Irregular Verbs (R wil zeggen dat de regelmatige vormen ook bestaan); / betekent of; als er geen derde vorm

bijstaat, is er geen voltooid dw.; soms staat

de uitspraak erbij tussen // Leer de werkwoorden Nederlands-Engels versie IV
1st form=infinitive; 2nd form=past tense; 3rd form=past participle
The past participle is used after all forms of have (i.e. have, has, had, having) and all forms of be (i.e. am, is, are,
was were, been, being)
ontstaan 1. arise /ai/ - arose - arisen /i/ (zich) voelen 43. feel - felt - felt
ontwaken 2. awake - awoke - awoke(n) R vechten 44. fight - fought - fought
zijn 3. be - was/were - been /i/ vinden 45. find /ai/ - found - found 2x/ai/
(last, wapens) dragen, 4. bear /è/ - bore - borne vluchten 46. flee/fly - fled - fled
(pijn) verdragen, (iem. (to be born - geboren worden) met kracht werpen 47. fling - flung - flung
kunnen) uitstaan vliegen 48. fly - flew /oe/ - flown
verslaan, (meer dan 1x) 5. beat - beat - beaten 3x /ie/ verbieden 49. forbid - forbade - forbidden
slaan ('t weer) voorspellen 50. forecast - forecast - forecast
worden 6. become - became - become vergeten 51. forget - forgot - forgotten
beginnen 7. begin - began - begun vergeven 52. forgive - forgave - forgiven
buigen 8. bend - bent - bent in de steek laten 53. forsake - forsook - forsaken
wedden 9. bet - bet - bet R (be)vriezen 54. freeze - froze - frozen
(goedendag) wensen, 10. bid - bade /ei/ - bidden krijgen, worden, 55. get - got - got
(welkom) heten, (overhalen, begrijpen
verzoeken
geven 56. give - gave - given
bieden (op een veiling) 11. bid - bid - bid
gaan, worden (grote 57. go - went - gone /o/
binden 12. bind /ai/ - bound - bound
2x /au/
verandering)
bijten 13. bite - bit - bitten (koffie) malen, (mes) 58. grind /ai/ - ground - ground
slijpen 2x/au/
bloeden 14. bleed - bled - bled
blazen, waaien 15. blow - blew - blown groeien, (gewas) 59. grow - grew /oe/ - grown
vertouwen, (langzaam)
breken 16. break - broke - broken
worden
kweken, fokken 17. breed - bred - bred
hangen 60. hang - hung - hung
(mee-, naartoe) brengen 18. bring - brought - brought hebben 61. have - had - had
uitzenden (radio) 19. broadcast - broadcast - horen 62. hear /iu/ - heard - heard 2x/u/
broadcast
houwen, kappen 63. hew - hewed - hewn R 3x/joe/
bouwen 20. build - built - built 3x/i/
(zich) verstoppen 64. hide - hid - hidden
verbranden 21. burn - burnt - burnt R
slaan, raken 65. hit - hit - hit
barsten 22. burst - burst - burst
(vasthouden 66. hold - held - held
kopen 23. buy /ai/ - bought - bought 2x/ò/
bezeren, kwetsen 67. hurt - hurt - hurt
kunnen 24. can - could - been able to
bewaren, (dieren) houden 68. keep - kept - kept
werpen 25. cast - cast - cast
knielen 69. kneel - knelt - knelt R 3x/n-/
vangen, (bus) nemen 26. catch - caught - caught
breien, fronsen 70. knit - knit - knit R 3x/n-/
kiezen 27. choose /oe/ - chose /oo/ -
weten, kennen 71. know - knew - known 3x/n-/
chosen /oo/
leggen 72. lay - laid - laid 3x/ei/
zich vastklemmen 28. cling - clung - clung
leiden 73. lead /ie/ - led - led
(mee)komen 29. come - came - come
leunen 74. lean /ie/ - leant - leant 2x/e/ R
kosten 30. cost - cost - cost
springen 75. leap /ie/ - leapt - leapt 2x/e/ R
kruipen 31. creep - crept - crept
(zelf iets) leren 76. learn - learnt- learnt R 3x/u/
snijden, knippen 32. cut - cut - cut
vertrekken, (ver)laten 77. leave - left - left
(uit)delen, (klap) geven, 33. deal /ie/ - dealt /e/ - dealt /e/
handelen uitlenen 78. lend - lent - lent
graven 34. dig - dug - dug (toe)laten, verhuren 79. let - let - let
doen 35. do - did - done liggen 80. lie /ai/ - lay /ei/ - lain /ei/
tekenen, trekken 36. draw - drew /oe/ - drawn verlichten, aansteken 81. light /ai/ - lit - lit R
dromen 37. dream /ie/ - dreamt /e/ - verliezen 82. lose - lost - lost
dreamt /e/ R maken 83. make - made - made
drinken 38. drink - drank - drunk mogen, kunnen 84. may - might -
(auto)rijden, (voort)drijven
(=mogelijk zijn)
39. drive /ai/ - drove - driven /i/
bedoelen, betekenen 85. mean /ie/ - meant - meant 2x/e/
eten 40. eat - ate /ei/ - eaten
ontmoeten 86. meet /ie/ - met - met
vallen 41. fall - fell - fallen
