Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 18

De Renaissance

Verklaring

- Tijdperk voor de opbloei van letter en kunsten en wetenschappen


- Herontdekking van de eigen waarden van de mens

Ontstaan en verspreiding

- Ontstaan Italië (1200)


 Politieke vernederingen  richten op idealiserend verleden (klassieke oudheid )
 Herontdekking klassieke beschaving
 Steden  economische bloei  renaissance = stedelijke beweging voor welstand
- Verspreiding
 1200-1450  Italië
 1450 – 1600  W en M – Europa
 1600  N en Z – Amerika

Kenmerken
- Enthousiasme voor Klassieke Oudheid
- Antropocentrisme  mens centraal
- Helio – centrisme  wereldbeeld verandert
- Ontstaan humanisme
- Ontstaan protestantisme
- Wetenschappelijke vooruitgang
- Boekdrukkunst

De Rederijkers
- Wat
 Niet professionele beoefenaars van dicht en toneelkunst
 Grote invloed op Nederlands
 Macht van het woord
 Belangrijke rol maatschappij  stadsdichters  1ste stadsdichter = Anthonis De
Roovere (1466) Brugge
 Wedstrijden  landjuwelen/ refreinfeesten
- Wie
- Prince:
 Erevoorzitter
 Verzen opgedragen

- Factor (dichter

1
 De leider
 Schreef en regisseerde

- Knaap en nar
 Recreatie
 Organisatie
- Waar
- Rederijk kamers (1400)
 Naam
 Patroonheilige
 Devies (spreuk)
 Blazoen (schild)
 Gewone burgers  edelen enz.

Woord en toneelkunst
- Letterkunde  gemeenschapskunst
- Moraliserend karakter
- Technische vaardigheid

Soorten gedichten
- Ketengedicht  slotrijm vers 1 = beginrijm vers 2
- Kreeftdicht  lezen van voor naar achter
- Naamdicht  beginletter vers vormen een naam
- Rondeel
 8,12,13 of 21 regels en 2 rijmklanken
 Regels 1,4,7 gelijk
 Regels 2,8 gelijk

- refreyn
 4-20 strofen
 1 strofe = 15 versregels
 Stok = gelijke versregel op einde elke vers + thema van het gedicht
 Laatste strofe = envoie van de prince  opdracht Prince
 In het vroede  moraliserend , serieus
 In het amoureus  hoofse liefde
 In het sotte  komisch

- Schaakbord  gedicht volgens zetten

Sonnet

2
- Vorm
 14 regels
 4 strofen
 Strofe 1 en 2  kwatrijnen = 4 regels ( octaaf )
 Strofe 3 en 4  terzinen = 3 regels (sextet)

- Rijmschema
 Petrarca  Italiaanse sonnet  abba – abba – cdc dcd
 Shakepearse  Engelse sonnet  abab – cdcd – efef – gg
 Naast deze zijn er ook andere variaties

- Inhoud Italiaanse sonnet


 Strofe 1 en 2  een gedachte gang , gevoel of verbeelding (bv droom)
 Strofe 3 en 4  inhoudelijke wending  conclusie , tegenstelling (de werkelijkheid)
 Volta of chute  overgang van het algemene naar concrete en van het objectieve
naar subjectieve of omg

- Inhoud Engelse sonnet


 In de 3 kwatrijnen  introductie thema of probleem (bv. Dat je de ziekte niet kan
genezen
 Elke kwatrijn  probleem anders verwoord
 Laatste 2 regels  distichon
 Pointe  verrassende conclusie in distichon (bv. De ziekte kan genezen worden)

Beroemde rederijkers
- Gebrand adriaensz  in liefde bloeyende
- Pieter Cornelisz Hooft  de Eglantier
- Joost van den vondel  het wit lavendel
- Anthonis de Roovere  geswinde greysaert
- Anne Bijns 
- - Jan Moritoen

Propaganda
Propaganda technieken
- Diaboliseren
 Tegenstander verpersoonlijken  kwaad
 Reageren op beeld ipv van beschikbare tegenbewijzen

