Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 17

Chemie Overal 5vwo Hoofdstuk 11 Redoxreacties Uitwerkingen

11.1 Elektronenoverdracht

A1 
a Er is sprake van H+ (proton) overdracht. Het zuur geeft een proton, de base neemt het op.
b Er is sprake van e− (elektron) overdracht. De reductor geeft een elektron af, de oxidator neemt het
op.

A2 
a opneemt
b afstaat
c wel
d geen

B3
Als de elektronen voor de pijl staan worden ze opgenomen en is het een halfreactie van een oxidator.
Als de elektronen na de pijl staan worden ze afgestaan en is het een halfreactie van een reductor.
a oxidator
b oxidator
c reductor
d oxidator
e reductor

B4
a Fe3+ + 3 e− → Fe (s)
b 2 I− → I2 (s) + 2 e−
c 2 H2O (l) + 2 e− → H2 (g) + 2 OH−
d Zn (s) → Zn2+ + 2 e−
e NO3− + 4 H+ + 3 e− → NO (g) + 2 H2O (l)

B5
a
Cu2+ + 2 e− → Cu (s)
Zn (s) → Zn2+ + 2 e−
---------------------------------------------------- +
Cu2+ (aq) + Zn (s) → Cu (s) + Zn2+ (aq)
b
Br2 (l) + 2 e− → 2 Br− (3)
Co (s) → Co3+ + 3 e− (2)
------------------------------------------------------------- +
3 Br2 (l) + 2 Co (s) → 2 Co3+ (aq) + 6 Br− (aq)

Al (s) → Al3+ + 3 e−
Hg+ + e− → Hg (s) (3)
------------------------------------------------------ +
Al (s) + 3 Hg+ (aq) → Al3+ (aq) + 3 Hg (s)
B6
a
Mg (s) → Mg2+ + 2 e− reductor
2+ −
Ni + 2 e → Ni (s) oxidator
b
2 S2O32− → S4O62− + 2 e− reductor
Cu2+ + 2e− → Cu (s) oxidator
c
Al s) → Al3+ + 3 e− reductor
2+ −
Pb + 2 e → Pb (s) oxidator

B7
a Reactie 1: een redoxreactie.
Reactie 2: geen redoxreactie.
Reactie 3: een redoxreactie.
Reactie 4: geen redoxreactie.
b Reactie 1: K wordt omgezet in K+ staat dus elektronen af en is de reductor. Cl2 wordt omgezet in 2
Cl− en neemt dus elektronen op, is de oxidator.
Reactie 3: Fe wordt omgezet in Fe3+ en staat dus elektronen af, is de reductor. Ag + wordt omgezet in
Ag (s) en neemt dus elektronen op, is de oxidator.
c Reactie 2: dit is het oplossen van een zout. De ladingen van de NH 4+ en de PO43−-ionen blijven
gelijk. De ionen gaan uit het ionrooster in de oplossing.
Reactie 4: dit is een zuur-base reactie. CH3COO− neemt een H+-ion op, HF staat een H+ ion af.

C8
a Zn (s) + 2 H+ (aq) → Zn2+ (aq) + H2 (g)
b Er is elektronenoverdracht. H+ neemt een elektron op, Zn staat twee elektronen af.
c 31 mg = 0,031 g

Er ontstaat dus ook 4,74·10−4 mol H2 (g). Bij deze omstandigheden is het molair volume 24,5 L mol −1.
4,74·10−4 mol  24,5 mol L−1 = 0,012 L = 12 mL.

C9
a

b Hydrochinon staat in de halfreactie elektronen af, dus dat moet de reductor zijn.
Waterstofperoxide is dan de oxidator.
c Zie figuur 11.1
d De activeringsenergie is zo hoog dat reactie 2 in de verzamelblaas niet plaatsvindt. De enzymen
verlagen de activeringsenergie (zodat reactie 2 in de explosiekamer wel plaatsvindt).
e In het contextkader staat dat 100 g oplossing 10 g hydrochinon en 25 g waterstofperoxide bevat.
De molaire massa’s zijn 110,1 en 34,015 g mol–1. Dus er is 0,091 mol hydrochinon en 0,73 mol
waterstofperoxide. De molverhouding waarin de stoffen reageren is 1 : 1, er is dus meer
waterstofperoxide aanwezig dan nodig is voor de reactie.

11.1

C10 
a Fe (s) + 2 H+ (aq) → Fe2+ (aq) + H2 (g)
b 2 H+ + 2 e− → H2 (g)
Fe (s) → Fe2+ + 2 e−
c Zoutzuur is en oplossing van het gas HCl in water.
20,0 mL 0,100 M zoutzuur bevat 20,0  0,100 = 2,00 mmol HCl en dus ook 2,00 mmol H + (H3O+).
Molverhouding Fe : H+ = 1 : 2, er kan maximaal 1,00 mmol Fe reageren.
Dit komt overeen met 1,00 mmol  55,85 g mol−1 = 55,85 mg Fe.

11.2 Redoxkoppels

A11 
a lager
b evenwichtsreactie

B12
a Ag+ is de sterkste oxidator (hoogste in Binas tabel 48, bij 0,80 V), Pb 2+ is zwakker (0,13 V) en de
zwakste van deze drie is Co2+ (bij 0,28 V).
b Ag (s), Pb (s) en Co (s)
c Co is de sterkste reductor, dan Pb en Ag is de zwakste van deze drie.

