Veras Sen

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 122

1825

VEERASSEN EN VEETEELT
IN NEDERLANDSCH-INDIË
/
DOOR Dr. H. 'T HOEN
ADJUNCT-INSPECTEUR BI] DEN VETERiNAIREN DIENST

l i v

A 30

11844
i
VEERASSEN EN V E E T E E L T
in

NEDERLANDSCH-INDIË
DOOR

DR. H. 'T HOEN


ADJUNCT INSPECTEUR B/D. VETERINAIREN DIENST

Uitgave en druk Q. KOLFF <& Co., Weltevreden. 1919


VOORBERICHT.

Bij de samenstelling van dit werkje heeft als bedoeling voor­


gezeten, behalve eene beschrijving te leveren der Nederlandsch-
Indische veerassen, een kort overzicht te geven van de wijze
van veehouding door de bevolking op de verschillende eilanden
van den archipel, van de maatregelen, die van Regeeringswege
zijn genomen, om middels rationeele veeteelt den veestapel te
verbeteren, de fokrichting, die gevolgd dient te worden om
veeteelt tot een loonend nevenbedrijf en, waar de voorwaarden
gunstig zijn, tot een winstgevend bedrijf te maken
Ik heb er naar gestreefd in een kort bestek zooveel mogelijk
alles te vermelden, wat voor den fokker hier te lande van belang
kan zijn. Zoowel landbouwkundigen, als bestuursambtenaren en
veeartsen, die hun arbeidsveld in deze koloniën zoeken, zullen
er van hun gading in aantretfen, terwijl ook voor landbouw­
scholen en cursussen dit werkje een handleiding kan zijn bij het
onderwijs in koloniale veeteelt.
Waar de algemeene veeteelt, ouderdomskenmerken en het exte­
rieur, in verschillende handboeken reeds uitvoerig zijn behandeld,
heb ik gemeend van de bewerking van dit speciale onderdeel te
mogen afzien. Mijn hartelijken dank aan allen, die zoo welwil­
lend waren mij inlichtingen te verstrekken en foto's af te staan.
DE SCHRIJVER.

SALATIGA, 1919.
INLEIDING.
Waar landbouw zoowel voor den Javaan als den Maleier in
de meeste streken de hoofdbron van bestaan vormt en dit bedrij
bij gemis van een veestapel niet naar behooren zou kunnen wor­
den uitgeoefend, ligt het voor de hand, dat van oudsher bij de
bevolking onzer Oost-Indische Koloniën groote huisdieren werden
aangetroffen. , , ,.
In die streken, waar de gesteldheid van den bodem van dien
aard is dat van uitoefening van landbouwbedrijf slechts sporadisch
sprake' kan zijn, echter de voorwaarden tot het houden van vee
zeer gunstig zijn, spreekt het vanzelf, dat daar sedert jaren de
bevclking hoofdzakelijk haar bestaan vindt in den veestapel.
Van de groote huisdieren komen op Java en Madoera paarden,
runderen en buffels voor, op Sumatra eveneens, doch veel meer
buffels dan runderen. Op Celebes paarden en buffels, runderen
heel weinig, op Borneo uitsluitend buffels, op Bali en Lombok
runderen, buffels en paarden, op Soembawa, Soemba, Flores en
Timor uitsluitend paarden en buffels. Op laatstgenoemde eilan­
den werden sedert 1913 runderen geïmporteerd. Tot de kleine
huisdieren behooren geit, schaap en varken.
De eerstgenoemde komen verspreid voor op de meeste eilan­
den terwijl het varken uitsluitend wordt aangetroffen bij de Hin­
does der eilanden Bali en Lombok, de Heidenen op Soemba,
Soembawa, Flores, Nias, in de Bataklanden van Tapanoelie en
Sumatra's Oostkust bij de Christen- en Heidenbevolking en ver­
der bij Chineezen over den geheelen archipel. De Mohammedanen
beschouwen het varken als een onrein dier en wordt het houden
er van door den Koran verboden.
OVERZICHT VAN DEN PAARDEN- EN HOORNVEESTAPEL OP JAVA EN MADOERA.

I Getalsterkte v/d veestapel I Getalsterkte v d veestapel Per 1000 Inlan­ i Per 1000 bouws.
op ultimo 1914 od ultumo 1915 ders. Aantal O) Aantal
jd -a
c

i otaal hoorn-
•O «

Runderen

1+ Runderen

hoornvee
b/> £

Runderen
ü c

Totaal
Runderen
hoornvee

hoornvee

|+ Paarden
1+ Paarden
Gewesten

Paarden

Paarden

|-f Buffels
Buffels
l_ iS 3

Buffels

Buffels
Totaal
>ü o

T otaal
^ bJD V- c l
C/2 u •—'

vee
C
O. .2
O. Q.
<3 g O

I |
'
, .
I i
Bantam . . . 6644 578 141083 141661 6798 630 140244 140874 891541 7 1 157 158 308817 22 2 454 456
Batavia . . . 25605 28105 302005 330110 26144 36269 341449 377718 1999978 13 17 18 35 186934 139 194 1826- 2020
Preang. (Band. 9354 3419 54930/ORfnQR9 9613 3642 57102 60744 i0(,Q10«0 1Q , Q1 ur m,Cl„ QQ ,, wl
Regsch.l Soek. 27355 8467 161091*2681962 26537 8701 163274 .71975 '2681962 13 4 81 85 9215i2 39 13 234247
6

Cheribon. . . 9195 2119 161958 164077 9776 2060 160215 162275 1682273 5 1 95 96 459571 21 4 343 347
Pekalongan . 12777 16194 185971 202165 12608 17541 186086 203627 1969450 6 9 94 103 259208 47 67 715 7«->
| Koed. . 14466 22143 281470 318079 10259 21827 251709 273536 /
Sem. • 2571492 8 44 132 176 649286 32 175 49 224
I Salat . 12117 93875 68763 162638 10967 92240 70294 162534 )
Rembang . . 9395 226077 185386 471463 9364 291691 187074 478765 1477197 6 191 126 317 309624 30 942 604 1546
Soerabaja . . 4991 29381 8240 37621 11380 1826 1323 3149 L„19 ,n qq ,, , ln Q,„
Modjokerto . 13411 237911 94167 332078 13434 237412 97380 334792 I 5G1' 1 ,u 41 140 384694 64 621 256 877
Pasoeroean. . 33424 478365 11655 490020 29592 475668 11380 487048 2001554 14 232 5 237 499072 59 953 22 975
Besoeki . . . 37638 303510 16550 320060 36336 326717 16241 342958 965636 37 338 16 354 352610 103 926 46 972
Banjoemas. . 4943 77478 88621 166099 5011 82975 92873 175848 1478110 3 56 62 118 449105 11 184 206 390
Kedoe . . . 15748 161828 130597 292425 16223 167092 127118 294210 2322987 6 71 54 125 620204 26 269 204 473
Djokjakarta - 5150 141556 57088 199651 5843 131698 67837 199535 1190431 4 12 57 69 187498 31 704 362 1066
Soerakarta. . 18811 218727 223715 412442 18789 226,330 231005 460118 1926039 9 117 120 237 4662-5 403 4852 4054 9806
Madioen. . . 12621 208621 162814 371435 12462 207173 162366 369539 1342796 9 154 275 429 299185 41 692 542 1234
Kediri . . . 16975 210890 150078 360968 17937 225192 153221 378413 1774545 10 126 86 212 292724 61 769 523 1292
Madoera. . .15370 645583 21540 667123 14925 686272 22650 708922 1494994 9 !495 15 |510 357736 41 1918 63 1981
OVERZICHT VAN DEN PAARDEN- EN HOORNVEESTAPEL OP DE BUITENBEZITTINGEN.

bfl
Getalsterkte van den vee- Getalsterkte van den vee­ c Per 1000 Inlanders.
stapel op ultimo 1914 stapel op ultimo 1915 z'ë * Aantal
•ï g £

l_l_ Runde­
1+ Buffels

1+ hoorn
Totaal
Paarden

Paar-
Paarden
GEWESTEN

den
Buffels
tfi£ 5

hoorn­
Buffels

hoorn
Totaal
deren
deren

Totaal

ren

vee
u. ~

Run­
&

Run­

vee
vee
«•ëê

Padanesche Benedenl. 3294 31791 26307 58098 6308 578 '1 38449 96250 393488 16 146 97 243
Padangsche Bovenlanden. 12221 61281 89850 151031 10499 41847 83565 125412 902093 11 46 92 138
Balige . . . 26134 15247 35760 51007 286g6 3 7 1 ! ) ( ) 70558 107748 410939 69 90 171 261
fflrr : nl? K S IS « 1MB 11932 26935 201515 0 74 59 133
Lampwlgsche districten . - - - 1085 3789 9072 13411 155080 6 24 02 88
7

Lahat . . - 1928 35602 33478 69080 1456 30681. 28585 59271 703259 2 45 73 118
Diambi . . . 164 4778 30576 35354 1621 5037 28968 34005 "
Kabandiahè 9465 16681 25871 42552 11116 20383 21489 11872 450941 24 45 47 92
Koetaradja . ! . 1962 141174 99870 240844 1832 151036 114918 265954 571477 8 264 20 465
Makasser ! - - - - 41465 211(5 368393 370509 407762 101 5 81 86
Menado 13060 29628 3 29631 23964 46485 6413 52898 428063 56 108 155 263
Bali en Lombok . . . 21985 194946 18240 213186 31284 268773 18179 286952 520762 60 516 34 550
Soembawa-Besar. . • 65621 — 89707 89707 70592 — 95050 950o0 1
Soemba 77299 1031 86664 87695 - — — - 306469 — — — —
Ti mor - - - - 70184 593 87056 87649 I ÖUbiW
F _ _ _ _ 19969 520 21724 22244 )
Ternate - - - - 128 752 2 754 106632 1 7 - 7
- - - - 658 2012 289 2301 70853 9 28 32 60
Riniiw — - — - — 3877 5184 9061 93315 — 41 55 96
Amboina .' ! ! 1 199 2163 4500 6663 214 2249 637 2886 294466 1 7 2 9
7 e O afd van Borneo - - - - 1388 11514 16376 278!K) 772532 2 15 21 36
Westerafd van Borneo i - - - - 218 10384 538 10922 400332 1 25 1 26
HET PAARD.

Het Indische paard stamt waarschijnlijk af van het Equus


Przewalskii, dat in Centraal-Azië voorkomt en waarvan eenige
exemplaren worden aangetroffen in het dierenpark van den
heer BLAUW te 's-Graveland (bij Hilversum). In bouw, hoogte,
kleur en afteekeningen vertoonen enkele slagen zeer veel

Equus Przewalskii
in het dierenpark te 's-Graveland van den Heer Blauw.

overeenkomst met dit paard. Het Batakpaard vooral vertoont


nog vaak dezelfde robe als het Equus Przewalskii, nl. muisvaal
of reebruin met een aalstreep en dwarsstreeping op de beenen.
Volgens sommigen zou het paard in Nederlandsch-Indië van
verschillende rassen afstammen, mijns inziens is er veel meer
aan te voeren voor de veronderstelling, dat er oorspronkelijk
één ras is ingevoerd, waaruit zich al naar gelang van bodem-

8
gesteldheid, klimaat, gebruik en verpleging op de verschillende
eilanden uiteenloopende slagen hebben ontwikkeld. Zoo wordt
er gesproken van den Sandelhout en Batakker, het Javaansche,
Soembawa en Makassaarsche paard, den Savonees en Bimanees.
Al deze slagen vertoonen ongetwijfeld verschillende punten
van overeenkomst in lichaamsbouw en temperament. Het Mar-
gowatipaard, zoo genoemd naar de desa Margowati in het
onderdistrict Kedoe, was overal bekend om zijn buitengewone
kracht en ausdauer in het zware bergterrein. De bevolking
echter, sedert jaren slechts bedacht op direct voordeel, heeft
steeds de mooiste hengsten verkocht, terwijl aan de minder­
waardige exemplaren de instandhouding van het ras werd

Javaansch paard.

overgelaten, zoodat het thans een zeldzaamheid is, als men een
goedgebouwd Javaansch paard van 1.25 M te zien krijgt. De
residenties Besoeki, Preanger-Regentschappen en Pasoeroean
bezitten de grootste paardenstapels van Java. In de Preanger
werden in den loop van de vorige eeuw dekhengsten van allerlei

9
ras geïmporteerd tot verbetering van den inheemschen paar-
denstapel. Tot de vorming van het Preangerpaard hebben
zeer zeker het meest bijgedragen Arabische en Perzische hengsten.
Het doel was een paard met meer taille te fokken, wat dan
ook bereikt werd, doch ten koste van alle goede eigenschappen
van het oorspronkelijke ras, voornamelijk wat het beenwerk
betreft. In de plaats van een klein, doch deugdzaam paard kreeg
men een paard van ± 1.35—1.40 Meter met veel beengebreken
en onaangename karaktereigenschappen.

HET SANDELHOUTPAARD.
Het eiland Soemba, ook wel genoemd Sandelhouteiland, naar
de bekende houtsoort, die er groeit, is de bakermat van het

Kedoe-paard (Magelang)

Sandelhoutpaard, dat daar in halfwilden toestand.gefokt wordt.


De inlandsche vorsten (radja's) zijn voornamelijk de groote
paardenbezitters. Er zijn er onder hen, die 500 a 1000 paarden
bezitten. Van oudsher bestaat hier de gewoonte om de paarden
in koppels dag en nacht vrij rond te laten loopen. Eén hengst
wordt aangewezen om met 10 a 15 merries een koppel (kababai

10
te vormen. Van dit dier zijn den eigenaar de eigenschappen
bekend, zoowel de goede als de kwade.
In het geaccidenteerde terrein op een kalkachtigen bodem,
zooals op het grootste gedeelte van het eiland wordt aangetroffen,
hebben de aanstaande dekhengsten bewezen deugdzame paarden
te zijn. Zij moeten dus gemakkelijk stijgen en dalen zonder
aanstooten, voldoende uithoudingsvermogen en goede teekens
bezitten. Het mooiste teeken is twee haarwervels (oejengans) naast
elkaar op het voorhoofd (sekar sapasang), een ter weerszijden van
den hals vóór de schoft en een op de lendenen, rechts of links, (satrio

Sandelhouthengst.

pinajoengan\ In de Vorstenlanden op Java wordt voor een Sandel-


houtpaard met dit teeken tot/1000. toe betaald, omdat het vaste
geloof bestaat, dat een dergelijk dier den eigenaar geluk zal
aanbrengen.
Wanneer op de voorvlakte van den hals een lange haarwervel
wordt aangetroffen, is dit ook een zeer goed teeken (radja wana).
Een zeer slecht teeken is een haarwervel onder de lijn voorkomende,
die de binnenooghoeken vereenigt (keplorot). Verder een haar­
wervel, die éénzijdig voorkomt vóór den liesplooi, op de zijvlakte

11
21

Sandelhoutmerries met veulens.


Stoeterij te Padalarang.
van den hals, van de voorborst en achter de basis der voorschelp
wordt als een minder goed teeken beschouwd. De meeste Inlan­
ders laten een paard met dergelijke ongeluksteekens staan. (Zie
verder L. TH. MAIJER , de haarwervels op het lichaam van het
paard, als kenteekenen van zijn goede en slechte eigenschappen).
Al laat de Soembanees op het exterieur dikwijls veel val­
len en ziet men bij de koppels vaak hengsten met ver­
keerden hals en min of meer koehakkigen stand, moet het voor­
namelijk aan deze keuring op „Leistung" worden toegeschreven,
dat op het eiland Soemba sedert jaren het beste paard van
Nederlandsch-Indië wordt gefokt. Ongetwijfeld hebben hiertoe
ook veel bijgedragen de gesteldheid van den bodem en de kwaliteit
van de grassen, die er groeien. Het is toch uit scheikundige
analyses gebleken, dat de grassen, afkomstig van dit eiland,
een hooger gehalte aan kalkzouten bevatten dan ergens anders
in den Indischen archipel.
Het Sandelhoutpaard variëert, voor zoover de hengsten be­
treft, in hoogte van 1.15 — 1.30 M. In menig opzicht laat de
lichaamsbouw wel eens te wenschen over. Vaak toch is het
hoofd te zwaar en te hoog aangezet, de hals zeer zwaar, terwijl
de verkeerde hals een veelvuldig voorkomend gebrek vormt.
Bovendien is de stand van de achterbeenen veelal te nauw;
de z. g. koehakkige stand wordt dikwijls aangetroffen. Met al
deze gebreken in den lichaamsbouw is echter het Sandelhoutpaard
toch een zeer deugdzaam dier, dat aan veel temperament groote
soberheid en ausdauer paart. Als legerpaard heeft het jaren
lang uitstekende diensten bewezen.
Sedert 1903 worden de bereden wapens in Nederlandsch-Indië
geremonteerd met Australische paarden. Volgens verklaring van
bereden officieren echter hebben de Australiërs over het algemeen
nog niet kunnen verrichten in het terrein, wat eertijds door de
Sandelhouts werd gepresteerd, al moet erkend worden, dat de
kwaliteit der legerpaarden er de laatste jaren zeer op vooruitge­
gaan is. De eersten loopen gemiddeld 6 jaar mee, terwijl de
laatsten destijds 10 a 12 jaar dienst deden, alvorens op reform
gesteld of afgekeurd te worden.
De meest voorkomende robes op Soemba zijn bruin, valk,
zwart, isabel en schimmel. De zwarte kleur is ongetwijfeld het
meest gewild, ook de isabellen vinden gretig afnemers. Jaarlijks
voert dit eiland ruim 2000 paarden, uitsluitend hengsten, uit naar

13
Java. Bij staatsblad is de uitvoer van merries verboden om te
voorkomen, dat de beste exemplaren naar streken buiten het
fokgebied zouden worden verkocht. De paardenhandel op Soemba
is vrijwel in handen van Arabieren, die met ruilmiddelen en
voorschotten dikwijls voor spotprijzen in het bezit komen van
de mooiste paarden. Ongeveer veertien dagen vóór den datum
van aankomst van het stoomschip der Koninklijke Paketvaart-
Maatschappij begint het verzamelen van paarden te Waingapoe
aan de noordkust gelegen, de eenigste plaats van het eiland,
waar schepen ankeren, tevens standplaats van den assistent-resi-
dent en gouvernements veearts. De verschillende koppels paarden
worden in omwalde ruimten gedreven en de voor den verkoop
bestemde hengsten opgevangen met een lasso.

HET BATAKPAARD.
Dit komt hoofdzakelijk voor in de afdeeling Bataklanden der
residentie Tapanoelie en in de afdeeling Karolanden en Sima-
loenggang der residentie Oostkust van Sumatra. De Batakker
is een bloedpaard met levendig temperament.
Het meest opvallend
bij dit dier is de on­
evenredige ontwikke­
ling van vóór- en ach­
terhand.
Terwijl de eerste in
den regel zeer zwaar is,
valtop de laatste meest­
al veel aan te merken,
terwijl de verbinding
van kruis met lendenen
dikwijls minder soliede
is. De hoeven zijn nor­
maal gebouwd en zeer
hard, zoodat beslaan Het lasseeren van paarden
vaak onnoodig is. op Soemba.
Een bijzonder mooie Batakhengst van 1.30 M. hoog wordt
sedert 1908 in de Kedoe gebezigd tot verbetering van het Kedoe-
paard. Een gebrek, dat veelvuldig wordt aangetroffen, is sabel-

14
beenigheid. De beste exemplaren zijn uitstekende terreinpaarden,
zoowel onder den man als voor een lichte bendy gespannen.
Men staat er verbaasd van, wat deze dieren kunnen prestee-
ren. Daarbij zijn ze zeer sober en stellen zich met het eenvou­
digste ration tevreden. De meest gewilde robes zijn zwart,
muisvaal met aalstreep en bruin. Ook worden voor vliegschim
mels flinke prijzen betaald.
Tengevolge van te grooten uitvoer der mooiste hengsten is
het Batakpaard in kwaliteit sterk achteruitgegaan, terwijl het
tegenwoordig moeite kost eene keuze te doen in effen robes,
omdat steeds dergelijke hengsten naar Medan en Singapore zijn
verkocht en aan de schimmels en bonten de instandhouding van
het ras werd overgelaten.