- Schone algemeenheden
 Misbruik op algemeen aanvaarde waarden voor eigen doelwaarden (vb.godsdienst)

- Symbolen
 Gebruik van  emotioneel geladen symbolen

3
- Groepsgevoel
 Beroep op  mensen die graag in een groep zijn

- Angst
 Angstgevoelens aanwakkeren

- Eufemismen / verfraaien
 Positieve aspecten belichten
 Negatieve aspecten onderbelichten

Dieren epiek

Ontstaan
- Oudste bekendste dierenfabel  aesopus
- Middelnederlands Esopot
- West – Europa  6 en 8ste eeuw
- Moraliserende vertelstof  op school gebruikt

Dierenverhaal
- 8ste eeuw  vos en zieke leeuw
- Gesschreven  geestelijken
- Doel  kritiek op geestelijken
- 12 en 13de  bloeitijd
- 1ste  latijn 2de  Nederlands
- Minder moraliserend  meer satirisch
- Parodie  middeleeuwse maatschappij
- Dieren gebruiken  bedekte krititek

Animal Farm
Samenvatting
 Old major  zegt dat dieren onderdrukt worden en een revolutie moeten starten
 Revolutie  varkens (Snowball, Napoleon en Sqauler)
 7 geboden  door varkens geschreven  animalisme
 Mensen  proberen revolutie te stoppen
 Varkens strijden om de macht
 Napoleon  voedt puppy’s op  jaagt snowball weg
 Napoleon worden alleenheerser

4
 Varkens en honden  worden voortgetrokken
 Geboden worden veranderd  varkens meer vrijheid ( 2 poten)
 Kloof  intelligente en niet – intelligente dieren
 Dieren hebben dat niet door
 Napoleon laat verraders afslachten door honden
 Dieren  langer werken en minder luxe
 Revolutie  mislukt

Personages

- Snowball = Leon trotsky


 Geeft om de boerderij
 Intellectueel
 Wint de loyaliteit van de dieren

- Old major = Lenin en Karl Marx


 Grondlegger van de revolutie
 Objectieve kijk
 Maak revolutie niet mee

- Napoleon = Jozef Stalin


 Leider dierlijke opstand
 Gebruik van militairen  angst te zaaien
 Secretaris generaal van cccp

- Squealer = vjatsjeslav Molotov


 Wit varken
 Ministerie van propaganda  krant pravda
 1917-1991  centraal orgaan van cccp

- De biggen
 Kinderen van napoleon
 Eerste generatie  visie leert van dierlijke ongelijkheid

- Boeren Jansen = Tsaar Nicholas II


 Eigenaar van de boerderij

- Bokser = werkende klasse


 Werkende klasse  loyaal en sterk
 Blind vertrouwen  geen corruptie onderkennen
 Houdt boerderij samen

- Benjamin

5
 Cynische ezel over de revolutie

- De honden
 De KGB
 Vermoorden iedereen die tegen het regime was

- De geboden
 Communistische grondwet
 1936

- Schapen
 Proletariaat
 Werkende klasse

Begrippen
- Satire
 Gebruik van spot, ironie en humor  om gebreken te bekritiseren
 Ideaal en werkelijkheid

- Sleutelroman
 Beschrijving reëel personen  verzonnen namen en gewijzigde omstandigheden

- Allegorie
 Symbolisch verhaal
 Concrete personen of gebeurtenissen  personifiëren

Van de vos reynaerde


Voorwoord
- 13de eeuw dierenepos  Willem ( Gent)
- Uniek stuk
- Parodie  Roman De Renart
- Li plaid ( gedicht)  inspiratie van de vos Reinaert (1200)
- Dieren  eigen aard + aard van de mensen

Hofdag koning Nobel

- Hofdag  pinksteren

6
- Hofdag  klaagdag
- Vazallen  aanwezig
- Reynaert  niet

Klachten vazallen
- Isengrin de wolf
 Reinaert  overspel met vrouw Isengrin

- Courtois de hond
 Reynaert  worst gestolen
 Courtois  worst van Tibeert de kat gestolen (kat – hond)
 Tibeert  worst van molenaar gestolen

