraalt.
elektriciteit → vonk
Vonkopwekking
Wanneer tussen twee punten een te hoge spanning optreedt dan ontstaat er doorslag waarbij er
vonken verschijnen.
Toepassing: bij de ontsteking van een
samengeperst gasmengsel in benzinemotoren
(bougies) en bij lastoestellen.
3 4
1. bedieningstoets
2. contact
3. contact
4. veer
Toepassingen: relais,
elektrische motoren,
zoemer, enz.
relais
elektriciteit → elektrolyse
Het scheikundig effect
Het verschijnsel waarbij men elektrische energie omzet
in scheikundige energie (elektrochemie) noemt men
elektrolyse.
elektriciteit → schok
Het schokeffect
Wanneer elektrische energie door het lichaam van mens of
dier vloeit, dan veroorzaakt die schokken in het lichaam. Die
kunnen de dood tot gevolg hebben (= elektrocutie).
Toepassingen:
- schrikdraad bij weideafsluiting, de elektrische stoel;
- de defibrillator die door aangepaste elektrische
schokken het hart weer op normale wijze aan het
kloppen krijgt bij hartstilstand (zie foto).
Thermische centrale
verbranden van
brandstof G
warmte +
water = T E
kerncentrale stoom
U N
kernsplitsing
beweging
R E
mechanisch
waterkrachtcentrale
B energie R
I A
stromend water
N T
windkrachtcentrale E O
wind R
elektrische
energie
elektriciteit
In de kerncentrale wordt kernenergie omgevormd tot warmte-energie door van water stoom te
maken.
De stoom drijft een turbine (schoepenrad) aan, waardoor de warmte-energie omgevormd wordt in
mechanische energie. Op de as van de turbine draait een generator mee die van mechanische energie
elektriciteit maakt.
In een waterkrachtcentrale wordt water dat tijdens de daluren omhoog gepompt is, gebruikt om
turbines aan te drijven (Trois-pont boven aan de watervallen van Coo).
luchtstroom
koeltoren
stoom
turbine alternator
condensor
pomp
water
brander
pomp luchttoevoer
schouw
1. ...................................................................................................................................
2. ...................................................................................................................................
3. ...................................................................................................................................
schoorsteen luchtstroom
koeltoren
filter
reactor condensor
pomp pomp
water
pomp luchttoevoer
dubbel luchtdicht omhulsel
1. ...................................................................................................................................
2. ...................................................................................................................................
3. ...................................................................................................................................
elektriciteit + lab | deel 1 | ENERGIE 14
Welke energieomvormingen gebeuren er in een waterkrachtcentrale om elektriciteit op te wekken?
bovenbekken
trans-
formator
alternator turbine
onderbekken
1. ...................................................................................................................................
2. ...................................................................................................................................
3. ...................................................................................................................................
generator
aandrijving
ventilatie
oriëntatie-
inrichting rotor
schijfrem
wieken
1. ...................................................................................................................................
2. ...................................................................................................................................
elektriciteit + lab | deel 1 | ENERGIE 15
Om zelf een kleine hoeveelheid stroom op te wekken heb je eigenlijk niet zo veel nodig.
Je kan dat immers al met je fietsdynamo (het correcte woord is eigenlijk fietsgenerator).
Door op de pedalen te trappen breng je het wiel in beweging waartegen de dynamo meedraait.
Zo wek je voldoende stroom op om het licht van je fiets te doen branden.
Als je dit vergelijkt met de elektriciteitscentrale, dan kan je de dynamo vergelijken met de generator
(fietsgenerator is dus een logische benaming!).
Doordat de generator draait, wordt elektriciteit opgewekt.
Doordat de fietsdynamo draait wordt......................................................................................
De dynamo of generator zet .................................. om in ......................................................
Bespreek zelf het gevolg van de wet op het behoud van energie bij een brandende gloeilamp. (Zoek
indien nodig informatie op het internet.)
...................................................................................................................................
...................................................................................................................................
...................................................................................................................................
...................................................................................................................................
De generatoren wekken een wisselspanning op van 15 000 V, die omhoog getransformeerd wordt
tot 380 000 V in het transformatorstation, vooraleer de elektriciteit getransporteerd wordt via het
hoogspanningsnet.
In de distributiecabine vindt er een omlaagtransformatie plaats van 380 000 V à 70 000 V naar
15 000 V en wordt de elektriciteit verdeeld via het middenspanningsnet naar de verschillende
plaatselijke cabines.
ere
centrale a nd en)
t jv
me dri
l i ng itsbe
e
pp cite
(kolektri
volt e
____
T __ transformeerhuis
__ ____ - ____ volt
vo
koppelstation lt
onderstation
transformatorhuis ____ - ____ volt
____ - ____ volt __
woonwijk __
____ volt (kracht) vo
____ volt (licht) lt
transformatorhuis
____ - ____ volt
woning
____ volt (licht)
fabriek
____ volt (kracht)
____ volt (licht)
Opzoekwerk energie
1.1 De omzetting van elektrische energie naar een andere energiesoort.
Leg uit met een voorbeeld!
.................................................................................................................................
.................................................................................................................................
.................................................................................................................................
.................................................................................................................................
1.3 Wat zegt de wet op het behoud van energie? Leg uit met een voorbeeld!
.................................................................................................................................
.................................................................................................................................
.................................................................................................................................
.................................................................................................................................
3. Bespreek vijf uitwerkingen van elektrische energie naar andere energievormen. Geef van elke
uitwerking een toepassing.
4. Maak een schematische voorstelling van hoe andere energievormen worden omgezet in
elektrische energie (in een thermische centrale, een kerncentrale, een waterkracht- en een
windkrachtcentrale).
9. Wat zegt de wet op het behoud van energie? Geef een toepassing.
10. Hoe verloopt het transport van elektrische energie? Vertrek van de centrale waar 15 000 V wordt
opgewekt. Geef voor elke transformatie de spanningsomvormingen.
de elektrische
s t r o o m k r i n g
Wat leer je in dit deel?
7 Wat het symbool van de grootheid en de eenheid van elektrische stroom zijn.
9 Je oefent op omzetten.
11 Wat het onderscheid tussen een open en een gesloten stroomkring is.
Een molecule koper is dus het kleinste deeltje koper (Cu) met nog alle eigenschappen van koper.
Een molecule water is het kleinste deeltje water (H2O) met nog alle eigenschappen van water.
Moleculen kan je niet met het blote oog waarnemen; hiervoor heb je een microscoop nodig.
• Atomen
Ieder atoom bestaat uit:
- één kern samengesteld uit protonen en neutronen;
- elektronen.
watermolecule
De molecule water (H2O) bestaat uit 2 atomen waterstof (H) en een atoom zuurstof (O).
neutraal
positief negatief kern (+)
electron (-)
• Neutronen
Bevinden zich eveneens in de kern, maar hebben geen lading.
-1
+1
0 0
+1 Protonen: ………………
-1 Elektronen: ………………
Totale lading:……………
Positief ion (= atoom met positieve lading)
-1
+1
0 0
+1 Protonen: ………………
Elektronen: ………………
Totale lading:……………
Negatief ion (= atoom met negatieve lading)
-1
-1
+1
0 0 Protonen: ………………
+1
Elektronen: ………………
-1
Totale lading:……………
ladingsverschil
elektronen-
verplaatsing
draadleiding
te weinig te veel
elektronen elektronen
+ –
of + – of
of + –
2.5 De elektronenstroomzin
Wanneer er over de polen van de stroombron een ladingsverschil is dan willen de vrije elektronen
zich verplaatsen van de min-pool naar de plus-pool om de lading te vereffenen.
