Professional Documents
Culture Documents
Methoden en Technieken Van Het Sociaal-Wetenschappelijk Onderzoek - Hoofdstuk 6
Methoden en Technieken Van Het Sociaal-Wetenschappelijk Onderzoek - Hoofdstuk 6
Methoden en Technieken Van Het Sociaal-Wetenschappelijk Onderzoek - Hoofdstuk 6
Soorten steekproeven?
Op basis waarvan steekproef maken?
– Theoretische overwegingen
o Theoretische of natuurlijke steekproef.
o Vooral voor explorerende studies, kwalitatief van aard (theorievorming)
Doel = eenheden met meeste informatieve waarde selecteren
Vb. illegale vreemdelingen selecteren uit zoveel mogelijk verschillende landen, met zoveel
mogelijk verschillende redenen (politiek,econ)
– Toevalsbasis
o Toevalssteekproef
o Vooral voor beschrijvende, toetsende studies (zoals survey onderzoek).
Doel = onderzoeks-populatie zo goed mogelijk weerspiegelen
Veralgemening maken naar totale populatie (geldigheid!!)
Kans van elke eenheid om getrokken te worden is bekend of berekenbaar!
Kans op toevalsfouten berekenen
Toevalssteekproeven
1 Terminologie
Populatie (universum)
– Verzameling eenheden waarover onderzoek gaat, waarover we conclusies willen trekken, waaruit steekproef
o Te vinden in “operationele definitie” van onderzoekseenheden, bvb. “alle inwoners Vlaamse Gewest
tussen 15 en 85 jaar oud.”
– Zijn niet altijd mensen
Speciaal universum
– Populatie die concreet betrokken is in onderzoek, hier en nu.
– Theoretische veralgeming vind plaats
Algemeen universum
– Denkbeeldige theoretische populatie, niet plaats- en tijdsgebonden
o Onderzoeksresultaten ook geldig, zelfs na geboortes en sterfte van mensen over periode van een
paar maanden of zelfs jaren
Steekproef
– Subset van populatie die effectief betrokken wordt in onderzoek (waar we gaan observeren)
– Geselecteerde elementaire eenheden (onderzoekseenheden in populatie) = “steekproefeenheden” (B.)
o Personen, gezinnen, bedrijven, boeken = elementaire eenheden
Steekproef kader of “frame”
– Lijst van alle eenheden in de populatie waaruit steekproef zal worden getrokken
o Moet zo dicht mogelijk bij populatie aansluiten
1
o Lijst of administratieve registratie door de onderzoeker opgesteld
o Kader als basis voor het trekken van de steekproef
– Geselecteerde eenheden = geplande steekproef (geselecteerde steekproefeenheden)
o Steekproefplan: wijze van trekken en omvang steekproef
– Eenheden die meewerken aan onderzoek vormen de (feitelijk) gerealiseerde steekproef
Steekproeffractie
– Verhouding aantal in geplande steekproef (steekproefomgang) over aantal in populatie.
o Vb. steekproef van 2500 studenten KULeuven uit 6000= 2500/6000= 0,4167
– Is dus ook de kans op opname in de steekproef
o Elke eerste jaar student KULeuven heeft bij zuiver toevallige selectie 41,67% kans om in de
steekproef te zitten
Representativiteit
– Mate waarin steekproef correcte weerspiegeling is van populatie
o Op geselecteerde kenmerken (geslacht, leeftijd, opleiding) steeds zeggen “representatief naar sekse
en leeftijd ”
o Nooit representatief in het algemeen!
“Onze steekproef is representatief voor de Vlaamse bevolking” = nonsens
o Enkel doenbaar voor kenmerken waarvan verdeling bekend is in populatie (Vb. NIS)
– Representativiteitanalyse gaat na of steekproef significant afwijkt van doelpopulatie
soorten vertekening
1.“sampling error” of steekproeffout
– = het verschil tussen de populatie en de geplande steekproef
– Ongeluk bij trekking niet-representatieve steekproef
– Nagaan of Vb. sekse en leeftijd niet significant verschilt van verdeling in populatie
– Vaak ook uitval en zelfselectie
– Vb. We willen % soap kijkers in kaart brengen
o Populatie N=200, steekproef, n=50
o Stel in werkelijkheid kijkt 50% naar soaps:
2
o “foutenmarge”. Dit drukken we uit door resultaten niet als één cijfer weer te geven, maar als een
interval (betrouwbaarheidsinterval, zie verder).
3. Onvolmaakt steekproefkader
– Wie er niet op staat kan niet worden geselecteerd
– Niet up to date (Vb. lijst werknemers: mensen zijn vertrokken)
– Meervoudige registraties. Sommigen staan twee keer of meer op lijst
o Meer kans om opgenomen te worden
– = Coverage error of dekkingsfout systematische vertekening
5. Non-respons analyse
– Vergelijkbaar met “representativiteitsanalyse”, en is zelfde indien die analyse gebeurt met gerealiseerde
steekproef.
o Vergelijken van respondenten met populatie (maar fout kan ook bij steekproeftrekking zitten)
o Vergelijken van respondenten met non-respondenten op basis van voor iedereen gekende
informatie dezelfde populatie???
o Vb. leeftijd en geslacht vaak gekend in steekproefkader. Nagaan of respondenten ouder zijn dan
non-respondenten, of mannen minder meedoen dan vrouwen. Geeft idee over non-respons fout.
o Reserve-respondenten: neemt weigering niet weg!
We zoeken ondergrens en bovengrens van het interval waarbinnen het echte populatie percentage
met een bepaalde kans (Vb. 95%) zal liggen
3
Dus we kunnen met 95% zekerheid stellen dat het percentage rokers in de populatie tussen 15,83% en 20,17% ligt.
– Waar vind je de waarde van zα?
o In tabellen, maar meestal maar één van drie waarden:
% gewenste zekerheid Alpha niveau Z alpha
90% 10% 1,64
95% 5% 1,96
99% 1% 2,58
We kunnen met 95% zekerheid stellen dat de gemiddelde gezinsgrootte tussen 2,35 en 2,45 zit.
Slotsom
Toevalssteekproeven laten toe om te veralgemenen van steekproef naar doelpopulatie met een berekenbare kans
op vergissing
– Dit kan niet met selecte steekproeven
o Non respons systematische vertekening
– Als je wil veralgemenen, dan steeds toevalssteekproef gebruiken.
Samenvatting
– Steekproeven
o Op basis van toeval trekken om selectie bias te voorkomen
o Voordeel van toevalssteekproef = veralgemenen naar populatie
Daarbij drukken we onze onzekerheid uit in de vorm van een betrouwbaarheidsinterval
4
6.3.5 Hoe groot moet een steekproef zijn
– Is technische vraag, vaak ingewikkeld: welke nauwkeurigheid, welk α-niveau
– Onderwerpen aan “power analyse”
Algemeen: “hoe groter de steekproef, hoe kleiner onze kans op vergissing”
– Met zelfde kans op vergissen (5%) kunnen we in de grotere steekproef een kleiner, preciezer BI opgeven.
– Grotere steekproeven zijn dus preciezer, maar…
o Ook duurder en tijdrovender
o Hoe moeilijker om voldoende aandacht te schenken aan de steekproef. Minder zorg leidt tot
slechtere gegevens. Grotere steekproeven dus zeker niet steeds beter
o Dus nagaan of een grotere steekproef wel nodig is
1. Heterogeniteit in populatie
– Verwijst naar diversiteit in populatie. Dit wordt gevat in variantie (=> Standard Error)
5
Herneming vb. aantal kinderen in gezin.
– Als populatie heterogener is dan zullen de BI’s groter zijn (minder precies worden)
o Dit tegenwerken door grotere steekproef te nemen (dan verkleint BI)
– Als populatie homogener is = allen van dezelfde sekse of leeftijd kleinere steekproef
o Let op: een survey bevat meerdere variabelen; heterogeniteit verschilt van kenmerkt tot kenmerk!
Dus zoeken naar compromis.
3. Gewenste nauwkeurigheid
– Verwijst naar breedte van het gewenste BI
– Kan soms cruciaal zijn om een onderzoeksvraag te beantwoorden
Voorbeeld 6.4
– Vorige verkiezing: partij X 22% van de stemmen, partij Y 24%.
– We willen weten wie van de twee nu zal winnen.
– Als de BI’s te groot zijn en elkaar overlappen, dan niets besluiten
o Vb. steekproef van 500
6
– Als je p en q niet kent: gelijk stellen aan 50 grootst mogelijke spreiding
– Stel 5% kans op vergissen, interval maximaal +/-0,9% punten rond schatter (L=1,8), we weten niet hoeveel p
is in populatie (dan nemen we 50):
50⋅50
n=4⋅1 ,96 2 =11856 , 8
1,8 2
4. Analysebehoeften
– Hoe meer variabelen je wil gebruiken hoe groter je steekproef moet zijn
– Hoe meer categorieën (waarden) elke variabele bevat hoe groter je steekproef moet zijn
Voorbeeld 6.6
– Negatieve houding tegenover migranten
– 6 variabelen, met 3 x 2 x 2 x 2 x 4 x 2 categorieën = 192 combinaties. Als je in elke combinatie 20 eenheden
wenst: 3840 eenheden in totaal nodig!