- Pancer de Bever
 Pancer  Reinaert gezien  aanleren van credo  cuwaert
 Pancer  cuwaert bevrijdt

- Conclusie
 Reinaert  des coninx vrede  verstoort

Verdediging door grimbeert de das

- Isengrin
 Vrouw bemint  Reinaert

- Cuwaert
 Reinaert  meester
 Reinaert niet bestraffen  geen recht meer

- Courtois
 Worst zelf gestolen

- Grimbeert
 Reinaert  onschuldig en rechtvaardig
 Afkondiging rust ( koning nobel  reinaert  leeft als kluizenaar

- Canticlaar
 Reinaert  kip gedood

Dagvaardigingen

- Bruun de beer
 Gestuurd  Reinaert te halen
 Kasteel malpertuus  woonplaats Reinaert

7
 Reinaert  spreekt bruun aan met vriend
 Reinaert  ziek  te veel honing  afwezigheid hof
 Reinaert belooft  honing aan bruun  bruun gaat pleiten voor Reinaert aan hof
 Reinaert  wijst boom met honing aan = val  boom in 2 gekliefd  dorpelingen
vallen Bruun aan

- Tibeert de kater
 Tibeert  in val gelokt
 Val  kippenstal pastoor  vast in een strop
 Reinaert  bespot en lacht uit
 Verwondt pastoor  ontsnapt

- Grimbeert de das
  Neemt Reinaert mee naar hof
 Reinaert  afscheid van vrouw en kinderen
 Reinaert  spreekt biecht  bekent zonden

Veroordeling en vrijspraak

- Proces en veroordeling
 Reinaert  proberen vrij praten
 Reinaert  aan galg
 Bruun, Isengrin en Tibeert  vonnis voltrekken + voorbereidingen treffen

- 2de biecht Reinaert


 Laatste toespraak  schat en samenzwering  K & K nieuwsgierig
 Reinaert  schat gestolen  samenzweerders  leven van Koning Nobel gered
 Samenzweerders  Bruun, Tibeert, Isengrin en vader  koning van de troon stoten
 Bruun  koning maken
 Geen twijfel  niemand liegt bij de dood

Vrijspraak
 Samenzweerders  gevangen
 Reinaert  vrijgesproken  schat naar koning brengen
 Rome  bedevaart  begeleiding van  Belijn (ram) en Cuwaert ( Haas)
 Malpertuus  Reinaert vermoordt  cuwaert  stopt hoofd in zak
 Reinaert  geeft zak aan Belijn  brief voor nobel
 Reinaert  vlucht met gezin
 Nobel  belijn en nakomeling + samenzweerders  vrijgelaten
  opdracht  Reinaert op te hangen zonder proces

Verloop van de queeste


Hof = chaos Manque : Reinaert Queeste:
afwezig
Aanklachten tegen Nobel stuurt  Bruun,
Reinaert Streken uitgehaald  Tibeert en Grimbeert
gedagvaard

8
Grimbeert  met
Reinaert naar hof 
vrijgesproken  meer
streken uithalen

Andere wereld: Onmate :


Bruun en Tibeert
Vazallen  gulzig + Bruun en tibeert  in
 niet slagen in
omkoopbaar val gelokt
queeste

Volk  laf en gemeen

Verloop queeste in ridderliteratuur

Hof = orde / rust Manque : orde wordt Queeste:


verstoord van buitenaf
Vazallen bijeen op Koning  stuurt ridder
hofdag om manque herstellen

Orde herstelt  naar


hof

Andere wereld: mate :


Ridder 
Ridder  hoofse ridder  hoofse
volbrengt queeste
deugden buiten paleis deugden +
+ orde herstelt
zelfbeheersing

Satirische bedoeling
- Domheid van de mensen
- Ondeugden + tekortkoming  menselijke maatschappij
- Spiegel  elke klasse
- Parodie  middeleeuwse standenmaatschappij
- Adel
 Nobel  hebzuchtig + goedgelovig
 Vazallen  ontrouw + hebzuchtig
- Clerus
 Belijn  dom en ijdel
- Volk
 Sensatie belust + laf