De vrije elektronen vloeien van de min-pool (met een teveel aan vrije elektronen) naar de plus-pool
(waar er een tekort aan elektronen is).
100 L 0L
b. Het ene vat is vol. b’. Aan de negatieve klem zijn er te veel
c. Het andere vat is leeg. elektronen.
c’. Aan de positieve klem zijn geen of te
weinig elektronen
100 L 0L
000
70 L 030
30 L
050
50 L 50 L
i. Alhoewel de kraan open staat, vloeit er geen wijn. i’. Alhoewel de schakelaar dicht staat,
j. Er is geen verschil meer in wijnniveau. vloeit er geen enkel vrij elektron meer.
k. De teller stopt met tellen. j’. Er is geen verschil meer in lading.
k’. De lamp brandt niet meer.
stroomzin
De omzettingstabel:
M k E m μ
(mega) (kilo) (basiseenheid) (milli) (micro)
a zet om
1 000 A = ………………… MA 0,25 mA = ………………… µA
10 =
………………… 1 000 000 = …………………
d Zet om in machten.
0,000 54 A = ………………… 10-3 A = …………………………… mA
e Werk uit.
102 x 103 =
10-3 x 10-2 =
Oef.2 Een blok van 500 kopiebladen kost € 15. Hoeveel kosten dan 40 kopiebladen?
1 kopieblad kost:
40 kopiebladen kosten:
•
•
2.10.2 De geleider
De geleider maakt het mogelijk dat er stroom kan vloeien zonder dat
de stroom al te veel tegenstand ondervindt. Deze tegenstand die men
weerstand noemt, drukt men uit in ohm. Hoe kleiner de weerstand, hoe
beter de geleider geleidt.
2.10.3 De beveiliging
De beveiliging zorgt ervoor dat de stroom door de leiding niet groter
is of wordt dan dat de geleider aankan. Als er te grote stromen vloeien
dan ontstaat er een opwarming van de geleider, te wijten aan het ‘joule-
effect’. Hierdoor kan de geleider doorsmelten, vonken veroorzaken met
mogelijke brand tot gevolg.
2
2.10.4 De schakelaar
De schakelaar dient om gemakkelijk de stroomkring te openen en te
1
sluiten.
- Schakelaar sluiten = de stroom wordt doorgelaten (geleid);
de tegenstand is nul ohm.
- Schakelaar openen = de stroom wordt tegengehouden;
2
de tegenstand is oneindig aantal ohms.
2.10.5 De verbruiker
Dit toestel zet de elektrische stroom om in een andere energievorm.
1 Het toestel houdt de stroom gedeeltelijk tegen en biedt dus een
bepaalde weerstand aan de stroom. De meeste verbruikers bestaan uit
weerstandselementen, bv. een strijkijzer. Andere toestellen bouwen
2 hun weerstand op doordat de geleiders wikkelingen bevatten, bv. de
elektrische motor.
In al die gevallen is er wel een ladingsverschil (spanning) aan de klemmen van de stroombron, maar
er kan geen stroom vloeien omdat de kring onderbroken is.
Als de stroomkring gesloten is, dan kan er wel stroom vloeien. De ladingdragers kunnen nu wel van
de ene klem naar de andere klem verplaatsen.
Alleen bij een gesloten kring is er een geleidende verbinding tussen de twee
bronklemmen.
Er vloeit stroom. De bron is belast.
I
0,4 0,6 0,8
0,2
0 1
+ –
A
A A
I I
+ – + –
- Stroom meten kan zowel met een analoge meter (met wijzer) als met een digitale meter.
Opgelet: Tijdens het testen of doormeten mag er geen spanning aanwezig zijn.
Doel: Probeer de ring van het ene uiteinde van de koperdraad naar het andere uiteinde te bewegen
zonder de draad te raken.
Werking: Wanneer je de draad met de ring raakt, dan gaat er een bel of zoemer in werking.
Met een schakelaar zet je het behendigheidsspel aan.
C D 0 I
2.1 Stappenplan constructieve opbouw van een elektrische kring op een schakelbord: labproject 2
2.5 Wat is het verschil in je schakeling tussen een open en een gesloten stroomkring?
Geef van alle aangeduide onderdelen van onderstaande digitale meter de benaming.
Wat betekent:
het meetbereik:............................................................................................................
.................................................................................................................................
10 A UNFUSED: ............................................................................................................
200m A FUSED: ............................................................................................................
COM: ..........................................................................................................................
V/Ω: ..........................................................................................................................
Welke soorten stroom kan je meten en met welk meetbereik? Vul de tabel in!
DC A betekent .................................................................
AC A betekent .................................................................
DCA
ACA
OPGELET: Als je nu een meetfout maakt, dan smelt de mini buiszekering in je meettoestel!
OPGELET: Als je nu een meetfout maakt, dan kan je meter stuk gaan!
2.7 Demonstratiemeting door de leerkracht ‘het meten van stroom’. Let goed op!
Teken de praktische meetopstelling zoals bij 2.2, maar dan met Ampèremeter!
............................ A mA kA MA = .............................. A mA kA MA .
Het zwarte meetsnoer heb ik ingestoken in aansluitbus 10 A 200m A COM V/Ω van het meettoestel.
Het rode meetsnoer heb ik ingestoken in aansluitbus 10 A 200m A COM V/Ω van het meettoestel.
1. Lees de vraag een aantal keer langzaam en aandachtig, totdat je weet waar de vraag over gaat.
5. Welke gegevens heb je nodig om de gegevens te berekenen? Soms staan er meer gegevens in de
vraag dan wat je nodig hebt.
7. Een schets kan je duidelijkheid geven, ook al wordt die niet gevraagd.
10. Door de eenheden weg te delen, kan de resulterende eenheid uitsluitsel geven over het feit of de
formule juist is of niet. Een voorbeeld van een foutief afgeleide formule:
A = R . ∫ = Ω . Ω . mm² = Ω² . mm²
l m . m m²
Je zou op mm² moeten uitkomen, dus je kunt besluiten dat de formule verkeerd is.
11. Oplossingen geven extra gegevens waarmee je eventueel de volgende vraag kunt oplossen.
12. Maak berekeningen met de rekenmachine, maar probeer telkens het resultaat te controleren door
benaderend te hoofdrekenen, bijvoorbeeld:
6989 : 9,98 = ???
Je rekent in je hoofd uit dat 7000 : 10 = 700.
De oplossing zal dus dicht bij zevenhonderd liggen. Zo merk je meteen op dat er iets fout is
gegaan wanneer je de verkeerde gegevens in je rekenmachine hebt ingegeven.
EXTRA OEFENINGEN
1.
Zet de volgende waarden om.
De hoeveelheid
e l ekt ric iteit en de
wet van faraday
Wat leer je in dit deel?
3 Je oefent op omzettingen
- accu
- acculader
1C
= X
1A 1s
De elektrische stroomsterkte is de hoeveelheid elektriciteit (in coulomb) die in één seconde door de
elektrische leiding vloeit.
Eén coulomb per seconde (1 C/s) heet één ampère (1 A).
3.2 Wat betekent ‘hoeveelheid elektriciteit’ of wat zegt de Wet van Faraday?
De hoeveelheid elektriciteit “Q” is de elektrische lading die in een bepaalde tijd “t” verplaatst wordt
in een stroomkring.
