Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 43

Hoofdstuk 16

Binnenluchtkwaliteit en vochtige lucht

Inleiding
Luchtvochtigheid is een belangrijke parameter naast temperatuur om comfort in gebouwen te
garanderen. Relatieve luchtvochtigheid en temperatuur zijn sterk met elkaar verbonden. Het
is daarom van groot belang dat een HVAC-ingenieur hun onderlinge samenhang begrijpt. Dit
stelt hem/haar in staat niet alleen comfort te controleren in gebouwen maar eveneens de
nodige apparatuur tot dit doel te ontwerpen.
In 1911 werden door Willis H. Carrier de eerste psychometrische curven gepubliceerd. In
Technische thermodynamica werd reeds de basis van psychrometrie besproken. In deze
cursus zal dit eerst kort worden herhaald en worden ingegaan op de technische realisaties
van luchtvochtigheidcontrole.

16.1 Vochtige lucht onder atmosferische condities


Vochtige lucht op atmosferische condities is een mengsel van verschillende gassen, van
waterdamp en verschillende vervuilende stoffen. Meestal varieert waterdampgehalte en
vervuilende dampgehalte zeer sterk, maar is de samenstelling van de gassen nagenoeg
constant en meestal enkel afhankelijk van hoogte, tijd en locatie.
In 1949 werd een vaste samenstelling voor deze gassen overeengekomen in het
International Joint Committee on Psychrometric Data, zoals getoond in tabel 16.1.

gas moleculaire massa Volumefractie


zuurstof O2 32.000 0.2095
stikstof N2 28.016 0.7809
argon Ar 39.944 0.0093
koolstofdioxide CO2 44.010 0.0003

Tabel 16.1 : Samenstelling van zuivere lucht

Voor lucht geldt dat de ideale gaswet onder atmosferische condities goede
overeenstemming geeft met de realiteit:

p
pv = = R aT (16.1)
ρ

waarbij de gasconstante voor lucht gegeven is door:

Ra = 287 J/Kg K

XVI/1
Voor de meeste situaties wordt lucht gezien als een mengel van gassen met enkel
waterdamp. Voor waterdamp mag onder de condities die optreden in vochtige lucht (lage
partieeldruk) aangenomen worden dat deze eveneens een ideaal gas is, met als
gasconstante:
Rv = 462 J/kg K

De totale druk van het mengsel kan worden geschreven als:

p = p N2 + pO2 + pCO2 + p Ar + p v (16.2)

ook wel geschreven als de som van de partieeldruk van alle gassen en deze van waterdamp,
omdat de gassen als niet variabel worden beschouwd:

p = pa + p v (16.3)

Het vochtgehalte of de absolute luchtvochtigheid wordt gedefinieerd als de verhouding van


de massa damp in de vochtige lucht, in verhouding tot de massa droge lucht:

mv
ω= (16.4)
ma

Weer wordt hier als referentie de massa droge lucht gebruikt, omdat die meestal niet
varieert.

De relatieve luchtvochtigheid is de verhouding van de partieeldruk van de waterdamp tot de


partieeldruk bij verzadiging:

p / p pv
φ= v = (16.5)
ps / p ps

Verzadiging treedt op als de partieeldruk (pv) van waterdamp gelijk wordt aan de
verzadigingsdruk van waterdamp bij de temperatuur van de lucht. De relatieve
luchtvochtigheid bereikt dan de waarde 1 of 100 %.
Gebruik makend van de ideale gaswet kan een verband worden afgeleid tussen absolute en
relatieve luchtvochtigheid:

p V p VM v
mv = v = v (16.6)
R vT RT

p V p VM a
ma = a = a (16.7)
RaT RT

Mvpv
ω= (16.8)
Ma pa

Dit geeft voor een lucht-waterdamp mengsel:

18.015p v p
ω= = 0.6219 v (16.9)
28.965p a pa

XVI/2
ωp a
zodat φ= (16.10)
0.6219p s

Het dauwpunt is dan de temperatuur waarbij de saturatiedruk gelijk is aan de partieeldruk


van de waterdamp bij dezelfde totale druk en vochtgehalte. Als lucht op constante druk wordt
afgekoeld, is het dauwpunt de temperatuur waarbij condensatie optreedt.

De enthalpie van vochtige lucht is gedefinieerd ten opzichte van de massa droge lucht
(wegens de niet wijzigende hoeveelheid hiervan) zodat:

h = h a + ωh v (16.11)

Als droge lucht en waterdamp onder atmosferische toestand worden beschouwd als perfecte
gassen, is enthalpie enkel functie van temperatuur en zal de warmtecapaciteit constant zijn
zodat, mits keuze van 0°C als referentietoestand :

h a = c pa t (16.12)

h v = h fg + c pv t (16.13)

hierbij is hfg de verdampingsenthalpie bij 0°C: 2501.3 kJ/kg.