– Als er dan nog eens weinig in de populatie voorkomen van een bepaald type, dan moet je nóg meer
eenheden in steekproef nemen
o Niet haalbaar. In dat geval zal men elke populatie eenheid niet langer een zelfde kans tot opname in
de steekproef geven, maar sommige types een grotere kans. Dat is dan een “disproportioneel
gestratificeerde steekproef”
5. Praktische overwegingen
– Hoe groter de steekproef hoe duurder economische aard
– Deadlines als tijdsbeperking
– Datakwaliteit: organisatie is niet in staat om het af te werken fouten
7
Types van toevalssteekproeven in het survey-onderzoek
1. Enkelvoudige Toevalssteekproef = simple random sample (SRS)
– Meest eenvoudige toevalssteekproef
o Elke populatie eenheid heeft dezelfde kans tot opname in steekproef (=steekproeffractie)
o Via een uitputtend steekproefkader en met toevalsgetallen
o Vb. Onschuldige hand uit hoed trekenn
Voorbeeld. 800 eenheden uit lijst eerste jaar KULeuven studenten (N=5779)
– Elke student heeft kans van 800/5779=13,8% om geselecteerd te worden
Voordelen:
– Eenvoudig te realiseren
– Eenvoudig te analyseren (formules relatief eenvoudig)
Nadelen:
– Kleine groepen leveren kleine aantallen in steekproef bemoeilijkt analyse
– Geografische spreiding verhoogt reiskosten interviewers (face-to-face interview)
– Omslachtige method en vaak zijn er geen genummerde lijsten
8
Voorbeeld 6.8: lijst van soldaten.
– Elke tiende soldaat selecteren.
– Maar lijsten waren gerangschikt per rang in leger in afdelingen van 10 soldaten.
– Resultaat: enkel sergeanten in steekproef
3. Gestratificeerde toevalssteekproef
“Proportionele” gestratificeerde steekproef
– Proporties in de populatie worden volstrekt gerespecteerd: we “helpen” toeval een handje
– Gedeelte van variante onder controle gehouden en correct weerspiegeld wordt.
– Naar één of meer kenmerken
o Dit verdeelt de populatie op in groepen (strata = m)
o Daarna trekken we een toevalssteekproef in elk van die strata met zelfde omvang (n)
o Dit reduceert de variantie – er zijn geen afwijkingen meer tussen steekproef en populatie voor de
kenmerken waarop we stratificeren.
Vb. 800 eerste jaar studenten KULeuven uit frame van 5779
– Gestratificeerd naar faculteit
– Eerst populatie percentages bekijken om te berekenen hoeveel eenheden we per stratum moeten trekken.
o Vb. 6,21% van bewegings- en revalidatiewet. In populatie
o Dus 6,21% van 800=49,68 (=50) trekken
Voorbeeld 6.9
– BI zal steeds kleiner of gelijk zijn aan dat van een SRS
– Dus gestratificeerde steekproef altijd beter dan SRS, gegeven zelfde kans op fout (α) en zelfde
steekproefomvang!
10
In volgend voorbeeld werden de kleine aantallen opgetrokken tot 30, alleen het kleinste tot 28
11
o Anders: voor elke analyse (tabel bvb.) steeds opnieuw gaan wegen
o Dus praktischer om eerst voor elk individu een gewicht te berekenen
BI berekenen met zelfde formule als voor gestratificeerde steekproef, maar w i = populatie aandeel!
√
m
pq
SE= ∑ w 2i n −1
i i
i=1 i
5. Clustersteekproeven
– SRS met als “primaire eenheid” een verzameling van elementen (“cluster”)
o Onderscheid primaire en secundaire eenheden
Secundaire eenheden tegelijk gekozen
o Vb. uit lijst van scholen toevallig (SRS) een aantal scholen kiezen (=primaire eenheid).
Binnen elke gekozen school alle leerlingen (=cluster van secundaire eenheden)
– SRS kan in sommige gevallen ook gestratificeerd zijn als men bijvoorbeeld scholen eerst opdeelt ngl van
zinvolle criteria (Vb. Vrije scholen, officiële scholen.)
– Clusters moeten zo vergelijkbaar mogelijk zijn* (“inwisselbaar”) binnen elk stratum indien gestratificeerd
o Hoe meer verschillend ze zijn hoe groter de kans op vertekening
– SE groter dan bij SRS, maar moeilijk berekenbaar, want hangt af van mate waarin clusters op elkaar gelijken /
van elkaar verschillen
Voordelen
– Eliminatie grote geografische spreiding
o Vb. 10 scholen, dus maximaal 10 verschillende gemeenten
– Studie kan in groep gebeuren (goedkoper)
o Vb. vragenlijst klassikaal invullen
– Lost probleem op van niet-bestaande lijsten van elementaire eenheden
12
6. Tweetrapssteekproef
Vergelijkbaar met cluster steekproef
– Ook primaire en secundaire eenheden die toevallig geselecteerd worden*
o Eventueel binnen strata (Vb gemeenten per provincie in plaats van over gans het land, maar aantal
gemeenten evenredig met bevolkingsomvang per provincie)
– Eerst toevalssteekproef van primaire eenheden
– Daarna opnieuw toevalssteekproef van secundaire eenheden
o In cluster steekproef: geen steekproef op dit niveau, alle eenheden worden geselecteerd
o Om dit verschil aan te geven spreken we van sets ipv clusters
– Aantal primaire eenheden in verhouding tot hun aandeel in de populatie
o Meer primaire eenheden dan secundaire eenheden
– Aantal secundaire eenheden gefixeerd
o Resultaat = goede afspiegeling van de populatie met weinig geografische spreiding
o Vandaar meest gebruikte methode in België (en elders) voor persoonlijke interviews (reistijden
interviewers verkorten)
o Resultaat is dat secundaire eenheden eenzelfde kans hebben om in de steekproef te zitten
Anderlecht 97153
Bruxelles 145717
Ixelles 77341
Etterbeek 42033
Evere 33848
Ganshoren 21177
Jette 43269
– We willen x sets trekken van elk 15 adressen zodat we 1000 eenheden in steekproef hebben. 1000 / 15 =
66,66 clusters
o Afronden naar 67 sets, dus in totaal 1005 secundaire eenheden
o
Tweetrapssteekproef:
– 67 sets, kans op selectie = 67/589 = 0,113752
– Kans op selectie secundaire eenheid = 15 / grootte gemeente (is gemiddeld 10.541.893 / 589 = 17.897,95)
o Dus 15/17.897,95=0,000838*
o Dit is gemiddeld, die kans is per set kleiner voor secundaire eenheden in grote gemeenten en groter
in kleine gemeenten, grote gemeenten hebben meer kans op meerdere sets
13
– Kans op selectie = 0,113752 x 0,000838 = 0,000095
Standaardfout (SE)
Voorbeeld 6.12
7. Tweefasensteekproef
– Eerste fase: verkennen (screenen)
o Grote steekproef trekken
o Nagaan of ze aan een bepaald criterium voldoen, zij die daaraan voldoen: naar 2 de fase
– Vb. Onderzoek bij Internet gebruikers
14
o Geen lijst met alle internet gebruikers in België
o Telefonische enquête (=fase 1) vragen: gebruikt u Internet? Zo ja => enquête afnemen (=fase 2)
8. Quota steekproef
– Geen toevalssteekproef, selecte steekproef
“Random walk”
– Gebruikt voor persoonlijke interviews
– Geef startpunt aan interviewer
o Bvb. Korte Sint Annastraat A’pen, nummer 15
– Dan regel over route:
o Bvb. 6 huizen tussenlaten, aanbellen, indien geen contact: verder langs deze zijde van de straat,
indien wel contact, oversteken, 6 huizen verder lopen, aanbellen,… enzoverder
– Bij elke contactname nagaan of er iemand woont die we nodig hebben
– Zo wordt de selectie van mensen toch wat “meer toevallig”
o Minder invloed van voorkeuren interviewer
– In commerciële onderzoek vaak gebruikt
o Want goedkoper
o En soms kan men indruk wekken bij klanten dat steekproef in orde is
o Soms berekent men BI’s, en zelfs de BI’s die horen bij SRS. Is misleidend en deontologisch niet
correct.