Batakhengst.
Gestationneerd in de desa Margowati (Kedoe).

Den grootsten paardenstapel bezit ongetwijfeld de onderafdeeling


Hoogvlakte der Bataklanden; dan volgen de Tobavallei en het
eiland Samosir, gelegen in het Tobameer (+3000 voet boven den
zeespiegell. Sedert jaren is het de gewoonte, dat de twee-en drie­
jarige hengsten in deze streken worden opgekocht door Batakkers
van de Karohoogvlakte, die deze paarden na een jaar of korter

15
onderhoud op stal verkoopen op de hoofdplaats Medan, vanwaar
ze dan gedeeltelijk worden uitgevoerd naar Singapore en zelfs
naar Saigon. In de streek zelf koopt men de beste exemplaren
voor ongeveer f 150.—, ter hoofdplaats Medan worden prijzen
besteed van f 150.— tot f 250.—. Het is tegenwoordig een zeld­
zaamheid, dat f 400.— betaald wordt, hetgeen vroeger als het
ware schering en inslag was. Er zijn destijds veel spannen
muisvale Batakkers verkocht naar Batavia voor f 800.— en
f 1000.—. De beste exemplaren krijgt men nu nog te zien bij
de Inlandsche vorsten. Vooral de Sultan van Deli was steeds
een groot liefhebber van Batakpaarden.

HET SUMATRAANSCHE PAARD.


Wanneer hierover gesproken wordt, dan heeft men op het oog
het paard, dat voorkomt op Sumatra's Westkust en wel speciaal in de
Padangsche Bovenlanden, die met de Bataklanden de streken

Sumatraansch paard.
Padangsche Bovenlanden.

16
vormen, waar de grootste paardenstapels van het eiland Sumatra
worden aangetroffen.
In de overige residenties is de paardenstapel van ondergeschikt
belang. Evenals de meeste slagen varieert de Sumatraan in hoogte
van 1.15-1.25 M., doch kenmerkt zich door een zeer regelmatigen
lichaamsbouw. Het hoofd is in den regel goed aangezet, de
halsaanhechting laat niet te wenschen over, terwijl de schouder
eene behoorlijke lengte heeft en goed gericht is. De zware hals
van den Batakker en den Sandelhout krijgt men bij dit paard
nooit te zien, wel komt het gebrek hertenhals af en toe voor.
De beenen zijn, alhoewel fijn van bouw, over het algemeen goed
gespierd, terwijl de kooten veelal te lang zijn.
De gangen van dit paard zijn uitstekend, de afdeeling 50 Kota
staat bekend om haar flinke dravers. De Sumatraan paart aan
een aangenaam temperament een groot uithoudingsvermogen en
is evenals alle Indische paarden uiterst sober. De meest voor­
komende robes zijn bruin, zwart en bonten in deze kleuren;
daarna volgen de schimmels en muisvalen.
Sedert jaren bestaat er in de Padangsche Bovenlanden een
levendige paardenhandel en wordt jaarlijks een groot aantal
hengsten uitgevoerd naar Benkoelen, Djambi en Tapanoelie,
terwijl de hoofdplaats Padang een vrij groot afzetgebied vormt
voor paarden, bestemd om dienst te doen in rijtuigverhuurderijen.
Voor aanhouding van superieur mannelijk fokmateriaal werd
destijds door de bevolking nimmer zorggedragen, zoodat ook dit
paard sterk in kwaliteit achteruitging.

HET SOEMBAWAPAARD.

Dit komt voor op het eiland Soembawa en vertoont in bouw


meer overeenkomst met het Javaansche paard dan met den Ba­
takker en Sandelhout. Het hoofd is in den regel goed gevormd,
af en toe wel wat zwaar, de aanzetting laat meestal niet te wen­
schen over, terwijl de hals behoorlijk is aangehecht. De schouder
is gewoonlijk voldoende lang, nu en dan wel wat steil, de schoft
vrij goed ontwikkeld. De rug is veelal te lang en het kruis
eenigszins afhellend. Waar de staart bij Batakker en Sandelhout
flink gedragen wordt, is dit bij het Soembawapaard niet het

17
geval. Evenals de Javaan bezit dit paard weinig temperament,
doch munt uit door groote soberheid en ausdauer.
Het beenwerk is droog en de hoeven, zooals trouwens bij
alle Indische paarden normaal van bouw en zeer resistent. Jaarlijks
voert dit eiland gemiddeld 6000 hengsten uit naar verschillende
havenplaatsen van Java. Voornamelijk Soerabaja, Semarang en
Batavia vormen het groote afzetgebied, doch ook worden geregeld
Soembawapaarden te Pasoeroean, Probolinggo, Tegal en Cheribon
aangevoerd. Er zijn drie plaatsen van uitvoer op dit eiland n.1. de
hoofdplaats Soembawa-Besar, op de noordkust gelegen, Bima, in de
baai van Bima, meer oostwaarts en Taliwang op de westkust.
De afdeeling Bima bezit een bodem, die rijker is aan kalk en
het is vermoedelijk hieraan toe te schrijven, dat het paard er
in type afwijkt van het eigenlijke Soembawapaard op Midden- en
West-Soembawa voorkomende.

Soembawahengst.
De Bimanees is wat kleiner, doch bezit meer temperament.
Over het algemeen is hij wat gedrongener van lichaamsbouw;
rug en lendenen zijn solieder dan van het Soembawapaard en
de staart wordt gewoon gedragen. In hoogte variëeren de

18
paarden op dit eiland van 1.10. - 1.25 M. Het kost evenwel moeite
om tegenwoordig een paard van laatstgenoemden maat te vinden.
Jaar in, jaar uit worden ook hier de beste hengsten uitgevoerd
en wordt de instandhouding van het ras aan de minderwaardigen
overgelaten, zoodat onvermijdelijk achteruitgang van de kwaliteit
hiervan het gevolg moet zijn.
De uitvoer geschiedt maandelijks met booten van de Paketvaart
Maatschappij, die op de terugreis van Timor Koepang zoowel
Bima als Soembawa Besar en Taliwang aandoen en dan gewoonlijk
4 a 500 paarden laden. Ongeveer veertien dagen vóórdat de
boot aankomt, zijn de paarden opgevangen en worden ze
evenals te Waingapoe met vlotten en prauwen naar het stoom­
schip, dat op de ree ligt, vervoerd, om vervolgens in een broek
aan boord te worden geheschen. De reis naar Soerabaia duurt
ongeveer drie dagen, zoodat de dieren van het transport niet
veel te lijden hebben, hetgeen vroeger wel het geval was, toen
het vervoer steeds per zeilschip geschiedde en de reis bij tegen­
wind wel eens veertien dagen en langer duurde. De paarden

Bimaneesche hengst.

19
kwamen dan als geraamten op Java aan, waar ze op publieke
vendutie werden verkocht. Voornamelijk worden ze aangekocht
door eigenaars van groote verhuurderijen. Te Soerabaia zijn
er, die 250 en meer paarden bezitten.
De meest voorkomende robes op Soembawa zijn bruin, valk,
bont en schimmel, de effen zwarte robe kreeg ik bij deze paarden
nimmer te zien, zoodat ze in elk geval zeldzaam zal voorkomen.
Onder de Bimaneezen worden dikwijls muisvalen aangetroffen,
terwijl witgeboren schimmels met harlekijnsoogen meer onder de
Soembawa's voorkomen. De sterkte van den paardenstapel op
het eiland Soembawa wordt globaal geschat op 75 a 100.000 stuks.
Gedurende de laatste jaren zijn er veel slachtoffers gemaakt
door twee besmettelijke ziekten n.1. kwaden droes en surra.
Het spreekt van zelf, dat de bestrijding met zeer veel moei­
lijkheden gepaard ging, waar men te doen had met eene
bevolking, die pas onder geregeld bestuur was gebracht en haar
paardenstapel dag en nacht laat losloopen. Slechts enkele paar­
den, die als rij- of draagdier dienst moeten doen, worden gestald
onder de huizen, die op hooge palen, gebouwd zijn. Aan de
krachtige maatregelen, van Regeeringswege genomen, is het te
danken, dat beide ziekten thans vrijwel zijn onderdrukt.
Sporadische gevallen van malleus (kwade droes) zullen de
eerstvolgende jaren nog wel geregeld geconstateerd worden, in
elk geval is het grootste gevaar nu geweken en kunnen maatrege­
len beraamd worden om de kwaliteit van het Soembawapaard te
verbeteren. De bevolking gevoelt niet zooveel voor de paarden­
fokkerij als de Soembanees. Terwijl deze de dekhengsten selectee-
ren naar dienstprestatie in de eerste plaats, wordt hieraan door de
Soembawaneezen weinig of geen zorg besteed. Men ziet dan ook een
massa inferieure hengsten met koppels merries losloopen. Bij eiken
kampong is een groot complex rijstvelden, dat met een soliede om­
heining, bestaande uit boomstammen, is afgesloten, ter voorkoming,
dat de aanplant door wilde varkens wordt vernield. Zoodra de oogst
is binnengehaald, drijft de bevolking den veestapel, uitsluitend
bestaande uit paarden en buffels, binnen de omheining op de stoppel­
weiden, die eene groote hoeveelheid gras van uitstekende kwaliteit
leveren. Met één aanplant per jaar kan in de behoefte aan rijst wor­
den voorzien, zoodat de rijstvelden ongeveer vijf maanden braak
liggen en door het vee dat er op weidt, flink bemest worden. Wan­
neer de aanplant in den grond staat, wordt de veestapel geweid in de

20
wildhoutbosschen, waar vooral in den westmoesson, den regentijd,
gras in overvloed wordt aangetroffen.
Op de kleine eilanden langs de noordkust van Soembawa, met
name Mojo en Liang, komen eveneens paarden voor. Ze zijn
indertijd overgebracht van het eiland Soembawa.
Ongeveer veertig jaar geleden werden door den vorigen Sul­
tan van Soembawa eenige Soembawamerries met een paar
Snndelhouthengsten op het eiland Mojo losgelaten. Deze dieren

Savopaard

hebben zich flink vermenigvuldigd, zoodat men er op het oogen-


blik koppels van 4 a 5 merries met één hengst ziet grazen.
Aangezien er nimmer uitvoer van paarden heeft plaats gehad,
is het aantal hengsten ongeveer even groot als dat der merries,
hetgeen lot verwoede gevechten aanleiding geeft. Tijdens een
bezoek aan dit eiland in 1910, zag ik dan ook eenige hengsten
geheel afgezonderd, blijkbaar dus verstooten uit den koppel, met
afgebeten ooren. Aan de noordkust hebben zich twee Boegineesche
nederzettingen gevestigd, overigens is dit eiland onbewoond.

21
Het laat zichdus hooren, dat deze paarden, die geheel in den
natuurstaat leven, buitengewoon schuw zijn en er bij het zien
van een menschelijke gedaante in allerijl van door gaan.
Dichter dan op een afstand van ongeveer honderd meter kon
ik ze niet benaderen. De zwarte robes, de lichaamsbouw en
het dragen van den staart bij het gaan, wijzen er echter duidelijk
op, dat inderdaad kruising met Sandelhoutbloed heeft plaats gehad.
Het Savopaard, ook wel Savonees genoemd, komt in lichaams­
bouw het meest met den Sandelhout overeen. Vooral de San­
delhout, die in het land van den Radja van Napoe (Mid-
den-Soemba) wordt aangetroffen, een raszuiver uniform type,
dat in den regel niet hooger is dan 1.256 M., gelijkt veel
op den Savonees, die, alhoewel klein, meestal uitmunt door
zeer solieden lichaamsbouw. Met voldoende diepte en breed­
te van borst gaat gepaard een goed ontwikkelde achterhand,
terwijl kruis en rug door breede korte lendenen zijn verbon­
den. Het hoofd is evenals van het Napoepaard kleiner dan
van de meeste Sandelhouts en de hals wat minder zwaar. De
beenen zijn zeer soliede en goed gespierd en wat opvalt, is de
meestal correcte stand in de kooten, die nimmer te lang zijn.
De Savonees heeft een kalmer en aangenamer temperament
dan de Sandelhout.
Wel jammer, dat de paardenstapel van het eilandje Savo zoo
klein is. Er worden jaarlijks zeker niet meer dan 300 paarden
uitgevoerd. Door import van superieure Napoehengsten zou in
dit slag van paarden wat meer taille gebracht kunnen worden,
zonder dat het goede type teloor gaat.
De Rottinees wordt op het kleine eiland Rotti aangetroffen
en lijkt in lichaamsbouw wel het meest op den Bimanees, al­
hoewel hij over het algemeen iets fijner is.
Op de eilanden Flores en Timor wordt eveneens een paar­
denstapel aangetroffen. Het zijn uiterst sobere dieren met veel
uithoudingsvermogen, ook beneden de 1.256 M. Middels selectie
en import van Sandelhouthengsten zou dit paardenslag onge­
twijfeld veel verbeterd kunnen worden.
Het blijkt dus, dat op alle kleine Soenda-eilanden van af
Soembawa tot Timor aan paardenteelt gedaan wordt door de
bevolking. Voor Nederlandsch-Indië ligt hier het fokgebied,
terwijl Java met zijn druk transport het afzetgebied vormt voor
deze eilanden.

22
32

Makassaarsche hengst
Het Makassaarsche paard, ook wel Makassaar genoemd, had
destijds een zeer goeden naam van wege zijn solieden lichaams­
bouw. Een veel grover type dan de Sandelhout, met minder
temperament, dat echter als dienstpaard uitstekend voldeed. De
vroegere vorsten van Boni en Gowa hadden zelf halfwilde stoe­
terijen, om paarden te fokken voor de hertenjachten, een hunner
grootste liefhebberijen. Thans worden nog wel enkele goede
vertegenwoordigers van dit slag aangetroffen in de Zuiderdis­
tricten van Celebes (Bonthain); uitvoer van eenige beteekenis naar
lava van uit Makassar zooals jaren geleden, vindt evenwel niet
meer plaats.

24
H E T RUND.

Van de groote huisdieren is het rund het eenige, dat nog in


het wild wordt aangetroffen n.1.: de banteng of bos Soendai'cus,
voorkomende in de zuidelijke streken van de residenties Bantam,
Preanger, Banjoemas, Madioen, Kediri en Besoeki, waar ze in de
uitgestrekte oerwouden in koppels van 4 a 5 koeien met één
stier vereenigd leven. Op de overige eilanden van den archipel
komt de banteng niet voor. Wel leeft er op het eiland Borneo een
verwilderd rund, dat veel op de banteng gelijkt, en waarschijnlijk
hetzelfde verwilderde Balineesche rund is als op het eiland Mojo
voorkomt. De bantengstier is donkerbruin, dikwijls op zwart af
de koe steeds lichtbruin.
De zeer typische kenmerken zijn de witte achtervlakten der
dijen en onderbeenen en de langgerekte schoft. De banteng is
verbazend schuw, doch niet lastig, zoolang geen jacht op hem
gemaakt wordt. Ter voorkoming, dat dit forschgebouwde dier
uitsterft, zijn nog tijdig beschermende maatregelen door de
Regeering genomen en mag zonder speciale vergunning van den
Directeur van Landbouw geen jacht meer op dit dier gemaakt
worden. In volwassen toestand bereikt de banteng een hoogte
van 1.45—1.60 Meter met een borstomvang van 2—2.20 Meter.
Bijgaande foto is genomen van een banteng toebehoorende aan
den heer ALBERTS te Wlingi Kediri). Op een leeftijd van drie
maanden werd dit dier gevangen, nadat de moeder was geschoten.
Bij een Australische koe werd het kalf opgevoed, dat zich flink
ontwikkelde en thans als springstier gebezigd wordt, ter dek­
king van Balineesche en geselecteerde Javaansche koeien. Het
is den eigenaar tot heden niet mogen gelukken een jonge ban-
tengkoe te laten vangen, teneinde raszuivere nakomelingen te
kunnen fokken.
Het Balineesche rund is feitelijk de tot huisdier geworden
banteng en heeft de typische kenmerken van zijn stamouders
behouden n.1. de witte achtervlakten der dijen en onderbeenen,
de langgerekte schoft, de donkerbruine of zwarte robe van den
stier en de lichtbruine der koe. De horens zijn gewoonlijk niet

25
62

Banteng of bos Soendaïcus.


zoo zwaar ontwikkeld en eenigszins afwijkend van richting. Een
zeer constant ras vormt het rund van Bali, dat bij kruising met
andere rassen blijken geeft van groot overervingsvermogen.
Oorspronkelijk kwam het Balineesche rund uitsluitend op het
eiland Bali voor, thans wordt het in vrij grooten getale ook
aangetroffen op het eiland Lombok, terwijl het eveneens is over­
gebracht naar Soemba en Nieuw-Guinea.

Balineesche stier.

Evenals de banteng heeft de Balinees een breeden, korten


kop met zwaren horenkam. De richting der horens is bij den
banteng achter- en buitenwaarts, terwijl de punten naar boven
zijn omgebogen. Bij den Balinees zijn de horens dikwijls zij­
waarts en naar boven omgebogen, en vertoonen niet steeds
een constante richting. Een eigenaardig verschijnsel is, dat na
castratie de donkere robe van den stier plaats maakt voor een
lichtbruine Deze kunstbewerking wordt door de bevolking ge­
woonlijk toegepast op den leeftijd van ongeveer vier jaar. Hier­
mede wordt bereikt, dat bij den os in vele opzichten het man­
nelijk type bewaard blijft, wat speciaal voor trekdieren van veel
belang is.
Hieronder volgen eenige maten van 3 a 4-jarige stieren,
ossen en koeien:

27
Stieren. Ossen. Koeien.
Schofthoogte 1.32—1.35 1.36—1.38 1.19-1.20
Lichaamslengte 1.42—1.43 1.44—1.47 1.27—1.26
Borstomvang 1.95—1.92 2.00 — 2.05 1.63—1.72
Borstdiepte 0.80—0.81 0.83 0.85 0.68—0.73
Borstbreedte 0.70—0.72 0.63—0.65 0.42—0.43
Heupbreedte 0.43—0.42 0.44-0 51 0.42-0.41
Pijpomvang 0.19—0.21 0 20-0 22 0.18 0 17

De koe is dus veel lichter gebouwd dan de stier, evenals dit


ook bij de bantengs het geval is. De kop is fijn, lang en smal,
de hoornkam vrij sterk ontwikkeld, de horens lang en naar
achteren gebogen, met de punten iets naar binnen. De ooren
zijn vrij groot en naar buiten staande, de hals dun, maar het
lichaam vrij breed uitloopend. Het kruis is niet sterk ontwik­
keld en de staart betrekkelijk kort.
De ossen worden vrij zwaar en wegen, volwassen zijnde, onge­
veer 450—500 K.G. Evenals alle natuurrassen is ook dit rund
zeer laat rijp. Op zesjarigen leeftijd is het Balineesche rund
volwassen, terwijl in den regel op vierjarigen leeftijd het eerste
kalf geworpen wordt. In hoofdzaak wordt het rund gebezigd
voor den landbouw, doch ook voor het vervoer van producten ;
dat met vrachtkarren plaats vindt. Zooals bekend, zijn de Bali-
neezen uitstekende landbouwers, zeer bedreven in het aanleggen
van irrigatiewerken ten behoeve hunner rijstvelden. De gemiddelde
producties per H. A. zijn op het eiland Bali belangrijk hooger
dan ergens in den Archipel, hetgeen voornamelijk te danken is
aan de betere grondbewerking en zorgvuldige zaadselectie. Het
eiland Bali bezit een grooten veestapel, zoodat geregeld slachtvee
wordt uitgevoerd naar Java en Sumatra. Vooral Batavia en
Medan zijn de plaatsen, waar veel Balineesch vee geslacht wordt.
De jaarlijksche uitvoer bedraagt ongeveer 25.000 ossen. Een
verkeerde gewoonte is het zeker, dat vaak de beste stieren
worden gecastreerd, om toch maar mooie ossen te krijgen. Het
is geen zeldzaamheid, dat er onder deze worden aangetroffen
van 1.40—1.50 Meter stokmaat. Thans is de registratie van
den rundveestapel over het geheele eiland afgeloopen en wordt
zorg gedragen, dat in alle dessa's een voldoend aantal van de
beste stieren wordt aangehouden voor de voortteling. Op 40
& 50 koeien worden 2 a 3 superieure stieren aangewezen en de