De enthalpie van vochtige lucht is dan gegeven door:

h = 1.0t + ω(2501.3 + 1.86t) kJ / kga (16.14)

waarbij cpa = 1.0 kJ/kg°C en cpv = 1.86 kJ/k°C.

Met een psychrometer kan de natte bol temperatuur worden bepaald die vrij dicht
overeenstemt met de adiabatische saturatietemperatuur (zie thermodynamica). Met een
extra meting van de droge bol temperatuur, komen we tot een verband waaruit de
luchtvochtigheid kan worden afgeleid.

Richard Mollier was de eerste die een grafische voorstelling produceerde (Mollierdiagram)
waarin enthalpie op een as werd geplaatst als functie van de luchtvochtigheid en droge
temperatuur. Dit was de eerste psychrometrische kaart. Moderne versies worden door
ASHRAE (American Society of Heating, Refrigeration and Air-Conditioning Engineers,
www.ashrae.com) op gelijkaardige principes gerealiseerd. Deze zijn heden ten dage ook
beschikbaar in elektronische versie.

De droge bol temperatuur (E: dry bulb temperature) staat op de abscis. De lijnen van
constante natte bol temperatuur (E: wet bulb temperature) liggen parallel met een lichte
helling. Het vochtgehalte (E: humidity ratio) staat op de ordinaat. De saturatielijn is een
gekromde lijn aan de bovenzijde van het diagram. Op deze lijn komen droge, natte bol
temperatuur en dauwpunttemperatuur samen. Lijnen van constante relatieve
luchtvochtigheid hebben een gelijkaardige vorm als de saturatielijn en liggen in het diagram
onder deze lijn.
Lijnen van constante enthalpie vertrekken aan de linkerzijde van het diagram en eindigen
onderaan rechts, via een schuin gehelde rechte. De natte bol temperatuur lijnen lijken ermee
parallel te zijn en samen te vallen, maar ze divergeren naar de saturatielijn toe.
Tenslotte zijn er lijnen van constant specifiek volume (betrokken opnieuw op de massa droge
lucht) getekend, die een sterke helling hebben.

XVI/3
Bovenaan links op het diagram staat nog een zogenaamde protractor. Deze geeft op een
schaal de verhouding van de voelbare enthalpieinhoud tot de totale enthalpie en op de
andere de verhouding van enthalpie tot vochtgehalte.

16.2 Klassieke luchtbehandelingsprocessen


Alle operaties in technieken voor luchtbehandelingen steunen op twee principes: behoud van
massa en behoud van energie. In veel gevallen zijn de eigenschappen niet uniform over de
stromingssecties, zeker niet in de uitlaten en een aanzienlijke lengte kan nodig zijn om
voldoende menging te bekomen. In wat volgt zullen de belangrijkste operaties worden
bekeken.

16.2.1 Verwarming of afkoeling van vochtige lucht

Als lucht wordt verwarmd, dan wordt het proces in een psychrometrisch diagram voorgesteld
door een horizontale lijn, als er geen vochttoevoer of afname is. Het vochtgehalte is dan
namelijk constant. Deze processen komen voor als vochtige lucht doorheen een
warmtewisselaar stroomt. Als de wand van het warmtewisselende oppervlak op een
temperatuur lager dan het dauwpunt staat bij koeling, zal er condensatie optreden. Dan moet
met de nodige omzichtigheid worden tewerk gegaan.
Figuur 16.1 geeft een schema van een verwarmings- of koelproces.

h1 h2
ω1 ω2=ω1

Figuur 16.1. Verwarming of koeling, controlevolume

Onder stationaire stromingscondities geldt als energiebalans (enthalpiebalans):

& a h 2 + q& = m
m & a h1 (16.15)

De enthalpie van de vochtige lucht in sectie 1 en 2 is respectievelijk gegeven door:

h1 = h a1 + ω1h v1 (16.16)

en h 2 = h a2 + ω2 h v2 (16.17)

Deze kunnen ook direct worden afgelezen van het psychrometrisch diagram. Figuur 16.2
toont verwarming of koeling.

XVI/4
h

h1

h2

ω1= ω2

Figuur 16.2. Verwarming of koeling in psychrometrisch diagram

Vergelijking (16.15) kan herschreven worden als:

q& s = m
& a cp (t1 − t 2 ) (verwarming) (16.18)

q& s = m
& a cp (t 2 − t1 ) (koeling) (16.19)

met cp = cpa + ωcpv (16.20)

Verwarming reduceert de relatieve luchtvochtigheid, terwijl koeling deze verhoogt. Als


koeling voldoende ver doorgaat, zodat de saturatielijn wordt bereikt, zal condensatie en dus
ontvochtiging optreden.