6.5 Natuurlijke/ theoretische steekproeven
– Selectie niet toevallig
– Maar op basis van theoretische gronden: redeneren
o Doel = cases vinden die theoretisch interessant zijn (rijk aan informatie)
o Vb. zoeken naar grootst mogelijke variatie
o Om te zien of theorie blijft kloppen bij al deze mogelijke cases
o Cfr. analytische inductie: hypothese toetsen door cases te selecteren die grootste kans geven om
hypothese te moeten verwerpen. Als dat niet meer kan: theoretische verzadiging
“Open” steekproeven
– Steekproef wordt groter naarmate veldwerk vordert. In functie van bevindingen: nieuwe (extra) cases
zoeken. Dus steekproef groeit
2. Doelgerichte steekproeven
– Selectie van “informatierijke” elementen
o Steekproeven met extreme of afwijkende gevallen
o Steekproeven met zo groot mogelijke verscheidenheid
o Homogene steekproeven
o Steekproeven van typische gevallen
17
7: De gestandaardiseerde vragenlijst
7.1 Inleiding
Survey onderzoek
– Onderzoeksvraag, theorie, hypothesen = kunst en kunde
o Onderzoeksplan
– Concepten geoperationaliseerd in vorm van survey vragen
– Steekproef getrokken
– NU: vragenlijst maken (=H7) en in bepaalde vorm (modus: persoonlijk of telefonisch interview, postale of
web enquête) gebruiken in veldwerk (=H8)
Survey modi
– Interviewer of niet?
– Communicatie kanaal?
– Op papier of computer?
Interviewer Geen interviewer
Papier PAPI (Paper And Pencil Interview) SAQ (Self Administered Questionnaire, bv.
post enquête)
Computer CAPI, CATI (Computer Assisted CASI (Computer assisted Self Interview, bvb.
Personal/ Telephone Interview) web enquête)
Voorbeeld 7.2
1983: plaatsen kruisraketten in België
– Veel protest, marsen
– Vraag: “hoeveel procent van de Belgen is voor en hoeveel procent is tegen?”
– Opiniepeiling Panorama bij 1376 Belgen
o Voor: 16,9%
o Tegen: 78,8%
o Geen mening: 4,3%
Dus “meerderheid Belgen tegen”
– Opiniepeiling Pourquoi-pas bij 1200 Belgen
o Tegen: 34,1%
Dus “minderheid Belgen tegen”
– Twee opiniepeilingen bij zelfde populatie in zelfde periode geven tegenovergestelde resultaten… Waarom?
o Kan aan allerlei zaken liggen
o Denk aan 4 foutenbronnen van een survey
18
Elk survey maakt deze fouten, maar sommige maken ze meer dan andere
– Verschillen in fouten leiden tot verschillen in resultaten
– Bv. de ene peiling gebruikte een beter sampling frame dan de andere
– Of: meer non-respons in het ene survey tov het andere
– Of: meer sampling error in het ene dan in het andere…
Maar hier vooral aandacht aan meetfouten: hebben we wel dezelfde vraag gebruikt, in dezelfde context?
Vraag Panorama:
– Bent U voor of tegen de plaatsing van kernwapens in België?
o Voor 16,9%
o Tegen 78,8%
o (Geen mening) 4,3%
Vraag Pourquoi-pas?
– Welke van de volgende oplossingen hebben uw voorkeur om beter de verdediging van België en Europa te
waarborgen?
o Beslist om op z’n grondgebied Pershing
raketten te installeren onder controle van
het Atlantisch Bondgenootschap 34,9%
o Beslist om op z’n grondgebied Pershing
raketten te installeren onder uitsluitende
controle van de Belgische regering 27,1%
o De installatie van Persing raketten op z’n
grondgebied weigert 34,1%
o (Geen mening) 3,9%
19
o “Vreemdelingen die hier lang genoeg legaal wonen moeten gemeentelijk stemrecht krijgen”
– APS 2001 (face-to-face)
o “Vreemdelingen die meer dan 5 jaar legaal in België wonen moeten gemeentelijk stemrecht krijgen”
– DWTC 2002 (postaal)
o “Vreemdelingen die hier 5 jaar verblijven moeten gemeentelijk stemrecht krijgen”
Verschillen?
– Verblijfsstatuut
o ISPO en APS vermelden dat het gaat om legaal verblijvende vreemdelingen, DWTC zegt hier niets
over
o Mensen allicht eerder geneigd gemeentelijk stemrecht voor legale vreemdelingen goed te keuren
– Duurtijd van verblijf
o ISPO zegt lang genoeg, APS zegt 5 jaar of langer en DWTC zegt 5 jaar
o “lang genoeg” is vaag en houdt element van integratie in.
– Modus
o ISPO en APS: persoonlijk interview, DWTC: postale enquête
o Met interviewer: meer sociale wenselijkheid: men zal een meer politiek correct antwoord geven
Zijn deze verschillen belangrijk genoeg om van minderheid tegenstanders (36% ISPO) naar meerderheid
tegenstanders (61% DWTC) te gaan?
– Kunnen we nagaan in een experiment
– We houden alles gelijk in de groepen, behalve de vraag waarop ze antwoorden (of de survey modus waarin
ze antwoorden)
– Vb. van experiment ingebed in survey onderzoek
Resultaten:
20
7.2 Algemene aanbevelingen
1. Onderzoeksvragen niet uit het oog verliezen
– Elke vraag moet verband houden met je onderzoeksvraag of -vragen
o Enkel vragen wat je echt nodig hebt om de onderzoeksvraag te beantwoorden. De rest is “ballast” en
moet je schrappen
– Neiging om steeds meer vragen te verzinnen
o Geduld en tijd is echter beperkt
o Geen enkele specifieke vraag
o Vraag je af: waarom wil ik dit weten?
21
Aantal jaar gewoond in Vlaanderen
Verwacht patroon:
___________ jaar
Uw stad of gemeente
40
___________stad of gemeente
Uw deelgemeente
Leuven
___________deelgemeente
Kessel-lo
22
Vooral voor bedreigende vragen (zie verder)
– Antwoord op langere vraag is vollediger omdat vraag wordt herhaald
6. Eenduidige en eendimensionele vragen: slechts één attitudeobject
– Vermijd vragen die naar twee of meer dingen tegelijkertijd peilen (“double barreled questions”)
Voorbeeld
– Bent u ervoor of ertegen dat vreemde-lingen die ons land binnenkomen medisch onderzocht worden en in
afzondering geplaatst worden als zij drager zijn van het aids-virus?
o Voor
o Tegen
Twee attitudeobjecten
– Houding tegenover medische controle
– Houding tegenover het in afzondering plaatsen
– Voor het ene en tegen het andere wat dan antwoorden?
– Verschillende dimensies opsplitsen in meerdere vragen
– V1. Bent u ervoor of ertegen dat vreemdelingen die ons land binnenkomen medisch onderzocht worden?
o Voor: Ga naar Vraag 2
o Tegen: Ga naar Vraag 3
– V2. Bent u ervoor of ertegen dat vreemdelingen die ons land binnenkomen in afzondering geplaatst worden
als zij na medisch onderzoek drager blijken te zijn van het aids-virus?
o Voor
o Tegen
23
o Nooit, zelden, soms, vaak, altijd
– Hoe vaak woonde u kerkelijke diensten bij gedurende het afgelopen jaar?
o Geen enkele keer
o Een paar keer
o Ongeveer een keer per maand
o Ongeveer een keer per week
11. Geef indien nodig een precieze definitie van begrippen in de vragen
– Gemeenschappelijk referentiekader bieden
o Hoe de vraag duidelijk overbrengen
– Zorgt ervoor dat mensen hetzelfde idee hanteren bij het beantwoorden van de vragen
– Vooral van belang als exacte informatie nodig is
o Vb. definitie van “huishouden”, “kamers”, “een job hebben”
Wel
1. Als je aan deze wijk denkt, in welke mate vind je dit leuke plaats om te wonen?
1. Hoe lang woon je al in deze wijk?
24
– Doorheen VL: van gemakkelijke naar moeilijkere vragen (die kern van informatie bevatten), dan terug
gemakkelijkere = soort cadans.
– Trechterkeuze = algemeen specifiek = beste keuze
– Omgekeerde trechterkeuze = specifiek algemeen = bij complex onderwerp
– Laatste blok = debriefing. Ervaring van R met vragen (evt. over gevoelige vragen)
Samenvatting
– Manier waarop vragen gesteld: effect op antwoorden
– Enkele “regels” om in achterhoofd te houden bij aanmaak vragenlijst
o Gebaseerd op theorie, experimenteel onderzoek, ervaringen
Foutenbronnen
– Onnauwkeurige omschrijving van de gewenste informatie in de vraag
– Falende geheugen van respondent
o R. categoriseren gebeurtenissen niet per precieze maand of jaar
o Sommige zaken te alledaags
– Sociale (on-) wenselijkheid; dreigend karakter
7.3.1 Vragen over feiten, gedragingen en gebeurtenissen
A. Niet-bedreigende vragen
1. Zo volledig mogelijk qua antwoord categorieën bij een gesloten vraag
– Vermijd andere, specificeer teveel moeite voor respondent
25
o “Hoeveel keer hebt u in het afgelopen jaar op restaurant gegeten?”
o “Hoeveel keer gaat u in een gemiddelde maand uit eten op restaurant?”