maaien 87. mow - mowed - mown 3x/oo/
(zich) voeden 42. feed - fed - fed
moeten 88. must - had to - had to
1
 Irregular Verbs (R wil zeggen dat de regelmatige vormen ook bestaan); / betekent of; als er geen derde vorm bijstaat, is er geen voltooid dw.; soms staat
de uitspraak erbij tussen // Leer de werkwoorden Nederlands-Engels versie IV
1st form=infinitive; 2nd form=past tense; 3rd form=past participle
The past participle is used after all forms of have (i.e. have, has, had, having) and all forms of be (i.e. am, is, are,
was were, been, being)
betalen 89. pay - paid - paid aanbreken (dag), 134. spring - sprang - sprung
zetten, leggen 90. put - put - put opkomen (plant)
lezen 91. read /ie/ - read - read 2x/e/ staan 135. stand - stood - stood
scheuren 92. rend - rent - rent stelen 136. steal /ie/ - stole - stolen
ontdoen, afhelpen 93. rid - rid - rid (blijven, door-) steken, 137. stick - stuck - stuck
(op fiets, paard-) rijden 94. ride /ai/ - rode - ridden /i/ klemmen, kleven
klinken, luiden, bellen 95. ring - rang - rung steken (insect), prikken 138. sting - stung - stung
stijgen, opstaan, rijzen 96. rise /ai/ - rose - risen /i/ slaan (klok, 1x), staken 139. strike /ai/ - struck - struck
rennen 97. run - ran - run (aaneen)rijgen, 140. string - strung - strung
zagen 98. saw - sawed - sawn R 3x/ò/ (instrument) besnaren,
zeggen 99. say - said - said 2x/e/ opknopen
zien 100. see - saw /ò/ - seen streven 141. strive /ai/ - strove - striven /i/
zoeken 101. seek - sought - sought zweren, vloeken 142. swear /è/ - swore - sworn
verkopen 102. sell - sold - sold zweten 143. sweat - sweat - sweat R 3x/e/
zenden, sturen 103. send - sent - sent vegen 144. sweep /ie/ - swept - swept
zwemmen 145. swim - swam - swum
(tafel) dekken, (klok) 104. set - set - set
gelijkzetten, (in orde) schommelen 146. swing - swung - swung
nemen, wegbrengen 147. take - took - taken
brengen
naaien 105. sew - sewed - sewn R 3x/oo/ onderwijzen 148. teach - taught - taught
schudden, beven 106. shake - shook - shaken scheuren 149. tear /è/ - tore - torn
zullen 107. shall - should - vertellen 150. tell - told - told 2x/oo/
denken 151. think - thought - thought
(tranen) storten, (licht) 108. shed - shed - shed
werpen, (bladeren) laten gooien 152. throw - threw /oe/ - thrown
vallen, (bloed) vergieten, stoten, duwen 153. thrust - thrust - thrust
(huid) afwerpen stappen, betreden, 154. tread /e/ - trod - trodden
schijnen (zon) 109. shine - shone - shone 2x/o/ (water)trappen
schieten 110. shoot /oe/ - shot - shot 2x/o/ verstaan, begrijpen 155. understand - understood -
tonen 111. show - showed - shown understood
dichtdoen 112. shut - shut - shut dragen (op het lichaam, 156. wear /è/ - wore - worn
zingen 113. sing - sang - sung d.w.z. kledingstuk,
zinken 114. sink - sank - sunk hoofddeksel, schoeisel,
sieraad, haar, bril, enz.)
zitten 115. sit - sat - sat
weven 157. weave /ie/ - wove - woven
doden 116. slay /ei/ - slew /oe/ - slain /ei/
wenen 158. weep - wept - wept
slapen 117. sleep - slept - slept
natmaken 159. wet - wet - wet R
glijden 118. slide - slid - slid
zullen 160. will - would -
(met slingerende 119. sling - slung - slung
beweging) werpen winnen 161. win - won - won 3x/a/
sluipen 120. slink - slunk - slunk (klok) opwinden, slingeren 162. wind/ai/- wound - wound
(plant), (antenne) 2x /au/
ruiken 121. smell - smelt - smelt R
binnenhalen
slaan 122. smite - smote - smitten
(zich) terugtrekken 163. withdraw - withdrew /oe/ -
zaaien 123. sow - sowed - sown 3x/oo/
withdrawn
spreken 124. speak - spoke - spoken
weerhouden 164. withhold - withheld - withheld
zich spoeden 125. speed /ie/- sped - sped
weerstaan 165. withstand - withstood -
spellen 126. spell - spelt - spelt R
withstood
(tijd/geld) besteden 127. spend - spent - spent
wringen 166. wring - wrung - wrung
morsen 128. spill - spilt - spilt R
schrijven 167. write /ai/ - wrote - written /i/
snel (laten) draaien 129. spin - span/spun - spun
spugen 130. spit – spat/spit – spat/spit
splijten 131. split - split - split
verwennen, bederven 132. spoil - spoilt - spoilt R
(zich) verspreiden, 133. spread - spread - spread 3x/e/
spreiden
2