B13 
a Cu (s)
b FeCl2 (s)
c Ba2+ (aq) + 2 Cl− (aq)
d CaSO4·2 H2O (s)
e Cl2 (aq)
f 2 K+ (aq) + Cr2O72− (aq)

B14
a Natrium is een hele sterke reductor en zal snel een elektronen afstaan. Het deeltje dat dan
ontstaat zal dat elektron juist niet snel weer opnemen. Hoe sterker de reductor, hoe zwakker de
geconjugeerde oxidator.
b Natrium is een zeer sterke reductor en reageert met water. Het zal dus in de natuur voorkomen
als een natriumion. Dit ion is onderdeel van een verbinding.

B15
a
Stap 1:
Ni (s), Co2+ (aq), Cl− (aq) en H2O (l)

Stap 2:
Sterkste oxidator: Co2+ (−0,28 V)
Sterkste reductor: Ni (s) (−0,26 V)

Stap 3:
V0 = −0,28 V−(−0,26 V) = −0,28 V + 0,26 V = −0,02 V dus evenwicht.

Stap 4:
Ni (s) → Ni2+ + 2 e

2+
Co + 2 e → Co (s)
--------------------------------------------------+
Ni(s) + Co2+(aq) ⇄ Ni2+(aq) + Co(s)

b
Stap 1:
Fe3+ (aq), Br− (aq), H2O (l), K+ (aq) en I− (aq)

Stap 2:
Sterkste oxidator: Fe3+ (−0,77 V)
Sterkste reductor: I− (+0,54 V)

Stap 3:
V0 = 0,77 V − 0,54 V = 0,23 V dus evenwicht.

Stap 4:
Fe3+ + e → Fe2+ (2)
 
2I → I2 + 2 e
---------------------------------------------------------------+
2 Fe3+ (aq) + 2 I– (aq) ⇄ 2 Fe2+ (aq) + I2 (aq)

c
Stap 1:
Ca (s) en H2O (l)

Stap 2:
Sterkste oxidator: H2O (l) (−0,83 V)
Sterkste reductor: Ca (s) (−2,87 V)

Stap 3:
V0 =−0,83 V− (−2,87 V) = −0,83 V + 2,87 V = 2,04 V > 0,3 V dus een aflopende reactie.

Stap 4:
Ca (s) → Ca2+ + 2 e
2 H2O (l) + 2 e → H2 (g) + 2 OH

----------------------------------------------------------------------+
Ca (s) + 2 H2O (l) → Ca2+ (aq) + 2 OH (aq) + H2 (g)

d
Stap 1:
Al (s), Zn2+ (aq), Cl− (aq) en H2O (l)

Stap 2:
Sterkste oxidator: Zn2+ (−0,76 V)
Sterkste reductor: Al (s) (−1,66 V)

Stap 3:
V0 = −0,76 V – (−1,66 V) = −0,76 V + 1,66 V = 0,90 V > 0,3 V dus een aflopende reactie.

Stap 4:
Al (s) → Al3+ + 3 e (2)

2+
Zn + 2 e → Zn (s) (3)
----------------------------------------------------------------+
2 Al (s) + 3 Zn2+ (aq) → 2 Al3+ (aq) + 3 Zn (s)

e
Stap 1:
H2C2O4 (aq), Br2 (aq) en H2O (l)

Stap 2:
Sterkste oxidator: Br2 (+1,09 V)
Sterkste reductor: H2C2O4 (−0,49)
V
Stap 3:
V0 = 1,09 V− (−0,49 V)= 1,09 V + 0,49 V = 1,58 V > 0,3 V dus een aflopende reactie.

Stap 4:
H2C2O4 → 2 CO2 (g) + 2 H+ + 2 e
Br2 + 2 e → 2 Br
-------------------------------------------------------------------------------+
H2C2O4 (aq) + Br2 (aq) → 2 CO2 (g) + 2 H+ (aq) + 2 Br (aq)

f
Stap 1:
Na+ (aq), S2O32− (aq), I2 (aq) en H2O (l)

Stap 2:
Sterkste oxidator: I2 (+0,54 V)
Sterkste reductor: S2O32− (+0,10 V)

Stap 3:
V0 = 0,54 V − 0,10 V = 0,44 V > 0,3 V dus een aflopende reactie.

Stap 4:
2 S2O32 → S4O62 + 2 e
I2 + 2 e → 2 I
-----------------------------------------------------------------+
2 S2O32 (aq) + I2 (aq) → S4O62 (aq) + 2 I (aq)

B16
a Cl2 (aq), Br2 (aq) en I2 (aq).
b De sterkste oxidator is Cl2 (aq), de zwakste is I2 (aq).
c Fluor is een zeer sterke oxidator en reageert met water. Als je fluor in water wilt oplossen zal het
daarmee reageren. Dat lukt dus niet.

B17
a Van minst naar meest edel: magnesium, kobalt, kwik en goud.
b De standaardelektrodepotentiaal van water als oxidator is gelijk aan −0,83 V. Magnesium heeft
een standaardelektrodepotentiaal van −2,37 V. V0 = 1,54 V, dus er treedt een aflopende reactie op.
Kobalt heeft een standaardelektrodepotentiaal van −0,28 V. V0 = −0,55 V dus er treedt geen reactie
op.
Je kunt ook zeggen: Magnesium staat als reductor onder H2O als oxidator en zal dus reageren. Kobalt
staat als reductor ver boven H2O als oxidator en zal dus niet reageren.
c Co (s) → Co2+ + 2 e−
+ −
2 H + 2 e → H2 (g) (2)
---------------------------------------------------------------+
Co (s) + 2 H+ (aq) → Co2+ (aq) + H2 (g)
V0 = 0,28 V dus een evenwichtsreactie. Omdat H 2 een gas is en uit de oplossing kan ontsnappen, zal
de reactie aflopend zijn.
d Goud is een edel metaal en zal dus niet gemakkelijk reageren met andere stoffen. Dit betekent
dat de sieraden lang meegaan en mooi blijven.