9
Realisme
Basiskenmerken
- Verstand
- Objectief
- Weergave werkelijkheid
 Realistische + gedetailleerde  beschrijving leefwereld
 Natuur  bedreigende kracht gezien
 Aandacht  lagere klasse + kleine kanten mens

Stijlfiguren
- Verwoording  precies + realistisch
- Spreektaal + dialect

Dichters
- Gustave Flaubert
- Stijn Streuvels
- Hendrik Ibsen

Romantiek
Algemene kenmerken
Individualisme en Welterschermz ( wereldpijn)
- Kunst  individueel en origineel + gevoelens en verlangens
- Welterschermz  onrust  realiteit stem niet overeen met het ideaal

Tegen verlichtingsidealen
- Vb. cultuuroptimisme
- Vooruitgangsgeloof

Escapisme en natuurverlangen
- Ongerepte natuur
- Ouder boven nieuwe cultuur

Nationalisme
- Verleden van de natie  politieke betekenis

Basiskenmerken
- Gevoel
- Subjectief
- Vlucht uit werkelijkheid
 Verleden
 Natuur
 Droom + verbeelding

10
 Godsdienst
 Exotische
 Onbereikbare
 Dood
 Mysterieuze  gothic novel
 Drugs
 Zelfmoord

Stijlfiguren
- Taalgebruik  gevoel geladen + bombastisch

Dichters
- Guido Gezelle
- Heinrich Heine
- J.W Goethe
- Eugène De Lacroix
- Henrdrik Conseince
- Jan Frans Willems

Nieuw realisme
Wat
- Alledaags onderwerp
- Ongewone en verassende  alledaagse dingen
- Readymades gebruiken

Popart
- 1949  afkorting begrip  popular mass culture  geïndustrialiseerde massa cultuur
- Alledaagse voorwerpen  consumptiemaatschappij = populaire onderwerpen
- Thema’s  stripverhalen, reclames, kranten …

Kenmerken
- Speels gebruik  identiteit + symbolen  Westerse Cultuur
- Commerciële voorwerpen
- Gebruik van strips
- Glamourachtige kleuren
- Vervreemding door vergroting of herhaling

Kunstenaars
- Andy Warhol  soepblikken
- Roy Lichtenstein  strips
- Richard hamilton  “ what makes todays home so different

Nouveau realisme
Beeldende kunst
- Franse variant  popart

11
- Principes ready mades  herontdekt (1960)
- Assembleren  afvalproducten consumptiemaatschappij  wereld op de kop

Neoromantiek
- Reactie op nieuw realisme
- Gevoelens en subjectiviteit
- Aspecten romantiek
- Klassieke vorm

Toolkit van de dichter


Eindrijm
- Aabb  gepaard
- Abab  gekruist
- Abba  omarmend
- Abc en abc  verspringend

Metrum
Jambe
- Vast ritme patroon
- Afwisseling  onbeklemtoond en beklemtoond

Trochee
- Vast metrum
- Afwisseling  beklemtoond en onbeklemtoond

Enjambement
- Einde versregel  valt niet samen
- Zin loopt door in volgende vers

Beeldspraak
- Vergelijking
- Metafoor
- Personificatie
- Synesthesie  vermenging van zintuiglijke waarnemingen vb. bittere woorden = proeven en
horen

Taalbeschouwing

12
Beroepen zonder grenzen
Beeldgrootte
- Extreme close up ( mond)
- Close-up ( gezicht)
- Medium shot (conversatie tussen 2 mensen-
- Longshot ( mensen en omgeving)

Camerahoek
- Kikkerperspectief ( van onderaf)
- Ooghoogte
- Vogelperspectief ( van bovenaf )
- Over-the-shoulder shot ( over de schouder)

De koe hij geeft melk


Grammaticale taalverandering
- Prescriptieve aanpak  gebruiker naar de taal richten
- Descriptieve aanpak  taal naar gebruiker