Dit zegt de Wet van Faraday.
Basisformule Q = I x t
……… ………
I= t=
Afgeleide formules: ……… ………
Q
= X
I t
Hoe bekom je een hoeveelheid elektriciteit? Hoe bekom je een hoeveelheid water?
door gedurende een bepaalde tijd een door gedurende een bepaalde tijd een
stroomsterkte te laten vloeien. waterstroom te laten vloeien
A I = 2A
waterstroom
= 2 l/s
+ –
t = 2s
batterij
Merk de gelijkenis op tussen beide berekeningen en probeer hierdoor het verband te leggen.
Tijd t Lading Q
min s uur C = A.s A.h
5 360 0,1 360 0,1
10 720 0,2 720 0,2
15 900 0,25 900 0,25
20 1 080 0,3 1 080 0,3
25 1 440 0,4 1 440 0,4
30 1 800 0,5 1 800 0,5
35 2 160 0,6 2 160 0,6
40 2 520 0,7 2 520 0,7
45 2 700 0,75 2 700 0,75
50 2 880 0,8 2 880 0,8
55 3 240 0,9 3 240 0,9
60 3 600 1 3 600 1
90 5 400 1,5 5 400 1,5
120 7 200 2 7 200 2
150 9 000 2,5 9 000 2,5
180 10 800 3 10 800 3
240 14 400 4 14 400 4
300 18 000 5 18 000 5
x 3600
x 60 x 60
x 3600
h ÷ 60 min ÷ 60 s Ah C (A.s)
÷ 3600 ÷ 3600
Tijd t Lading Q
min s uur C Ah
1,8 0,01
252 90
0,11 0,12
828 1 260
27,0 0,88
7 932 s = ............ h, ........... min en ........... s 12 030 s = ............ h, ........... min en ........... s
3 600 C = 1 Ah
1. Een hoeveelheid elektriciteit verplaatst zich door een geleider met een stroom van 1 500 mA
gedurende 30 minuten. Bereken de hoeveelheid elektriciteit.
Gegeven: ............................................................. Oplossing: ............................
...........................................................................
Gevraagde: ...........................................................
3. Bereken op twee manieren de stroomsterkte (op basis van de eenheden) als de hoeveelheid
verplaatste elektriciteit 7 200 C is in een tijd van 30 minuten.
Gegeven: ............................................................. Oplossing: ............................
...........................................................................
Gevraagde: ...........................................................
6. Van 14.30 u tot 16.45 u neemt een motor uit het net een stroom van 6 500 mA.
Bereken de verplaatste hoeveelheid elektriciteit in de motor.
Gegeven: ............................................................. Oplossing: ............................
...........................................................................
Gevraagde: ...........................................................
7. Hoeveel tijd (in uur) is er nodig om met een stroomsterkte van 12 A een elektrische lading
van 86 400 C te leveren?
Gegeven: ............................................................. Oplossing: ............................
...........................................................................
Gevraagde: ...........................................................
8. Welke stroomsterkte vloeit er in een stroomkring als in 1 minuut 240 C verplaatst wordt?
Gegeven: ............................................................. Oplossing: ............................
...........................................................................
Gevraagde: ...........................................................
9. Hoelang kan een accu van 12 V - 120 Ah een stroom leveren van 2 400 mA?
Gegeven: ............................................................. Oplossing: ............................
...........................................................................
Gevraagde: ...........................................................
10. De capaciteit van een accumulator is 75 Ah. Hoelang kan de accu een stroom leveren van 12 A?
Gegeven: ............................................................. Oplossing: ............................
...........................................................................
Gevraagde: ...........................................................
4.8 V: ............................................................................................................................
850 mAh = ......................... Ah = ..................... C
Dit is de .........................................................................................................................
of de .............................................................................................................................
Ni-MH: ...........................................................................................................................
3.2 Zoek op en bespreek de gegevens van onderstaande oplaadbare accu van een schroefmachine.
18 V DC: ............................................................................
........................................................................................
........................................................................................
.....................................................................................................................
.....................................................................................................................
.....................................................................................................................
.....................................................................................................................
3.3 Zoek op en bespreek de gegevens van deze acculader van een snoerloze schroefmachine.
...................................................................
...................................................................
...................................................................
...................................................................
...................................................................
...................................................................
...................................................................
3.4 Neem een kopie van de gegevens op je gsm-batterij en kleef ze hieronder! Je mag eventueel de
gegevens ook overschrijven en de verklaring erbij schrijven.
• De grootheid ..............................................................................................
of elektrische lading heeft de letter ................................................. als symbool.
• 5 V DC betekent: ..........................................................................................
EXTRA OEFENINGEN
Oefeningen op omzettingen
Vraagstukken
3. Een hoeveelheid elektriciteit van 20 C verplaatste zich door een geleider met een stroom van
500 mA. Bereken de tijd in seconden die daarvoor nodig was.
4. Een hoeveelheid elektriciteit van 3 Ah verplaatste zich door een geleider met een stroom van
0,75 A.
Bereken de tijd in uur die daarvoor nodig was.
De elektrische
S p a n n i n g
Wat leer je in dit deel?
3 Je oefent op omzettingen.
Een goed voorbeeld is een batterij. De batterij heeft een positieve klem en een negatieve klem.
Over deze klemmen kan je dan het ladingsverschil of de elektrische spanning meten.
100 L 0L
000
Je hebt eveneens geleerd dat je een spanning moet hebben, wil je een stroom verkrijgen.
Let op! Je kan een spanning hebben zonder dat er stroom vloeit. Denk terug aan de wijnvaten.
Er was een verschil in wijnniveau waardoor de wijn op natuurlijke wijze naar het andere vat zou
kunnen vloeien. Toch gebeurde dit niet! Waarom? ....................................................................
...................................................................................................................................
Als je de wijnvaten vergeleek met de nevenstaande batterij, dan kon je vaststellen dat ook daar geen
stroom vloeide. Waarom niet? ..............................................................................................
...................................................................................................................................
Samengevat
- Je meet een spanning als er over de klemmen een ............................................................ is.
- Je kunt elektrische stroom laten vloeien als je een ......................................................... hebt
en als de stroomkring .................................................................................................. is.
Vb. Over de klemmen van een batterij staat een spanning van 6 Volt.
Bij “gegeven” van het vraagstuk schrijf je dan: U = 6 V.
Dit potentiaalverschil kan echter niet uit zichzelf blijven bestaan. Er moet een inwendige werking zijn
die het potentiaalverschil in stand houdt en zo de stroom doet blijven vloeien.
Deze inwendige werking noemt men de ElektroMotorische Kracht (EMK of E).
E Uklem
+ +
V V
– –
Figuur a Figuur b
De spanning die we meten als er een verbruiker is aangesloten (dus als er stroom vloeit) noemt men
de klemspanning (Uklem).
DUS over de klemmen van de batterij meet je:
- bij een onbelaste batterij de EMK; Ebat = Uklem
- bij een belaste batterij (met verbruiker) de klemspanning. Uklem = Ebat - Uvi
Het verschil tussen de EMK en de klemspanning is het inwendig spanningsverlies (Evi) in de bron.
Dit verschijnsel doet zich zowel bij gelijkspanning als bij wisselspanning voor.