28
rest middels castratie van de voortteling uitgesloten, zoodat dit
ras na verloop van eenige jaren door reinteelt belangrijk in
kwaliteit zal zijn verbeterd. Na den veldarbeid loopen de koeien
met de stieren op de gemeenschappelijke weiden te grazen en
worden de tochtige dieren op het juiste tijdstip besprongen.
Voor de melkproductie komt dit rund niet in aanmerking; de
koe geeft, evenals dit bij alle natuurrassen het geval is, juist
voldoende om het kalf te zoogen. Tot heden is het eiland Bali
vrij van besmettelijke ziekten onder de herkauwende dieren ge-

Balineesche koe.
bleven. Door den vrijen invoer van geiten van Madoera, waar
jaarlijks mond- en klauwzeer voorkomt bij runderen en buffels,
blijft het groote gevaar bestaan, dat deze ziekte door insleping
van smetstof ook op den veestapel van Bali wordt overgebracht.
In verwilderden staat leeft het Balineesche rund nog op het
kleine eilandje Mojo, ten noorden van Soembawa gelegen. Door
den vorigen Sultan van Soembawa werd hier ongeveer veertig
jaar geleden een koppel koeien met eenige stieren losgelaten. Deze
dieren hebben zich gestadig vermenigvuldigd en gedragen zich
volkomen als de banteng, leven in koppels van 4 a 6 koeien
met één stier en zijn verbazend schuw. Ze zijn moeilijk te be­
naderen, doch op vrij grooten afstand te zien, omdat op het
eiland Mojo slechts ijl bosch wordt aangetroffen, zoodat men
onder de boomen door in de verte nog nauwkeurig kan waar-

29
nemen. Voor veeteelt, op groote schaal gedreven, is dit eiland
bijzonder geschikt; de bodem bestaat in hoofdzaak uit kalk en
koraalsteen, waarop een min of meer dikke humuslaag, terwijl de
grassen, welke er groeien, in kwaliteit die van het eiland Soemba
zeer nabij komen. Bovendien is steeds voldoende drinkwater
aanwezig, dat geleverd wordt door twee kleine riviertjes, waar­
van het eene in den oostmoesson wel eens droog is, doch het
tweede, dat op het noordelijk gedeelte van het eilandje loopt
altijd water bevat, al duurt de droge moesson ook 7 a 8 maanden,
wat wel eens voorkomt in deze streken.
Het Javaansche rund, dat volgens sommige onderzoekers van
den banteng zou afstammen, heeft met dezen in lichaamsbouw
niets meer gemeen, vertoont evenwel typische overeenkomst met
het Siameesche rund. Zeer waarschijnlijk is het Javaansche rund
ontstaan uit een voortgezette kruising van den destijds gedomesti-
ceerden banteng, den zebu en het Siameesche rund. Vroeger had
veel meer vermenging plaats tusschen den banteng en het Javaan­
sche rund, zoodat thans nog duidelijke sporen daarvan zijn over­
gebleven in den vorm van de langgerekte schoft, witte achter­
vlakte der dijen en witte onderbeenen.
De voornaamste verschillen in lichaamsbouw tusschen banteng
en het Javaansche rund zijn gelegen in de hooge schoft met
flink ontwikkelden bult bij laatstgenoemd dier, de kort gedrongen
kop met sterk concave profiellijn en de effen bruine of zwarte
robe. Door kruising met het Balineesch rund heeft het Javaan­
sche in de oostelijke residenties van Java veel van zijn ware
type verloren De runderstapel is zeer ongelijk verdeeld over
de verschillende gewesten. In Oost-Java worden overwegend
veel runderen aangetroffen. Midden-Java bezit ongeveer even­
veel buffels als runderen, terwijl in West-Java bijna uitsluitend
buffels voorkomen.
Het Javaansche rund is klein van gestalte, vergeleken met de
Europeesche rassen en den zebu. Terwijl de stieren een schoft­
hoogte hebben van 1.20 — 1.30 Meter, bedraagt deze maat voor de
koeien 1.10—1.20 Meter. In de afdeeling .Wonosobo der resi­
dentie Kedoe kreeg ik wel eens enkele stieren te zien van 1.35
Meter hoogte. De lichaamslengte is naar verhouding belangrijk
minder dan bij ons Hollandsch vee. De ondervolgende maten
werden genomen van bekroond vee op verschillende tentoonstel­
lingen.

30
13

Balineesche ossen Tentoonstelling te Singaradja 1910.


23

Volbloed Siamos; in 1907 geïmporteerd (Deli).


Javaansche dekstieren.
Gewicht 375 K.G. 346 K.G. 455 K.G.
Schofthoogte 1.29 Meter 1.32 Meter 1.36 Meter.
Elleboogshoogte 0.75 „ 0.74 „ 0.70 „
Borstomvang 1.74 „ 1.67 „ 1.87 „
Lichaamslengte 1.30 „ 1.33 „ 1.55 „
Javaansche koeien.
Gewicht 300 K.G. 260 K.G. 320 K.G.
Schofthoogte 1.21 Meter 1.21 Meter 1.20 Meter.
Elleboogshoogte 0.70 „ 0.68 „ 0.70 „
Borstomvang 1.68 „ 1.60 „ 1.75 „
Lichaamslengte 1.34 „ 1.35 „ 1.35 „
De stier heeft een korten kop, breed in het voorhoofd, met
korte naar buitenstaande horens. De hals is kort maar zwaar,
de nek breed en sterk gespierd, schoft vrij hoog met goed
ontwikkelden bult. Rug en lenden zijn goed, doeh het kruis
over het algemeen onvoldoende ontwikkeld. Het is in den regel
te kort en smal; evenals bij alle weinig gecultiveerde rassen is
de voorhand vergeleken met de achterhand veel te zwaar. De
beenen zijn niet zwaar, doch flink gespierd, klauwen goed
gevormd en hard. De staart is hoog aangezet, lang en van een
mooien pluim voorzien.
De koe is aanmerkelijk kleiner dan de stier, de kop is iets
lang en smal, vertoont vaak een beenknobbel op het midden
van den kruin, die van hier op het voorhoofd uitloopt om daar
te verdwijnen. De horens zijn vrij licht, naar boven en buiten
gericht, de punten dikwijls iets naar voren en binnen gekeerd.
De hals kort en smal, met zeer weinig cossum, vóór de schoft
iets verbreed. Schoft kort en veel minder ontwikkeld dan bij
den stier, rug en lendenen recht, kruis in den regel iets hellend,
kort en vooral in de breedte veel te wenschen overlatend. De
beenen zijn fijn, de klauwen goed gevormd, doch de stand is
dikwijls gebrekkig n.1. vóór fransch en achter te nauw.
Bij de ossen ontwikkelt zich de bult heel weinig, indien de
castratie op jeugdigen leeftijd heeft plaats gehad. Trouwens de
heele voorhand is bij deze dieren veel lichter dan bij den stier,
terwijl de achterhand in vorm meer die van de koe nadert. De
kleur is overheerschend lichtbruin, ook zwarte en donkerbruine
robes komen voor evenals lichtgrijs, alhoewel de laatste zelden.
Rondom mond en oogen, aan de binnenvlakte der beenen en

33
43

Javaansche stieren Tentoonstelling Magelang 190°.


53

Javaansche Koeien. Tentoonstelling te Bandjarnegara 1907.


ondervlakte van den buik is de kleur veel lichter en gaat ge­
leidelijk in de andere over.
Het Madoereesche rund verschilt in werkelijkheid niet van
het Javaansche. Om reden echter tot vóór eenige jaren de invoer
van vee op het eiland Madoera verboden was, is het rund hier
raszuiver gebleven, terwijl op Java sedert geruimen tijd met
verschillende rassen is gekruist, zoodat het oorspronkelijke type in
enkele gewesten geheel op den achtergrond is gedrongen. De
Madoerees is van huis uit een goed verzorger van zijn vee,
wat bij den Javaan veelal te wenschen overlaat. Van alle resi­
denties bezit Madoera de grootste hoornveestapel. Op onge­
veer 1.500.000 inwoners worden er 700.000 runderen en buffels
aangetroffen. Jaarlijks worden er 50 a 60.000 slachtrunderen
uitgevoerd, voornamelijk naar Soerabaja, Pasoeroean, Besoeki en
Makassar.
Een groot gedeelte van de bevolking vindt een bestaan in

Sumatraansch rund-

36
vetmesting van vee, hetgeen steeds op stal plaats vindt, omdat
de bodem op dit eiland over het algemeen zeer schraal is en
natuurlijke weidegronden van eenigszins behoorlijke kwaliteit er
niet voorkomen.
Het Sumatraansche rund is over het algemeen wat kleiner van
stuk en staat lager op de beenen. Van een afzonderlijk ras is
echter geen sprake. In bouw komt het rund overigens geheel
overeen met het Javaansche type. De beste exemplaren vindt
men in de Padangsche Bovenlanden en Atjeh. Beide gewesten
voeren geregeld trekvee uit naar de Oostkust van Sumatra, waar
het tegen hooge prijzen wordt aangekocht ten behoeve der tabaks­
en rubberondernemingen.
Verreweg het grootste gedeelte van den hoornveestapel op
Sumatra bestaat evenwel uit buffels, in streken waar Europeesche
cultures gedreven worden en het transport langs verharde wegen
geschiedt, wordt bij voorkeur het rund als trekdier gebezigd.
Op het traject Medan-Karohoogvlakte ziet men dan ook uitsluitend
runderen, speciaal stieren en ossen, voor de transportkarren ge­
spannen. Ze bezitten veel meer Ausdauer en bewegen zich sneller
over de grindwegen dan de buffel. Op de overige eilanden wor­
den weinig of geen runderen aangetroffen. Borneo heeft alleen
buffels, ook Celebes; de runderen, die er zijn, worden geïmporteerd
hoofdzakelijk als slachtvee.

DE BUFFEL.
De buffel of karbouw, in het groote geslacht bos behoorende
tot de soort bubalus, is eveneens van het vasteland van Azië
overgebracht naar onze koloniën. Oorspronkelijk kwam dit dier
voor in Thibet, Oostelijk Azië en Egypte. Volgens de verhalen
zou de buffel in het laatst van de 12de eeuw door den Hindoe-
vorst van het rijk Padjadjaran op Java zijn ingevoerd, tegelijk
met de rijstcultuur. In elk geval komt hij thans over al de
eilanden van den archipel verspreid voor, hier en daar ver­
wilderd.
Het is een dier, dat bij uitstek geschikt is voor de natte bewer­
king van de rijstvelden. Forsch en zwaar van lichaamsbouw kan
het eene enorme kracht ontwikkelen, hetgeen ook noodzakelijk
is voor een behoorlijk diep omploegen van den bodem. Zijn

37
zware breede klauwen, waartusschen een ruime tusschenklauw-
spleet, vormen een groot ondersteuningsvlak, waardoor diep inzak­
ken in de natte klei verhinderd wordt. Evenals de banteng
mist de buffel den vetbult op de schoft. Deze gaat geleidelijk
in den rug over, die over het algemeen recht en lang is, daarbij

Buffel of bos bubalus.

zwaar gespierd. De hals is gewoonlijk vrij lang en bij den stier


vaak zeer breed voor zoover de bovenvlakte betreft. Het kruis
is meestal breed en met zware spiermassa's bedekt, terwijl de
broek in den regel goed ontwikkeld is. De beenen zijn zwaar
en flink gespierd. De kop vrij lang, met een eenigszins concave
profiellijn, terwijl de horens dikwijls bijzonder zwaar en lang zijn.
Op een mijner laatste reizen op het eiland Soemba kreeg
ik o. a. een buffelschedel met horens te zien bij den Radja van
Rendeh, waarvan de afstand tusschen de twee punten gemeten,
3 Meter bedroeg. Het is een Heidensch gebruik bij de Soem-
baneezen, dat dergelijke buffels met bijzonder lange horens al
jaren te voren worden aangewezen om geslacht te worden ter
gelegenheid van groote plechtigheden, zooals het overlijden van
een inlandsch vorst, waarbij steeds een offerfeest gegeven wordt,
het sluiten van een huwelijk etc. De schedel met de horens
wordt na afloop in het huis dan wel vóór den ingang opgehangen
en doet ook meermalen dienst als drempel voor de deur, zooals
met dezen op de afbeelding het geval was.

38
De algemeen voorkomende robe van den buffel is blauwgrijs met
lichtgekleurde onderbeenen. Witte karbouwen vormen de groote
minderheid. In sommige streken worden deze dieren als heilig be­
schouwd en is het verboden ze te slachten. Bij het heerschen van be­
smettelijke ziekten, die veel slachtoffers eischen, zooals cholera, wor­
den tot bezwering van het kwaad wel eens een paar witte buffels, die
mooi opgetuigd zijn, onder wierookdampen rondgeleid door de ge­
teisterde streek Speciaal in de Vorstenlanden, de residenties Soe-
rakarta en Djocjacar-
ta, worden dergelijke
Javaansche volksge­
bruiken nog steeds in
eere gehouden.
Blauwgrijze buffels
met witte afteekening-
en aan kop, romp en
ledematen komen op

Schedel van een buffel op het eiland Soemba


Soembawa en Cele­
bes vrij veel voor,
roodbonte exemplaren
kreeg ik echter voor
het eerst te zien op
het eiland Soemba.
Voor het transport
over grindwegen is de
buffel minder geschikt
dan het rund. Hij be­
zit niet zooveel Aus­
dauer, bovendien zijn
de klauwen minder
hard, zoodat zooikneu­
zingen veel meer voor­
komen dan bij het rund.
Het gebruik van sanda­
len is bij eenigszins
groote trajecten dan
ook noodzakelijk.
Op het eiland Java
worden de meeste buf­
fels in het westen aangetroffen. De hoornveestapel van Midden-

39
Java bestaat uit ongeveer evenveel buffels als runderen, terwijl in
Oost-Java de buffels weer sterk in de minderheid zijn. De beste
exemplaren komen voor in de residenties Preanger-Regentschappen,
Banjoemas en Pekalongan. Opvallend is het, dat de buffel op
Java geleidelijk door het rund verdrongen wordt In streken, waar
intensieve landbouw gedreven wordt, is de buffel op den achtergrond
geraakt en is het te voorzien, dat hij in de toekomst geheel het veld
zal moeten ruimen voor het rund, zoodra de roofbouw tot het verle­
den zal behooren en de natte grondbewerking plaats heeft gemaakt
voor eene droge. De karbouw heeft namelijk weinig weerstandsver­
mogen tegen verschillende besmettelijke ziekten zooalsseptichaemia
heamorrhagica, surra en piroplasmose. De duur van de zwangerschap
is aanmerkelijk langer dan van het rund. Bij een drachtigheidsduur
van 11 maanden kan men bij buffels rekenen op twee kalveren
in de drie jaar, als alles geregeld gaat, zoodat uit een oeconomisch
oogpunt het houden van runderen, speciaal in streken waar alle
gronden in cultuur zijn gebracht en geschikte weigronden niet
meer aanwezig zijn, veel voordeeliger is. Het rund houdt zich uit­
stekend bij een verpleging op stal met afval van cultures in verschen

Mysore-stier.

40
en gedroogden toestand, terwijl de buffels het weligst tieren in
moerassige onontgonnen streken, bedekt met wildhoutbosschen,
waarin ze dagelijks hun bad en hun voedsel vinden. Vandaar dan ook,
dat op de meeste eilanden der buitenbezittingen de veestapel
bijna uitsluitend uit buffels bestaat, waaronder zeer mooie exem­
plaren. Zoo vindt men in de Palembangsche Bovenlanden en de
Ophirdistricten op Sumatra buffels met een schofthoogte van
1.35— 1.40 Meter en een borstomvang van 2.20 M Aan onder­
houd kosten deze dieren weinig of niets, omdat ze nacht en dag
grazen op onafzienbare grasvlakten of wel in de bosschen en
ééns per jaar worden opgevangen, als met de grondbewerking
een aanvang wordt gemaakt. Er zijn in die streken Inlanders,
die over de honderd buffels bezitten en in de buffelteelt een
ruim bestaan vinden. Om de buffels van de verschillende eige­
naars te kunnen herkennen, wordt gelet op de richting van de
horens, de lengte van den staart en de verschillende haarwervels,
die op het lichaam voorkomen. Het is bepaald interessant
om te zien hoe een Inlander, met behulp van deze kenteekens,
onmiddellijk zijn karbouw weet aan te wijzen, als hij in een
grooten koppel wordt voorgebracht.

Geïmporteerde runderrassen. Hiertoe behoort in de eerste plaats


de zebu (bos zebu), waarvan voornamelijk drie rassen werden
gebezigd om den inheemschen veestapel middels kruising te ver­
beteren. Deze rassen hebben met elkaar gemeen de lage aan­
hechting van den hals, sterk ontwikkelden bult, oploopende ruglijn
en eenigszins afhangend kruis.
Het Mysore-rund bekend om zijne uitstekende hoedanigheden
als vlug trekvee met eene schofthoogte van 1.25 — 1.36 Meter
en een borstomvang van 1.75— 1.85 Meter.
De horens zijn flink ontwikkeld, steeds naar achteren gericht
en de punten naar boven en eenigszins naar voren omgebogen.
De kop is lang en het voorhoofd sterk gebombeerd. Dit dier
vertoont een levendigen blik, die veel temperament verraadt
Het cossum is zeer zwaar, reikt van de keel tot de onderborst,
de schoft is hoog, terwijl de klauwen uiterst soliede gebouwd
en steenhard zijn. De staart is lang en van een mooien pluim
voorzien. De meest voorkomende roben zijn wit, lichtbruin,
grijs, zwart en bont in deze kleuren. Bij de bevolking op
Java is de witte kleur het meest gewild. Een bezwaar is

41
wel, dat dit rund zoo laat rijp en op zesjarigen leeftijd pas
volwassen is.
Een klein type van dit ras is het Amrat Mahalrund, dat slechts
gefokt wordt in de groote „Governmentsfarm" in Mysore, be­
staande uit achttien kudden, ± 10.000 dieren tellende.
Ze beschikken over 200 weideplaatsen, die achtereenvolgens
worden afgegraasd. Elke kudde bestaat uit 50 a 60 koeien met
één stier. Het Amrat Mahalvee is nog onvermengd zuiver,
doch bezit voor zware trekdiensten te weinig massa.

Amrat Mahalkoe.

Tijdens de \ militaire expeditie in Britsch-Indië heeft het


Amrat Mahalrund uitstekende diensten bewezen bij de artillerie.
Voor lichte stukken gespannen, legden deze dieren per dag
afstanden af van gemiddeld 50 K.M. *).
De hoogte bedraagt in den regel niet meer dan 1.20 M. Te
Colombo ziet men de stieren en ossen voor tweewielige rijtuigen
gespannen. Ook in draf kunnen ze vrij groote afstanden, afleggen
en staan bekend om hun Ausdauer.
Het Ongole-rund, ook wel Nellore genaamd naar het vroegere
district Neïlo7e in de Madras Presedency. Een groot slag rund
met korte horens, flink cossum en minder langen kop dan het

*). Cattle of Southern India by W. D. Gunn (1909).

42
34

Ongole-stier.
44

Ongole-Koe.
Mysore. Het is een vroegrijp slag en vrij goed melktype, Óp
driejarigen leeftijd volwassen zijnde, geven de koeien 7 a 8 liter
melk. Dit rund is al van jaren herwaarts geïmporteerd op Java
voor de melkproductie, terwijl de stieren en kruisingsproducten
hiervan met Javaansche koeien, nog steeds gewild zijn als trekvee.
De klauwen zijn niet zoo soliede als van het Mysore-rund,
zoodat voor groote trajecten het gebruik van sandalen noodig is.
Hoogte stieren 1.50 Meter.
Borstomvang 1.80—2 Meter.

Hissarstier.