C18 
a 2 Ag+ (aq) + 2 OH (aq) → Ag2O (s) + H2O (l)
2 Ag2O (s) → 4 Ag (s) + O2 (g)
b Ja, dit is een redoxreactie. De zilverionen nemen een elektron op en vormen zilver. De oxide
ionen leveren twee elektronen en vormen zuurstof.
c 7,50 liter 0,0532 M Ag+ levert 7,50 L  0,0532 mol L1 = 0,399 mol zilver. Hiervan wordt 80%
teruggewonnen: 0,80  0,399 mol Ag = 0,3192 mol Ag. Dit komt overeen met
0,3192 mol  107,9 g mol1 = 34 g zilver.

d Een ounce is .

34 gram zilver kost:

C19
a
Stap 1:
Fe2+ (aq), Cl− (aq), H2O (l) en Al (s).

Stap 2:
Sterkste oxidator: Fe2+ (−0,45 V)
Sterkste reductor: Al (s) (−1,66 V)
Stap 3:
V0 =− 0,45 V – (−1,66 V) = 1,21 V > 0,3 V dus een aflopende reactie.

Stap 4:
Fe2+ + 2 e → Fe (s) (3)
Al (s) → Al3+ + 3 e (2)
---------------------------------------------------------------+
3 Fe2+ (aq) + 2 Al (s) → 3 Fe (s) + 2 Al3+ (aq)

b
Stap 1:
Fe2+ (aq), Cl− (aq), H2O (l) en Br2 (aq).

Stap 2:
Sterkste oxidator: Br2 (+1,09 V)
Sterkste reductor: Fe2+ (+0,77 V)

Stap 3:
V0 = 1,09 V − 0,77 V = 0,32 V > 0,3 V dus een aflopende reactie.

Stap 4:
Br2 + 2 e− → 2 Br−
Fe2+ → Fe3+ + e (2)
----------------------------------------------------------------+
Br2 (aq) + 2 Fe2+ (aq) → 2 Br− (aq) + 2 Fe3+ (aq)

c Het Fe2+ ion is zowel een oxidator als een reductor. Als er een sterke oxidator aanwezig is zal het
Fe2+ ion reageren als een reductor, is er een sterke reductor aanwezig dan zal het Fe 2+ ion juist
reageren als een oxidator.
d Door de overmaat zal Fe uiteindelijk worden omgezet tot Fe 3+. Dit kun je weergeven in één
reactievergelijking:
Fe (s) → Fe3+ + 3 e− (2)
Br2 + 2 e → 2 Br−

(3)
--------------------------------------------------------------+
2 Fe (s) + 3 Br2 (aq) → 2 Fe3+ (aq) + 6 Br− (aq)

C20
a Waterstof is lichter dan helium. Bij eenzelfde volume kan waterstof dus meer gewicht meenemen
dan helium.
b H2 → 2 H + + 2 e− (2)
O2 + 4 e → 2 O2−

-------------------------------------------- +
2 H2 (g) + O2 (g) → 4 H+ + 2 O2−
2 H2 (g) + O2 (g) → 2 H2O (l)

c 2 Al (s) + Fe2O3 → Al2O3 (s) + 2 Fe (s)


d De verhouding waarin de stoffen reageren is 2 : 1, de massaverhouding is dan 53,96 : 159,69.
e
1 Er is veel minder ijzer(III)oxide aanwezig dan er volgens de massaverhouding aanwezig moet zijn
voor de reactie.
2 Het aluminium zat aan de buitenkant van de bekleding en het ijzer(III)oxide aan de binnenkant van
de bekleding, dus ook niet in direct contact met elkaar.
11.3 Redoxreacties in oplossing

A21 
a In ieder geval H2O moleculen en H+-ionen (H3O+-ionen).
b In ieder geval H2O moleculen en OH−-ionen.

A22 
Sulfaationen zijn alleen oxidator in geconcentreerd warm zwavelzuur.

B23
a Sn2+ → Sn4+ + 2 e
b MnO2 (s) + 4 H+ + 2 e → Mn2+ + 2 H2O (l)

B24
De standaardelektrodepotentiaal van de oxidator MnO4 + H+ is groter dan die van de oxidator
MnO4 + H2O. De eerstgenoemde is dus een sterkere oxidator dan de tweede en zal als eerste
reageren.