E = Uklem + Uvi
Wat telt bij een elektrocutie zijn: - de grootte van de stroomsterkte door je lichaam;
- de duur van de stroomdoorgang;
- de frequentie van de stroom;
- de weg door het organisme.
Het belangrijkste is de grootte van de stroomdoorgang, die juist afhankelijk is van de grootte
van de spanning en de duur. Hoe groter de spanning tijdens de elektrocutie des te groter de
stroomdoorgang en des te ernstiger zijn de gevolgen!
1A hartstilstand
isolatie
aarde
drempel van aanraking bij volledige isolatie t.o.v. de aarde:
onomkeerbare geen gevolgen
75 mA hartfibrillatie
drempel van
ademhalings-
30 mA verlamming
10 mA spierverlamming
zwakke
0,5 mA gevoeligheid
De spanning die zo laag in waarde is dat ze geen schade aanricht in het lichaam tijdens een
elektrocutie noemt men de ‘absolute conventionele grensspanning UL’.
4.6.2 Wisselspanning
4.7 Opzoekwerk!
4.7.1 Zoek op wat de meest voorkomende spanning is van:
DCV ACV
gelijkspanning of wisselspanning
• een nikkel-cadmiumaccucel (Ni-Cd-cel) is 1,2 V m m
• een galvanische cel (element) is 1,5 V m m
• een staafbatterij is 3 V m m
• een platte zakbatterij is m m
• een fietsmagneto (dynamo) levert m m
• een rechthoekige batterij geeft m m
• een loodaccu in de auto is m m
• huishoudelijke elektrische apparaten werken op: ........... m m
• elektromotoren werken op ............... V of op .............. V m m
• de alternatoren in centrales leveren: ........................... V m m
• de spanning van hoogspanningslijnen is bv.................. V m m
............................................... ..............................................
............................................... ..............................................
Toepassing: .............................. Toepassing:..............................
............................................... ..............................................
............................................... ..............................................
Toepassing: .............................. Toepassing:..............................
U V
• Spanning kan je meten met een spanningstester, een voltmeter, een stroomtang of een universele
meter.
.................................................................................................................................
• Ook al heb je spanning over je bron, toch vloeit er geen stroom door de verbruiker.
Omdat ........................................................................................................................
-................................................................................................................................
-................................................................................................................................
-................................................................................................................................
-................................................................................................................................
.................................................................................................................................
.................................................................................................................................
- ......................................................... - ...............................................................
- ......................................................... - ...............................................................
4.3 Meet de spanning over de bussen van een contactdoos en lees de spanningswaarde af.
• Welke soorten spanningen kan je meten en met welk meetbereik? Vul de tabel in.
DC V betekent ..............................................
AC V betekent ..............................................
• Stel het juiste meetbereik in voor het meten van spanning van een:
m DC V m DC V m DC V m DC V
m AC V m AC V m AC V m AC V
Let op! Controleer bij iedere meting of de meetopstelling juist is. Vul de tabel aan.
Batterij 1,5 V
Beltransfo 12 V
Batterij 9 V
Contactdoos 220 V
Van je leerkracht krijg je alle onderdelen van de stroomkring die je gaat opbouwen.
Maak een lijst op van alle onderdelen en hun specificaties.
- .................................................................................................................................
.................................................................................................................................
- .................................................................................................................................
.................................................................................................................................
- .................................................................................................................................
.................................................................................................................................
- .................................................................................................................................
.................................................................................................................................
- .................................................................................................................................
.................................................................................................................................
4.8 Vertaal het stroomkringschema naar hoe het in de realiteit geschakeld wordt.
Teken dus de toestellen en de aansluitsnoeren van en naar de toestellen en onderdelen.
2. Wat is het verschil tussen klemspanning en EMK? Leg uit aan de hand van schetsen.
3. Van welke vier factoren hangt de ernst van een elektrocutie af?
4. Vul de tabel van grensspanningen aan. Geef de benaming en/of vul de spanningswaarde in.
5. Wat is het verschil tussen gelijkspanning en wisselspanning? Leg uit aan de hand van schetsen
en geef telkens de afkorting.
6. Leg uit hoe je spanning meet aan de hand van een schets.
EXTRA OEFENINGEN
Oefeningen op omzettingen
De elektrische
w e e r s t a n d
Wat leer je in dit deel?
Als je bergop gaat, ondervind je meer weerstand dan als je vlak wandelt. Dit kan je vergelijken met de
weerstand die de stroom ondervindt bij een slechte geleider tegenover een goede geleider.
Een geleider is een materiaal dat de stroom goed geleidt, dus weinig weerstand biedt aan de stroom.
Een slechte geleider is een materiaal dat de stroom moeilijk(er) doorlaat en daardoor meer
weerstand biedt aan de stroom.
We sluiten een geleider aan over de klemmen van een batterij van 12 V. Gevolg:
- de geleider biedt zeer weinig weerstand aan de stroom, R = 100 mΩ = 0,1 Ω;
- de stroom kan heel gemakkelijk door en is dus sterk, namelijk 120 A.
De stroomsterkte die gevraagd wordt van de batterij is veel te groot. De batterij kan dat niet aan en
krijgt kortsluiting.
U 12 V
R = R = = 0,1 Ω
I 120 A
We sluiten in serie met de geleider en de bron een lampje met een weerstand van 23,9 Ω.
Gevolg:
- de geleider en het lampje samen bieden een weerstand van 0,1 Ω + 23,9 Ω = 24 Ω;
- de stroom ondervindt meer weerstand en is dus minder sterk, namelijk 0,5 A.
U 12 V
R = R = = 24 Ω
I 0,5 A
Goede geleiders
zijn stoffen die de stroom zeer goed geleiden, zoals zilver, koper, aluminium. Ze worden dan ook veel
gebruikt in de elektrotechniek.
Zilver: wordt gebruikt bij contactpunten (is te duur als leiding).
Koper: veelgebruikte geleider in woningbouw, kantoren, enz.
Aluminium: gezien het klein soortelijk gewicht als luchtleiding en ‘zware’ kabels.
Weerstandsmaterialen
zijn stoffen die de stroom niet goed geleiden, die m.a.w. meer weerstand bieden aan de stroom.
Deze materialen komen goed van pas voor:
- precisieweerstanden (bv. voor meetinstrumenten);
Deze weerstanden hebben geen weerstandsverandering bij temperatuurschommelingen.
- verwarmingselementen (vb. kookplaat, strijkijzer, wafelijzer, ...);
Deze weerstanden kunnen een hoge temperatuur weerstaan.
- gloeilampen (bv. gloeidraad in wolfram).
Deze gloeiweerstanden kunnen een heel hoge temperatuur aan.
Isolatiestoffen
Symbool:
Symbool:
U
Symbool:
T (°C)
T (°C)
Een thermokoppelopnemer
- ofwel door middel van ringen. De waarde bepaalt men a.d.h.v. de kleurencode.
Deze weerstand heeft een weerstandswaarde van 4 700 Ω met een tolerantie van ± 5 %.
1ste cijfer 2de cijfer aantal tolerantie
nullen in %
geel (4) violet (7) rood (00) goud (5%)
- Iedere kleur van de ring komt overeen met een cijfer op de tabel.
- De eerste en tweede ring geven de eerste twee cijfers van de weerstandswaarde.
- De derde ring geeft het aantal nullen weer dat achter het getal moet worden gezet.
- De vierde ring geeft de tolerantiewaarde.
De tolerantiewaarde van een weerstand is: .............................................................................
...................................................................................................................................