Cognitief
10. Nu zou ik u iets willen vragen over de laatste keer dat u met de wagen reed. Wanneer was dat?
– Vandaag
– Gisteren
– Eergisteren of daarvoor
11. Zou u ongeveer kunnen zeggen waar die laatste rit begon en eindigde?
12. Hoe lang was deze rit ongeveer?
– Minder dan 2 kilometer
– 2 tot 10 kilometer
– Meer dan 10 kilometer
13. Was u tijdens deze rit...
– De bestuurder
– Een passagier in de voorste zetel
– Een passagier, achteraan gezeten
14. Gedurende die laatste rit, zou u zeggen dat u uw veiligheidsgordel...
– de hele tijd droeg
– ongeveer de helft van de tijd droeg
– of niet droeg?
Doel
– = bewuste rit voor ogen halen om zo een betere herinnering van de gebeurtenissen te krijgen
Nadeel
– = maakt vragenlijst zeer lang.
– Enkel gebruiken voor cruciale vragen!
B. Bedreigende vragen
– Gevaar op onderrapportering, ontwijkende antwoorden
o Gezondheid, Illegaal gedrag, Gedrag tegen gangbare normen, Financiële vragen
26
1. Open vragen indien mogelijk
– Vermijd suggestie van sociaal wenselijke antwoorden
4. Sociaal onwenselijk gedrag: eerst: is het al eens voorgekomen? Daarna pas het actuele gedrag.
– Is het al eens gebeurd dat u onveilig gevrijd hebt?
o Ja
o Neen
– Hebt u tijdens de voorbije twee weken onveilig gevrijd?
o Ja
o Neen
ACASI
– Audio Computer Assisted Self Interview
– Gebruikt bij CAPI. Bij reeks van bedreigende vragen wordt laptop aan R gegeven, die dit gedeelte zelf invult.
– Audio: stem leest vragen voor (hoofdtelefoon) om mensen met leesmoeilijkheden te helpen.
Stembustechniek
– Bij PAPI, bedreigende vragen zelf invullen op papier, en in gesloten omslag aan interviewer geven
Randomized Response
– Twee vragen, één bedreigend, één niet bedreigend
– Welke van de 2 beantwoorden: gebaseerd op toeval, enkel R weet op welke van de 2 hij antwoordt
– Antwoordverdeling op niet bedreigende vraag moet gekend zijn, alsook kans dat de bedreigende vraag
gesteld wordt
27
– Op basis van antwoorden in volledige sample kunnen we % inkomens niet aangegeven bij fiscus schatten
V2. Ik begrijp dat het niet gemakkelijk is om op deze vraag te antwoorden. Toch is deze informatie voor ons heel
belangrijk. Ik zou u daarom willen vragen of uw maandelijks netto-inkomen meer of minder bedraagt dan 1.250
Euro?
– Meer
– Minder
– Weigert => ga naar V5
28
3. In welke inkomenscategorie valt uw maandelijks netto-inkomen?
• Minder
dan 1000
Euro
• 1000 –
1250
Euro
• 1251 –
1500
Euro
GA NAAR V5
4. In welke inkomenscategorie valt uw maandelijks netto-inkomen?
• 1501 –
1750
Euro
• 1751 –
2000
Euro
• 2001 –
2250
Euro
• Meer
dan
2250
Euro
5. (vervolg van de VL)
Schema
29
Experiment: Niet in schemas
1. De Kinsey techniek: Kijk de respondent recht in de ogen en vraag in klare taal, met de woorden die de respondent
gewoon is..
– “Hebt u uw echtgenoot vermoord?”
2. De achteloze benadering
– “Gebeurde het wel eens dat u uw echtgenoot vermoordde?”
3. De genummerde kaart
– “Wilt u het nummer van deze kaart lezen dat overeenkomt met hetgeen met uw echtgenoot gebeurde?”
o a. Hij stierf een natuurlijke dood
o b. Ik heb haar vermoord
o c. Andere (wat?)
Je kunt natuurlijk ook nog “vermoord” vervangen door “van het leven benemen”, maar of dat in zo’n geval zal helpen
om cimineel gedrag te rapporteren???
Question loading
– Veronderstel het gedrag (“leading questions”)
o Hoeveel sigaretten rookt u per dag ?
30
o hoeveel lessen bros je gewoonlijk per week ?
o wanneer was je de laatste keer dronken ?
o welke kleur had de fiets die je onlangs hebt meegenomen?
– Anderen doen het ook
o Kent u studenten die al eens een fiets ontvreemd hebben om een tijdje te gebruiken?
o Hebt U al eens een fiets vervreemd?
– Rechtvaardigen
o Nogal wat geneesheren zijn van oordeel dat wijn de spijsvertering kan verbeteren.
o Hebt u in de afgelopen week wijn gedronken?
– Iedereen doet het
o Zelfs de meest kalme ouders worden al eens kwaad op hun kinderen.
o Hebt u zich in de afgelopen week kwaad gemaakt op uw kinderen?
102. Soms hebben vragen een verschillend effect op mensen. We zouden graag Uw
opinie kennen over sommige vragen uit het interview. Ik zal nu een aantal vragen ter
herinnering brengen. Wilt U mij dan meedelen of volgens Uw mening de meeste mensen
zich bij die vragen zeer ongemakkelijk, redelijk ongemakkelijk, licht ongemakkelijk of
helemaal niet ongemakkelijk voelen'. (overhandig kaart nr. … ).
Hoe voelen volgens U de meeste mensen zich bij de vragen over:
Niet Licht Redelijk Zeer
ongemakke ongemakke ongemakke ongemakke
lijk lijk lijk lijk
A.Vrije tijd en ontspanning? 1 2 3 4
B. Sport activiteiten? 1 2 3 4
C. Geluk en welzijn? 1 2 3 4
D. Sociale activiteiten? 1 2 3 4
E. Het gebruik van bier, wijn, en 1 2 3 4
sterke drank?
G. Dronkenschap 1 2 3 4
H. Gebruik van marihuana of hasj? 1 2 3 4
I. Gebruik van stimulerende of 1 2 3 4
opwekkende middelen
J. Vrijen en kussen? 1 2 3 4
Aanbevelingen
31
– Gezin: overzichtelijke tabellen met informatie per gezinslid
o Ga niet zomaar uit van het twee-oudergezin
o Precieze geboortedatum
– School: onderscheid tussen volledige dagonderwijs en bijkomend onderwijs
o Behaalde diploma en richting
– Werkloosheid: ook rekening met tewerkstelling en beroep
o Zelfstandige, vrij beroep
– Inkomen: netto - bruto inkomen, maandelijks - jaarlijks
D. Kennisvragen
Waarom in survey onderzoek?
– Rechtstreekse interesse in wat mensen weten: kennis
– Onrechtstreekse interesse om betrokkenheid bij thema (“attitude sterkte”) te meten
– Moeilijkheidsgraad van vragen achterhalen
– Eerst attitude en opinievragen om respondent met onvoldoende kennis af te zonderen
– In elk geval: bedreigend karakter
o Iets niet weten: schaamte
Aanbevelingen
– Enkele gemakkelijke vragen stellen zodat iedereen iets kan beantwoorden
o Andere formulering
– Fictief onderwerp om gokken te detecteren
– Meerdere JA/NEEN vragen stellen
o Verminderen van gokken
– Numerieke vragen: best open vraag
– Niet gebruiken in zelf in te vullen vragenlijsten (R kan opzoeken, vragen aan anderen)
Bevindingen:
– Hoe langer men erover deed om een antwoord te kiezen op de 3 kennisvragen, hoe kleiner de kans werd dat
ze het correcte antwoord kozen
– Hoe minder correcte antwoorden men selecteerde, hoe groter de kans werd dat men het standpunt wijzigde
onder invloed van tegenargument
– Dus: hoe minder kennis, hoe zwakker de attitude.
33
A het beantwoorden van opnievragen: RAS-model van Zaller
– Reactie tegen “fichebak model”
o Wat is uw houding tegenover pizza met ansjovis?
Even het kaartje “pizza met ansjovis” opzoeken in mijn mentale fichebak en het antwoord
genereren
– Mensen “maken” hun attitude (volgens het RAS model)
o Opinie over doodstraf: nooit over nagedacht nadenken en overwegingen
o Veel over het onderwerp weten voor de vraag geen opinie hebben
– Veelzijdige opinie
Externe factoren: media
o Correcte antwoord bestaat niet
RAS model
– Mensen zijn ambivalent en staan constant bloot aan informatie stromen (=Receive)
o Sommige info slaan ze op = Accept, receptie
o Andere niet (evt. wegens weerstand) = Resistentie
– Als gevolg veel overwegingen in hun hoofd, allemaal wel iets te maken met de attitude
– Op moment dat je het hen vraagt: ze rakelen een aantal overwegingen op (=Sample), en “knutselen” het bij
mekaar tot een “opinie”
Bent u ervoor of ertegen dat geweld wordt getoond in tekenfilms voor kinderen?”