B25
a H2O2 + 2 H+ + 2 e → 2 H2O (l)
SO32 + H2O (l) → SO42 + 2 H+ + 2 e
-------------------------------------------------------------------+
H2O2 (aq) + SO32 ( aq) → SO42 (aq) + H2O (l)
V0 = +1,78 V  (0,09 V) = 1,87 V > 0,3 V; aflopende reactie.

b MnO4 + 8 H+ + 5 e → Mn2+ + 4 H2O (l) (2)


H2C2O4 → 2 CO2 (g) + 2 H+ + 2 e (5)
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------+
2 MnO4 (aq) + 16 H+ (aq) + 5 H2C2O4 (aq) → 2 Mn2+ (aq) + 8 H2O (l) + 10 CO2 (g) + 10 H+ (aq)
2 MnO4 (aq) + 6 H+ (aq) + 5 H2C2O4 (aq) → 2 Mn2+ (aq) + 8 H2O (l) + 10 CO2 (g)
V0 = +1,51 V  (0,49) V = 2,00 V > 0,3 V; aflopende reactie.

c Br2 + 2 e → 2 Br
2 S2O32 → S4O62 + 2 e
--------------------------------------------------------------------+
Br2 (aq) + 2 S2O32 (aq) → 2 Br (aq) + S4O62 (aq)
V0 = 1,09 V  0,10 V = 0,99 V > 0,3 V; aflopende reactie.

d ClO3 + 6 H+ + 6 e → Cl + 3 H2O (l)


SO2 (g) + 2 H2O(l) → SO42 + 4 H+ + 2 e (3)
------------------------------------------------------------------------------------------+
ClO3 (aq) + 6 H+ (aq) + 3 SO2 (g) + 6 H2O (l) → Cl (aq) + 3 H2O (l) + 3 SO42 (aq) + 12 H+ (aq)
ClO3 (aq) + 3 SO2 (g) + 3 H2O (l) → 3 SO42 (aq) + 6 H+ (aq) + Cl (aq)
V0 = 1,45 V  0,17 V = 1,28 V > 0,3 V; aflo
pende reactie.

B26
a MnO2 (s) + 4 OH → MnO4 + 2 H2O + 3 e
b ReO2 + 4 H+ + 4 e → Re (s) + 2 H2O
c Nb2O5 + 10 H+ + 10 e → 2 Nb (s) + 5 H2O
d HPbO2 + H2O + 2 e → Pb (s) + 3 OH
B27
2 I → I2 + 2 e
O3 (g) + 2 H+ + 2 e → O2 (g) + H2O (l)
------------------------------------------------------------------------------+
2 I (aq) + O3 (g) + 2 H+ (aq) → I2 (aq) + O2 (g) + H2O(l)
V0 = 2,08 V  0,54 V = 1,54 V > 0,3 V; aflopende reactie.

B28
2 Cl → Cl2 (g) + 2 e (5)
 
MnO4 + 8 H + 5 e → Mn2+ + 4 H2O (l)
+
(2)
------------------------------------------------------------------------------------------------------+
10 Cl (aq) + 2 MnO4 (aq) + 16 H+ (aq) ⇄ 5 Cl2 (aq) + 2 Mn2+ (aq) + 8 H2O (l)
V0 = 1,51 V  1,36 V = 0,15 V; er ontstaat een evenwicht, de reactie naar rechts kan uiteindelijk beter
verlopen zodra de oplossing verzadigd raakt aan chloor en Cl 2 als gas ontwijkt.

B29 
a Br2 + 2 e → 2 Br
SO2 (g) + 2 H2O (l) → SO42 + 4 H+ + 2 e
-------------------------------------------------------------------------------------+
Br2 aq) + SO2 (g) + 2 H2O (l) → 2 Br (aq) + SO42 (aq) + 4 H+ (aq)
b Tijdens deze reactie verdwijnt de bruine kleur van het broom.

B30
a H2O2 → O2 + 2 H+ + 2 e
b H2O2 + 2 e → 2 OH
c H2O2 → O 2 + 2 H+ + 2 e 
H2O2 + 2 e → 2 OH
--------------------------------------------------------+
2 H2O2 → O2 + 2 H+ + 2 OH
2 H2O2 → O2 + 2 H2O

B31
a Zoutzuur reageert niet met koper doordat de oxidator H + ver onder de reductor Cu staat.
V0 = 0,00 V  (+0,34 V) = 0,34 V < 0,3 V. Er vindt geen reactie plaats.
b Cu (s) → Cu2+ + 2 e
 
+
NO3 + 2 H + e → NO2 (g) + H2O (l) (2)
-----------------------------------------------------------------------------------------+
Cu (s) + 2 NO3 (aq) + 4 H+ (aq) → Cu2+ (aq) +2 NO2 (g) +2 H2O (l)
V0 = + 0,80 V  (+0,34 V) = 0,46 V > 0,3 V; aflopende reactie.

B32
a CaH2 (s) + 2 H2O (l) → Ca2+ (aq) + 2 OH(aq) + 2 H2(g)
b Er treedt elektronenoverdracht op van H (reductor) naar H2O (oxidator).
c H treedt op als reductor, omdat dit deeltje een elektron afstaat.
d Ja, omdat H2O optreedt als zuur en H als base.