Veronderstel: een weerstand van 3 300 Ω heeft als tolerantiekleur goud, dit betekent ................ %.
Bereken de minimale en maximale waarden die deze weerstand kan hebben.
3 300 Ω 5% ➞ 3 300 + 5 % = ............................................... = ....................... Ω
➞ 3 300 - 5 % = ............................................... = ....................... Ω
• Normalisatie
Om bij de productie het teveel aan verschillende waarden te beperken, maakt men slechts een aantal
vooraf bepaalde waarden, die uitgedrukt worden door reeksen.
Het dissipatievermogen van de onderstaande Philipsweerstanden wordt bepaald door hun grootte.
Het elektrische vermogen dat door de spanningsval over die weerstand in warmte wordt omgezet,
wordt het dissipatievermogen of het gedissipeerd vermogen genoemd.
Draadgewikkelde weerstanden hebben een groter dissipatievermogen: 2 W - 5 W - 9 W - 10 W - 11 W.
2 3 4
1 5
0 6
Opgelet: De bron moet uitgeschakeld staan, er mag dus geen stroom vloeien in de kring!
Met de formule: U
R=
I
Berekeningsvoorbeeld 1:
Je meet een stroom van 1 A door een gloeilamp waarover een spanning staat van 24 V.
Bereken de weerstandswaarde van deze gloeilamp.
U
Gegeven: I = 1 A Oplossing: R=
I
U = 24 V
24V
R= = 24 Ω
1A
24V
1A
Je meet een stroom van 100 mA door de weerstand R, waarop een spanning valt van 0,22 kV.
Bereken de weerstandswaarde.
U
Gegeven: I = 100mA = 0,1 A R=
Oplossing: I
100 R
mA
1 Over een verbruiker meet je 220 V. De stroomwaarde die je afleest van de Ampèremeter bedraagt
10 A. Bereken de weerstandswaarde van de verbruiker en teken de stroomkring met opgestelde
meetinstrumenten.
Gegeven: Oplossing:
Gevraagde:
Tekening:
2 Over een verwarmingselement van een wafelijzer meet je een spanning van 110 V. De stroom die
erdoor vloeit bedraagt 2 A. Bereken de weerstandswaarde van dit element in Ω en kΩ.
Gegeven: Oplossing:
Gevraagde:
3 Je meet een stroom van 250 mA door de weerstand van een elektrische schel. Bereken de
weerstandswaarde van de schel wanneer deze gevoed wordt met 0,024 kV.
Gegeven: Oplossing:
Gevraagde:
4 Je meet een spanning van 525 mV over een verbruiker. Bereken de weerstand van deze verbruiker
bij een stroomsterkte van 25 mA.
Gegeven: Oplossing:
Gevraagde:
zwart meetsnoer op
.................................................................
.................................................................
.................................................................
.................................................................
.................................................................
.................................................................
.................................................................
.................................................................
...................................................................
5.4 Wat betekent volgende stand van het meetbereik? Duid de goede antwoorden aan!
R1
R2
R3
Besluit: .........................................................................................................................
.........................................................................................................................
5.7 Meet van elke gloeilamp E 27, nl. 25 W, 40 W en 60 W (W= Watt, de eenheid van vermogen) de
weerstandswaarde (koud zijnde).
Gloeilamp 1
Gloeilamp 2
Gloeilamp 3
Besluit: .........................................................................................................................
.........................................................................................................................
Besluit: .........................................................................
....................................................................................
Meet zelfstandig een meetsnoer door en verklaar het meetresultaat van de bovenstaande metingen:
Meting a: ......................................................................................................................
.....................................................................................................................................
Meting b: ......................................................................................................................
.....................................................................................................................................
Meting c: ......................................................................................................................
.....................................................................................................................................
De bouw van de weerstand bepaalt hoeveel dissipatievermogen een weerstand heeft. Dat vermogen
bepaalt de maximale stroom die door deze weerstand kan vloeien. Hoe doe je dat?
Een nominale stroomsterkte door een weerstand bij een bepaalde spanning berekenen, doe je als
volgt:
I R
(mA) (Ω) 100 Ω 200 Ω 330 Ω 470 Ω 680 Ω 820 Ω 1 000 Ω
U P
(V) (W) 0,25 0,5 1 0,25 0,5 1 0,25 0,5 1 0,25 0,5 1 0,25 0,5 1 0,25 0,5 1 0,25 0,5 1
In 20 20 20 10 10 10 6 6 6 4,2 4,2 4,2 2,9 2,9 2,9 2,4 2,4 2,4 2 2 2
2V
I max 50 70 100 35 50 70 28 39 55 23 32 46 19 27 38 17,5 25 35 16 22 31
In 40 40 40 20 20 20 12 12 12 8,5 8,5 8,5 5,8 5,8 5,8 4,8 4,8 4,8 4 4 4
4V
I max 50 70 100 35 50 70 28 39 55 23 32 46 19 27 38 17,5 25 35 16 22 31
In 60 60 60 30 30 30 18 18 18 13 13 13 8,8 8,8 8,8 7,3 7,3 7,3 6 6 6
6V
I max 50 70 100 35 50 70 28 39 55 23 32 46 19 27 38 17,5 25 35 16 22 31
In 80 80 80 40 40 40 24 24 24 17 17 17 12 12 12 9,7 9,7 9,7 8 8 8
8V
I max 50 70 100 35 50 70 28 39 55 23 32 46 19 27 38 17,5 25 35 16 22 31
In 100 100 100 50 50 50 30 30 30 21 21 21 15 15 15 12 12 12 10 10 10
10V
I max 50 70 100 35 50 70 28 39 55 23 32 46 19 27 38 17,5 25 35 16 22 31
In 120 120 120 60 60 60 36 36 36 26 26 26 18 18 18 15 15 15 12 12 12
12V
I max 50 70 100 35 50 70 28 39 55 23 32 46 19 27 38 17,5 25 35 16 22 31
In 140 140 140 70 70 70 42 42 42 30 30 30 21 21 21 17 17 17 14 14 14
14V
I max 50 70 100 35 50 70 28 39 55 23 32 46 19 27 38 17,5 25 35 16 22 31
In 160 160 160 80 80 80 48 48 48 34 34 34 24 24 24 20 20 20 16 16 16
16V
I max 50 70 100 35 50 70 28 39 55 23 32 46 19 27 38 17,5 25 35 16 22 31
In 180 180 180 90 90 90 54 54 54 38 38 38 26 26 26 22 22 22 18 18 18
18V
I max 50 70 100 35 50 70 28 39 55 23 32 46 19 27 38 17,5 25 35 16 22 31
In 200 200 200 100 100 100 60 60 60 43 43 43 29 29 29 24 24 24 20 20 20
20V
I max 50 70 100 35 50 70 28 39 55 23 32 46 19 27 38 17,5 25 35 16 22 31
EXTRA OEFENINGEN
Oefeningen op weerstandsbepaling
1. Bepaal de weerstandswaarde van de weerstanden met de volgende gekleurde ringen:
a) geel - violet - bruin - rood d) grijs - rood - geel - bruin
b) blauw - grijs - rood - goud e) groen - blauw - groen - geel - groen
c) rood - violet - oranje - rood
Oefeningen op weerstandsberekening
1. Over een verbruiker meet je 230 V. De stroomwaarde door de verbruiker bedraagt 115 mA.
Bereken de weerstandswaarde, uitgedrukt in Ω en kΩ.