De Hindoes drinken veel melk, doch eten geen vleesch, het


rund beschouwen ze als een min of meer heilig dier.
Sedert de laatste jaren is er in Nederlandsch-Indië nog een
ander groot slag van Zebu's ingevoerd, n.1. het Hissairund, dat
afkomstig is uit de Punjab, het meer noordelijk gedeelte van
Britsch-lndië. Als trek- en ploegvee staat het bijzonder hoog
aangeschreven In de hoogte varlëèrende van 1.40—1.50 Meter
met een borstomvang van 1.80—2.20 Meter. Ook als melkvee
is het zeer gewild, de koeien geven 6—10 Liter. Overigens
komt dit slag vrijwel overeen met het vorige, alleen kop en
horens van het Hissarvee zijn wat langer, terwijl de laatsten
opwaarts gericht zijn bij dit rund en zijwaarts bij het Ongole-rund.

45
De zebu stelt geen hooge eischen aan de voeding en heeft
veel weerstandsvermogen tegen allerlei ziekten. Zoo is het be­
kend, dat hij van nature een groote maté immuniteit bezit tegen
veepest, welke eigenschap ook op de kruisingsproducten met
Javaansche koeien wordt overgebracht.
Het Girvee behoort met het Montgomery tot de beste
melkrassen.
Ook uit Europa en Australië worden geregeld stieren en
koeien geïmporteerd, voornamelijk om de melkproductie op te

Gir-Koe.
voeren. Van de raszuivere koeien gaat de productie wel is
waar na eenige jaren achteruit en valt bij de eerste generatie
reeds opvallende vermindering der kwantiteit melk te con-
stateeren, vooral in de warme streken van Nederlandsch-lndië;
het is evenwel mogelijk bij zorgvuldige keuze der te paren
dieren, door kruising van koeien, die overwegend Zebu en een
weinig Javaansch bloed bezitten, met Hollandsche stieren een zeer
goed melkrund te fokken, dat zich gemakkelijk voedt en
eveneens weinig vatbaar is voor verschillende ziekten. Voor het

46
74

Op Java gefokte Hollandsche stier. Fokkerij Hirschland en van Zijl te Tjisaroea (Preanger).
trekken van zware vrachten worden speciaal in Oost-Java de
mannelijke kruisingsproducten van bovengenoemde rassen veel­
vuldig gebezigd.

Als bijzonderheid kan hier vermeld worden, dat nevenstaande


Hollandsche koe na het werpen van haar achtste kalf nog in
goede conditie verkeerde en 20 liter melk per dag gaf. De
eigenaar, de heer M. E. BERVOETS te Klaten (Soerakarta), bezat
een veestapel van 3; 20 Hollandsche koeien, 3 Australische en
2 Hollandsche stieren, waarvan de jongste in Nederlandsch-lndië
gefokt. Buitengewoon groot liefhebber zijnde, werden door
hem de uiterste zorgen aan het vee besteed. Desniettegenstaande
is het gebleken, dat na verloop van jaren de kwantiteit melk
eenigszins afneemt. Een melkrund in onze koloniën te fokken, dat
het Hollandsche evenaart, zal wel steeds een utopie blijven.
Het komt mij echter voor, dat door voorzichtige kruising op de
zooeven vermelde wijze in de toekomst een constant ras kan ge­
fokt worden met een productie van + 15 Liter, hetgeen voor
een land, waar de melk 30 ets. per liter kost, niet onbelangrijk is.
Van de geïmporteerde Australische stieren hebben de Herefords
en Jersy's het best voldaan. De Shorthorns schijnen minder
weerstandsvermogen te bezitten, speciaal tegen Texaskoorts.
Onder de gekruiste Herefords wordt uitstekend trekvee aan­
getroffen, terwijl de afstammelingen der Jersy's bekend zijn om
het hooge vetgehalte der melk.

KLEINE HUISDIEREN.

Op de meeste eilanden komen geiten en schapen verspreid


voor. Alhoewel omtrent de getalsterkte van den kleinveestapel
geen betrouwbare gegevens bestaan, worden er ongetwijfeld in
Nederlandsch-lndië meer geiten en schapen dan groote huisdieren
aangetroffen. Langs de Noordkust van Java zijn door de aldaar
gevestigde Arabieren, die veel geitenmelk drinken, reeds jaren
geleden een groot slag geiten geïmporteerd, behoorende tot het
Kashmir en Angoraras Tusschen beide rassen en den inlandschen
geit hebben veel kruisingen plaats gehad, hier en daar vindt
men het zuivere type nog goed bewaard.

48
94

Hollandsche koe, geïmporteerd door Af. E. Bervoets te Klatert.


In het algemeen wordt op Java gesproken van Javaansche en
Bengaalsche geiten, ofschoon onder de laatste wel degelijk uit-
eenloopende typen voorkomen.
De Bengaalsche geit geeft bij behoorlijke verpleging tot 2Vï
Liter melk, de Inlandsche geit geeft heel weinig, */4—'/ 2 Liter,
maar bezit meer de eigenschap tot vleeschaanzetting. De Bengaal­
sche geit doet over het algemeen niet onder voor de Saanengeit
in Europa. Onder de bokken treft men er velen aan van 75—85 c.M.
hoogte, 90 c.M. borstomvang en 50 a 60 K.G. lichaamsgewicht.

Jersey-stier, op Java gefokt door Ursone te Lembang (Preanger).

De inlandsche geit is belangrijk kleiner; alhoewel er vaak


exemplaren bij zijn met breede, diepe borst en zware achterhand,
echte vleeschtypen.
Aan de geitenfokkerij wordt door de bevolking over het al­
gemeen niet veel zorg besteed, evenals aan schapenteelt De
wol, die deze dieren produceeren, wordt niet voor een bepaald
doeleinde gebezigd. Ze worden vrijwel uitsluitend voor het
vleesch gehouden.
Het best ontwikkelde schaap is nog het z.g vetstaartschaap,
dat uitsluitend in het landschap Donggala (Celebes) wordt gefokt.
Onder rammen komen er voor met 50 K G. lichaamsgewicht.

50
Ook in de Oostelijke residenties van Java en op het eiland
Madoera wordt een grooter slag schaap aangetroffen dan in
Midden- en West-Java. Aan onderhoud kosten schapen en geiten
al bijzonder weinig. s'Morgens worden ze onder de hoede van
kleine kinderen losgelaten om tegen den avond weer te worden
binnengebracht. Ze zoeken dus zelf als regel hun voedsel. De
melkgeiten worden beter verzorgd, in behoorlijk ingerichte stallen
waar zij behalve gras en toerie, nar.gka, dadap en waroeb laren
te vreten krijgen, benevens rijstepap (boeboer).

VEEHOUDING DOOR DE BEVOLKING.

Jaren geleden, toen Java nog dun bevolkt was, had de veestapel aan
niets gebrek Slechts een gedeelte van de voor rijstbouw geschikte
gronden werd in cultuur gebracht, terwijl de rest bestemd was voor
veeweide. Uit den aard der zaak bestond er dus destijds geen reden
zich over de kwestie der voeding van den veestapel te bekommeren.
Gaandeweg is evenwel de bevolking op dit eiland toegenomen en in
de laatste decennia wel zóó sterk, dat thans in de meeste gewesten
geen geschikte weigronden meer worden aangetroffen Alleen in het
bergterrein en op hoogten boven de 3000 voet worden hier en
daar nog wel vrij goede terreinen gevonden, die gedurende oost­
en westmoesson voldoende gras opleveren voor het vee. In de
vlakte zijn alle gronden, die er maar eenigszins voor in aan­
merking komen in cultuur gebracht.
De toename van het bevolkingscijfer is evenwel niet de eenige
oorzaak, waardoor de oppervlakte weidegrond is ingekrompen.
De uitbreiding der groote cultures zooals suiker, koffie, thee,
tabak en rubber heeft er het hare toe bijgedragen, dat als het
ware zooveel mogelijk op alle voor landbouw geschikte gronden
beslag is gelegd. Hiermede is niet gepaard gegaan eene andere
veehouding. Het ligt toch voor de hand, dat tengevolge deze
algeheele wijziging der van ouds bestaande toestanden, ook aan
het veevoedervraagstuk de noodige aandacht had geschonken
moeten worden. Met het geleidelijk verdwijnen der weidegronden
had de veehouding in betere banen geleid moeten worden. Ver­
pleging van den veestapel op stal had al jaren de aangewezen
richting dienen te zijn. Dit is evenwel niet geschied en de gevolgen

51
25

Inlandsche schapen.
zijn dan ook niet uitgebleven. De bevolking heeft over het al­
gemeen weinig zorg voor haar vee, zoolang de dieren het op
een hongerration, zooals in enkele streken gedurende den Oost­
moesson inderdaad het geval is, nog uithouden, blijft de inlander
in kalme berusting den Westmoesson afwachten, die met zijn
vele regens de natuur weer doet herleven en de dorre verschroeide
vlakten binnen korten tijd voor eenige maanden herschept in
groene veeweiden. Terwijl de veestapel, wat voeding betreft, dus
in steeds slechter conditie kwam, werden er met de gestadige
uitbreiding van den landbouw steeds zwaardere dienstenjvan
gevergd. Een gevolg hiervan was het gebruik van vaak veel te
jonge dieren.
De voornaamste oorzaken, waaraan de achteruitgang van den
veestapel op Java moet worden toegeschreven, zijn ongetwijfeld
slechte voeding en verpleging, veelvuldig gebruik op te jeug­
digen leeftijd en onoordeelkundige teelt.

Donggala-schaap (ram).

In de Buitenbezittingen zijn gelukkig nog vele streken, waar


de voorwaarden voor den veestapel veel gunstiger zijn. Op
sommige kleine Soenda-eilanden is zelfs veeteelt het hoofd­
bedrijf, om reden de bodem absoluut voor landbouw ongeschikt
is, terwijl op Sumatra nog uitgestrekte grasvlakten en wildhout-

53
bosschen worden aangetroffen, waar groote koppels buffels
in halfwilden staat rondloopen, die daar steeds volop te
grazen hebben. Flink ontwikkelde exemplaren worden er onder
aangetroffen.
Teneinde de paarden der verschillende eigenaars te kunnen
onderkennen, bestaat sinds jaren op Soemba de gewoonte, dat de
Radja's der verschillende landschappen knippen in de ooren en
neusvleugels laten aanbrengen. Voordat dit eiland onder geregeld
bestuur was gebracht, stond de doodstraf op het stelen van een
paard. Onder de gegeven omstandigheden was dit blijkbaar het
eenigste middel om van zijn bezit behoorlijk verzekerd te blijven.
Het spreekt van zelf, dat diefstal van paarden toch nog vrij vaak
voorkwam en ook thans niet geheel kan voorkomen worden, waar op
uitgestrekte en onbewoonde vlakten 5 a 800 paarden soms van
één Radja nacht en dag verblijven, slechts nu en dan naar den
stamkampong worden gedreven om de jonge hengsten, die voor
den verkoop bestemd zijn, uit de koppels op te vangen.
Op Java, waar de veestapel voornamelijk in dienst van den
landbouw en het transportwezen staat, is het regel, dat de dieren
's nachts worden binnengehaald om hetzij in kralen op het erf
dan wel in huis te worden gestald. Langs de Zuidkust zijn er
evenwel ook nog enkele streken, waar speciaal de buffels nacht
en dag buiten blijven n.1. in de afdeeling Tjilatjap en de Zuid-
Preanger en Zuid-Bantam. Indien van den veestapel geen dien­
sten worden gevergd, loopen de dieren van beide sexen dagelijks
te grazen op de stoppelweiden van pas geoogste rijstvelden
(sawah's), braakliggende gronden en langs de desawegen onder
toezicht van kleine kinderen. De paarden van Inlandsche ambte­
naren, voor zoover het hengsten betreft, worden op stal verpleegd,
uit vrees, dat ze, eenmaal gedekt hebbende op de algemeene
weiplaats, lastig zullen worden in het gebruik. De verpleging laat
gewoonlijk zeer veel te wenschen over. Meestal bestaat deze in
het een of tweemaal 's weeks baden in de naastbijzijnde rivier en
af en toe afwrijven met een stroowisch. Bij gebrek aan behoorlijke
hengsten worden door de desahoofden tegenwoordig al meer en
meer merries gebruikt a[s rijpaard, wat niet anders dan gewaardeerd
kan worden. Als dienstpaard voldoet een merrie immers even
goed, terwijl ze in het gebruik veel kalmer is. Aan de opvoeding
der veulens laat de desaman zich al bijzonder weinig gelegen
liggen

54
55

Buffelkraal.
Rund en buffel worden geheel en al aan de zorg van kleine
kinderen toevertrouwd. Zoo mogelijk laten ze de dieren dagelijks
in de rivier baden, om tegen het warmste gedeelte van den dag
en 's avonds binnengehaald te worden. In de bergstreken wordt
de veestapel als regel in huis verpleegd en laat de voedings­
toestand niet te wenschen over. Geiten en schapen worden
's middags en 's avonds weer binnengebracht; bijzondere zorg
wordt er niet aan besteed. Het vee, dat voor transport gebezigd
wordt, in den regel runderen, wordt goed verzorgd op stal, ook
de geiten van Arabieren langs de noordkust van Java, speciaal
in de residenties Cheribon en Pekalongan, omdat ze uitsluitend
voor de melk gehouden worden.
Varkens worden door de Mohammedaansche bevolking als
onreine dieren beschouwd, zoodat men ze alleen aantreft bij
Chineezen, de Hindoes op Bali en Lombok en de Heidensche
bevolking van de Bataklanden, Soemba etc, Zij loopen vrij rond
en vinden hun voedsel hoofdzakelijk in afval. Aan bepaalde cultuur
wordt niet gedaan. De voor den verkoop bestemde dieren
worden gewoonlijk eenigen tijd vastgehouden en dan bijgevoerd.
Het voedsel voor den veestapel bestaat in hoofdzaak uit gras.
Gedurende den westmoesson is het op de meeste plaatsen in
het gebergte voldoende te krijgen. De weigronden, die in den
Oostmoesson een kaal en verschroeid aanzien vertoonen, beginnen
in den regentijd te herleven en leveren eene meer of minder
groote hoeveelheid gras op, waarvan de kwaliteit in den regel te
wenschen overlaat. Voor zoover er gebrek aan weigrond is,
wordt het gras gesneden langs de galangans (voetpaden tusschen
de rijstvelden), in ravijnen en langs den rand der bosschen in
het gebergte. In de vlakte, waar zooveel mogelijk alle gronden
in cultuur gebracht zijn, is over het algemeen niet voldoende gras
meer te krijgen. Aan veevoer behoefde echter ook hier nimmer
gebrek te bestaan, indien de bevolking over het algemeen meer
moeite deed om in tijden van overproductie datgene te verzame­
len, wat in tijden van schaarschte als veevoer dienst kan doen.
Hoe vaak ziet men niet dat het rijststroo op het veld blijft
staan, totdat beschimmeling en verrotting is opgetreden in plaats
van het onmiddellijk na den oogst te snijden en op te schuren.
Veel voedsel gaat op deze wijze verloren. De gewoonte van
den desaman is het stroo pas naar huis te halen, als de voedsel-
nood voor het vee begint te stijgen. Dat het halfbeschimmelde

56
rijststroo veel van zijn voedingswaarde heeft verloren, onsmake­
lijk en moeilijk verteerbaar is, behoeft geen nader betoog. Het
is niet noodig, dat al het rijststroo wordt opgeslagen; indien
van den oostmoessonoogst slechts zooveel wordt binnengehaald,
mits goed droog, dat per volwassen rund een bos van + 3 K.G.
gedurende 200 dagen beschikbaar is, dan kan de rest onderge-
ploegd worden als mest, wat in elk geval nog beter is dan
verbranden van het stroo op groote schaal, waardoor 50°/ 0 van
de stikstof de lucht in gaat en dus den grond niet ten goede komt.
Behalve gras worden maïs en suikerrietblaren, loof van katjang­
soorten (leguminosae) en jonge alang 2 als veevoer gebezigd,
terwijl het blad van de toerie (Sesbania grandiflora) als zoodanig
uitstekend is van wege 't groote eiwitgehalte en dus aanplanten
niet te veel kan worden aangemoedigd.

MAATREGELEN TOT VERBETERING VAN DEN VEESTAPEL.


Reeds geruimen tijd, voordat aan verbetering van den hoorn­
veestapel iets gedaan werd, was de aandacht van de Regeering
reeds gevestigd op den grooten achteruitgang in kwaliteit van den
paardenstapel. Onvoldoende voeding, slechte verpleging, gebruik
op te jeugdigen leeftijd en onoordeelkundige teelt waren wel de
voornaamste oorzaken, waaraan de achteruitgang werd toegeschre­
ven. Op advies van den veterinairen dienst werd door den Directeur
van Binnenlandsch Bestuur in 1895 aan de Regeering voorgesteld in
de residentie Preanger Regentschappen, het gewest van Java, waar
door de bevolking het meest aan paardenfokkerij gedaan wordt,
aan ter naam en faam gunstig bekend staande Inlanders supe­
rieure Sandelhouthengsten te verstrekken op voorwaarde, dat ze
tegen een maximum dekgeld van f 2.50 beschikbaar werden
gesteld voor de merries der bevolking. Na vijf jaar goede ver­
zorging ging de hengst in vollen eigendom over aan den
hengstenhouder. Ingeval van slechte verpleging, te beoordeelen
door den gouvernementsveearts, belast met de leiding der fok­
kerij, werd de hengst teruggenomen en aan een ander persoon
verstrekt. Van de plaats gehad hebbende dekkingen moest een
register worden aangehouden, terwijl de geboorten der veulens
aan den gouvernementsveearts werden gerapporteerd, die ze liet
inschrijven in een veulenregister. Bij gewestelijke verordering
werd verboden in districten, waar van Gouvernementswege dek-

57
85

Hengstendepot met manege te Fort de Koek.


hengsten waren verstrekt, hengsten boven den leeftijd van een
jaar los te laten loopen, terwijl de bevolking tevens in de gele­
genheid werd gesteld haar inferieure hengsten gratis te laten
castreeren. Hiervan werd geen en wordt thans nog maar zeer
sporadisch gebruik gemaakt.
In 1897 werden dergelijke maatregelen voorgesteld voor de
afdeeiing 50 kota's der residentie Padangsche Bovenlanden, waar
eveneens een vrij groote paardenstapel aanwezig is. De heng­
sten werden evenwel niet aan Inlanders afgestaan, doch gesta-
tionneerd in hengstenstations, waarvan de kosten aanvankelijk
door de Regeering, doch thans door de bevolking worden ge­
dragen, die haar merries gratis kan laten dekken. Ook hier
werd dezelfde verordening afgekondigd op het los laten loopen
van hengsten boven den éénjarigen leeftijd en een premie van ƒ 5.—
gesteld op het laten castreeren van minderwaardige hengsten.
Deze regeling is in 1908 voor de Preanger Regentschappen in
hoofdzaak overgenomen, nadat gebleken was, dat de oude regeling
minder goed voldeed. Het bevruchtingscijfer bleef namelijk te
laag, terwijl na verloop van vijf jaar vele hengsten aan de voort­
teling onttrokken werden en het zich liet aanzien, dat aanvulling
met eerste kwaliteit dekhengsten in de toekomst steeds meer moei­
lijkheden zou opleveren. Van Gouvernementswege zijn thans
hengstenstations gebouwd, die beheerd worden door speciaal
daartoe opgeleide hengstenhouders en waar de bevolking haar
merries tegen een dekgeld van ƒ 2.50, ƒ 3.50 kan laten dekken.
Voor het gebruik van hengsten met meer taille n.1. 1.40—1.55 M.
hoogte, waarvan er reeds eenige aanwezig zijn, wordt een dekgeld
van ƒ 10.— betaald.
Ter voorkoming, dat mooie halfbloed merries en merries met
overwegend Sandelhoutbloed verkocht worden naar andere streken
buiten het fokcentrum, is de Regeering er ruim tien jaren ge­
leden toe overgegaan, jaarlijks premiekeuringen te doen houden,
waarop de beste volwassen en driejarige merries geprimeerd
worden. Jaarlijks worden in de Preanger 6 a 700 en in de
Padangsche Bovenlanden 4 a 500 veulens geboren, zoodat het
aantal gebruikspaarden der bevolking met behoorlijke taille
belangrijk is verbeterd. Met het primeeren van merries wordt
echter geenszins het doel bereikt, dat men er zich aanvankelijk
van heeft voorgesteld Jaarlijks valt te constateeren, dat een zeer
groot percentage van de geprimeerde merries toch wordt verkocht.