– Voor
– Tegen
34
Predispositie
– = afhankelijk van betrokkenheid bij onderwerp om bepaalde informatie wel op te slaan en andere niet
Vier axioma’s
– Receptie axioma
o Begrijpen en ontvangen stijgt als cognitieve engagement tot issue groter is
– Resistentie axioma
o Toehoorders hebben weerstand tegen argumenten die inconsistent zijn met presdisposities
o Verband leggen tussen boodschap en predisposities
– Accessibility axioma
o Respondent gebruikt informatie die het gemakkelijkst bereikbaar is en minst tijd vergt
o Meestal meest recente informatie = information accessibility
o Massamedia of informatie uit voorafgaande vragen
– Response axioma
o Respondenten antwoorden uit overwegingen die het meest toegankelijk zijn
Belang!
– Verklaring voor gebrek aan stabiliteit van de antwoorden op opinievragen
– Verklaring waarom antwoorden stabieler zijn bij degenen die sterkere opinies hebben
o Bewuster met informatie omgaan
– Aanzet voor het beantwoorden van complexe vraag als kans toeneemt om werkelijk van opinie te
veranderen
– Belang van het discours onder politieke elites en aanwezigheid van massamedia
perifeer
centraal
– Nooit absoluut centraal of perifeer
o Maar meer van het ene of meer van het andere
o Bvb. mp3 speler kopen: “merk” overwegingen zijn perifeer! (“Sony is goed”, “Ipod is duur voor wat
het is”, “X is brol”)
Consequenties?
– Als je de vraag een beetje anders stelt: andere overwegingen worden geactiveerd
o Dus andere gerapporteerde opinie!
– Dus opinie vragen waarschijnlijk erg gevoelig voor formulering, de context en de moeilijkheidsgraad van de
vragen
– En voor de motivatie en “cognitieve vaardigheden” van de respondent
– Er speelt ook een conversatie component mee = conversatienormen
Samenvatting
– Feiten, gedragingen, gebeurtenissen
o Bedreigende vs. niet-bedreigende
– Demografische vragen
– Kennisvragen
– Opinie- en houdingsvragen
o Theoretisch model: (RAS model)
o Enkele voorbeelden van problemen en aanbevelingen
Conversatienormen
Pragmatically significant answer
– Enkel zeggen wat betekenisvol is voor interviewster
o Informatief in het licht van (veronderstelde) bestaande kennis
o Bruikbaar voor (veronderstelde) doel vh gesprek
o Vraagt niet meer inspanning dan nodig bij ondervraagde
36
Given new contract
– Veronderstelling dat interviewster enkel info zal vragen die ze nog niet weet.
– Inclusion / exclusion model hierop gebaseerd
o Enkel info waarvan men denkt dat de interviewer die nog niet heeft moet opgenomen worden
(inclusion)
o De rest niet (exclusion)
Ook wat “niet hoort”, waarmee de interviewer “geen zaken heeft”
Onevenwicht in de vraagformulering
– “Vindt u het een goede zaak dat de regering soms bijzondere machten heeft?”
o Ja: 62,9%
o Neen: 37,1%
– “Vindt u het een goede of een slechte zaak dat de regering soms bijzondere machten heeft?”
o Een goede zaak
o Een slechte zaak
Onevenwicht in antwoordcategorieën
– Hoe tevreden was u met de dienst na verkoop van deze winkel?
o Volledig tevreden
o Eerder tevreden
o Nogal tevreden
o Noch tevreden, noch ontevreden
37
o Ontevreden
– Hoe tevreden was u met de dienst na verkoop van deze winkel?
o Volledig tevreden
o Eerder tevreden
o Noch tevreden, noch ontevreden
o Eerder ontevreden
o Helemaal ontevreden
2. Question constraint
– Respondenten houden zich aan onuitgesproken spelregels van sociale interactie: “antwoord op de vraag,
niet tegenspreken” (vrnl. inzichten uit linguïstiek hier van belang)
– Bv. wie eigenlijk geen mening heeft zal toch een antwoord geven
– Wie geen mening heeft kiest waarschijnlijk “noch noch” indien de “geen mening” optie er niet staat
=‘question constraint’
– Regel: maak onderscheid tussen “neutraal midden” en geen mening door “geen mening” als laatste
categorie aan te bieden
o Prijs is natuurlijk verlies aan data!
Voorbeeld. 7.15
– “2 werknemers, een Vlaming en iemand van een etnische minderheidsgroep. Op alle punten zijn beide
werknemers gelijk. Als één van hen ontslagen moet worden, wie moet dat dan zijn: de werknemer behorend
tot de minderheidsgroep of de Vlaamse werknemer?”
– Of mag dat geen verschil uitmaken?”
Steekproef A Steekproef B
(zonder “geen verschil” in (met “geen verschil” in vraag)
vraag)
38
Etnische minderheid 45,1% 25,9%
– Als mensen niet de optie krijgen “mag geen verschil maken”, dan kiezen ze toch voor één van de twee, al
zouden ze eigenlijk liever “mag geen verschil maken” zeggen (40% spontaan)
– De stabiele categorie met etnische minderheid ligt een stuk lager
– A: uitgesproken categorie die discriminatie afwijst
o Spontaan voor ‘mag geen verschil maken’ kiezen
– B: inzicht op meer uitgesproken neiging tot discriminatie
o Meer voor ontslag van de etnische minderheid
Voorbeeld. 7.13
– “Er wordt soms beweerd dat werklozen niet willen werken. Hoe groot schat u het percentage werklozen dat
niet wil werken?”
Antwoord Gesloten vraag % Open vraag %
– Met open vraag: R kan geen beroep doen op schaal om af te leiden waar het ware antwoord ongeveer zal
zitten.
39
o Resultaat: grove overschatting
o Ook geduwd in die richting door eenzijdig argument in vraag “er wordt soms beweerd dat werklozen
niet willen werken”)
– Gesloten vraag: geeft idee over waar de werkelijke waarde zal liggen (niet in extremen)
4. Context effecten
– Referentiekader van de ondervraagde
– Context van een vraag = “vorige vragen” en de antwoorden daarop
o Antwoord in overeenstemming brengen
“carry-over effect”
o Of juist contrasteren met vorige antwoorden
“contrast effect” of “backfire effect”
Voorbeeld 7.14: algemene vs. specifieke vraag over abortus: in welke volgorde stellen?
– Algemene vraag wordt beperkter in context van voorafgaande specifieke vraag
Algemene vraag
– “Vindt u dat het voor een zwangere vrouw wettelijk mogelijk moet zijn een abortus te ondergaan als ze
gehuwd is en geen kinderen meer wil?”
Specifieke vraag
– “Vindt u dat het voor een zwangere vrouw wettelijk mogelijk moet zijn een abortus te ondergaan als er een
grote kans bestaat dat haar baby ernstig gehandicapt zal zijn?”
– Hier wordt antwoord op 2de vraag in overeenstemming gebracht met 1ste vraag (voor groep A)
– Hun antwoord op 2de vraag ligt in lijn met dat op 1ste vraag
– = consistentie of carry-over effect
– “priming” hier van belang: de “reden” werd al gegeven in de eerste vraag, dus in de tweede vraag wordt
deze herhaald
Besluit
– Precieze en objectieve regels om vragen te formuleren of kwaliteit ervan te oordelen
o Mogelijke manipulaties aanwijzen
– Twijfel over goede formulering
o Effect van formulering of volgorde bekend
– Meerdere varianten gebruiken
41
C Een verklaring van effecten van de vraagverwoording
– Eerste fase: meten en verklaren van responseffecten = nadruk bij ons
– Tweede fase: vermijden van fouten
Geïntegreerd model
1. Interpretation
2. Information retrieval
3. Editing the response
4. Mapping response onto response categories
1. Interpretation
Moeilijke termen, gekleurde woorden
2. Information retrieval
– Geheugen aftasten: heb ik daar een opinie over?
– Indien niets gevonden: opinie “fabriceren”
– Overwegingen selecteren en integreren tot een opinie (zie RAS model)
– Externe factoren helpen het antwoord vormen
o Context vraaggesprek
– “accessibility” hier van belang: gebruikte vraagverw. en aangeboden antwoordcat., “priming” maken
sommige overwegingen meer bereikbaar: stuurt antwoord
42
D. Regels voor het ontwerpen van opinievragen
1. Duidelijk omschrijven van attitude object, niet vaag blijven
– Concepten moeten eenduidig zijn
Voorbeeld: tweetrapsvraag
Welke drie onderwerpen zijn voor u de belangrijkste thema’s voor deze verkiezingen?