2. Bereken de weerstandswaarde in Ω en kΩ van een verwarmingselement, aangesloten op
netspanning 230 V, dat een stroom van 4,6 A opneemt.
3. Op de verpakking van een gloeilampje staat 6 V - 50 mA. Bereken de weerstandswaarde van dat
gloeilampje wanneer het brandt.
1 Wat de wet van Ohm zegt en wat het algemeen besluit uit de wet van
Ohm is.
6.1.1 Het verband tussen spanning en stroomsterkte bij een vaste weerstandswaarde
R1 = ____________
Proef B
R2 = ____________
A-meter
V-meter
spanningsbron
Zet de gemeten waarden van proef A + B in onderstaand assenstelsel zodat je een grafiek bekomt.
Zet de curve van elke weerstand in een andere kleur.
I (mA)
U (V)
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
U
• De verhouding of R is .............................................................................................
I
6.1.2 Het verband tussen weerstand en stroomsterkte bij een constante bronspanning
Je laat de weerstand stijgen bij een constante spanning en je volgt de stroom op.
Hiervoor heb je nodig:
- 5 weerstanden in stijgende waarden: reeks: E .............. vermogen: .......... W
R1 = .................. Ω R2 = ................... Ω R3 = .................. Ω R4 = .................. Ω
of een regelbare weerstand, te regelen in 5 stijgende weerstandswaarden R5 = .................... Ω
- een ampèremeter, type: ..................................................................................................
- een voltmeter, type: .......................................................................................................
- een vaste spanningsbron, type: ........................................................................................
Teken de meetopstelling met de toestellen en meetsnoeren.
U in volt R in ohm U
V I= in mA
V Ω R
U bron
1 Je schakelt een weerstand van 10 ohm. Er vloeit een stroom door van 1 ampère.
Bereken de spanning over deze weerstand en leg uit aan de hand van een tekening hoe je deze
spanning meet.
Gegeven: R = 10 Oplossing: U = I x R
I=1
Gevraagd: U = ?
Tekening:
2 Je meet een gelijkspanning van 100 volt over een weerstand van 50 ohm.
Bereken de stroomsterkte en leg uit a.d.h.v. een tekening hoe je deze stroom meet.
Gegeven: Oplossing: I =
Gevraagd:
Tekening:
3 Over een verbruiker meet je 220 volt. De stroomwaarde lees je af van de Ampèremeter; namelijk
10 ampère. Bereken de weerstandswaarde van de verbruiker en leg uit a.d.h.v. een tekening hoe
je weerstand meet.
Gegeven: Oplossing: R =
Gevraagd:
Tekening:
Gevraagd:
5 Door een verbruiker met een weerstandswaarde van 22 ohm vloeit een stroom van 10 A. Bereken
de spanning over deze verbruiker in kV.
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
6 Over een verbruiker van 100 ohm staat een spanning van 10 volt.
Hoe groot is de stroomsterkte door deze weerstand in mA?
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
7 Over een verwarmingselement van een wafelijzer meten we een spanning van 110 volt.
De stroom die erdoor vloeit bedraagt 2 A. Bereken de weerstandswaarde van dit element in Ω.
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
Gevraagd:
9 Bereken de weerstand in kΩ van een strijkijzer dat bij een spanning van 220 V een stroom
opneemt van 5,5 A.
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
10 Door een weerstand van 1,5 MΩ gaat een stroom van 25 μA. Hoe groot is de spanning die
aangelegd is?
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
11 Hoe groot is de inwendige weerstand in Ω van een ampèremeter als bij een stroom van 10 A een
spanning van 2 mV ontstaat aan de klemmen van het meetinstrument?
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
Gevraagd:
Gevraagd:
Gevraagd:
Gevraagd:
Spanning m m I
Weerstand m m U
Stroom m m R
Tijd m m Q
Hoeveelheid elektriciteit m m t
Coulomb m m Ah
Ampère m m s
Volt m m h
Ohm m m Ω
Seconde m m A
Uur m m V
Ampère-uur m m C
V verband A
U en I bij vaste R
I en U zijn R.E.
eenheid
eenheid
spanning stroom Ampère
Volt
symbool symbool “A”
“V”
“U” “I”
wet van
Ohm
afgeleide
U verband
R= I en R bij vast U
I R en I zijn O.E.
formule
U weerstand
I = symbool
R “R”
afgeleide
Ω
U=I*R eenheid
Ohm symbool Ohmmeter
“Ω”
• Je kan spanning, stroom en weerstand berekenen als je van twee van de drie grootheden de
waarde kent.
IxR
IxR
Zo bereken je de spanning: U=
?xR
Zo bereken je stroom: I=
Ix?
Zo bereken je weerstand: R=
• Bij een vaste weerstand: de stroom .......................... als de spanning over de weerstand stijgt.
De stroom is ....................................................................................... met de spanning.
• Bij een stijgende weerstand: de stroom ................................. als de spanning constant blijft.
De weerstand is ........................................................................ evenredig met de stroom.
2. Bereken, maak een tabel van je uitkomsten en zet de waarden uit in een grafiek:
het verband tussen spanning en stroomsterkte bij de vaste weerstandswaarden 100 Ω en 250 Ω.
Als spanningswaarden gebruik je 0 V - 2 V - 4 V - 6 V - 8 V - 10 V.
3. Bereken, maak een tabel van je uitkomsten en zet de waarden uit in een grafiek:
het verband tussen weerstand en stroomsterkte bij de vaste spanningswaarden 5 V en 10 V. Als
weerstandswaarden gebruik je 0 Ω - 250 Ω - 500 Ω - 750 Ω en 1 kΩ.
EXTRA OEFENINGEN
2. Een stroom van 25 mA vloeit door een weerstand met als aanduiding ‘2K2’.
Bereken de spanningswaarde over die weerstand en zet om in kV.
5. Je meet een spanning van 0,048 kV over een weerstand van 1,2 kΩ.
Bereken de hoeveelheid elektriciteit in C en Ah, als de stroom gedurende 240 minuten vloeide.
vermogen arbeid
en rendement
Wat leer je in dit deel?
1 Je meet vermogens.
De verbruiker gaat de aangevoerde elektrische energie omvormen tot de gewenste vorm van
energie (bv. beweging bij een motor, licht bij een lamp, enz.)
De elektrische energie die per tijdseenheid omgevormd wordt, noemt men het elektrisch
vermogen “P” (P komt van Power of Puisance) van de verbruiker.
P P
Formule: P = U x I Afgeleide formules: I = U=
U I
P = het vermogen
U = spanning of potentiaalverschil uitgedrukt in V (volt)
I = de stroomsterkte uitgedrukt in A (ampère)
P = U x I P=UxI
U
Je vervangt “U” door “R x I” (Wet van Ohm) Je vervangt “I” door (Wet van Ohm):
R
U
P = R x I x I P=Ux
R
U2
P = R x I2 P=
R
R=
I
2
P
I2 =
R
P
I= √ P
R
R=
U2
P
U2 = P x R U = √P x R
A-meter V-meter
Een watt-meter is eigenlijk een combinatie van een volt- en een ampèremeter (zie figuur b).
L1 W L1 A
I I
U
23 V 23 V V
N N
Eén aansluiting van de stroomspoel is altijd verbonden met een aansluiting aan de spanningsspoel.
Als de wijzer van de wattmeter de verkeerde kant uitslaat (negatief), verwissel dan de aansluiting
van de stroomspoel of de spanningsspoel.