59
06

Premiekeuring voor merries, Padangsche Bovenlanden.


Öe uitgeloofde premie weerhoudt den eigenaaf dus in de meeste
gevallen niet zijn merrie te verkoopen, waaruit de gevolgtrekking
mag gemaakt worden, dat deze dieren goede prijzen opbrengen,
zoodat de premie er aan opgeofferd wordt. Naar de residenties
Banjoemas, Kedoe, de Vorstenlanden en Semarang worden inder­
daad veel merries verhandeld, die daar flinke prijzen opbrengen
In de residentie Preanger-Regentschappen waren ultimo 1916
gestationneerd 82 gouvernements-dekhengsten, die totaal 4505
merries dekten, waaruit geboren werden 1257 veulens. Het mee-
rendeel dezer hengsten zijn Sandelhouts van Soemba, enkele van
Padalarang, 2 volbloedponeyhengsten uit Australië geïmporteerd,
5 halfbloed Sandelhout-Arabieren van Soemba, 1 Australiër en
1 halfbloed Sandelhout-Australiër van Soemba.
Over het algemeen worden met de paardenfokkerij in de
Preanger niet de resultaten bereikt, die men zich heeft voorge­
steld, hetgeen voornamelijk moet worden toegeschreven aan de
gebrekkige opvoeding van de veulens en den geregelden uitvoer
naar andere streken van de beste fokmerries.
Ultimo 1916 waren in de Padangsche Bovenlanden 56 dek­
hengsten gestationneerd, allemaal Sandelhouts, grootendeels van
Soemba afkomstig, doch ook verscheidene van Padalarang. Een
aantal van 29 stuks moest wegens te geringe kwaliteit worden
afgekeurd. De verwekte progenituur laat nog al veel te wenschen
over, speciaal het beenwerk is bij de meeste veulens te licht.
Behalve in de Preanger en Padangsche Bovenlanden, werden
ook in de residenties Kedoe, Djocjakarta, Banjoemas, Semarang
en Madioen dekhengsten gestationneerd tot verbetering van den
paardenstapel der bevolking. Nadat in 1905 de veeartsenijkun-
dige dienst van het Departement van Binnenlandsch Bestuur
overging naar Landbouw, nam de toenmalige Departementschef,
Professor Treub, de door den veterinairen dienst ingediende
voorstellen tot verbetering van den hoornveestapel dadelijk in
behandeling en werden ze bij de Regeering voorgebracht met het
resultaat, dat voor de residenties Kedoe en Semarang fondsen
werden beschikbaar gesteld tot aankoop van superieur fokmateriaal,
deels te betrekken uit den inheemschen veestapel, gedeeltelijk
uit Britsch-Indië, waartoe in 1906 de gouvernementsveearts Van
der Veen een opdracht verkreeg. Na veel moeite gelukte het hem
eene collectie van ruim 300 Mysore-stieren aan te koopen, waar­
van het grootste gedeelte verstrekt werd aan de bevolking der

61
afdeeling Salatiga. In Kedoe en Banjoemas werd toen nog in
hoofdzaak gestreefd naar verbetering in eigen ras (reinteelt), ter­
wijl 90 stuks Mysore-stieren aan de gemeenschappelijke bezitters
van koeien in verschillende desa's werden verstrekt voor kruising.
Hiermede ging gepaard het door middel van castratie uitsluiten
van de voortteling der minderwaardige mannelijke dieren, welke
kunstbewerking verricht werd door daartoe speciaal opgeleide
personen. In de afgeloopen jaren is de Regeering voortgegaan

Geprimeerde merrie, gekruist Preanger-Sandelhout.


met het importeeren van Bengaalsch fokvee, zoodat thans ongeveer
een 1500-tal stieren en 800-tal koeien zijn ingevoerd op Java en
de Buitenbezittingen.
De resultaten, verkregen door kruising van zebus met het
inheemsch rund, zijn van dien aard, dat consequent op den een­
maal ingeslagen weg behoort te worden voortgegaan. Weliswaar
laat de deklust van de stieren dikwijls veel te wenschen over,
doch dit moet toegeschreven worden aan het feit, dat zij ten­
gevolge van het transport van Britsch-Indië naar Java en het
acclimatisatieproces, gedurende welken tijd vele dezer dieren
worden aangetast door piroplasmosis en distomatosis, zeer veel
te lijden hebben. Op het eiland Soemba schijnt het Bengaalsche
vee zich veel beter te houden in het droge warme klimaat.
De verstrekking had daar plaats in koppels van 15 a 20 stuks

62
met één stier. Over dag loopen de dieren daar vrij rond even­
als de paarden, doch worden 's avonds onder een loods vast­
gebonden. Zoodoende komen de dieren dagelijks met de verzorgers
in aanraking en blijven handzamer, wat een groot voordeel is
terwijl elke tochtige koe op tijd gedekt wordt en het bevruch-
tingscijfer belangrijk hooger is dan op Java, waar de volbloed
koeien vaak te veel verspreid staan en als regel niet op tijd bij
den stier gebracht worden.
Het in Nederlandsch-Indië geboren volbloed Bengaalsche rund
is een krachtig dier met buitengewoon veel weerstandsvermogen.
Waar vooral volwassen dieren en speciaal bezette koeien na
het kalven het sterkst worden aangegrepen door genoemde
ziekten, terwijl jongere dieren er in den regel weinig van weten,
is het ongetwijfeld zaak zooveel mogelijk aan te koopen op den
leeftijd van 2 a 2J4 jaar. Behalve Mysore werden door de
gouvernements-veeartsen Van der Poel en Vrijburg in 1908, '09
en '10 in Britsch-lndië aangekocht Ongole, Hissar en Gujrat-
vee. In enkele gewesten werd ook gebruik gemaakt van Bali-
neesche stieren, waarvan men echter spoedig is teruggekomen,
omreden dit rund zeer laat rijp is en de afstammelingen over
het algemeen niet meevallen. Met meer succes is door de
bevolking der afdeelingen Pasoeroean en Malang de kruising
toegepast van zware Australische en Hollandsche stieren met
inheemsche koeien. Van Regeeringswege is deze kruising in
betere banen geleid de laatste jaren en zal het doel, wat beoogd
wordt, het fokken van een zwaar type trekvee in de hooge
bergstreken, bereikt worden.
De voornaamste runderfokstreek op Java is ongetwijfeld de afdee-
ling Keboemen met de regentschappen Keboemen en Karang-anjar.
Op een runderstapel van + 165.000 stuks waren ultimo 1916
in de geheele residentie Kedoe 259 volbloed Ongole dekstieren
geplaatst, benevens 576 halfbloed Bengalen, 43 lavaansche, 10
Hollandsche en 7 gekruist Hollandsche stieren. De Ongole-stieren
zijn meerendeels in zuid Kedoe gestationneerd, waar ook ongeveer
200 volbloedkoeien van dit ras werden verstrekt. Binnenkort zal
het aantal volbloedkoeien nog worden vermeerderd, waar alles
vóór te zeggen is, omdat in deze streek dit vee van ouds goed
aanslaat en op deze wijze het tekort aan volbloedstieren in de
toekomst van hieruit gedeeltelijk kan worden aangevuld.
In November 1916 werd van Qouvernementswege opgericht

63
46

Hengstenstation te Kota-Gedang, Padangsche Bovenlanden


de landsfokkerij te Bandar, afdeeling Batang, residentie Pekalongan,
met de bedoeling volbloed Bengaalsche stieren te fokken en
op te fokken, die vervolgens, na gewend te zijn aan bodem,
klimaat en voedsel, verstrekt worden aan de bevolking. Er zijn
daar op het oogenblik ongeveer 100 koeien met eenige volbloed
stieren. Jonge volbloedstieren in de desa, waarvan bekend is,
dat de eigenaars ze trachten te verkoopen aan grobakvoerders,
worden opgekocht en na eenigen tijd opfokken weder verkocht.
Sedert 1909 is de verbetering van den rundveestapel in de Resi­
dentie Rembang ter hand genomen. Vooral in de afdeelingen Toe-
ban, Blora en Rembang zijn eenige districten, waar de resultaten
bijzonder goed zijn. Behalve stieren zijn hier ook een 100-tal
volbloedkoeien ingevoerd. De hieruit geboren volbloedstieren zijn
meerendeels van goede kwaliteit en vinden gretig afnemers.
Van de res'dentie Banjoemas is de voornaamste fokstreek de
afdeeling Bandjarnegara, vervolgens het district Djamboe der
afdeeling Poerwokerto. Ook hier werden zoowel volbloed Ongo-
lestieren als koeien verstrekt.
Medio 1907 werden in de afdeeling Salatiga (Semarang) een
200-tal Mysore-stieren verstrekt. De zware typen hiervan bleken
goede rasverbeteraars te zijn, de meesten waren echter te licht
van bouw, zoodat de progenituur ook tegenviel. Later werden
deze stieren vervangen door Ongole, waarmede zeer goede resul­
taten bereikt zijn, vooral in de districten Salatiga en Ambarawa.
Van de residentie Kediri zijn het de afdeelingen Blitar en
Toeloeng-Agoeng, waar dit vee het best aanslaat, terwijl in de
afdeelingen Pasoeroean en Modjokerto een aanvang is gemaakt
met de verbetering van den rundveestapel middels fondsen van
de Koloniale Bank, speciaal in de desa's behoorende tot het
plantareaal der suiker-ondernemingen Gendéng en Seloredjo.
In het gewest Madioen belooft de afdeeling Ponorogo een goed
fokcentrum te worden voor het Ongolevee. En zijn daar kort
geleden volbloed Ongolestieren van Soemba afkomstig, verstrekt,
die bij de bevolking zeer in den smaak vallen.
Het zal nog jaren noodig zijn zooveel mogelijk volbloed vee
in Britsch-Indië aan te koopen, want de fokkerij op Soemba,
die thans een 200-tal stieren per jaar aflevert, vermeerderd met
een zelfde aantal uit de Kedoe, Banjoemas en Rembang, kan nog
lang niet aan alle aanvragen voldoen, temeer nu ook Sumatra's West­
kust aan de beurt komt voor de verstrekking van Bengaalsch vee.

65
Teneinde meer taille in het zoo waardevolle Sandelhoutpaard
te brengen, zonder aan bloed te verliezen, werden op voorstel
van den Inspecteur van den veterinairen dienst in 1909 door de
laatstgenoemde commissie te Bombay twee Arabische dekhengsten
aangekocht met een hoogte van 1.48 en 1.50 Meter, welk aantal
thans tot acht is vermeerderd. Zooals op Soemba gebruikelijk is,
werden deze hengsten met koppels merries van 15—25 stuks
losgelaten, terwijl de Regeering de preferentie behield tot aankoop
op 2^—3 jarigen leeftijd van de hengstveulen, die door de
bevolking worden verkocht. Het is evenwel gebleken, dat vooral
de na 1912 geïmporteerde Arabische hengsten geen voldoende
fokwaarde bezaten, terwijl uitstekende exemplaren van dit ras
blijkbaar niet meer te krijgen zijn, zoodat het noodzakelijk is van
fokrichting te veranderen.

Arabische hengst Kashad (Soemba)

66
Kort na het optreden van den heer Lovink als Departements­
chef werden de ter zake gedane voorstellen tot verbetering van
den rundveestapel op het eiland Madoera bij de Regeering voor­
gebracht met het resultaat, dat jaarlijks + ƒ 100.000.— voor
het primeeren van superieure stieren en het houden van tentoon­
stellingen werd toegestaan, terwijl de kerapan (stierenwedrennen)
een typisch volksfeest, te kwader ure afgeschaft door een der
vorige residenten, terecht in eere werd hersteld.
De fokrichting, die hier gevolgd wordt, is verbetering in eigen
ras. Het aantal springstieren bedraagt thans + 3000. Ongeveer 15 ü
20% hiervan zijn thans superieure stieren, de rest zal geleidelijk door
betere vervangen moeten worden, waaraan reeds geregeld de hand
gehouden wordt. Het directe voordeel, dat met de uitgevoerde
maatregelen tot verbetering van den veestapel op dit eiland
bereikt wordt, is het stijgen van het geboortecijfer. Op een rundvee­
stapel van + 700.000 stuks is een toename van het aantal geboorten
per jaar met ruim 10 procent een niet te onderschatten voordeel,
vooral voor eene bevolking, die voor een groot gedeelte in het
veeteeltbedrijf haar bestaan vindt.
Wanneer nu ook de castratie van minderwaardige stieren
systematisch wordt toegepast, zal de kwaliteit van het rundvee
binnen een tiental jaren opvallend verbeterd zijn en is het slechts een
kwestie van tijd, om den jarenlang verkeerd geëxploiteerden vee­
stapel op een zoodanig peil te brengen, dat Madoera als vroeger weer
de reputatie krijgt van het beste inlandsche vee van Nederlandsch-
Indië te bezitten. In verband met het feit, dat Madoera destijds
het land was, dat een groot deel van Indië voorzag van slacht­
en trekvee, waaraan het echter al jaren niet meer kan voldoen,
is de vraag zeer zeker gewettigd, of het beoogde doel niet
veel sneller bereikt zou zijn door kruising met Ongolestieren
in streken, waar thans nog gebrek is aan superieure dekstieren.
Bekend is toch, dat de progenituur, verkregen door kruising
dezer stieren met inlandsche koeien, voortreffelijk is; daarbij
komt de verpleging van het Madoereesche en Ongole-rund in
zoovele opzichten met elkaar overeen, dat een proefneming in
die richting, die zich voorloopig bepaalt tot één afdeeling, werkelijk
aanbeveling zou verdienen. De Madoerees zou er weldra het
voordeel van inzien en ongetwijfeld op den ingeslagen weg
voortgaan.
Tot verbetering van den varkensstapel in de Bataklanden en

67
op het eiland Bali zijn eenige jaren geleden uit Australië en
Furopa Berkshire- en Yorkshire-beeren ingevoerd, waarmede
wel een betere progenituur verkregen werd, doch die veel hoogere
eischen stelden aan de voeding. Hieraan werd evenwel niet
voldaan door de bevolking, zoodat het resultaat niet bevredigend
was. Bovendien bleek, dat met de geïmporteerde beeren ook
borstziekte was ingevoerd, zoodat van verderen invoer werd afge­
zien en alle zieke en verdachte beeren werden afgemaakt. Voor-
loopig zal dus naar verbetering gestreefd dienen te worden in eigen
ras, waarmede ongetwijfeld ook nog veel bereikt kan worden.
Evenals het Balineesche varken haalt het Bataksche nimmer
het lichaamsgewicht van Furopeesche varkens; op 1^4 a 2 jarigen
leeftijd zijn de gewichten naar verrichte wegingen de volgende :
Beeren gemiddeld 25 a 30 K.G., zeugen 30 a 50 K.Q., cas­
traten 50 a 60 K.G.
De kruisingsproducten met Berkshire l s t e generatie (castraten)
halen op denzelfden leeftijd een gewicht van 75 a 100 K.G.
De Balineezen zijn met deze dieren wel ingenomen, die niet den
ingezakten rug van het inheemsche varken vertoonen en meer
evenredig gebouwd zijn.
üp driejarigen leeftijd zijn het Balineesche en Bataksche varken
volwassen, de zeug werpt op 4-jarigen leeftijd gewoonlijk 3 a 6
jongen, terwijl het aantal biggen nooit meer dan 10 bedraagt.
De castratie van jonge beeren is eene kunstbewerking, die op

Batakvarken (beer).

68
96

Halfbloed Arabier — Sandelhout.


het eiland Bali door de vrouwen wordt verricht met een mesje
van bamboe.
Jaarlijks worden ongeveer 50000 varkens van het eiland Bali
uitgevoerd naar de verschillende streken van den archipel, zelfs
naar Singapore.
Ten slotte mag niet onvermeld blijven, dat de laatste jaren
pogingen in het werk zijn gesteld om den geiten- en schapen­
stapel te verbeteren. In verband met het feit, dat de geit voor
een groot deel der bevolking vaak het eenige kapitaal verte­
genwoordigt, dat in tijden van nood wordt aangesproken, ligt
het voor de hand, dat op dit gebied nog een ontzaglijk arbeids­
veld te bewerken valt.
Begin 1912 werden in drie gewesten van Java Gouvernements-
fokstations voor geiten opgericht met de bedoeling om hieruit
tegen billijken prijs en onder nader vast te stellen voorwaarden
in de eerste plaats flinke bokken te verstrekken aan desa's, die
hiervoor in aanmerking kwamen. Ue resultaten echter, verkre­
gen met deze fokstations, zijn niet van dien aard, dat in deze
richting dient voortgegaan te worden. Vooral in d_*n westmoes­
son kwamen geregeld veel sterfgevallen voor onder de geiten
vooral van de jonge dieren bezwijken er veel onder verschijn­
selen van diarrhee en hoogen graad van anaemie (bloedarmoede).
De oorzaak hiervan moet worden toegeschreven aan ingewands­
wormen, strongyliden en nematoden, die bij sectie vaak in groote
hoeveelheid worden aangetroffen. Door de embryonen in de
faeces worden zoowel stal als weideplaats in korten tijd geïnfec­
teerd, zoodat de nieuw aangekochte geiten en bokken binnen
korten tijd na aankomst in het station beginnen te kwijnen.
Zonder bepaald nog ziek te zijn, vertoonen de dieren een dor
haarkleed, af en toe opgeblazenheid, conjunctivitis, gevolgd door
diarrhee en vermagering.
De veiligste weg om den inlandschen ^eitenstapel te verbe­
teren is daarom verstrekken van superieure bokken in de desa's,
welke dieren afzonderlijk gestald worden en dagelijks met eenige
tochtige geiten in een afzonderlijke springplaats worden losgelaten.
Gezamenlijk weiden is niet aan te bevelen, omdat dan de bok
noodeloos zijn krachten verspilt, spoedig in conditie achteruitgaat
en weinig nakomelingen verwekt. Het spreekt vanzelf, dat met
het stationneeren van superieure bokken gepaard moet gaan het
middels castratie uitsluiten van de voortteling der minderwaar-

70
dige bokken. Van Gouvernementswege zijn van uit Britsch-Indië
de laatste jaren eenige honderden bokken geïmporteerd, waarvan
het meerendeel is gestorven. Met de overgeblevenen zijn goede
resultaten bereikt en is het zaak deze voor den kleinen man
zoo loonende fokkerij voortdurend aan te moedigen.
Pogingen tot verbetering van den schapenstapel dateeren al
van jaren terug. In het Gouvernement Sumatra's Westkust en
Atjeh werden de eerste proeven genomen met import van
Merino's uit Australië. Schitterend zijn de resultaten niet geweest,

Batakvarken (zeug).

wat voornamelijk moet toegeschreven worden aan hetfeit, dat de ver­


zorging der dieren veel te wenschen overliet. Van geregeld baden en
op tijd scheren, wat voor wolschapen zoo noodig is, was geen sprake,
zoodat de voedingstoestand er onder ging lijden en de verkregen pro-
genituur te wenschen overliet. Daarbij stierven verscheidene schapen
ten gevolge van wormen, ontstaan uit de larven van horzels (z.g.
worm ziekte), zoodat van import op groote schaal van fokmateriaal
moest worden afgezien. Hetzelfde lot ondergingen de Merino's
eenige jaren geleden, in de Preanger, Pasoeroean en Madoera
geïmporteerd. Betere resultaten schijnen bereikt te worden op het
eiland Soemba met import sedert 1912 van het Romney-Marsch
schaap eveneens afkomstig uit Australië, doch meer vleesch- dan
wolschaap en een ras, dat onder ongunstige natuurlijke voorwaar­
den is gevormd, dus geen hooge eischen stelt aan voeding en
verpleging, daarbij veel weerstandsvermogen bezit tegen ziekten.

71
27

Geitcrifokstation.
HET VASTSTELLEN DER FOKRICHTING.