B33
a Fe2(SO3)2
b Fe3+ is een oxidator en SO32 is een reductor.
V0 = 0,77 V  (0,09 V) = 0,86 V > 0,3 V. Deze reactie verloopt uitstekend, daarom is het niet
mogelijk om Fe2(SO3)2 te laten neerslaan.
Fe3+ + e → Fe2+ (2)
SO3 + H2O (l) → SO42 + 2 H+ + 2 e
2

----------------------------------------------------------------------------------------------+
2 Fe3+ (aq) + SO32 (aq) + H2O (l) → 2 Fe2 +(aq) + SO42 (aq) + 2 H+ (aq)

C34 
a Au (s) → Au3+ + 3 e−
− + −
NO3 + 2 H + e → NO2 (g) + H2O (l)
V0 = 0,96 V − 1,50 V = −0,54 V, de reactie verloopt niet.
b Voor de pijl staan deeltjes met een lading en na de pijl niet. Dat wil zeggen dat er
ladingoverdracht heeft plaats gevonden en dus is dit een redoxreactie.
c Bij de reactie van salpeterzuur met zoutzuur ontstaat chloor, Cl 2. Chloor staat als oxidator in
Binas tabel 48 boven salpeterzuur en is dus een sterkere oxidator.
d De concentratie van de goudionen zal heel klein zijn
e De standaardelektrodepotentiaal is gebaseerd op concentraties van de stoffen van 1 mol L −1. De
concentratie van de goudionen is heel klein in koningswater en kennelijk heeft dat als gevolg dat de
elektrodepotentiaal van Au daalt waardoor reactie 1 wel kan verlopen

C35
a 2 C (s) + O2 (g) → 2 CO (g)
b Fe2O3 (s) + CO (g) ⇄ 2 FeO (s) + CO2(g)
c De lading van het ijzerion is voor de reactie 3+ en na de reactie 2+. Het Fe3+-ion is dus een oxida-
tor.
d FeO (s) + CO (g) ⇄ Fe (s) + CO2( g)
e CO2 (g) + C (s) ⇄ 2 CO (g)
f De endotherme evenwichtsreacties. Dit zijn de reactie bij b (van Fe 2O3 met CO) en de reactie bij
e (van CO2 met C).
g De exotherme evenwichtsreactie, dus de reactie bij d (van FeO met CO). Deze reactie verloopt
juist minder goed bij het verhogen van de temperatuur. Je wilt de temperatuur dus verhogen om de
reactiesnelheid hoog te houden en de reacties bij b en e naar rechts te laten verlopen, maar voor de
reactie bij d is dit juist nadelig.
h Fe3+ wordt omgezet tot Fe, dit is dus de oxidator. Zuurstof is de reductor.
j 10 ton staal = 10·103 kg staal, er mag 0,8 massa-% koolstof in zitten. Dit is

.
Er zit in 10·103 kg staal dan 9,9·103 kg Fe, dit is 95% van het ruwe ijzer dat er nodig is. In de

benodigde hoeveelheid ruw ijzer zit dan . Er mag maar 80 kg


overblijven, verwijderd wordt dan 552 – 80 = 472 kg koolstof.
11.4 Toepassingen

B36 
a

B37 

(3)

7
2 +
Cr2O + 14 H + 6 e → 2 Cr + 7 H2O 3+
(2)
----------------------------------------------------------------------------------+

3 CH3−CH2−OH + 3 H2O + 2 Cr2O72 + 28 H+ → 3 + 12 H+ + 4 Cr3+ + 14 H2O

3 CH3−CH2−OH + 2 Cr2O72 + 16 H+ → 3 + 4 Cr3+ + 11 H2O (l)


@place the structure formulas in line with the other formulas@

B38
a

+ H2O →

+ H2O →

is instabiel (H2CO3, koolzuur!) en valt uiteen in CO2 en H2O dus:

+ H2O → CO2 + H2O + 2 H+ + 2 e


@place the structure formulas in line with the other formulas@

b Methaanzuur heeft als enige alkaanzuur een H-atoom aan de eerste C. Daardoor lijkt het op een
alkanal. Dit ‘alkanal’ kan worden omgezet in een zuur.
B39
a De alcohol is reductor, bij het omzetten naar een aldehyde of keton komen elektronen vrij.
b

c Redox omdat: propanon is hier een oxidator, het wordt omgezet in propaan-2-ol. H 2 is de
reductor. Additie omdat: er wordt een dubbele binding omgezet in een enkele binding, waarbij een
klein molecuul (H2) wordt opgenomen.

B40
a Bij de reactie van alcohol als reductor komt H + vrij. De reactie is een evenwichtsreactie dus als er
veel H+ aanwezig is, zoals bij lage pH, dan ligt het evenwicht naar links en zal de rode wijn langer
goed blijven.
b

C41
a

b C2H6O en C2H4O
c C2H6O → C2H4O + 2 H+ + 2 e
d NAD+ + H+ + 2 e → NADH
e C2H6O → C2H4O + 2 H+ + 2 e

NAD + H + 2 e → NADH
+ +

-------------------------------------------------------------------------------+
C2H6O + NAD+ → C2H4O + H+ + NADH
f C2H4O + H2O → C2H4O2 + 2 H+ + 2 e
g Er wordt waterstof (-hydro) aan de moleculen onttrokken (de-).
h C2H4O2 + 2 H2O → 2 CO2 + 8 H+ + 8 e
j Bij h zie je dat er 8 e afgestaan worden. Ieder NAD+ neemt 2 e op, dus 4.

C42
a Je wilt, door het kleurverschil, een overgang zien van voor en na het toevoegen. Als de omslag
van kleurloos naar kleurloos is, zie je geen verschil.
b Thio+ is een oxidator, het kan twee 2 e (en 2 H+) opnemen en wordt dan omgezet in ThioH2+ (let
op, er is ook een H aan het N-atoom van de middelste ring gekomen).
c De V0 van het redoxkoppel Fe2+ / Fe3+ is + 0,77 V, die van thionine is 0,06 V (overgangspotentiaal
is de standaardelektrodepotentiaal waarbij de stof van kleur verandert). Fe 3+ is de sterkste oxidator,
ThioH2+ is de sterkste reductor.
V0 = 0,77 V  0,06 V = 0,71 V.
De reactie verloopt dus naar links.
d Kleurloze thionine is een reductor. Er is dus een oxidator aangetoond die 0,3 sterker is dan 0,06.
Dus de V0 van de oxidator is > 0,36.