Meet van elke gloeilamp (25 W, 40 W en 60 W) het vermogen met de wattmeter en vergelijk de
gemeten waarde met de aangeduide waarde. Zorg dat de aangelegde spanning overeenkomt met
de werkspanning van de gloeilamp (zie verpakkingsdoosje of de huls van de gloeilamp).
Aangeduide 25 W 40 W 60 W
wattwaarden lamp 1 lamp 2 lamp 3
Gemeten
wattwaarden
Een elektrische motor heeft een vermogen van 2,5 kW. Dit komt overeen met ............................ W.
Een elektrische centrale wekt een vermogen op van 20 MW. Dit is .............................................W.
Een boormachine heeft een vermogen van 500 W. Deze waarde komt overeen met ..................... kW.
Een kleine waterkrachtcentrale levert een vermogen van 500 kW. Dit is .................................. MW.
De vier reactoren van de kerncentrale te Doel leveren samen een vermogen van 2 839 MW.
Dit is ..................... GW
P1 Bereken het vermogen in W en kW van een motor die een stroomsterkte van 5 A opneemt bij een
aangesloten spanning van 230 V.
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
P2 Hoeveel bedraagt de stroom door een gloeilamp van 100 W als deze aangesloten is op 220 V?
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
P3 Op welke spanning is een motor aangesloten om een stroomsterkte van 10 A om te zetten in een
vermogen van 2,3 kW?
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
P4 Een generator wekt een spanning op van 400 V en voedt een motor die 25 A opneemt.
Bereken het vermogen in W en kW.
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
Gevraagd:
P6 Een gloeilamp is getekend 230 V - 100 W. Bereken de stroomsterkte als deze lamp wordt
aangesloten op 220 V (in A en mA).
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
P7 Een snelkoker neemt een stroomsterkte op van 5 A. Het vermogen van deze snelkoker bedraagt 1
100 W. Hoe groot is de aangesloten spanning?
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
P8 Door een elektrisch toestel gaat bij een spanning van 220 V een stroom van 9 A.
Hoe groot is het opgenomen vermogen in kW?
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
Gevraagd:
Wanneer een boormachine van 500 W gedurende 1 h (uur, komt van “heure” of “hour”) draait, dan
heeft deze boormachine een arbeid “W” geleverd van:
In een woning wordt de arbeid gemeten met een kilowattuurmeter, van daar dat de “kwh” (lees kilo-
watt-uur) de praktische eenheid is van arbeid.
Als je een lamp van 100 W gedurende 10 h laat branden, dan heeft deze lamp een arbeid geleverd van
1 kWh.
Het mechanisch vermogen of kracht “F” (gezien in de lessen mechanica of fysica) komt overeen
met het elektrisch vermogen “P”.
U2 U2
• Vervang je P door , dan krijg je W= x t.
R R
Ofwel tel je het aantal omwentelingen dat het schuifje gemaakt heeft en je neemt de tijd op.
Op de kWh-meter staat vermeld hoeveel omwentelingen er nodig zijn om 1 kWh te verbruiken.
Stel dat er staat vermeld 375 tr/kWh en je telt 75 omwentelingen in een tijd van 6 minuten;
75 omw W 0,2 kWh
Dan is het verbruik W = = 0,2 kWh en Ptoestel = = = 2kW = 2 000 W
375 omw/kWh t 0,1 h
Gevraagd:
W2 Een strijkijzer verbruikt in 4 uren tijd een elektrische arbeid van 3,4 kWh.
Hoe groot is het vermogen van dit strijkijzer (in W en kW)?
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
W3 Hoe lang moet je met een boormachine van 500 W boren om een arbeid van 1 kWh te leveren?
Bereken de tijdsduur in uren.
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
W4 Welke arbeid levert een elektrische verwarmer van 2 kW die je gedurende 2 h en 15 min de ruimte
laat verwarmen? Bereken de elektrische arbeid in kWh, J en MJ.
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
W5 Een boormachine draait gedurende 2 h en 45 minuten. De kWh-meter geeft een verbruik van
1,375 kWh weer. Bereken het vermogen van deze boormachine in watt.
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
Gevraagd:
W7 Een koffiezetapparaat met een verwarmingselement van 44 Ω, neemt een stroom op van 5 A.
Bereken de tijd, in h en min, van het verwarmingselement als W = 0,275 kWh.
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
W8 Een elektrische motor, aangesloten op netspanning 220 V, heeft een weerstand van 22 Ω en
draaide gedurende 2 h en 30 minuten. Bereken de elektrische arbeid W in kWh en MJ.
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
W9 Doorheen een elektrisch toestel vloeide een hoeveelheid elektriciteit van 10 Ah. De gemeten
arbeid bedroeg 2,2 kWh. Op welke spanning was dit toestel aangesloten?
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
W10 Een grote halogeenverstraler brandt gedurende 2 h en verbruikt 4,05 kWh. De weerstand van de
halogeenlamp bedraagt 25 Ω. Bereken de aangesloten spanning in V en kV.
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
Hoe groter de weerstand is, hoe groter de warmte-ontwikkeling. Dunne draden hebben een grotere
weerstand dan dikke draden. Dunne draden worden dus eerder warm dan dikke.
voedingsleiding verwarmingsdraad
weinig weerstand veel weerstand
weinig warmte veel warmte
Onder het joule-effect versta je het verschijnsel waarbij een hoeveelheid warmte in een stof
wordt ontwikkeld door de elektrische stroom.
De hoeveelheid warmte “Q” die de elektrische stroom in een weerstand ontwikkelt, is evenredig
met het elektrisch vermogen “P” en met de tijd “t” van de stroomdoorgang.
Om het aantal kalorieën te bekomen deel je het aantal Joules door 4,184.
vb Q = 2 092 J
2 092 J
Q = 4,184 J/Kal = 500 Kal
Toestellen waarbij je die warmte juist wel wilt hebben, zijn bijvoorbeeld:
• elektrische verwarmingstoestellen;
• koffiezetapparaten (water verhitten en koffie warm houden);
• kookplaten (voor het bereiden van eten);
• ovens (om bijvoorbeeld lekkere pizza te bakken);
• strijkijzers (een zool die warm wordt om kleren glad te strijken);
• soldeerbouten (warmte nodig om te vertinnen en te solderen).
Q1 Hoeveel warmte in MJ wordt er in één uur ontwikkeld in een verwarmingstoestel met een
vermogen van 1 kW?
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
Q2 In een leiding met een weerstand van 0,2 Ω vloeit een stroomsterkte van 10 A.
Hoeveel warmte in kJ wordt er in deze leiding ontwikkeld in 900 seconden?
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
Q3 In hoeveel tijd kan een elektrische verwarmer van 2 kW een hoeveelheid warmte ontwikkelen van
10,8 MJ?
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
Gevraagd:
Aan de hand van een elektriciteitsfactuur kan men de reële kostprijs per kWh berekenen.
Stel, je verbruik is 3 000 kWh en 1 kWh kost z 0,16.
Dan is de totale kostprijs = 3 000 kWh x z 0,16 / kWh = z 480.
Nu, de kostprijs van een kWh is afhankelijk van het tarief van het verbruik en het moment
van het verbruik. Stel, je hebt voor het tweevoudig tarief gekozen,dan betaal je hiervoor een
jaarlijkse vergoeding van z 113,23. Een kWh tijdens de dag verbruikt, kost dan 15,97 eurocent en
een kWh tijdens de nacht verbruikt, kost dan 8,09 eurocent. Prijzen zijn inclusief BTW (*zie A).