16.2.2 Koeling en ontvochtiging

Als vochtige lucht over een oppervlak stroomt dat zich op een temperatuur bevindt die lager
is dan het dauwpunt, zal een deel van de waterdamp condenseren en de luchtstroom
verlaten.
Figuur 16.3 toont een schema van een koel- en ontvochtigingstoestel, terwijl figuur 16.4 het
proces in een psychrometrisch diagram toont. Hoewel het eigenlijke procesverloop wordt
bepaald door het verloop van de wandtemperatuur, stromingssnelheid en massa- en
warmteoverdracht, kan de netto warmte- en massaoverdracht als functie van begin- en
eindtoestand worden bepaald, welke geen van beiden op de saturatielijn hoeven te liggen.
De energiebalans (figuur 16.3) geeft

& a h1 = q& + m
m & a h2 + m
& whw (16.21)

XVI/5
en de massabalans voor water in de lucht is:

& a ω1 = m
m & w +m
& a ω2 (16.22)

Dit geeft door vergelijkingen (16.21) en (16.22) te combineren:

q& = m
& a (h1 − h 2 ) − m
& a (ω1 − ω2 )h w (16.23)

h1 h2
ω1 ω2

hw

Figuur 16.3. Koeling met ontvochtiging, controlevolume

h1
h3
h2
ω1
h
ω3

Figuur 16.4. Koeling met ontvochtiging, psychrometrisch

Vergelijking 16.23 geeft de totale warmte afgegeven door de lucht. De tweede term is
normaliter klein ten opzichte van de eerste term van het rechterlid, en wordt dan ook vaak
verwaarloosd.
Het koel- en ontvochtigingsproces omvat zowel voelbare als latente warmteoverdracht. De
voelbare warmte wordt geassocieerd met een daling van de droge bol temperatuur; de
latente warmteoverdracht met de daling in vochtgehalte.
Beide delen kunnen worden uitgedrukt als:

q& s = m
& a cp (t1 − t 2 ) (16.24)

XVI/6
en q& l = m
& a (ω1 − ω2 )h fg (16.25)

Als we kijken naar figuur 16.4 kunnen we latente warmte ook uitdrukken als:

q& l = m
& a (h1 − h 3 ) (16.26)

en de voelbare warmte q& s = m


& a (h 3 − h 2 ) (16.27)

De energie van het condensaat is dan verwaarloosd.

De voelbare warmte factor (E: sensible heat factor SHF) is dan gedefinieerd als q& s / q& . Deze
parameter wordt getoond op de schaal van de halve cirkel in het diagram. Merk op dat de
SHF negatief kan zijn. We nemen aan dat warmte die wordt toegevoerd aan een systeem
een positief teken draagt. In het koel- en ontvochtigingsproces zijn dan qs en ql beide
negatief, zodat de SHF positief is. In het geval dat er een grote vochtopname is met een
daling van de luchttemperatuur tot gevolg, zal de SHF negatief zijn.

16.2.3 Verwarmen en bevochtigen

Een toestel dat vochtige lucht verwarmd en bevochtigd is te zien in figuur 16.5. Dit proces is
meestal nodig om comfort gedurende de wintermaanden te realiseren.

h1
ω1 h2
ω2

hw
Figuur 16.5. Verwarmen en bevochtigen, controlevolume

Een energiebalans geeft:

& a h1 + q& + m
m & whw = m
& a h2 (16.28)

en de massabalans voor het water

& a ω1 + m
m &w =m
& a ω2 (16.29)

Vergelijkingen (16.28) en (16.29) kunnen worden gecombineerd tot

h 2 − h1 q&
= + hw (16.30)
ω2 − ω1 m & a (ω2 − ω1 )

XVI/7
h 2 − h1 q&
of = + hw (16.31)
ω2 − ω1 m &w

Deze vergelijking beschrijft een rechte lijn in het psychrometrisch diagram (figuur 16.6) die
de begin- en eindtoestand verbindt.

h2


h
ω2
h1

ω1

Figuur 16.6. Verwarmen en bevochtigen, psychrometrisch

Er kan een grafische procedure worden gebruikt om het verloop van 1 naar 2 te bepalen, die
volgt uit het circulair diagram bovenaan links.
De verhouding van de enthalpieverandering tot de verandering van het vochtgehalte is
gegeven door:

∆h h 2 − h1 q&
= = + hw (16.32)
∆ω ω2 − ω1 m &w

Dit komt overeen met een lijn parallel aan de protractor lijn met de juiste warmte-input en
vochtinput.
Alhoewel het proces door één lijn kan worden voorgesteld, is dit in praktijk vaak gerealiseerd
door twee processen: verwarming en bevochtiging. Dit kan worden voorgesteld door de
combinatie van de twee processen in volle lijn in figuur 16.6 met χ het eindpunt van het
verwarmingsproces bij constante luchtvochtigheid. Van χ naar 2 wordt bevochtigd met
stoom, zodat de temperatuur licht stijgt.