In de algemeene veeteelt wordt geleerd, dat de veefokker steeds


te werk moet gaan naar een vast, vooraf rijpelijk overwogen plan.
Hij dient in de eerste plaats te weten, wat hij fokken wil en of
dit doel met de beschikbare middelen te bereiken is. Hieruit volgt,
dat een grondige kennis van de inlandsche veerassen, gesteldheid
van den bodem, klimaat en het voedsel, dat de streek produceert
waar de fokkerij zal worden gedreven, onmisbaar zijn. Bovendien,
is het noodig op de hoogte te zijn van de vee- en paardenrassen,
die tot verbetering van het ras zullen worden geïmporteerd, in­
dien het inheemsche fokmateriaal niet of in onvoldoende mate
die eigenschappen bezit, welke men verlangt in het type, dat
men zich tot doel stelt te fokken. Vóór alles moet dus wel be­
dacht worden, dat maar niet telkens van richting veranderd kan
worden, dat stelselloosheid onvermijdelijk leidt tot achteruitgang.
De fokrichting wordt dus beheerscht door verschillende factoren
zooals het voorhanden zijnde fokmateriaal, de ligging van de
streek ten opzichte van groote centra, waar voor een bepaalde
type van vee een goed afzetgebied bestaat, bodemgesteldheid,
klimaat, watervoorziening etc. De fokker dient steeds op de hoogte
te blijven van hetgeen er gevraagd wordt voor de inlandsche
markt. Het streven moet vooral gericht zijn op het verkrijgen van
gelijkmatige fokproducten, omdat men er als fokker naar beoor­
deeld wordt. Dus geen mengelmoes van allerlei rassen in een en
dszelfde fokkerij, men brengt er de zaak eerder mede achteruit
dan vooruit en bereikt nimmer het zoo gewenschte uniforme,
constante type.
Het spreekt dan ook vanzelf, dat de keuze van de fokdieren
met het noodige overleg behoort te geschieden. Zoowel de
mannelijke als de vrouwelijke fokdieren moeten uitmunten, in
uitwendige lichaamsvormen en in productie, liefst moet bekend
zijn, wat ze kunnen presteeren voor de fokkerij m. a. w. of op
hun overervingsvermogen van de goede eigenschappen kan worden
vertrouwd. Fokmateriaal, met erfelijke gebreken behebt, wordt
in geen geval toegelaten, al mocht het overigens nog zoo goed
gebouwd zijn. Het is evenwel zaak elk gebrek op zich zelf te
beoordeelen, want er zijn ook wel gebreken, die tijdens het
leven in en voor den dienst verkregen zijn, en dan volstrekt niet
behoeven over te erven. Een spat bij een hengst van boven de

73
47

Geïmporteerde Etawah-geit, Biitsch-Indié.


8 jaar, die steeds zware diensten heeft verricht, hetzij als trek­
paard dan wel op de racebaan, behoeft geen reden te zijn om
dit dier maar dadelijk van de fokkerij uit te sluiten.
Met het overervingsvermogen van de fokdieren staat de ren­
tabiliteit van de fokkerij in het nauwste verband, zoodat het niet
alleen gewenscht, maar strikt noodzakelijk is, dat men hiernaar
een volledig onderzoek instelt, indien dit eenigszins mogelijk is.
Zoo zal men bij de beoordeeling van een mannelijk fokdier
steeds nagaan, van welke kwaliteit de reeds verwekte progenituur
en of het aantal bevruchtingen voldoende is.
Staat men voor het geval een stier voor het melkbedrijf aan
te koopen, dan wordt in de allereerste plaats nagegaan, of de
moeder een koe is of was met een groot kwantum melk van
voldoende vetgehalte, terwijl ook niet zal en mag nagelaten worden
zekerheid te verkrijgen omtrent het feit, of de vader reeds af­
stamde van een dergelijke moeder, hetgeen natuurlijk van groot
belang is.
De fokdieren worden dus beoordeeld naar de prestatie en niet
naar het uitwendig voorkomen alleen, zooals vroeger maar al
te vaak geschiedde. Op de laatste tentoonstellingen is het dan
ook al gewoonte zooveel mogelijk de fokfamilies voor te brengen,
opdat ieder belangstellende kan zien, wat door de tentoongestelde
fokdieren verricht is. Op het uitwendig voorkomen (z.g. exterieur)
kan men dikwijls wat laten vallen, want er zijn fokdieren, die
in hun exterieur wel eens wat te kort schieten en toch het record
slaan in het aantal en de kwaliteit der verwekte nakomelingen.
Is het ons te doen om een paard te fokken met vlotte, snelle
gangen en veel uithoudingsvermogen, dan is het zaak dat zoowel
bij moeder- als vaderdier deze eigenschappen in sterke mate aan­
wezig zijn. Nog zekerder staat de zaak, als zij reeds in het verdere
voorgeslacht werden aangetroffen. Het laat zich dus hooren,
dat stamboeken, waarin niet alleen de namen, doch vooral de
eigenschappen der fokdieren van geslacht tot geslacht zijn ge­
registreerd, van bijzonder groot nut zijn voor den fokker. Aan de
hand van deze gegevens kunnen de goede foklijnen in de ver­
schillende families worden opgezocht en daarin stelselmatig
doorgefokt, wat tot groot voordeel heeft, dat de superieure
eigenschappen in den kortst mogelijken tijd zoo hoog mogelijk
kunnen worden opgevoerd. Vandaar dan ook, dat fokdieren ontspro­
ten uit beste bloedlijnen, die nu niet zoo veelvuldig voorkomen,

75
67

Geïmporteerde Etawah-bok, Brltsch-Indië.


als wel eens vermoed wordt, van bijzonder veel waarde zijn en
slechts tegen hooge prijzen worden verkocht.
Na een fokdier op zijn verrichting te hebben nagegaan, volgt
een systematisch onderzoek van het uitwendig voorkomen (exte­
rieur). Terwijl in sommige gevallen op een afwijking in den
lichaamsbouw weinig acht wordt geslagen, zal zij in andere ge­
vallen van beslissenden invloed kunnen zijn op de beoordeeling.
Het kan den fokker betrekkelijk koud laten, of een melkkoe
ietwat overbouwd is, als zij maar voldoet aan het type, dat we
zoo gaarne zien, n.1. eenigszins smal van borst doch een breed
kruis, voldoend ruimen stand in de achterbeenen, goed ontwik­
keld uier met veel fijne plocien en vierkant geplaatste niet te
lange tepels. Bij een koe, die in de melk- en vleeschrichting is
gefokt, met een uier, dat in de voorkwartieren wel wat beter
ontwikkeld kon zijn, zal men, indien het dier overigens goed
gebouwd is voor zijn doel, dit veel eerder door de vingers zien
dan bij een dier, dat de uiterste melkrichting vertegenwoordigt.
Geldt het de keuring van een zwaar trekpaard, dan zal een
breede, flink gespierde borst met breede, korte lendenen, zware
achterhand en korte, sterk gespierde beenen niet anders dan
welkom zijn, waarbij vooral op den stand der achterbeenen is te
letten.
Het spreekt van zelf, dat voor het fokken van renpaarden en
dravers afzonderlijke, speciale typen behooren te worden uitge­
zocht in verband met de diensten, die deze dieren zullen hebben
te verrichten. Nu stelt het juiste beoordeelen van fokdieren
hooge eischen aan de kennis en ervaring van den fokker. Om
deze te verkrijgen is in de eerste plaats noodig veel liefhebberij,
want deze brengt er ons van zelf toe de verschillende lichaams-
lijnen na te gaan en vergelijkingen te maken bij uiteenloopende
typen van dezelfde diersoort. Van het hoe en waarom leert men
zich rekenschap geven en de ontbrekende kennis wordt wel het
best aangevuld door voorlichting te vragen aan personen, die op
dit gebied hun sporen verdiend hebben.
Welke is nu de fokrichting voor Nederlandsch-Indië speciaal
op het gebied van paarden en runderfokkerij?
Er bestaat hier behoefte aan een middelmatig zwaar type rijpaard
met vrij veel bloed en een taille van 1.40 — 1.45 Meter, dat sober is,
aan vlotte gangen veel uithoudingsvermogen paart en tevens
geschikt is voor tuigpaard. De Indische paardenslagen hebben

77
87

Halfbloed Bengaalsche geiten.


over het algemeen geen voldoenden maat, ze variëeren van
1.10 M.—1,30 M. Ongetwijfeld worden onder de Sandelhouts,
Savoneezen, Makassaren, Sumatranen en Batakkers van ongeveer
1.25 M. hoogte dieren met deugdzame eigenschappen aangetroffen,
zoodat velen in alle opzichten geschikt zijn voor de bevolking ;
het meerendeel der Europeanen, de Inlandsche hoofden en de
Vreemde Oosterlingen stellen zwaardere eischen en verlangen
een hooger paard met voldoende temperament. Ook voor het
leger zou een dergelijk paard vermoedelijk uitstekend voldoen
en remonteering in het buitenland overbodig worden.
Ter bereiking van dit doel werd sedert 1910 op het eiland
Soemba gekruist met Arabische hengsten, die een taille be­
zitten van + 1.50 M. Aanvankelijk werd begonnen met twee
hengsten, welk aantal werd uitgebreid tot acht. Zooals hiervoor
echter reeds werd medegedeeld, hebben de Arabische hengsten,
uit Egypte afkomstig, niet aan de gestelde verwachting beant­
woord en zal thans eene andere fokrichting voor dit eiland worden
vastgesteld.
Met Sandelhouthengsten van minstens 1.25 M. hoog, voor zoover
ze op het eiland Soemba zelf niet noodig zijn voor verbetering
van het eigen ras, zal getracht worden den paardenstapel te ver­
beteren op de eilanden Flores en Savo. Op het eiland Soembawa
met zijn grooten paardenstapel is het de bedoeling middels
reinteelt den paardenstapel te verbeteren. Het zijn de streken,
bij uitstek geschikt voor paardenfokkerij waar de dieren nacht
en dag buiten verblijven en tegen klimaatsinvloeden zeer gehard
worden. Zoo zijn er op het eiland Sumatra ook nog wel streken,
waar paardenfokkerij op eenigszins uitgebreide schaal goedkoop
gedreven kan worden nl. in de Bataklanden, die zeer dun bevolkt
zijn, terwijl het landbouwbedrijf daar nog op zeer lagen trap van
ontwikkeling staat.
Het eiland Java komt als fokgebied, voor de bevolking althans,
voorloopig niet in aanmerking om reden de Javaansche landbouwer
het noodige kapitaal en oeconomisch inzicht mist. Het grondbezit
is bovendien te veel versnipperd, landbouwbedrijf op eenigszins
groote schaal komt niet voor, evenmin veeteelt. De meeste land­
bouwers bezitten 1 — 4 stuks vee, onmisbaar voor de grond­
bewerking.
Nog jaren zal de veeteelt op Java en in het algemeen in alle
streken, waar met landbouwbedrijf veel meer te verdienen is,

79
een bijbedrijf blijven, dat evenwel veel meer loonend kan gemaakt
worden. Wel zijn er enkele hoogvlakten in het gebergte, die
voldoende gras produceeren gedurende oost- en westmoesson
en nimmer gebrek aan water hebben; doch een bodem zoo uiter­
mate geschikt van wege het hooge kalkgehalte, als op de meeste
kleine Soenda-eilanden wordt aangetroffen, daarbij zooveel uit­
stekend gras opleverende, vindt men hier nergens. Java zal,
zooals het trouwens altijd geweest is, het voornaamste afzetgebied
blijven. Hiermede wil ik geenszins zeggen, dat het niet mogelijk
is, in enkele gewesten plaatselijk verbetering aan te brengen in
de kwaliteit van den paardenstapel middels stationneeren van
dekhengsten, zooals sedert 1896 reeds geschied is in de Preanger
en ook op Sumatra in de Padangsche Bovenlandenen Karolanden;
het fokken op eenigszins uitgebreider schaal zal hoofdzakelijk
aan het initiatief van beheerders van cultuurondernemingen moeten
worden overgelaten, omdat het voor hen een loonend bijbedrijf

Draagpaarden.

80
kan zijn, vooral wanneer gebruik gemaakt wordt van Australische
hengsten met veel bloed, waarvan er reeds eenige in de Preanger
zijn gestationneerd. De gefokte paarden kunnen immers gebruikt
worden voor den afvoer van producten, het vervoeren van mest
etc., terwijl voor de overtollige dieren wel een afzetgebeid is te
vinden op een der groote hoofdplaatsen. Dit kan evenwel nimmer
eene vergelijking doorstaan met het fokken op de kleine Soenda-
eilanden, waar duizenden merries losloopen op de onafzienbare
vlakten. Terwijl het paard gebruikt wordt voor rij-, trek- en
draagdiensten, wordt het rund, behalve voor den landbouw en
het transport, ook gebezigd in melkerijen en voor de slachtbank.
Op het oogenblik is de toestand hier zóó, dat Nederlandsch-lndië
feitelijk evenmin voorzien kan in zijn eigen behoefte aan krachtig
trekvee als aan goed melk-en slachtvee. Hiermede is de fokrichting
dus vrijwel aangegeven. Het is nu maar de kwestie een goede keuze
te doen van de met elkaar te paren fokdieien, om voor elk geval
in den kortst mogelijken tijd de verlangde producten te verkrijgen.
We zullen de verschillende categorieën in volgorde bespreken.
Behalve op het eiland Madoera en de residentie Besoeki is j
middels reinteelt geen afdoende verbetering in den rundveestapel
aan te brengen, zoodat noodzakelijk overgegaan moest worden
tot kruising. Als rasverbeteraar werd gebruikt de zebu in zijn
verschillende rassen, waarvan het Ongole-rund verreweg het best
voldaan heeft en nog steeds voldoet. Dit rund heeft een zwaren
solieden lichaamsbouw, voldoet als trekrund uitstekend, is zeer
handelbaar, daarbij vroejj rijp en geeft een vrij groot kwantum melk,
welke eigenschappen opvallend sterk op de kruisingsproducten
overgaan. Met de kruisingsproducten van de 3de of 4de generatie,
kan vrij zeker onderling worden doorgefokt, omdat in hetjavaan-
sche rund reeds zebubloed zit. De kruisingsproducten brengen
in prijs vaak het dubbele op van het Javaansche rund. Prijzen van
ƒ 100.— tot ƒ 120.— voor halfbloeds van 1—1H jarigen leeftijd
is geen zeldzaamheid, terwijl dit toch al de allerhoogste prijs
is voor een raszuiveren Javaanschen stier. Voor de hoogere
streken, waar het Bengaalsch vee minder goed aardt, kruist men
het halfbloed Bengaalsch-Javaansche vee met Australische stieren,
waardoor men ook zeer zware afstammelingen verkrijgt, die als
trekdier uitstekend voldoen.
Melkvee. Het Javaansche rund is een dier, dat weinig melk
geeft, doch met een hoog vetgehalte. Om de kwantiteit dus op

81
te voeren, is sedert jaren gekruist met Bengaalsch, Hollandsch
en Australisch vee.
De aangewezen fokrichting voor kleine melkerijen is de Ja-
vaansche koe, die hoogstens 3 Liter geeft, te kruisen met een
Ongolestier. Na de 3 d e of 4 d e generatie verkrijgt men dan een
product met voldoende constantheid en melkproductie. Voor
groote melkerijen is de voordeeligste weg Ongolekoeien te krui­
sen met een stier van Hollandsch of Australisch ras. Op deze
wijze verkrijgt men een kruisingsproduct met overwegend Hol­
landsch of Australisch en een weinig Bengaalsch bloed. Deze
dieren houden zich heel goed in het tropisch klimaat, en voeden
zich gemakkelijk; het zijn uitstekende gebruiksdieren met veel
weerstandsvermogen tegen verschillende ziekten, die een hoe­
veelheid melk geven van 10—15 Liter, welk kwantum met behulp
van een superieur vaderdier nog wel opgevoerd kan worden.
Weliswaar geven hooger in het bloedstaande en raszuivere Hol-
landsche en Australische koeien meer, doch ten koste van veel
meer krachtvoer. In een Indische melkerij zijn het deze dieren,
die veel aan verpleging en onderhoud kosten en opvallend meer
te lijden hebben van ziekten. Het ligt ook voor de hand, dat
in de tropische warmte het raszuivere Hollandsche vee, ondanks
alle krachtvoer van generatie op generatie in productie van melk
achteruit moet gaan. Die het anders willen en verlangen, doen
een zwakke poging om de natuur te verkrachten, wat hun wel
nimmer zal gelukken.
Nu de invoer van Australisch vee, ter voorkoming van het
binnenslepen van besmettelijke ziekten, verboden is, zal men
voorloopig op Europa aangewezen zijn. In den loop der jaren
is er evenwel vrij veel goed fokmateriaal geïmporteerd uit Hol­
land. Ik behoef slechts de namen te noemen van Bervoets,
Lucassen en anderen, die meermalen afstammelingen van be­
kroonde stieren en koeien hebben aangekocht in Zuid-Holland.
En een lust om te zien is de veestapel van de boerderij „Generaal
de Wet" in de Preanger, waar door de Transvalers Hirschland
en Van Zijl een zeer winstgevend melkbedrijf wordt geëxploiteerd.
Deze fokkers kochten het beste v r o u w e l i j k materiaal aan met veel
Hollandsch en Australisch, dat op Java te krijgen was en impor­
teerden stieren uit het Friesche stamboek. Het is hun gelukt
door stelselmatige selectie der koeien de melkproductie op te
voeren tot 20 a 25 Liter. Nu ligt deze onderneming op een

82
38

Halfbloed Ongole-vaars. Vader Ongole-stier, moeder Inlandsclie koe.


48

Halfbloed Siamkoe, gekruist Bengaalsch-Siameesch.


hoogte van 4500 voet boven den zeespiegel, zoodat het klimaat er zeer
gematigd is en constant, ik zou haast zeggen beter dan in Holland.
Wat hun tot nog toe ontbrak, was de noodige weidegrond, het vee
wordt steeds op stal verpleegd. Thans hebben de eigenaars van de
Regeering een stuk grond in erfpacht gekregen, dat tot weide bestemd
zal worden onder voorwaarde, dat zij tegen een prijs van ƒ 250
de op 1 ^-jarigen leeftijd goedgekeurde stieren afstaan, welk
materiaal bestemd wordt voor streken, waar het in de eerste plaats
te doen is goed melkvee te fokken. Het spreekt van zelf, dat
de mannelijke afstammelingen dezer stieren uitstekend voldoen als
trekdier om reden in het vrouwelijk materiaal als regel reeds wat
Javaansch en Bengaalsch bloed aanwezig is, terwijl de slachtwaarde
er van hooger is dan van gekruist Bengaalsch-Javaansche dieren.
Er zit veel meer vleesch aan en van betere kwaliteit.
Uit het bovenstaande moge blijken, dat de laatste fokrichting voor
Nederlandsch-Indië op het oogenblik het voordeeligst is en met suc­
ces ook kan toegepast worden in lagere streken. Voor den kleinen
man is het over het algemeen beter zich te bepalen tot kruising met
Ongolestieren. De afstammelingen hiervan stellen minder hooge
eischen aan de voeding. Gaat men meer den kant uit van volbloed
Hollandsch of Australisch, dan is het zaak de fokkerij te drijven
in de bergstreken op een hoogte van 2000 voet en hooger. Daar
houdt dit vee zich goed, hetgeen gebleken is op verschillende cultuur­
ondernemingen en in melkerijen. Jammer alleen, dat niet steeds hooge
eischen zijn gesteld aan de vaderdieren en niet voldoende de hand is
gehouden aan strenge selectie van de progenituur. Juist op de groote
ondernemingen met voldoende goed gras kan een rationeele fokkerij
een winstgevend bedrijf vormen, omdat de vraag naar superieur
melk-, trek- en slachtvee steeds grooter wordt en aan stalmest voor
de cultures groote behoefte bestaat. Op de hoofdplaatsen is de
prijs van 1 Liter melk 40 cent; er is veel vraag naar goed melkvee
en worden voor koeien met producties van 10 — 15 Liter prijzen
betaald van ƒ 400 — ƒ 800.
Met het melkbedrijf zou nog veel meer verdiend kunnen worden,
als de leiding steeds in goede handen was, doch dit laat hier nog
zeer veel te wenschen over. De voornaamste fouten, die men op
enkele uitzonderingen na, geregeld kan waarnemen, zijn:
l e . het laten dekken der koeien door een stier, waarvan de
afstamming in den regel niet bekend is of wel door een beslist
minderwaardig exemplaar.

85
68

Dekstier Max en twee melkkoeien, gekruist Holl.-Bengaalsch


Villa Lucia (Salatiga) van den Heer Don Griot.
STAAT van het in de melkerijen aanwezige vee op Java en Madoera ultimo 1914.