C43
a In Cl2 voor de pijl hebben de chlooratomen geen lading. Na de pijl heeft een chlooratoom een
negatieve lading van 1− en heeft dus een elektron opgenomen. Het ander chlooratoom zit in het
deeltje ClO−. In dit deeltje zit een zuurstofatoom met en lading 2−, dat betekent dat het chlooratoom
hier een lading van 1+ heeft. Het ene chlooratoom heeft dus een elektron overgenomen van het
andere chlooratoom.
b 2 S2O32 → S4O62 + 2 e
I2 + 2 e → 2 I (aq)
-----------------------------------------------------------------+
2 S2O32 (aq) + I2 (aq) → S4O62 (aq) + 2 I (aq)

c Nodig voor de titratie 17,5 mL natriumthiosulfaatoplossing, dit bevat 17,5  0,500 = 8,75 mmol
S2O32−. De molverhouding I2 : S2O32− = 1 : 2, er was 8,75 mmol ÷ 2 = 4,375 mmol I2.
De molverhouding Cl2 : I2 = 1 : 1, er was in 25,00 mL verdund bleekloog 4,375 mmol Cl 2 aanwezig.
Molaire massa Cl2 = 70,90 g mol−1.
Dit komt overeen met 4,375·10−3 mol  70,90 g mol−1 = 0,3102 g Cl2 in 25,00 mL verdund bleekloog. In
25,00 mL onverdund bleekloog is dat 4  0,3102 g = 1,241 g Cl2. Per 100 mL zit er dus
4  1,241 g = 4,96 g actief chloor. Het bleekloog voldoet aan de norm.

C44
a C12H22O11 + H2O → 2 C6H12O6
b Cu2+ + I− + e− → CuI (s) (2)
2 I− → I2 + 2 e−
----------------------------------------------------------- +
2 Cu2+(aq) + 4 I− (aq) → 2 CuI (s) + I2 (aq)

c 2 S2O32 → S4O62 + 2 e
I2 + 2 e → 2 I (aq)
-----------------------------------------------------------------+
2 S2O32 (aq) + I2 (aq) → S4O62 (aq) + 2 I (aq)

d Nodig voor de titratie 10,15 mL 0,1000 M natriumthiosulfaatoplossing. Dit bevat 10,15  0,1000 =
1,015 mmol S2O32. Molverhouding I2 : S2O32 =1 : 2, gevormd 1,015 ÷ 2 = 0,5075 mmol I2.
Molverhouding waarin I2 ontstaat in de reactie met Cu2+ is Cu2+ : I2 = 2 : 1. Er was over 2  0,5075 =
1,015 mmol Cu2+ (CuSO4).
Toegevoegd 25,00 mL 0,1000 M kopersulfaatoplossing, dit bevat 25,00  0,1000 = 2,500 mmol Cu2+.
Gereageerd met glucose/fructose 2,500 − 1,015 =1,485 mmol Cu 2+.
Molverhouding glucose/fructose : Cu2+ = 1 : 6, de molverhouding lactose : Cu2+ = 1 : 12 (zie vraag a).

In 10,00 mL verdunde magere melk zat dus


In 250,00 mL verdunde magere melk zit dan 25  0,1238 = 3,094 mmol lactose. Dit is afkomstig van
25,00 mL magere melk en komt overeen met 3,094·10−3 mol  342,30 g mol−1 = 1,059 g lactose per
25,00 mL.
Per 100 mL zit in magere melk 4  1,059 = 4,236 g lactose.

C45
a 2 Fe (s) + O2 (g) → 2 FeO (s)
b FeO (s) + H2 (g) → Fe (s) + H2O (g)
c Het ijzer heeft in het oxide een lading 2+ en in zuiver ijzer geen lading, het Fe-ion heeft dus twee
elektronen opgenomen en is dus de oxidator. Waterstof is dan de reductor.
d Gemiddeld per dag 260 000 L diesel, de dichtheid van diesel is 0,823 kg L −1, de massa van de
diesel is 260 000  0,823 = 2,140·105 kg.
Dit levert 2,140·105  42,7 MJ = 9,137·106 MJ.
1,00 kg Fe levert bij verbranding 4,9·106 J = 4,9 MJ. 25% van deze energie kan nuttig worden
gebruikt, dat komt overeen met het rendement van verbrandingsmotoren.
Nodig voor een dag varen De dichtheid van ijzer is 7,87 kg dm−3.

Het volume ijzerpoeder per dag is dan

C46 
a Per liter moet er 1000 – 100 = 900 mg N worden verwijderd. (Molaire massa N = 14,01 g mol —1.)

Dat komt overeen met Dat is dus 64,24 mmol NH4+.