Naast de energieprijs betaal je ook voor het gebruik van het distributie- en transportnet(*zie B).
Wil je de reële kostprijs per kWh, dan deel je de totale kost (hier z 651,83) door het
aantal kWh (hier 4 300 kWh): z 651,83 / 4 300 = 15,16 eurocent.
TAAK: Breng de meest recente jaarafrekening mee en vergelijk deze met die van je klasgenoten wat
betreft
- verbruik in kWh
- kWh-prijs voor dag- en nachttarief
KP1 Een gloeilamp is getekend 230 V - 100 W. Hoeveel bedraagt de kostprijs van de elektrische
energie als de lamp gedurende 50 uren heeft gebrand en 1 kWh 16 eurocent kost?
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
KP2 Een lampengroep met dezelfde lampen van 75 W brandt gedurende 8 uren.
Dit kost z 0,90 aan energie als 1 kWh 15 eurocent kost.
a) Hoeveel lampen heeft deze lampengroep?
b) Bereken de kostprijs als men lampen van 100 W zou gebruiken.
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
KP3 Je bent om 22 uur gaan slapen. ‘s Morgens om 6 uur merk je op dat een luster met 5 gelijke
lampen heel de nacht hebben gebrand. Je berekent dat dit 24 eurocent kost.
a) Bereken het vermogen van iedere lamp als 1 kWh 15 eurocent kost.
b) Bereken de kostprijs in Euro als iedere lamp 60 W is.
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
Gevraagd:
KP5 Een totale kostprijsvergelijking tussen een spaarlamp en een standaard gloeilamp
Gemiddelde levensduur: ……………………………… h …………………………… h
Gemiddelde winkelprijs: z 6 z1
Winkelprijs na 10 000 h = z …………………………… z…………………………
“W” na 10 000 h: W = ………………………… W =…………………………
W = ………………………… W = ………………………
W = ………………………… kWh W = ……………………… kWh
Verbruikskost na 10 000 h als 1 kWh 15 eurocent kost.
KP = ………………………… KP = ………………………
KP = ………………………… KP = ………………………
KP = z……………………… KP = z……………………
Totale kostprijs = z …………………………… versus z…………………
Kostprijsverschil = z …………………………… Dit is je winst!
Duid het aantal lichtpunten aan Netto besparing met elektroni- Je winst
in je woning. sche spaarlampen
De wet op het behoud van energie leert ons dus dat er geen energie kan opgewekt worden en
ook geen energie kan verdwijnen.
Maar, energie kan wel omgezet worden naar een energievorm die men niet kan gebruiken. Je kan
zeggen dat deze energie dus eigenlijk wel verloren gaat.
De gewenste energie die je met een elektrisch toestel omvormt, is altijd ......................................
dan de energie die je per seconde toevoegt.
De energie die je laat leveren aan een toestel noem je het..........................................................
De omgevormde energie die je wenst, noem je het....................................................................
De omgevormde energie die je niet wenst, noem je het..............................................................
Formule:
Pn = ……………………… Pv = ………………………
Ongewenst vermogen =
Vermogenverlies (Pv)
Warmte
P nuttig
Formule: η = (η is steeds kleiner dan 1!)
P toegevoerd
Afgeleide formules: Pn = ………………… en Pt =
• η drukt een ............................................ uit tussen het nuttige en het toegevoerde vermogen.
• η is steeds kleiner dan ………… . . De waarde ligt steeds tussen ………………… en ………………… .
• Naarmate Pn stijgt, zal Pv …………………… en naarmate Pn daalt, zal Pv ............................ .
• η kan in % uitgedrukt worden door te vermenigvuldigen met ..................................................
Bv. η = 0,81 of …………… x …………… = ………… %
η1 Een boormachine neemt 2,5 A op bij een aangesloten spanning van 230 V.
Bereken het rendement als op de as een nuttig vermogen wordt ontwikkeld dat overéénkomt met
506 W (decimaal en procentueel).
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
η3 Een lintzaag heeft een rendement van 80% bij een vermogen van 4 kW.
Bereken het toegevoerd vermogen (in W en kW).
Gegeven: Oplossing:
Gevraagd:
GO1 De twee kruislichten van een auto hebben elk een vermogen van 60 W. De 12 V-accu heeft
een capaciteit van 60 Ah. Hoe lang zal het duren voor deze accu volledig is ontladen (bij een
constante stroomafgifte)? Bereken ook de geleverde arbeid.
GO2 Een lokaal met afmetingen 10 x 8 x 3,5 m moet worden verwarmd. Voor de normale verwarming
is 40 W/m3 vereist. Hoeveel kost de verwarming gedurende 7 dagen als men 8 uren per dag
moet verwarmen? 1 kWh kost tijdens de eerste 4 uren van de dag z 0,15 (tijdens dagtarief) en
de laatste 4 uren (tijdens nachttarief) z 0,08.
GO3 In een werkplaats hangen 45 lichtarmaturen met elk twee TL-lampen van 60 W bij 230 V.
Hoeveel kost deze verlichting per maand wanneer ze 16 uren per dag brandt? 60% van de
energie wordt verbruikt tijdens de nacht (1kWh = z 0,08) en de resterende energie tijdens de
dag (1kWh = z 0,15). (stel 1 maand is 30 dagen).
GO4 Op het kenplaatje van een toestel staat vermeld 230 V- 3,3 kW.
Bereken de weerstand en de stroomsterkte van het toestel.
GO5 Een elektrische motor van 3 kW, aangesloten op 220 V, laat men 10 uren draaien.
Bereken de opgenomen stroom, de weerstand van de motor, de arbeid en bepaal de kostprijs
als 1kWh = z 0,15.
GO6 Bereken het kostprijsverschil na 10 000 uren tussen de energie die enerzijds verbruikt wordt
door een gloeilamp van 60 W (z 1) met een levensduur van 1 000 uren en anderzijds een
spaarlamp van 11 W (z 5) met een levensduur van 10 000 uren (1 kWh kost z 0,15).
GO7 Een elektrische motor neemt uit het net een vermogen van 8 kW en levert op zijn as een
mechanisch vermogen van 6.400 Nm/s.
Bereken het rendement (decimaal en procentueel) en de verliezen in watt en %.
GO8 Een motor neemt uit het net een stroom op van 12,5 A bij een spanning van 200 V.
Het mechanisch vermogen op de as bedraagt 2 kW.
Bereken het rendement van de motor, de verliezen in kW en de weerstand van de motor.
Formule: P=UxI
Afgeleide formules: U= I=
Formule: P = I2 x R
Afgeleide formules: I= R=
U2
Formule: P=
R
Afgeleide formules: U= R=
Formule: W= P x t
Afgeleide formules: P= t =
Formule: W=UxIxt
Afgeleide formules: U = I= t=
QW QW QW
I= R= t=
R.T I2 . t I2 . R
1. Wat is vermogen?
2. Wat is arbeid?
3. Wat betekent rendement?
4. Wat betekent het Joule-effect?
5. Hoe bereken je de kostprijs van elektrische energie?
EXTRA OEFENINGEN
8. In een snoer van een snelkoker met een weerstand van 0,1 Ω vloeit een stroom van 10 A.
Hoeveel warmte in kJ wordt er in de leiding ontwikkeld gedurende 2 minuten?