Melk gevende c i~. . ,. 2 é 3 jarige 8


Droge koeien. Vaarzen Dekstieren. .. J a> Stierkalveren. Koekalveren.
koeien. '3 stieren. i»
z o nj
UJ C/3
cc
H TO O)

Bengaalsche.

Bengaalsche.
^Australische.

Bengaalsche.

Bengaalsche.
Australische.
"ra

Hollandsche.
Bengaalsche.

Australische.
Australische.

Hollandsche.

Austr lische.
Bengaalsche.
Australische.
Hollandsche.

Hollandsche.
Australische.
Hollandsche.

Bengaalsche.
73

Hollandsche.

Hollandsche.
CC v-

Javaansche.

Javaansche.

Javaansche.
Javaansche.

Javaansche.

Javaansche.

Javaansche.
CC

Gekruiste.

Gekruiste.

Gekruiste.

Gekruiste.

Gekruiste.
Gekruiste.

Gekruiste.
o e <U
RJ c ra
CD
cn ra CC
C3 cd ca
UJ "rara
CC ra
ra
O o
H H

I
Serang. . . 0 0 0 0 22 0 0 0 0 30 0 0 0 0 241 76 0 0 0 0 5 0 0 0 0 5 10 0 oj 0 oj 24 0 0 0 0 15 33
Batavia.. . 0 0 0 0 715 0 0 0 0 908 0 0 0 0 149 1772 0 0 0 0 60 0 0 0 0 55 115 0 0 0 0 308 0 0 0 0 255 563
Soekab. .. 6 7 3 0 37 5 8 1 0 30 0 0 0 0 20 117 5 2 0 0 3 0 0 0 0 0 10 0 0 0 0 18 0 0 0 0 21 39
Bandoeng.. 107 44 — 1 155 40 23 2 21 93 54 14 — 3 115 67-' 16 5 1 — 17 — — — — — 39 50 3 — 6 , 53 70; 1 1 2 66 252
Cheribon. . 0 0 0 0 199 0 0 0 0 101 0 0 0 0 509 809 0 0 0 0 168 0 0 0 0 231 399 ; 0 0 0 o ' 273, 0' 0 0 0 305 578
78

Pekalongan 0 12 0 0 51 0 9 0 0 25 1 13 0 0 8119 2 3 0 0 0 0 0 0 0 3 8 0 4 0 0 18 0' 15 0 0 27 64


Salatiga. . 3 10 29 0 76 3 11 9 0 75 1 10 0 0 43 270 1 4 0 0 19 0 1 0 0 1 26 0 1 19 0 56 0 3 24 ] 0 48 151
Koedoes. . 0 0 0 0 379 0 0 0 0 187 0 0 0 0 57 623 0 0 0 0 23 0 0 0 0 18 41 0 0 0 0 173 o 0 0 0 221 394
Rembang. . 04 1 0 19 0 0 1 0 10 0 0 0 0 12 47 0 0 0 0 0 0110 5 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Soerabaja. . 31 199 - — 187 1 0 90 - 1 150 3 16 — — 30 717 7 13 — — 9 1 4 — — 7 41 1 7 — — 67 2 31 — — 123 231
Modjokerto 18 9 0 1 90 12 5 0 2 38 1 1 0 0 15 190 31 1 17 0 0 0 0 4 17 6 0 0 0 38 | 8 0 0 2 51 105
Pamekasan. 0 7 0 6 20 0 4 0 10 11 0 0 0 1 6 65 0 0 0 0 4 0 1 0 0 0 5 0 2 0 6 17; 0 1 0 8 8 42
Poerwok. . 20 2 31 18 8 17 0 12 22 10 8 0 2 19 8 177 1 2 0 3 5 2 0 2 4 1 20 0 0 5 9 14 U 0 5 15 14 73
Magelang. . 34 15 8 8 100 9 4 1 41 56 2 3 — 4 33 318 7 2 — 4 7 1 2 10 0 3 36 15 2 13 26 64 II 4 2 24 73 234
Djokjakarta 34 31 66 14 22 4 2 8 3] 3 11 1 10 0 2 211 2 4 5 0 0 0 11 II 0 0 33 12 7 13 6 ïoj 23 10 43 5 16 145
Soerakarta. 26 6 ï o ' 4 122 5| 2 0 4: 95 17 1 0 0 66 358 6 2 1 0 7 1 0 0 0 7 24 4 0 1 1 70 11 Oj 4 2 135 228
Madioen. . 12 4 0 0 16 6 2 0 0 7 2 1 00 10 601 10 0 3 j 0 1 0 0 2 8 3 2 oj 0 8 5 l j 0 0 1 0 2 9
Kediri . . 9 68 38 7 65 1 3 7 0 17 0 26 14 0 24 279 5 5 6 0 ï o ' 0 1 0 2j 4 33 1 15 14 j 3 30 4 37 j 22 0 24 150
Pasoeroean
Besoeki. . 13 4 0 0 45 4 2 0 0 29 0 0 0 0 8 105 1 2 0 0 0 5 1 0 0 6 15 6 2| 0 0 21 10|l 0 1 23 64

i i i i j i i i i i 1 i i i i j i
Totaal . 310 422 194 f9 2328 116 165 41 104 1875 106 86! 26 27 1139 6985 57 46 14 8 347 10 23 24 6 352 880 95 ' 45 65 5711262 155 104 101 59 1435 3381
I I " l l l l h l I I i I i I i i I
te dure exploitatie van het bedrijf, omdat al het voer voor
het melkvee, dat op stal verpleegd wordt wegens gebrek aan
weigronden, gekocht wordt in plaats van zelf grasvelden aan te
leggen, hetgeen veel goedkooper uitkomt.
3 e . het laten zuigen van de jonge kalveren, alvorens tot melken
wordt overgegaan en te laat spenen.
4 e . het niet goed uitmelken der koeien.
5 . slechte boekhouding.
In dit opzicht is nog veel voorlichting noodig, al moet erkend
worden, dat vooruitgang merkbaar is.

Madoereesche stieren.

OUDERDOMSKENMERKEN.
PAARD.
In hoofdzaak beoordeelt men den leeftijd der" dieren naar den
vorm en stand der tanden. Men vindt in elke kaak bij het
paard 6 snijtanden n.1. 2 binnen-, 2 midden- en 2 hoektanden.
Bij den hengst en bij uitzondering bij de merrie volgen achter
de snijtanden de 4 kaaktanden, dus in elke kaak 2. Vervolgens
krijgt men 24 kiezen in elke kaak 12 en in elke kaaktak6. Pij de
geboorte bezit het veulen al 12 kiezen en gewoonlijk enkele snij-

88
TANDWISSELING BIJ HET PAARD.

Strekking benedenkaak. Vorming van de


haak aan de hoektand van de bovenhaak
tanden, die veulen- of melktanden genoemd worden. Deze vallen
later uit en worden vervangen door de blijvende of paardetanden.
Aan den vorm kan men de paarde- en veulentanden gemak­
kelijk herkennen. De paardetand is breeder en vertoont 2 over-
langsche groeven op de voorvlakte, terwijl aan den veulentand
een vrij scherpe afscheiding valt waar te nemen tusschen wortel
en kroon, bovendien de voorvlakte in den regel glad is, af en
toe ook wel eens geribt. Behalve wortel en kroon onderscheidt
men aan een snijtand de boven in de kroon voorkomende
kroonholte en de in den wortel zich bevindende wortelholte.
Deze twee holten staan niet met elkaar in verbinding. Door het
kauwen slijt de bovenvlakte van de tanden af en wordt de
kroonholte steeds kleiner. Als regel mag men aannemen, dat het
veulen op den leeftijd van 8 dagen de 2 binnentanden bezit,
na 6 weken de midden- en na 7—9 maanden de hoektanden.
De wisseling der snijtanden heeft plaats van af den leeftijd
van 2 VÏ tot 5 jaar.
Op 2J4-3 jarigen leeftijd wisselen de binnentanden.
Op 3—4 „ „ „ . „ middentanden.
Op 4—5 „ „ „ „ hoektanden.
Vervolgens komen de paardetanden in slijting, de kroonholten
worden kleiner, totdat ze niet meer te zien zijn. Men zegt dan
dat de tanden z.g. gevuld zijn.
Op den leeftijd van 6 jaar zijn de binnentanden gevuld.
}) >i it j} >> jt j, middentanden ,,
>> y9 yy n tt j, hoektanden ,,
Na den 8-jarigen leeftijd wordt het voor den leek lastiger om
met eenige zekerheid den ouderdom van het paard te bepalen,
omdat men dan rekening heeft te houden met de lengte der
tanden, den vorm van de wrijfvlakte, het verdwijnen van den bodem
der kroonholte etc. allemaal kenteekenen, die slechts waarde heb­
ben voor dengeen, die een zekere routine heeft in leeftijdsbepaling.

RUND.

Het rund heeft alleen in de onderkaak 8 snijtanden, in de


bovenkaak worden geen snijtanden aangetroffen, wel 6 kiezen in
elke kaaktak evenals bij het paard.
Het kalf wordt meestal geboren met 2 en 4 soms ook wel met 6
en 8 melktanden het laatste bij de zoogenaamde vroegrijpe rassen.

89
De 8 breede of koetanden worden verdeeld in binnen, binnen-
midden, buiten-midden en buitenste tanden of hoektanden. Na het
uitbotten der snijtanden hebben ze ongeveer twee maanden noodig,
om de volle grootte te bereiken
Bij het Javaansche en Bengaalsche vee wisselen de binnenste
melk- of kalvertanden op ± 2-jarigen leeftijd en hebben de wissel-
of koetanden op 2H-jarigen leeftijd haar volle grootte verkregen.
De binnen middentanden wisselen op 3 3'A jaar, de buiten-
middentanden op 4-4H jarigen leeftijd, terwijl de hoektanden
uitbotten, als het rund 4?i-jaar oud is, zoodat deze op 3; 5 jarigen
leeftijd in hetzelfde vlak komen te staan met de overige snijtanden.
Op verderen leeftijd begint de scherpe bovenrand van de
koetanden af te slijten, terwijl de tandhals scherper uitkomt.
Tengevolge van het afslijten van den scherpen bovenrand
wordt de wrijfvlakte der snijtanden grooter, te beginnen met de
binnentanden op 6-jarigen leeftijd, vervolgens de binnen-midden,
buiten-midden en hoektanden, telkens met een jaar tusscben-
ruimte, zoodat op 9- a 10-jarigen leeftijd ook de hoektanden eene
groote wrijfvlakte bezitten.
Bij de vroegrijpe rassen wisselen de binnentanden reeds op
li/j—2 jarigen leeftijd en is de wisseling op 4-jarigen leeftijd
geheel afgeloopen.
Naar het aantal ringen op de horens tracht men ook wel den
leeftijd van koeien te bepalen. Dit is echter een onzekere methode,
want behalve na de geboorte ^an elk kalf, kunnen ringen ontstaan
ten gevolge van tijdelijk minder gunstigen voedingstoestand,
ziekte als anderszins.
De kleine huisdieren, schaap en geit, hebben 8 snijtanden in de
boven- en onderkaak. De wisseling begint hier wat vroeger n 1.
op 1 1H jarigen leeftijd en is op 3—3H jaar afgeloopen.
Geiten en schapen zijn voor den kleinen man bijzonder nuttig,
dikwijls bestaat zijn eenige rijkdom uit een koppel van deze
dieren, welk kapitaal in tijd van nood wordt aangesproken.
Gelukt het hem er voordeelig mee te fokken, heeft hij niet te
kampen met ziekten, zoodat het aantal nakomelingen gestadig
toeneemt, dan breekt na eenige jaren de tijd aan, dat hij van
zijn kleinveestapel kan gaan verkoopen, om de opbrengst te
besteden voor den aankoop van een jongen buffel of rund.
Blijven de omstandigheden hem gunstig, dan zal hij ten slotte in
het bezit geraken van zijn eigen span buffels of runderen, en

90
T ANDWISSELING BIJ HET RUND.

GAMBAR GIGI SAPI

Oemoer 1 tahoen (gigi moeda)


leeftijd 1 jaar (melktanden)
a gigi seri dalam binnentanden
Oemoer 3^2 hingga 4 tahoen
b „ „ tengah = binnenmiddentanden
(3 pasang gigi toea)
c „ „ loewar = buitenmiddentanden
(3 paar blijvende tanden) d „ boetjoe buitentanden

kroon- daoen gigi serie


hals "** leher
wortel akar » »

Oemoer 2 hingga 2^> tahoen


(1 pasang gigi toea)
Oemoer 4l/2 hingga 5 tahoen
(1 paar blijvende tanden)
(semoea gigi toea)
(Tandwisseling afgeloopen)
B

A gigi soesoe (gigi moeda)


Oemoer 3 hingga 3^ tahoen g | gig» kekal (gigi toea)
(2 pasang gigi toea)
I gigi tetap
(2 paar blijvende tanden) Oemoer 7 tahoen
(gigi toea telah djarang-djarang)
(gebit leeftijd 7 jaar)
TANDWISSELING VAN EEN GEIT.

G A M B A R GIGI KAMBING

1 tahoen
a Gigi seri dalam binnentanden
leeftijd 1 jaar
b „ „ tengah binnenmiddentanden
c — „ „ loewar buitenmiddentanden
d „ boetjoe buitentanden

\y<L - 2 tahoen
2 - iy2 tahoen
leeftijd 1 - 2 jaar
leeftijd 2 - 2J-$ jaar

2 \ 2 - 3 tahoen 3 - 3 L o tahoen
leeftijd 2 ^ 2 ~ 3 jaar leeftijd 3 - 3 ^ 4 jaar

Keterangan:
Digambar hitam Gigi s o e s o e (gigi moeda)

melktanden

rv . Gigi kekal atau


Lhgambar poetih
| „ tetap (gigi toea)

blijvende tanden
hiermede is een der vurigste wenschen van den orang tani vervuld.
Zoowel geit als schaap worden in hoofdzaak gehouden voor het
vleesch. Van de geit heeft de huid vrij veel handelswaarde, die van
het schaap tot heden nog niet. De prijs van geitenvellen wisselt
al naar de lengte en breedte af van ƒ0.50 a ƒ 1.25. De wol
van de schapen is van slechte hoedanigheid, geschoren worden de
dieren nooit. Bij de bevolking heerscht het bijgeloof, dat na het
scheren van de wol de dieren last krijgen van ingewandsziekten.
Van het schaap wordt dus uitsluitend het vleesch gebruikt.
Terwijl in Europa de geit voornamelijk voor de melk wordt
gebezigd, is het bij de inlandsche bevolking regel, dat geit
noch schaap gemolken worden. Zooals reeds gezegd zijn het
de Arabieren langs de noordkust van Java, die veel geitenmelk
drinken en er dikwijls dieren op na houden, die tot 3 Liter
melk geven.
Door het gebruik van geitenmelk algemeen ingang te doen
vinden zou ongetwijfeld zeer veel bijgedragen kunnen worden
tot verbetering van de volksvoeding en volksgezondheid, be­
kend als het is, dat zij zooveel voedende bestanddeelen bevat.
Ook de kwaliteit dezer dieren kan belangrijk worden opge­
voerd. Thans is het regel, dat in de verschillende desa's de
beste bokken en rammen worden verkocht voor de slachtbank
of gecastreerd, zoodat zoowel geiten- als schapenras sterk zijn
achteruitgegaan. Het aanwijzen van de beste bokken en rammen
voor de voortteling, en het castreeren van alle overtollige slechte
exemplaren kan hierin alleen verbetering aanbrengen. Indien
alleen aan deze twee maatregelen behoorlijk de hand wordt
gehouden, zal na verloop van 10 jaar reeds een opvallende ver­
betering zijn waar te nemen, voornamelijk zich kenmerkende
in de toename van het lichaamsgewicht. En dat dit een belangrijke
waarde vertegenwoordigt over den geheelen geiten- en schapen­
stapel, zal iedereen moeten erkennen, wanneer men weet, dat de
kleinveestapel in getalsterkte op Java en de buitenbezittingen
grooter is dan de runder- en buffelstapel. Er zijn afdeelingen
op Java, waar de bevolking meer dan 25000 geiten en schapen
bezit. Met millioenen kan dus de waarde van den kleinveestapel
nog verhoogd worden.

91
VOEDING, STALLING EN VERPLEGING.

Al wat een dier dagelijks opneemt, noemt men zijn voedsel.


Gras is het voornaamste voedsel voor het vee en niet ten on­
rechte, want het is gemakkelijk verteerbaar en bevat, als het van
goede hoedanigheid is, voldoende voedende bestanddeelen. In de
vlakke streken zijn evenwel alle goede gronden bebouwd, zoodat
weiden van het vee daar niet meer mogelijk is.
Wel worden boven de 3000 voet hier en daar in de bergstreken
nog wel geschikte gronden voor veeweiden aangetroffen, zoodat
daar het vee geregeld geweid kan worden. Voor de lagere streken,
waar het gras dus schaarsch wordt, vooral in den drogen moes­
son, moet op een andere wijze voorzien worden in de behoefte
aan veevoer. Zooveel mogelijk moet daar alle afval van de ver­
schillende gewassen in gedroogden toestand opgeslagen worden
en het vee op stal verpleegd worden. Aanplanten van gras op
de sawah is voor de bevolking alléén voordeelig in de onmid­
dellijke nabijheid van groote centra, waar dagelijks veel van dit
voedsel noodig is voor melkerijen en rijtuigverhuurderijen en paar­
den van particulieren. Voor eigenaars van groote melkveestapels is
het ongetwijfeld voordeelig zelf gras te verbouwen desnoods op
gehuurde sawahgronden. Behalve gras kunnen langs desawegen
en galangans nog veevoedergewassen worden aangeplant, zoodat
van gebrek aan veevoer in werkelijkheid nimmer sprake behoeft
te zijn:

AANPLANT VAN VEEVOEDERGEWASSEN.

Bengaalsch gias. (Panicum maximum). Dit gras geeft in stre­


ken met veel regenval groote opbrengsten. Het moet echter geplant
worden op een goed doorlaatbaren bodem en voor geregelde
bemesting dient zorggedragen te worden, anders gaat de pro­
ductie achteruit.
Goed onderhoud van een aanplant van Bengaalsch vereischt
nog al veel zorg, want geregeld moet de grond tusschen de pollen
omgewerkt, en de pollen zelf elk jaar gesplitst, van doode sten­
gels ontdaan en overgeplant worden. Gebeurt dit niet, dan wordt
al spoedig de aanplant overweldigd door alang-alang.
Bij goede verzorging en bemesting kan dit gras om de 6 weken
gesneden worden en levert per jaar per bahoe van 80 a 100.000 K.G

92
39

Halfbloed Bengaalsche stier, type trekvee.