Nodig aan O2: 1,5  64,24 mmol = 96,36 mmol O2.
Dat is 96,36·10−3  24,5 = 2,36 dm3 O2.
b NH4+ + 2 H2O → NO2− + 8 H+ + 6 e−
c 6 NO3− + 5 CH3OH + H+ → 3 N2 + 5 HCO3− + 8 H2O

Afsluiting

1
a ClO3 + 6 H+ + 6 e → Cl− + 3 H2O (l)
SO32 + H2O (l) → SO42 + 2 H+ + 2 e (3)
-----------------------------------------------------------------------+
ClO3 (aq) + 3 SO32− (aq) → Cl− (aq) + 3 SO42− (aq)
ΔV0 = +1,45 V − (−0,09) V = 1,54 V. Aflopende reactie.

b Cr2O72− + 14 H+ + 6 e− → 2 Cr3+ + 7 H2O (l)


2 I− → I2 + 2 e− (3)
-----------------------------------------------------------------------------------------------+
Cr2O72− (aq)+ 14 H+ (aq)+ 6 I− (aq) → 2 Cr3+ (aq) + 7 H2O (l) + 3 I2 (aq)
ΔV0 = +1,36 V − 0,54 V = 0,82 V. Aflopende reactie.

c Cl2 + 2 e− → 2 Cl−
H2C2O4 → 2 CO2 (g) + 2 H+ + 2 e−
-------------------------------------------------------------------------------+
Cl2 (aq) + H2C2O4 (aq) → 2 Cl− (aq) + 2 CO2 (g) + 2 H+ (aq)
ΔV0 = +1,36 V − (−0,49 V) = 1,85 V. Aflopende reactie.

d I2 + 2 e− → 2 I−
2 S2O32− → S4O62− + 2 e−
----------------------------------------------------------------+
I2 (aq) + 2 S2O32− (aq) → 2 I− (aq) + S4O62− (aq)
ΔV0 = +0,54 V − 0,10 V = 0,44 V. Aflopende reactie.

2 Het zout bestaat niet omdat de ionen die het ionrooster zouden vormen met elkaar reageren.
Fe3+ + e− → Fe2+ (2)
2 I− → I2 (s) + 2 e−
-----------------------------------------------------------+
2 Fe3+ (aq) + 2 I− (aq) ⇄ 2 Fe2+ (aq) + I2 (s)
ΔV0 = +0,77 V − 0,54 V = 0,23 V. Evenwichtsreactie.
3
a Br2 + 2 e− → 2 Br−
SO2 + 2 H2O (l) → SO42− + 4 H+ + 2 e−
-------------------------------------------------------------------------------------------+
Br2 (aq) + SO2 (aq) + 2 H2O (l) → 2 Br− (aq) + SO42− (aq) + 4 H+ (aq)
ΔV0 = +1,09 V − 0,17 V = 0,92 V. Aflopende reactie.

b Sn2+ + 2 e− → Sn s)
Co (s) → Co2+ + 2 e−
-----------------------------------------------------+
Sn2+ (aq) + Co (s) ⇄ Sn (s) + Co2+ (aq)
ΔV0 = −0,14 V − (−0,28 V) = 0,14 V. Er stelt zich een evenwicht in.

c MnO4− + 8 H+ + 5 e− → Mn2+ + 4 H2O (l) (2)


H2C2O4 → 2 CO2 (g) + 2 H+ + 2 e− (5)
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------+
2 MnO4− (aq) + 6 H+ (aq) + 5 H2C2O4 (aq) → 2 Mn2+ (aq) + 8 H2O (l) + 10 CO2 (g)
ΔV0 = +1,51 V − (−0,49) V = 2,00 V. Aflopende reactie.

d Cu (s) → Cu2+ + 2 e− (3)


− + −
NO3 + 4 H + 3 e → NO (g) + 2 H2O (l) (2)
------------------------------------------------------------------------------------------------+
3 Cu (s) + 2 NO3−(aq) + 8 H+ (aq) → 3 Cu2+ (aq) + 2 NO (g) + 4 H2O (l)
ΔV0 = +0,96 V − (+0,34) V = 0,62 V. Aflopende reactie.

4
a Sjaak kan de aangezuurde kaliumpermanganaatoplossing toevoegen aan beide vloeistoffen. Een
van de twee vloeistoffen ontkleurt de kaliumpermanganaatoplossing niet. Dit is de 2-methylpropaan-2-
ol, omdat dit een alcohol is waar aan het C-atoom met de OH-groep geen H meer zit en een dergelijke
alcohol kan niet reageren met een oxidator.
De andere oplossing ontkleurt de kaliumpermanganaatoplossing wel, de volgende reactie treedt op:
b MnO4− + 8 H+ + 5 e− → Mn2+ + 4 H2O (l) (2)
C3H8O → C3H6O + 2 H+ + 2 e− (5)
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------+
2 MnO4− (aq) + 6 H+ (aq) + 5 C3H8O (l) → 2 Mn2+ (aq) + 8 H2O (l) + 5 C3H6O (aq)

5
De eerste halfreactie is uit Binas tabel 48 te halen:
Cl2 (g) + 2 e− → 2 Cl−
De tweede is lastiger en moet je zelf opstellen. De chloraationen (ClO 3−) ontstaan uit chloor:
Cl2 → ClO3−
Er is basisch milieu, dus:
Cl2 + OH− → ClO3− + H2O
De deeltjes kloppend maken:
Cl2 + 12 OH− → 2 ClO3− + 6 H2O
Vervolgens de lading kloppend maken. Voor de pijl is de lading 12−, na de pijl is deze 2−.
Cl2 + 12 OH− → 2 ClO3− + 6 H2O + 10 e−
Nu het totaal:
Cl2 (g) + 2 e− → 2 Cl− (5)
Cl2 (g) + 12 OH → 2 ClO3− + 6 H2O(l) + 10 e−