1. Belastingen verlagen
2. Staatshervorming doorvoeren
3. Invoeren van gemeentelijk stemrecht voor migranten
4. Werkgelegenheid verzekeren
5. Jobs creëren
Samenvatting
Opinievragen om attitudes te meten
– Theoretische inzichten uit psychologie:
o RAS model
o Centrale vs. perifere route
– Theoretische inzichten uit linguïstiek
o Conversatienormen
A. Open vragen
– Interessant om R wat ademruimte te geven
– Maar zeer lastig om te analyseren = niet vergelijkbaar
– Geheel van specifieke vragen inleiden of aflsuiten
B. Gesloten vragen
Algemene regels voor gesloten vragen
– Bij de vraag passende respons opties voorzien
– Respons opties moeten elkaar uitsluiten
– Geen overlap in respons opties
– Bij lange lijsten, zo weinig mogelijk “duidt alles aan wat van toepassing is” maar vraag telkens “ja” of “neen”
te antwoorden
Zo weinig mogelijk “duid alles aan wat van toepassing is” vragen (“check-all-that-apply”)
– Welke sporten hebt u sinds 1 september vorig jaar beoefend?
– U kunt meerdere antwoorden aanduiden
Badminton Handbal
Basketbal Squash
Bowling Zwemmen
Voetbal Tennis
Golf Andere, specificeer
45
Hebt u sinds 1 september van vorig jaar...
– Badminton gespeeld? JA NEEN
– Basketbal gespeeld? JA NEEN
– Aan bowling gedaan? JA NEEN
– Voetbal gespeeld? JA NEEN
– Golf gespeeld? JA NEEN
– Handbal gespeeld? JA NEEN
– Squash gespeeld? JA NEEN
– Gezwommen? JA NEEN
– Tennis gespeeld? JA NEEN
Hebt u in die periode nog andere sporten beoefend?
– Ja: specificeer:
– Neen
Reden!
– Respondenten lezen niet alle antwoord-mogelijkheden
o Primacy effect: vooral bovenstaande categorieën worden gekozen
46
o “Welke regeringspartner heeft in de vorige regering het meest bijgedragen tot de sanering van de
openbare financiën, de christen-democraten of de liberalen?”
Meestal andere antwoordalternatief kiezen (liberalen)
– Uit “gemak” ja zeggen/akkoord zijn = “volgzaamheidsbias” of “acquiescence”
o Respons set = een systematische manier van respondenten om te antwoorden.
o Vb. Batterij items om functioneren van politiediensten in België te evalueren, maar R wil er niet echt
over nadenken of weet er niet genoeg over
Meerkeuzevragen
– Meer dan 2 antwoordmogelijkheden
o Heel sterk tegen, redelijk sterk tegen, eerder tegen, eerder voor, redelijk sterk voor, heel sterk voor
o Helemaal eens, eerder eens, noch eens noch oneens, eerder oneens, helemaal oneens
– Bij persoonlijk interview: vanaf meer dan 3 antwoordalternatieven: antwoordkaarten gebruiken
KAART 3
1. Een kamer in een peda of residentie
van de universiteit
2. Een kamer bij een particulier
3. Een studio
4. Een appartement
5. Een kamer in een
gemeenschapshuis
6. Een kamer in een huis of pand
waarvan mijn ouders de eigenaar zijn
7. Andere, specificeer
B3. Niet-alternatieve antw. categorieën
– R mag meerdere antwoorden aanduiden
– Soms onbeperkt, soms beperkt ≠ door onderzoeker
47
o Naar welke TV zenders gekeken afgelopen week? (onbeperkt)
o Voor welke politieke partijen hebt u al allemaal gestemd? (onbeperkt)
o Welke 3 eigenschappen zijn volgens u het belangrijkste voor kinderen van 12 jaar? (beperkt)
B4. Rangschikkingsvragen
– “Welke 3 eigenschappen zijn volgens u het belangrijkste voor kinderen van 12 jaar?”
o Je krijgt er wel 3, maar welke is nu hét belangrijkste?
– Vragen om te rangschikken
o Kan snel heel moeilijk worden!
a. Rangschikken uitersten
– Gekozen uitersten meedelen + ordenen
– Welke 3 eigenschappen zijn volgens u het belangrijkste voor kinderen van 12 jaar?
o (R zegt 3 eigenschappen)
– Welk van deze 3 eigenschappen vindt u het belangrijkste?
o (R zegt 1 eigenschap)
– Welk van de twee overblijvende eigenschappen vindt u het belangrijkste?
o (R zegt 1 eigenschap)
– Prioriteiten achterhalen van R = R middelen verschaffen die hij moet verdelen
o Politieke doeleinden: beperkt budget verdelen over veel doeleinden
48
Hoe belangrijk of onbelangrijk vindt u elk van onderstaande zaken bij de aankoop van een gsm?”
Onbelangrijk Belangrijk
-3 -2 -1 0 +1 +2 +3
Camera £ £ £ £ £ £ £
FM player £ £ £ £ £ £ £
Prijs £ £ £ £ £ £ £
“Hoe belangrijk vindt u elk van onderstaande zaken bij de aankoop van een gsm?”
Niet belangrijk Belangrijk
0 1 2 3 4 5 6
Camera £ £ £ £ £ £ £
FM player £ £ £ £ £ £ £
Prijs £ £ £ £ £ £ £
– Semantische differentiaal
o Associatieve betekenis bij een attitudeobject
o Tegengestelde adjectieven: bipolair
o Enkel de uiteinden zijn benoemd (“gelabeld”)
Vb. Als u denkt aan BMW, wat roept dit bij u op?
Actief £ £ £ £ £ Passief
Oud £ £ £ £ £ Jong
Langzaam £ £ £ £ £ Snel
Duurzaam £ £ £ £ £ Niet duurzaam
Voorbeeld
– Sommige mensen voelen dat zij helemaal geen racist zijn. Anderen vinden dat zij heel racistisch zijn. Hoe voelt
u zich?
49
o Helemaal niet racist
o Eerder niet racist
o Eerder wel racist
o Heel racist
Als dan 55% van de R zich in één van de twee laatste categorieën plaatst: uitspraak is verantwoord.
Helemaal H
niet racist
1 2 3 4 5 6 7 8 9 1
– Hier gebruik je info uit verschillende items om er één latente variabele van te maken
o Info in verschillende items best zo “fijn” mogelijk (veel differentiatie).
50
o Vb. NLSY (National Longitudinal Survey of Youth, VS)
o Op basis van 17 antisociale gedragingen (Ja/neen vragen, 0/1 score) maken we “types”
Verwachte scheefheid.
– Vb. Je verwacht dat mensen niet erg veel boeken lezen. De meerderheid zal er 0 tot 5 lezen, een minderheid
leest er meer
B. Uitgebreid interviewen
– “think aloud”
o Vraag stellen en R hardop laten nadenken om te zien waar hij/zij aan denkt
– “probing”
o Doorvragen om te zien waarop het antwoord gebaseerd is
– Gelijktijdig bij antwoorden of retrospectief
– Dieper ingaan op spontane opmerkingen: hoe worden vragen geïnterpreteerd
C. Doelgerichte methodes
– Particuliere component van het proces
– Parafraseren van de vraag: herhalen van vraag in eigen woorden van respondent
– Vrije sorteertaken: niet-verbale opdrachten ter vervanging van verwoording
o R kan onderliggende dimensie niet onder woorden brengen
o Vrije classificatie: uitspraken sorteren volgens eigen gekozen criterium
o Dimensionele classificatie: gesorteerd volgens criteria van onderzoeker
o Groeperen via theoretische dimensie van concept
o Vignette-classificatie: beschrijving leest en dan plaatsen binnen set
D. Groepsmethodes
– Focusgroepen, groepsinterviews en groepsexperimenten
– Betekenis van vragen als voorwerp voor discussie tussen studenten of experts
o Invullen van vragenlijst = discussie observeren
– Achtergrondinformatie verzamelen
C. Enkele aandachtspunten:
– Na testfase: herwerken én opnieuw testen! = twee fasen!
– Meestal gesloten vragen
– Testinterviews niet langer dan twee x duur van interview
– Pretest meet 25-50 proefrespondenten
52
– Proefrespondenten: uit doelpopulatie, maar zo veel mogelijk verscheidenheid (soort theoretische
steekproef)
– Goede interviewers, zelf interviewen
– Op band opnemen!
– Interviewer een lijst met vragen bezorgen
– Ervaringen bespreken met interviewers
– Schriftelijke VL: soortgelijke pretesting (maar dan niet in vorm van interview!)