Beeldige tekens

Soorten tekens
- Sint – Jacobs schelp  weg naar Compostella + bedrijsteken
- Roze driehoek  homobeweging + merkteken homo seksuelen
- Doodshoofd  gevaar + piratenvlag
- Klaproos  herinnering 1ste WO soldaten

Symbolen
- &  ampersand ( B&B = afkortingen)
- @  apenstaartje ( e- mail)
- #  hekje ( telefoonnummer)
- §  paragraafteken (alinea aanduiden)
- {  accolade ( groeperen)
- _  underscore (e – mail)
- ✱  asterisk ( voetnootteken)

Verschillende afbeeldingen
- Pictogram  eenvoudige afbeelding = vervangen voor tekst
- Geuzenteken  eerst beledigend  daarna met trots gedragen
- Icoontje  kun je een programma starten
- Logo  figuur met letters in verwerkt
- Kenteken  merkteken
- Brandmerk  letterlijk ingebrand

Tekens met afspraken  symbolen

13
Tekens  communicatiemiddel

Tekstdoel van beelden


- Werkelijkheid weergeven tonen hoe het echt is
- Gevoelens uitdrukken  beeld = uitdrukking van iets anders
- Iets gedaan krijgen  kijker overtuigen
- Schoonheid tonen  esthetisch tekstdoel

Taalvaardig deel 3
Schooltaalwoorden
- Hanggroep  groep dat doelloos rondhangt
- Zero tolerance beleid  staf bij kleinste overtreding
- Impliciet  niet nadrukkelijk vermeld
- Effectief  doeltreffend
- Instantie  instelling
- Gedragscorrectie  corrigeren van gedrag
- Dilemma  moeilijke keuze tussen 2 dingen
- Inmiddels  ondertussen
- Flexibiliteit  mogelijkheid tot aanpassing
- Status  aanzien binnen groep
- Seks specifiek  geslacht gericht
- Axioma  grondregel

Contaminatie
- Twee correcte uitdrukking  foute betekenis (vb. dat kost me te duur)

Taalvaardig deel 4

Voltooid deelwoord
Regelmatige werkwoorden
- Letter in kofschip  t aan de stam toevoegen
- Niet  d aan stam toevoegen
- Engelse werkwoorden  het zelfde

Schooltaalwoorden

- Alternatief  andere mogelijkheid


- Homeopathie  ziekte inbrengen in het lichaam met geringe hoeveelheid
- Osteopathie  geneeskunde waar lichaam zelf kan genezen bij goede omstandigheden
- Chiropraxie  geneeskunde door een chiropractor
- Niet- conventioneel  niet op overeenkomst berustend
- Farmaceutisch  bereiding van geneesmiddelen

14
- Millennium  periode van 1000 jaar
- Pronken met  stoefen
- Constructief  opbouwend
- Verhitte discussie  zeer hevige discussie
- Divergeren  uit elkaar groeien
- Convergeren  naar elkaar toe groeien
- Lucratief  winstgevend
- Relevant  belangrijk
- Prominente  vooraanstaande
- Integer  niet corrupt
- Geregulariseerd  in regel gebracht met
- Integrale  volledige voorschriften
- Plenaire  voltallige
- Additionele  toegevoegde
- Constateer  vaststellen
- Progressie  vooruitgang

Als of dan
Dan
- Verschil uitdrukken met vergrotende trap ( rijker dan )
- Met anderen ( met anderen dan familie)
- Na niets, niemand, geen, nooit  woordje anders erbij kunt denken ( ze hebben niet anders
dan)

Als
- Al de andere gevallen

Bezits vormen
Eigennamen
- -s aan eigennaam vast ( vb. Simons Firma)
- Lange heldere eindklank  -‘s (als er geen leesverwarring is  -s
- Eindigt op Y en voorafgaande letter is een medeklinker  -‘s
- Eindklank  sisklank  ‘s
- Eindigt op geschreven maar niet uitgesproken -s  -‘