-------------------------------------------------------------------------------------+
6 Cl2 (g) + 12 OH− (aq) → 10 Cl− (aq) + 2 ClO3− (aq) + 6 H2O (l)
Alle coëfficiënten zijn even getallen, dus het wordt:
3 Cl2 (g) + 6 OH− (aq) → 5 Cl− (aq) + ClO3− (aq) + 3 H2O (l)

6
a Bij een pH van 12 is de [OH−] groter dan bij een pH van 11. Bij een hogere [OH−] ligt het
evenwicht meer naar links. Er is dan dus minder HCN in de oplossing aanwezig. De [HCN] is dus het
kleinst bij pH = 12.
b Reactie 2 is wel een redoxreactie want de S2−-ionen in argentiet worden omgezet tot S atomen.
(Of O2 wordt omgezet tot OH−). Dus is er elektronenoverdracht.
Reactie 3 is wel een redoxreactie want Ag+-ionen in Ag(CN)2− worden omgezet tot Ag atomen.
(Of Zn wordt omgezet tot Zn2+ in Zn(CN)4−. Dus is er elektronenoverdracht.
c Zn (s) → Zn2+ + 2 e−
+ −
2 H + 2 e → H2 (g)
-----------------------------------------------------+
Zn (s) + 2 H+ (aq) → Zn2+ (aq) + H2 (g)

7
a Als het erts met zuurstof reageert, is er meer zuurstof aanwezig. De hoeveelheid titaan blijft gelijk,
dus het massapercentage titaan in zuiver ijzer(II)titanaat is het hoogst.
b TiO2+ + 3 H2O → TiO2 + 2 H3O+
c TiO2+ + 2 H+ + e− → Ti3+ + H2O
d Het Fe3+/Fe2+ redoxkoppel heeft een sterkte van +0,77 V. Het TiO2+ + H+/Ti3+ redoxkoppel heeft
een sterkte van +0,06 V. T3+ is dus een sterkere reductor dan Fe2+ en zal dus reageren in de plaats
van Fe2+.

8
a Au (s) + 2 CN → Au(CN)2 + e

b Au (s) + 2 CN → Au(CN)2 + e (4)


O2 + 2 H2O + 4 e → 4 OH

-------------------------------------------------------------------------------------------------+
4 Au (s) + 8 CN (aq) + O2 (g) + 2 H2O (l) → 4 Au(CN)2 (aq) + 4 OH (aq)

c Massapercentage goud in de goudstaaf is 99,6%, dit is 0,996  12,50 kg = 12,45 kg goud. In de

grondstof is het goudpercentage 90%. Nodig aan grondstof


De grondstof bevat 10% zilver, dit is 1,383 kg zilver.
Er mag in de goudstaaf maar 0,4% zilver zitten, dus 0,004  12,50 kg =0,050 kg zilver. Er moet dus
1,383 – 0,050 = 1,333 kg = 1333 g zilver worden verwijderd. Molaire massa van zilver is 107,9 g mol –1.

Dit is

2 Ag (s) + Cl2 g) → 2 AgCl (l)


Er is dus 6,18 mol Cl2 nodig.
Het molair volume is bij deze omstandigheden 24,5 L mol1, dus:
6,18 mol  24,5 L mol 1 = 1,5·102 L Cl2 (g) nodig.

9
a In zuiver water is H2O de enig mogelijke oxidator (−0,83 V). IJzer is de reductor (−0,45 V).
V0 = 0,83 V  (0,45 V) = 0,38 V. Er treedt dus geen reactie op.
b In geval 2:
O2 (g) + 2 H2O (l) + 4 e → 4 OH
Fe (s) → Fe2+ + 2 e (2)
------------------------------------------------------------------------------+
O2 (g) + 2 H2O (l) + 2 Fe (s) → 2 Fe2+ (aq) + 4 OH (aq)

Maar omdat de resulterende ionen samen neerslaan, wordt het:


2 Fe (s) + O2 (g) + 2 H2O (l) → 2 Fe(OH)2 (s)
V0 = 0,40 V  (0,45 V) = 0,85 V. Aflopende reactie.

In geval 3:
O2 (g) + 4 H+ + 4 e → 2 H2O
Fe (s) → Fe2+ + 2 e (2)
------------------------------------------------------------------------+
O2 (g) + 4 H+ (aq) + 2 Fe s) → 2 H2O (l) + 2 Fe2+ (aq)
V0 = 1,23 V  (0,45 V) = 1,68 V. Aflopende reactie.

c Fe2+ is een reductor (0,77 V).


Geval 2:
De oxidator staat bij 0,40 V.
V0 = 0,40 V  0,77 V =  0,37 V.
De reactie verloopt vrijwel niet.
Geval 3:
De oxidator staat bij 1,23 V.
V0 = 1,23 V  0,77 V = 0,46 V.
Nu loopt de reactie af.
d O2 (g) + 4 H+ + 4 e → 2 H2O (l)
Fe2+ → Fe3+ + e (4)
------------------------------------------------------------------------------+
O2 (g) + 4 H+ (aq) + 4 Fe2+ (aq) → 2 H2O (l) + 4 Fe3+ (aq)

10
a In de halfreactie van NO3 naar NO2 staat NO3 in Binas tabel 48 onder de oxidatoren. NO3 is
een oxidator en reageert dus met een reductor.
b

c NO2 + 2 H+ → NO+ + H2O

You might also like