Kolondjono. (Panicum muticum). Dit gras is inheemsch en
groeit bij voorkeur in lage moerassige streken. Het gedijt echter
op alle mogelijke gronden, mits ze voldoende vochtig zijn en is
een goed voedsel voor runderen en buffels. Men ziet het dus
zoowel in de rawah's als in ravijnen en langs slokans. Het
voordeel van dit gras is, dat de grond maar één keer behoeft
omgewerkt te worden, geregeld losmaken van den bodem en
overplanten is niet noodig.
Waar de gelegenheid dus gunstig is, behoort dit gras door
de bevolking zooveel mogelijk te worden aangeplant. Van de
inheemsche grassen brengt kolondjono zeer zeker het meest op
en is het gemakkelijkst te onderhouden, De opbrengst per jaar
en per bahoe loopt van 50 a 70.000 K.G.
Ook Soeket kolomento. (Leersia hexandra) en soeket lamoeran
(Polytrias praemorsa) groeien op vochtigen bodem heel goed en
brengen veel op, speciaal op z. g. vloeiweiden. Met grinting
(cynodon dactylon) zijn dit de beste grassen voor paarden.
Braziliaansch voedergras (Melinis minutiflora). Een nadeel van
dit gras is, dat het een eigenaardigen geur verspreidt, zoodat de
dieren het eerst moeten leeren eten. Het schiet niet zoo hoog
op als kolondjono, doch vormt eveneens een dicht netwerk, zoo­
dat de productie meevalt. Waar men evenwel een inheemsch gras
heeft, dat meer opbrengt en smakelijker is (kolondjono), is het
aan te bevelen dit aan te planten.
Toerie (Sesbania grandiflora). Het blad van den toerieboom is
een bij uitstek goed veevoer, omdat er 30 a 40 °/ 0 eiwit in voor­
komt. Langs desawegen en op galangans kan heel geschikt toerie
worden aangeplant. In sommige streken gebeurt dit ook al, doch het
moest veel algemeener plaatsvinden. Het aanplanten zelf geschiedt
in den regel ook nog niet, zooals het behoort. De toerie moet
ongeveer 2 d. M. van elkaar geplant worden, dan krijgt men een
groote productie aan blad. Nu ziet men dikwijls de boomen eenige
meters uit elkaar staan. Ze worden dan wel groot en leveren meer
brandhout op, doch in de eerste plaats moet het te doen zijn om
veel veevoer. Op afstanden van 2 d. M. geplant moet de toerie
op den leeftijd van 6 a 8 maanden tot op de helft afgesneden
worden. Daarna schiet ze nog eens uit, zoodat 3 a 4 maanden
daarna voor de tweede maal jong blad kan gesneden worden.
Vervolgens hakt men de boompjes met den grond gelijk af en
maakt weer een nieuwe aanplant. In de vlakke streken groeit

94
59

Kijkje in den melkveestal van den Heer Don Griot te Salatiga.


de toerie het best, toch geeft zij tot op 2000 voet ook nog vol­
doende productiedistricten Grabag (afdeeling Magelang) en Singo-
merto (Bandjarnegara). Alleen de eerste generatie groeit op die
hoogte langzaam. De toerie uit daar gewonnen zaden gaat even­
wel beter.
Lamtoro (Kemlandingan: leucena glauca) door de bevolking
ook wel pëtèh-tjina genoemd, naar de vruchten en zaden. De
jonge takjes en bladeren van deze plant, welke evenals de toerie
behoort tot de peuldragende gewassen en meer en meer wordt
gebruikt als schaduwboom en grondverbeteraar, vormen een
smakelijk voedsel voor herkauwers.
Dadap (Erythrina) de bekende schaduwboom in de koffietuinen.
Deze boom groeit zelfs op magere gronden en bezit veel blad,
dat als veevoer kan gebruikt worden.
Er zijn dus verscheidene gewassen, die in aanmerking komen
om te worden aangeplant voor het leveren van veevoer. De in-
landsche landbouwer kan hier niet te veel zorg aan besteden,
want aan den veestapel worden steeds hoogere eischen gesteld
ten behoeve der grondbewerking, dus dient aan de goede voeding
in de eerste plaats de noodige aandacht geschonken te worden.
Geschiedt dit niet, dan is in de toekomst niet anders dan achter­
uitgang van den veestapel te verwachten, zoodat de zich steeds
uitbreidende oppervlakte van den bodem voor den landbouw
minder goed bewerkt kan worden.
In elke residentie kunnen thans onbenutte gronden worden
aangewezen, die, op de hiervoor aangegeven wijze beplant, een
voldoenden oogst aan veevoer kunnen geven.
De desaman moet leeren inzien, dat het mogelijk is, in plaats
van palen ver te moeten loopen om wat gras voor het vee mach­
tig te worden, in de onmiddellijke nabijheid van de desa een
aanplant te hebben, waar hij dagelijks veevoer kan halen.
Om den veestapel in kwaliteit vooruit te kunnen brengen is
het dringend noodig, dat er in deze richting op coöperatieven
grondslag wat meer gedaan wordt, dan tot nu het geval was.

AFVAL VAN LANDBOUWGEWASSEN.

Als zoodanig moet het eerst genoemd worden het padistroo


(dhamen), niet omdat het zooveel voedende bestanddeelen bevat,
doch omdat het, vermengd met andere voedingsmiddelen, zeer veel

96
kan bijdragen tot samenstelling van een waardevol voedsel. Men
moet dan evenwel het padistroo onmiddellijk na den oogst snijden,
vervolgens uitspreiden, opdat het goed luchtdroog wordt, daarna
in bossen binden en opslaan in daarvoor bestemde stroobergen,
of op stroomijten. De strooberg kan gemaakt worden van bamboe
en alang-alang, dus weinig kostbare materialen, die bijna overal
te krijgen zijn.
Een eerste voorwaarde is, dat het stroo werkelijk goed droog
wordt opgeslagen en tijdens het drogen moet gezorgd worden,
dat het niet meer nat regent, omdat dan het drogen herhaald
moet worden en de aangename reuk verdwijnt en het minder
smakelijk wordt. Liefst moet dus het padistroo van den Oost-
moessonoogst opgeslagen worden en bewaard worden tot den
Westmoesson, als wanneer alle gronden bebouwd zijn en het
moeilijk wordt voldoende veevoer te krijgen.
Per rund dient op 3 K. G., per buffel op 4 K. G. per dag
gerekend te worden gedurende ± 200 dagen. Het droge stroo
kan zeer geschikt in bossen van ongeveer dit gewicht gebonden
worden, zoodat men per volwassen dier op 200 bossen rekenen
moet en voor jong vee op het land ± de helft. De rest van het
padistroo kan op het land blijven als mest. Het als veevoeder
verstrekte stroo wordt in den regel niet geheel opgevreten, wan­
neer niet tegelijk een hoeveelheid groen voer wordt verstrekt.
Alles, wat echter niet wordt opgevreten, kan dienen als stroobed
in den stal en ten slotte voor mest.
Katjangstroo (Arachïs hypogea). Vooral het stroo van de
katjang tjina komt hiervoor in aanmerking. Weliswaar hbben de
stengels bij het oogsten meerendeels de bladeren, verloren doch
voor herkauwers blijft dit stroo, mits droog opgeschuurd, een
zeer bruikbaar veevoer.
In Midden- en Oost-Java wordt de katjang veel als groen voer
gebezigd, zoowel voor runderen als voor paarden en evenals gras
per pikoel verkocht. Als veevoer wordt katjangloof ten rechte
zeer hoog geschat, en daarom ook duurder betaald dan gras.
Ook het stroo van andere katjangsoorten, die in verschillende
streken geplant worden (katjang kedele, dadap, pandjang e. a.)
levert, zoowel versch als in gedroogden toestand, nog een ge­
schikt voer voor runderen en buffels.
Djagoeng (Maïs). De bladeren en het bovenste deel der sten­
gels kunnen zoowel versch als in gedroogden toestand gevoerd

97
89

Een gedeelte van den melkveestapel, der villa Lucia in de wei.


werden. De Madoerees verbouwt veel djagoeng, dunt zijn aan­
plant veelal uit en zuivert dien van zieke en achterlijke planten.
Hetgeen hierbij wordt verkregen, is bestemd voor groen veevoer
Als zoodanig dienen tevens de toppen der djagoengplanten.
Op Java wordt dit minder waargenomen, doch streken, waar
de oogst geheel of gedeeltelijk mislukt en dus tijdelijk een teveel
voorhanden is, kan dit voedingsmiddel in gedroogden toestand
eveneens met succes worden opgeslagen. Tevens kunnen omstreeks
den tijd, dat de djagoeng rijpt, de top en blaren worden afgesneden
om tot veevoer te dienen, zonder dat de vrucht hierdoor benadeeld
wordt.
Ook het blad van knolgewassen, zooals van ketela rambat en
verschillende obisoorten, vormt een geschikt veevoer.
Door vermenging van verschillende voedingsmiddelen kan dik­
wijls een uitstekend veevoer bereid worden. Zooals bekend
bestaat voor elk dier een onderhouds- en een productievoer.
Terwijl het eerste slechts dient om in het onderhoud van het
lichaam te voorzien, dient het laatste bovendien nog om de
verbruikte stoffen aan te vullen
Het productievoer bij een bepaald levend gewicht is bekend
en bedraagt voor volwassen koeien van ongeveer 300 K.G.
levend gewicht 7 1 / 2 tot 9 K.G. watervrije voedingsstoffen, die in
opneembaren vorm moeten bevatten: eiwit 0.6 a 0.75 K.G.,
koolhydraten + 4.5 K.G. en vet 0.5 K.G.
Deze voedingsstoffen nu zijn voorhanden in 35 K.G. goed gras;
in 50 K.G. groene maisblaren; in 1 K.G. aardnootkoek -[- 4 K G
dedek (zemelen); in 15 K.G Sorgchum Saccharatum (djagoeng
tjantèl) -|- 10 K.G. katjangloof (arachis hypogea) + 35 K.G. cassa-
vemeel en in 2 K.G. katjang boengkil -]- 1 K.G. cassavemeel -f-
4 K.G. padistroo. Aan de hand van deze voederrations zijn door
controle-proeven gemakkelijk de voedingseenheden te bepalen.
Door Dr. Dekker zijn eenige jaren geleden in het agricultuur-
chemisch laboratorium te Buitenzorg talrijke analyses verricht
van verschillende grassen en voedergewassen, zoodat met eenig
overleg voederrations kunnen samengesteld worden, die aan de
eischen voldoen en niet duur zijn. Zoo wordt in de meeste
melkerijen rijstepap (boeboer) verstrekt, wat in groote hoeveel­
heid niet alleen een vrij kostbaar voedsel is, doch dat op den
duur verslappend werkt op het spijsverteringskanaal. Ik stel
mij voor, dat door combinatie van toerie (sesbania grandiflora),

99
rèndèng (katjangloof), zemelen en padistroo en zout bijv een
uitstekend voederration is samen te stellen. Als men nagaat
toerieblad 39°/„ eiwit, 5.7°/ 0 vet en 25.6°/ 0 stikstofvrye extrac-
tiefstoffen bevat, katjangloof 14.947» eiwit, 2.6 /„ vet en ia /o
stikstofvrije extradiefstoffen, terwijl deze cijfers voor zemelen
en padistroo respectievelijk 5.84°j 0 , 5.09°/ o , 36.1 0 /« en . /o,
l.V6°/o, en 33 76°/ 0 bedragen, dan komt het mi] voor, da
veel voordeeliger is voor iemand, die een groote melkerij exp oi-
teert, om zelf grassen en voedergewassen aan te planten dan
dagelijks te moeten koopen.
Over het algemeen kan met een eenvoudigen open stal worden
volstaan. Alleen in de hoogere bergstreken boven de 3.000
voet is het noodig, dat de stallen behoorlijk kunnen afgesloten
worden om het vee tegen de nachtelijke kou te beschutten, n
sommige streken is het nog gebruikelijk het vee te staUen,i
gemeenschappelijke kralen (z.g. kandang koempoelan) Hier is
veel tegen te zeggen. Niet allen dat 's nachts slecht voor de
dieren gezorgd wordt, omdat steeds een gedeelte van de vee-
bezitters in zake voedselvoorziening rekent op de welwillendheid
van de rest en bovendien bij het uitbreken van een besmettelijke
ziekte de besmetting voortdurend in de hand wordt gewerk .
Hier is trouwens bekend, hoeveel slachtoffers door surra ge­
maakt werden bij deze wijze van stalling, die uit een politionee
oogpunt in het leven geroepen werd. Veediefstallen en
doorhakken van de pezen zouden door bewaking van den vee­
stapel in gemeenschappelijke kralen voorkomen worden. Noch
het een, noch het ander is juist gebleken. Geen beter waarborg
voor het veilig bezit dan elk veebezitter te laten zorgen voor
zijn eigen dieren in een behoorlijk ingerichten stal, hetzij deze
met het huis onder één dak, dan wel afzonderlijk op het erf is
aangebracht. Tot heden laat de stalinrichting nog vee te w
schen over, afwatering bestaat er dikwijls niet, terwijl de vloer
meestal vol gaten is, waarin de urine blijft staan en in omze -
ting overgaat. .. .
In het belang van de hygiëne zoowel voor mensch als dier ï
het zaak, dat er van Bestuurswege op aangestuurd wordt den
veestal te laten maken op het hoogste gedeelte van het erf,
waar een stuk grond flink aangestampt en een goot er omheen
gelegd wordt, zoodat de urine kan afvloeien in den naastbij-
zijnden mestkuil. De vloer wordt eenigszins bolvormig aan-

100
101

Eenvoudig model runderstal.


gelegd ter voorkoming, dat de urine blijft staan hier en daar.
Indien de grond erg zacht is, kan men voor het maken van den
vloer gebruik maken van kalisteenen of wel een stuk gevloch­
ten bamboe op den grond leggen. Vervolgens wordt een dak
aangebracht, dat ver oversteekt, zoodat het afloopende regen­
water terechtkomt in de goot, die om den stal loopt. De stijlen,
waarop het dak rust, zijn door dwarshouten of bamboes verbonden,
waardoor een voldoende afsluiting wordt verkregen. Alleen aan
de achterzijde zijn die dwarshouten verschuifbaar om de dieren
in en uit te kunnen laten. Aan de voorzijde is een voerbak
aangebracht van bamboe. Voor een dergelijken stal kunnen de
materialen meestal op de erven of in de onmiddellijke nabijheid
gevonden worden, bijzondere kosten zijn er dus niet aan
verbonden.
In de onmiddellijke nabijheid van den stal behoort een over­
dekten mestkuil gemaakt te worden, die minstens 1 Meter diep
is en waarin dagelijks de mest uit den stal wordt verzameld.
Er dient voor gezorgd te worden, dat het regenwater niet in
den kuil kan afloopen en men geen last heeft van grondwater.
Om veel mest van goede kwaliteit te kunnen maken, zoo noodig
voor het intensieve landbouwbedrijf, is het noodig, dat over een
groote hoeveelheid stroo beschikt wordt. Nu bestaat er gelegen­
heid om ééns, dikwijls tweemaal per jaar gedroogd padistroo
op te slaan. In streken, die van regenval afhankelijk zijn, wordt
alleen in den westmoesson rijst verbouwd; daar waar irrigeerbare
gronden zijn, worden per jaar twee rijstoogsten gemaakt. In elk
geval dient opslaan van het stroo met eenige zorg te ge­
schieden, het moet namelijk goed luchtdroog zijn en een paar
voet van den bodem af opgestapeld worden tot een mijt of onder
een afdak, zooals reeds is aangegeven. Dagelijks wordt nu een
laag stroo in den stal gelegd, waarvan de dieren een gedeelte
opvreten; de rest dient tot ligplaats en om de urine op te zuigen.
Voor veestapels op cultuurondernemingen en voor melkerijen
kan met deze primitieve stallen niet worden volstaan. Bovendien
moet gezorgd worden voor één stal voor volwassen en één voor
jong vee. Verkeerd is het in alle opzichten de jonge dieren
zoowel veulens als kalveren bij de moeder te laten dikwijls tot
op een leeftijd van acht maanden tot een jaar, zoodat het reeds
weer zwangere moederdier, van welks lichaam toch al zooveel
wordt geëischt, ook nog te zorgen heeft voor het nog niet ge-

102
speende jong. Een fokker, die dan ook eenig idee heeft van
rationeele veeteelt, zal beginnen met veulens en kalveren op den
leeftijd van 4 a 6 maanden te spenen. Geldt het een melkbedrijf,
dan is het zaak de kalveren onmiddellijk na de geboorte af te
zonderen van de moeder in het kalverenhok en ze dagelijks een
voldoende ration melk te leeren drinken, wat heel gemakkelijk
gaat. Men begint met 1 Liter daags en stijgt geleidelijk per
week 1 Liter, zoodat de hoeveelheid op een leeftijd van een maand
4 Liter bedraagt. Daarna kan men bij de melk wat ander voer
geven bijv. rijstewater met zemelen of wel rijstepap.
Voor jonge dieren en ook voor klein vee komt mij het voor
in de hoogere streken een z. g. poststal te maken. Het kan een
eenvoudige kraal zijn met een dak van stroo of atap, een gemet­
selde vloer, ongeveer 1 meter uitgegraven met een zacht hellen­
den ingang, zoodat de dieren niet behoeven te springen bij het
in en uitgaan. De wanden zijn van semi-permanent materiaal,
terwijl daar langs zijn aangebracht de voerbakken voor het ver­
strekken van bijvoer. Een dergelijke stal kost niet veel en heeft
tot voordeel, dat in den kortst mogelijken tijd een groote h )eveel-
heid mest gemaakt wordt. Er dient echter voor gezorgd dat,

103
over een groote hoeveelheid stroo of wel gedroogde alang-alang
beschikt kan worden, want eiken morgen gaan de dieren naar
buiten, de natte mest wordt naar den mestfaalt gebracht en een
dikke laag versch stroo in den stal gestrooid. Zoodra de laag
mest zoo dik is, dat de voorbakken op den grond komen te staan,
wordt de heele stal uitgehaald en de bodem weer met een flinke
dikke laag strco belegd.
Voor volwassen runderen voldoet beter het model, waarbij de
vloer van bekapte bergsteen of wel kalisteen met cement er
tusschen is gemaakt met een voergang van ± 1H a 2 Meter in
het midden, waarlangs aan weerskanten een paar stevige ree-
lingen met ringen aan de buitenkant, tot vastbinden der dieren.
Om den geheelen stal loopen flinke goten voor afvoer van urine
en spoelwater naar den beerput. Voor de standplaatsen dient
op een breedte van 1H M. en een lengte van 1,75 a 2 Meters
gerekend te worden. Langs den voergang wordt de gemetselde
voerbak aangebracht, die niet hooger dan 60 c.M. van den bodem
af moet zijn, terwijl de staanplaatsen steeds van een laag ligstroo
worden voorzien, dat eiken dag verwisseld wordt. Bij een eenigs-
zins groot bedrijf behoort een mestfaalt met gemetselden vloer
en een ver overstekend dak, zoodat de regen niet kan inslaan.
Geregeld wordt de urine uit den beerput op der mestfaalt ver­
spreid, zoodat feitelijk niets te loor gaat en de gemaakte mest
van uitstekende kwaliteit is.
Een paardenstal voor een eenigszins groot bedrijf of een cul­
tuuronderneming kan van hetzelfde materiaal opgetrokken wor­
den, alleen dient gezorgd te worden, dat de afzonderlijke staan­
plaatsen gescheiden zijn door latierboomen en voor elk dier een
eigen voederbak wat hooger wordt aangebracht. Het aanbren­
gen van planken staanplaatsen, waarender een gemetselde vloer
voor afvoeren van urine, acht ik zeer verkeerd, omdat de stal
nimmer zoo goed schoon gehouden kan worden, en de dieren
dikwijls uitglijden. Bovendien is hout een vrij kostbaar materiaal,
dat na eenige jaren weer verwisseld moet worden. Zooveel
mogelijk vrije beweging in de frissche lucht is voor elk dier
aan te bevelen; daarom zal elk fokker, als de gelegenheid er
gunstig voor is in het belang van zijn veeteeltbedrijf weilanden
aanleggen. Is de bodemgesteldheid van dien aard, dat hier aan
niet valt te denken, of zijn er andere factoren, die het aanleggen
van weidegronden in den weg staan, zooals in de vlakte bijv.

104
in groote bevolkingscentra, waar alle gronden voor de cultures
in beslag zijn genomen, dan zorge men in elk geval voor een
terrein, waar de dieren dagelijks eenige uren vrije beweging
kunnen nemen. Het behoeft geen nader betoog, dat de jonge
mannelijke dieren, zoowel hengsten als stieren, die niet speciaal
voor de voorttelling bestemd zijn, op den leeftijd van + li-Sjaar
gecastreerd worden. Er zijn verscheidene cultuurondernemingen
in de bergstreken die over geschikte terreinen beschikken voor
weidegrond aan te leggen. Weliswaar is de afstand tot de groote
centra er dikwijls te groot voor om het melkbedrijf rendabel te
kunnen maken. Dit sluit echter niet uit om daar als fokrichting
te stellen het fokken van melkvee, dat op 3-jarigen leeftijd in
bezetten toestand met voordeel van de hand gezet kan worden.
Daar waar veel producten van de onderneming over geacciden­
teerde terreinen gestransporteerd moeten worden en tevens vol­
doende goede weigrond aanwezig is, kan paardenfokkerij als
bijbedrijf wel loonend zijn. Alvorens een dergelijke fokkerij te
beginnen, dient men zich vooraf te verzekeren van een behoorlijk
afzetgebied, want hiervan hangt ten slotte de rentabiliteit af.

105
/
wm

You might also like