Meervoud bij zelfstandige naamwoorden


- Eindigt op lange heldere klinker  -‘s
- Geen leesverwarring  ‘s
- Eindigt op Y en voorafgaande letter is een medeklinker  -‘s

Vreemde talen en het Nederlands

Ontleningen  proces waarbij woord uit vreemde taal opgenomen wordt in Nederlands

15
Vormen ontlening
Vreemde woorden
- Directe ontlening  vreemde woorden
- Vreemde woorden  behouden van uitspraak, vorm, spelling en de taal (bv. Junkie)

Inburgering vreemde woorden


1. Nieuwe woord  herkenbaar als vreemd woord
 Zelfde spelling en vorm in de oorspronkelijke taal
 Nog geen Nederlands woord
2. Aanpassen woord  uiterlijk en gedrag in het Nederlands
 Spelling
 Samenstellingen aan elkaar geschreven
 Werkwoorden vervoegd als in het Nederlands
 Woorden  aangepast aan Nederlands  nieuwe woorden mee maken
3. na een tijd  ingeburgerd in Nederlands  geen sporten van ontlening

Bastwaard woorden
- Leenwoord  aangepast aan de nieuwe taal (vb. Nederlands)
- Aanpassing  spelling, uitspraak en vorm (vb. zolder)

Barbarismen
- Barbarisme  taalfouten
-  letterlijke vertaling  oorspronkelijke woord

Gallicismen
- Foutieve ontlening  Frans (vb. onderlijnen)

Germanismen
- Foutieve ontlening  Duits (vb. technieker)

Anglicismen
- Foutieve ontlening  Engels (vb. vroeger)

Opmerking
- Puristen  mensen die Nederlandse vrijhouden van ontlening
- Purisme  Nederlandse equivalenten maken van ontleende woorden (vb. hoekschop ipv
corner )

Een huis met veel kamers

Dialecten
- Limburgs
- Oost-Vlaams
- Brabants
- West-Vlaams

16
Opdeling
- Fonologie  klank  afwijkingen tussen klinker
- Lexicologie  woordenschat
- Morfologie  woordvorm  vb. verkleinwoorden

Verschillen dialect en Nederlands


- Woordenschatverschillen (vb. ‘sjuutje’ voor boterham)
- Uitspraakverschillen ( huus voor huis)
- Vormverschillen  meervouden anders ( stoels voor stoelen )
- Verschillen in zinsbouw

Slechte reputatie dialect


- Taalkundig nadeel  niet mee met de tijd vb. skateboard
- Economisch nadeel  dialect volstaat niet om job te zoeken
- Functie verlies  minder gebruikt in minder omstandigheden
- Structuurverlies  dialecten raken uitgevlakt
- Communicatief nadeel  geen grote groepen die hetzelfde dialect spreken
- Sociaal nadeel  minder prestige dan standaard taal  boertig

Continuüm van dialect naar standaardtaal


- Dialect  regiolect  tussentaal  standaardtaal = dialect verlies

Taalvariatie
Regionaal
- Dialecten
- Regiolecten
- Tussentaal
- Standaard taal

Sociaal
- Jargon
- Op basis van geslacht
- Sociale klassen
- Etnalecten
- Opleiding
- Leeftijd

Nationaal
- Natiolecten
- Belgisch-Nederlands
- Nederlands-Nederlands
- Surinaams-Nederlands

Stilistisch
- Tussen VS schrijftaal
- Formeel VS informeel
- Modieus VS arctisch

17
Chicklit en ladlit

Chicklit
- Eigentijdse romantische fictie
- Vrouwen tussen 20 en 30
- Alleenstaande + vlotte vrouwen  grote carrière
- Belangstelling seksualiteit  Mr right

Ladlit
- Tegenhanger chicklit

Chickflick
- glamoureuze wereld
- Mode bewust

Dickflick
- Onhandig
- Verliefd op te hoog gegrepen vrouw

Literatuur  onvoorspelbaar en diepgang

Lectuur  voorspelbaar en ontspanning

18

You might also like