– Some people come to this country and apply for refugee status on the grounds that they fear persecution in
their own country. Using this card, please say how much you agree or disagree with the following
statements. “The government should be generous in judging people’s applications for refugee status”
– Des gens viennent en [pays] et demandent un statut de réfugié car ils se sentent persécutés dans leur propre
pays. A l’aide de cette carte, dites-moi s’il vous plaît dans quelle mesure vos êtes d’accord ou en désaccord
avec les propositions suivantes “Le gouvernement devrait être généreux en traitant les demandes du statut
de réfugié”
Vertaling blijft zeer dicht bij bron, dus “gelijke stimulus” en ook vergelijkbare antwoorden (in de zin dat de
antwoorden met elkaar vergeleken mogen worden)
– Certaines personnes arrivent en France et demandent le statut de réfugié parce qu’elles craignent des
persécutions dans leur pays “Les pouvoir publics devraient se montrer plus ouverts dans l’examen de ces
demandes”
Belangrijkste verschillen
– Kostprijs hoger met interview(st)ers
– Datakwaliteit hoger bij gebruik van interviewers
o Op voorwaarde dat interviewers getraind zijn
o Maar bij sociaal-wenselijke vragen problemen
o Datakwaliteit zeer ruim begrip!
Verwijst meestal naar meetbare kwaliteit van data, bv. percentage “geen mening”, mate van
“differentiatie” op antwoordschalen,...
54
8.2.2 Computerondersteunende methodes
Survey modi
Interviewer Geen interviewer
Papier PAPI (Paper And Pencil SAQ (Self Administered Questionnaire, bv.
Interview) post enquête)
Computer CAPI, CATI (Computer Assisted CASI
Personal/ Telephone (Computer assisted Self Interview, bvb. web
Interview) enquête)
– CATI
o Interviewer stelt één voor één vragen die op scherm verschijnen
– CAPI
o Interviewer brengt draagbare PC mee en neemt interview af
– CASI
o R leest zelf de vragen af via een computerprogramma)
o Disk-by-mail = R krijgt diskette met programma en terugsturen
o Electronic Mail Survey = via computernetwerken een lijst en terugsturen via email
o Tele-interview = R vult vragenlijst in om bepaalde tijd en doorsturen via modem
o Touchtone Data Entry = R opbellen en verbinden met pc
o Voice Recognition = beperken tot ja of nee
56
Nadelen
– Kostprijs
o Vooral initiële kost (aankoop PC’s, laptops, software) + (laptop) onderhoud
– Grotere rigiditeit
o Minder flexibiliteit
o Wat niet voorgeprogrammeerd is, kan niet (bvb. vraag overslaan, “andere” opnoemen indien niet
toegelaten,...)
– Drempelvrees
– Minder privacy
o Big Brother gevoel: niet vertrouwd met PC meer sociaal wenselijke antwoorden
– Bekwaamheid om te typen
o Open vragen: onervaren interviews: problemen bij vlot intikken
– Extra training nodig (software)
– Ergonomische aspecten
o Gewicht van de computer
Computersturing
– Niet enkel vragenlijst
– Maar ook “case management” systeem
o Houdt bij welke eenheden (cases) al data verzameld werden, bij welke niet
o Vb. CATI
Random Digit Dialing: software maakt random telefoonnummers aan
Systeem vormt het nummer
Indien beltoon: wijst toe aan een beschikbare interviewer
Indien geen beltoon of geen contact: zal later (bvb. na minstens 20 minuten) opnieuw
gebeld worden
Indien afspraak gemaakt (bv. “morgen om 20u”): software houdt dit bij en zal morgen om
20u bellen naar dit telefoonnummer
Survey interview
57
– Eén type interview
– Toegepast in sociale wetenschappen
– Grote aantallen respondenten die beschouwd worden als steekproef van populatie
– Via stellen van vragen achterhalen wat de “waarden zijn van een aantal kenmerken”
o Deze informatie moet kwalitatief goed zijn, anders vertekende resultaten! (datakwaliteit)
o Hangt af van vragenlijst en de manier waarop interviewers hun werk doen (heel goed – heel slecht)
B. Duidelijke rolverdeling
– Vaste rollen
– Rol interviewer = vragen stellen + motiveren en stimuleren R + evalueren
o Aanleren via “training” (zie verder)
– Rol respondent = vragen zo accuraat en volledig mogelijk beantwoorden
o Onrechtstreeks aanleren via de interviewer
Hoe zijn rol best spelen: adequaat inadequaat rolgedrag
o Door toepassen psychologische principes: belonen en “straffen”
“goed zo”, “dank u”, “hmm”
“wil u daar nog eens over nadenken”, “bent u daar zeker van”
Maar nooit sturend: “amai, vindt u dat écht???”
– Respondent niet op zichzelf belangrijk
o Geen directe interesse in deze particuliere respondent, zoals dat wel het geval is bij job interviews,
politieverhoren,...
– Maar als “vertegenwoordiger” van een categorie personen waaruit dit individu toevallig werd geselecteerd
58
o Maar eens we een persoon geselecteerd hebben, is het uitermate belangrijk dat we deze persoon
kunnen overtuigen mee te werken (reden hierboven).
59
1. Duidelijkheid, woordgebruik en complexiteit
2. Welk referentiekader relevant is en welke informatie nodig is
3. Adequaat antwoord: nauwkeurigheid, volledigheid en oprechtheid
4. Evaluatie van persoonlijke doelstellingen van R (goede indruk geven)
5. Zich niet laten beïnvloeden door allerhande factoren = accuraat antwoord
1b-4b. Context vraag en eigen opvattingen en doelstellingen situationele aanwijzing
5b. Situationele aanwijzing spelen mee bij antwoord = vertekening
C. Interviewer effecten
– Interviewers kunnen fouten maken
o Interviewers kunnen antwoorden van respondent systematisch fout interpreteren, in de plaats van
de respondent een antwoord geven,…
– En R kan zijn antwoorden laten sturen door kenmerken van de interviewer
o R laat zich leiden door zijn perceptie van de interviewer
o Wat I zegt, hoe I zich gedraagt, zich kleedt
1. Rolafhankelijke kenmerken
Alles wat te maken heeft met rol als interviewer
– Vragen niet goed voorlezen, onvoldoende tijd laten om na te denken, vragen vergeten
– Antwoorden (on-)bewust beïnvloeden: eigen opinie geven, (vage) antwoorden van R interpreteren en zelf
invullen, versterken van antwoorden door verwachtingen
– Verwachtingen
o Attitudestructuur = antwoord in overeenstemming met vorige antwoorden
Wat zou hij zeggen, gegeven zijn vroegere antwoorden
o Probabiliteitsverwachtingen = meest voorkomende antwoord in populatie
o Rolverwachtingen = kenmerken van respondent
Het is een vrouw, dus moet ik het zo begrijpen
60
2. Rolonafhankelijke kenmerken
– Kenmerken die niets met rol van interviewer te maken hebben (leeftijd, geslacht, kledij)
– Effect als kenmerken manifest samenhangen met onderwerp
– Vb. “Hebt u een seksueel overdraagbare ziekte?” % JA
Interviewer man Interviewer vrouw
Respondent man 9% 4%
B. De training
– Algemene taakuitvoering + particuliere vragenlijst als onderwerp
Algemene training
– Bruikbaar voor alle survey onderzoeken
– Algemene regels voor het interviewen
o Kennismaking, voorstelling van inhoud, belang
o Uitleg over survey-interview, voorstelling taakregels
Vragen letterlijk lezen
Alle antwoordopties lezen
Antwoordkaarten leren gebruiken
o Inoefenen van taakregels via rollenspellen
o Aanleren van bijzondere technieken
Instructies geven aan R
Feedback = R aanmoedigen bij adequaat gedrag
Probing = doorvragen bij meerdere antwoorden
– Contactmodule
o Gebruik van “contactblad” (zie verder)
o Contactstrategieën
61
o Overtuigen van respondenten: medewerking bekomen
Problemen
– Fysieke barrière
o Van at-home patroon van R
o Van het aantal en tijdstip van contact
– Verschillende factoren spelen mee
o Sociale context
o Sociaal-demografisch kenmerk
o Kennis van onderwerp
o Ervaring met survey
– Survey design (legnte) en samenstelling van interviewers (controle door onderzoeker)
Specifieke training
– Gericht op particulier onderzoek
– Vragenlijst overlopen met interviewers
– Onduidelijkheden uitklaren
– Interviewers vullen zelf de VL eens in
– Specifieke zaken contactblad verduidelijken
Eenvoudig contactblad
62
Bedoeling van contactblad
– Controle over data kwaliteit
o Informatie over elke contactpoging (hoe, wanneer, met wie?)
o Opvolgen van verloop van veldwerk
o Elke contact uitkomst documenteren
o Redenen van niet contacteren
o Redenen van weigering
o Andere nonresponse
o Waarneembare informatie over steekproefeenheid en over de woonsituatie en buurt
– Zeer bruikbaar voor de studie van de nonrespons
C. Supervisie
Houdt verloop veldwerk in de gaten: voortdurende opvolging
– Zijn alle interviewers bezig?
– Binnenkomende interviews evalueren: goed ingevuld, volledig ingevuld, geen verdachte zaken te merken
(Vb. zeer snel, met twee kleuren balpen ingevuld)
– Controles uitvoeren (telefonisch, schriftelijk)
o Contactblad: richtlijnen contactnames gerespecteerd?
o R contacteren en nagaan of interviewer er geweest is, hoe lang, welk?
Enkel een paar vragen stellen, rest zelf in vullen
Interviews doorgeven aan mekaar (bv. Interviewerkoppels)
– Tijdig en gepast reageren: bijsturen, eventueel interviewer vervangen
D. Beloning
– Duidelijke afspraken
– Meestal vergoeding per afgewerkt interview (rond €35-50)
– Bijkomende reiskostenvergoeding
– Soms bijkomende vergoeding correct invullen contactblad
63
Info uit contactblad (laat ook toe na te gaan of I richtlijnen omtrent contactnames heeft
gerespecteerd)
– Ontbrekende antwoorden = moeilijk te interviewen respondent
Weet-niet geen antwoord, geen mening
Analyse van item non-respons
– Informatie op open vragen
o Aantal woorden, topics
– Extreme antwoorden, non-differentiatie, inconsistente antwoorden
Toegepast op interview
– De interviewer mag de antwoorden van de R niet beïnvloeden!
– Elke interviewer heeft een (toevallig samengestelde) set van respondenten
o Dus de verkregen antwoorden zouden op toevalsfouten na gelijk moeten zijn per interviewer
o Grote verschillen = interviewer effecten
In twee stappen
– Eerst nagaan of er verschillen zijn per interviewer (variantie op niveau van de interviewer)
– Daarna, indien mogelijk, info over interviewer hiermee in verband brengen
o Belang van interviewers zelf ook een VL te laten invullen!
Aanwijzingen dat houdingen van R gelijken op die van hun interviewers
64
o Ware antwoorden zijn niet bekend
– Denver Validity Study:
o Hoe meer tijd tss gebeurtenis en interview, hoe groter de kans op onderraportering
o Voor R belangrijke gebeurtenissen worden accurater gerapporteerd
o Sociaal onwenselijke gebeurtenissen: kans op onderraportering stijgt; sociaal wenselijke:
omgekeerde
– Als interviewers:
o Hogere frequenties behalen op
Onbelangrijke gebeurtenissen
Die verder in het verleden liggen
En op sociaal onwenselijke gebeurtenissen
o En lagere frequenties behalen op
Sociaal-wenselijke gebeurtenissen
o Dan nemen we aan dat deze interviewers “betere data” opleveren.
Voorbeeld 8.2 Heeft het volgen van een interviewer-training een positief effect op de datakwaliteit?
– Getrainde interviewers
o Significant meer informatie bij getrainde
interviewers
o Hogere respons op bedreigende vragen
Samenvatting
– Belangrijk om training, supervisie, kwaliteitscontrole vooraf in te plannen (onderzoeksplan)
– Als niet gepland (en gebudgetteerd), dan zal het er hoogstwaarschijnlijk niet van komen
o Voor studie interviewer effecten = random toewijzen, wie dr wie?
o Accuraatheidsonderzoek: vragen over verleden, soc.onw vragen opnemen
o Telefonische controles: budget opzij houden om dit te doen
o Ruimte voor na-interview voorzien in vragenlijst
o Sommige interviews per interviewer op band opnemen
65
8.5 Postenquête
8.5.1 Verhogen van de respons: de Total Design Method
Don Dillman
– Postenquêtes
– Probleem was zeer grote non-respons
– Ontwikkelde reeks “strategieën” om respons te verhogen, gebaseerd op “sociale ruiltheorie”
– Noemde dit de “Total Design Method”
– Reden: integratie aantal losstaande bevindingen (met dank aan sociale ruiltheorie)
o Respons variatie door onderwerp, opdrachtgever, follow-up contacten
o Verhogen: aantrekkelijke onderwerpen, bekende opdrachtgever, persoonlijkheid
Toepassing
– Kosten verlagen:
o Korte, makkelijk in te vullen vragenlijst
– Baten verhogen
o Persoonlijk aanspreken van mensen, bv. hun naam gebruiken in briefwisseling, persoonlijk
handtekenen brieven, adres met de hand op de enveloppe schrijven
o Invloedrijke of bekende opdrachtgever = persoonlijk
– Vertrouwen verhogen
o Pre-paid incentive, legitieme survey sponsor (bv. Universiteit)
66
o Nu dus eerder bijkomende inspanningen van kant van onderzoeker om belang van onderzoek aan te
tonen
Vooral overschakelen naar andere survey modus tegenwoordig “in”
= Mixed mode surveys
– Verschil naar gelang betrokkenheid populatie
o Sociale voorzieningen bij studenten: 90%
o Betrokkenheid als stimulerende factor (beloning helpt)
67
C. Opnieuw benaderen van de weigeraars
– Steekproef uit nonrespondenten:
o Korte VL naartoe sturen
o Of telefonisch contact nemen
o Of persoonlijk langsgaan (interviewers) en deze korte VL afnemen
o Informatie vergelijken van de antwoorden van “geconverteerde” weigeraars met R
– Refusal conversion: in ESS worden met dat doel de weigeraars opnieuw benaderd en men kan dan
vergelijken als er voldoende bekeerde weigeraars zijn; in R3 van ESS zelfs een apart survey onder weigeraars
enkele maanden na het hoofdsurvey
o Veronderstelling: bekeerde weigeraars gelijken op finale weigeraars
68
– Respons stromen vergelijken: vroeg vs. laat: Iets minder vrijwilligers in de late groep, maar niet significant
(p=0,769) omwille van klein aantal wellicht
– Weigeraars opnieuw benaderen met korte VL: hier zien we wel veel minder vrijwilligers.
– Dus:
o We overschatten allicht % mensen dat vrijwilligerswerk doet of deed
o Late respondenten gelijken meer op non-respondenten dan dat vroege respondenten gelijken op
nonresp.
Dekkingsprobleem
– Niet iedereen heeft internet verbinding
– Van iedereen die dit wel heeft hebben we geen lijsten...
– Maakt steekproeftrekking zeer problematisch voor algemene populaties
o Voor specifieke populaties geen probleem
o Studenten, werknemers, leden van organisaties,...
Oplossingen?
– On-line panels (“access panels”)
o Vaak vele duizenden leden
o Krijgen allerhande voordelen (cadeaucheques, kunnen punten sparen om dingen te kopen in
winkels,...)
o Maar zijn mensen die zichzelf inschrijven
Zeer selectief!
De “professionele respondent”
Niet representatief voor “algemene populatie”!
Oplossingen?
– “Wegen”
o Te weinig mannen? We geven ze een groter gewicht
o Te veel hooggeschoolden? We geven ze een lager gewicht
69
– Soms zeer geavanceerd
o Vb. “Propensity Score Adjustment” (PSA) = men past de cruciale variabelen aan een ‘gold standard’
aan (een face to face survey van hoge kwaliteit)
o Assumptie: ook verdelingen van andere cruciale variabelen komen dan beter overeen met
populatie(?)
Onderzoeksresultaten?
– Eigenlijk maakt wegen niet zoveel uit
o Soms verbetering, soms niet, soms zelfs verslechtering na weging!
– Fundamentele probleem blijft dekking en selectiviteit. Kan je niet zomaar oplossen met technische ingrepen
o Voorlopig dus geen statistische methode die vertekening kan wegwerken
“Sequentieel design”
Problemen?
– Mode effecten
o Exact zelfde vraag geeft verschillende antwoorden in de verschillende survey modi
Sociale wenselijkheid, acquiescence
Visueel vs. auditief communicatiekanaal
Primacy vs. recency
Interviewer vs. R controleert stimulus
Vraagvolgorde effecten
Oplossing?
– “Uni-mode” constructie principes, o.a.:
70
o Alle antw. cat. zelfde over alle survey modi heen
o Verminder aantal antw. cat. indien nodig
Telefonisch: maximaal 4 cat.
o Rangordeningvragen vooraf laten gaan door zelfbeoordelingschaal (rating scales)
o Doorverwijzingstructuur eenvoudig maken
Vooral indien postenquête gebruikt wordt
Bijkomend probleem:
– Differentiële groepssamenstelling
o Cfr. Quasi / pre-experimenten
– Non-respondenten opvolgen in latere survey modus: niet enkel mode effecten, maar ook andere mensen!
o Dus 2 effecten tegelijkertijd aanwezig, en we kunnen ze niet van elkaar scheiden
o Nood aan “methodologisch onderzoek”
72