16.2.4 Adiabatische bevochtiging

Als enkel vocht wordt toegevoegd aan de lucht, wordt vergelijking (16.30):

h 2 − h1 ∆h
= hw = (16.33)
ω2 − ω1 ∆ω

XVI/8
De protractor toont een schaal van plus oneindig tot min oneindig, omdat de verhouding van
de enthalpieverandering tot de verandering in vochtgehalte alle waarden kan aannemen. In
theorie betekent dit dat het adiabaat bevochtigingsproces langs vele banen kan
plaatsgrijpen, afhankelijk van de enthalpie van het toegevoegde water. In praktijk wordt water
gebruikt op 10°C tot waterdamp op 120°C, zodat een praktisch gebied kan worden bepaald
zoals getoond op figuur 16.7.

∆h/∆ω

Figuur 16.7. Adiabatische bevochtiging

16.2.5 Adiabate menging van twee luchtstromen

Mengen van twee luchtstromen komt vaak voor in airconditioningsystemen. Menging gebeurt
meestal onder stationaire adiabatische condities. Figuur 16.8 illustreert zo een proces. De
energiebalans geeft

& a1h1 + m
m & a2 h 2 = m
& a3h 3 (16.34)

h1
ω1 h3
ω3

h2 ω2

Figuur 16.8. Adiabate menging, controle volume

De massabalans voor de droge lucht geeft:

& a1 + m
m & a2 = m
& a3 (16.35)

XVI/9
De massabalans voor de waterdamp is:
& a1ω1 + m
m & a2ω2 = m
& a3ω3 (16.36)

Combineren van vergelijkingen (16.34), (16.35) en (16.36) en eliminatie van ma3 geeft

h 2 − h 3 ω2 − ω3 m&
= = a1 (16.37)
h 3 − h1 ω3 − ω1 m& a2

De toestand van de gemengde stroom (3) ligt op een rechte lijn tussen de ingangstoestand
(2) en (3).
Volgens vergelijking (16.37) is de lengte van de lijnstukken op vochtgehalte as en de
enthalpieas evenredig met de verhouding van de massadebieten droge lucht:

& a1 32
m & a1 32
m & a2 32
m
= , = , = (16.38)
& a2 13
m & a3 12
m & a3 12
m

Dit kan makkelijk worden aangetoond door vergelijking (16.37) op te lossen naar h3 en ω3:

& a1
m
h +h
& a2 1 2
m
h3 = (16.39)
m&
1 + a1
m& a2

& a1
m
ω + ω2
& a2 1
m
en ω3 = (16.40)
m&
1 + a1
m& a2

Het is duidelijk dat deze vergelijkingen een rechte lijn voorstellen door 1 en 2 als de
massaverhouding constant is. Het is ook duidelijk dat de locatie van 3 bepaald wordt uit de
verhouding van ma1/ma3. Dit geeft een zeer eenvoudige grafische procedure om dit probleem
aan te pakken.

16.3 Ruimte airconditioning: ontwerpvoorwaarden


Een volledig airconditioningproces zal een aantal van de hoger besproken processen
bevatten. In de zomer moet gekoelde lucht met een voldoende lage luchtvochtigheid worden
toegevoerd aan een gebouw. Dit houdt koeling en ontvochtiging in van de toevoer lucht. In
de ruimte wordt dan warmte opgenomen en vocht opgenomen. In een gesloten systeem
wordt deze lucht dan weer behandeld. Buitenlucht wordt gemengd met terugkerende lucht,
enz … .

16.3.1 Voelbare warmte factor

SHF werd reeds gedefinieerd als


q& s q&
SHF = = s (16.41)
q& s + q& l q&

XVI/10
Deze SHF is gerelateerd met de parameter ∆h/∆ω. Een aantal voorbeelden zullen het nut
van deze definitie weergeven.

Voorbeeld 1
Lucht op 15°C droge bol en 14°C natte bol wordt aan een ruimte toegevoerd met een debiet
van 0.5 m³/s. De voelbare warmtefactor van de ruimte is 0.7 en de ruimte moet op 24°C
droge bol worden gehouden. Bepaal de voelbare en latente warmtelast van de ruimte.

h1

h2
ω

Figuur 16.9. Voorbeeld 1, psychrometrisch

Met figuur 16.9 kan dit eenvoudig worden opgelost. Neem de lijn met waarde 0.7 op de
protractor. Een parallelle lijn wordt dan getekend vanuit de beginsituatie (15°C db, 14°C nb)
en het snijpunt met de 24°C db lijn wordt bepaald, wat de finale toestand is. De volledige
warmtetoevoer aan het proces is:

q& = m
& a (h 2 − h1 )

en de voelbare warmte is dan: q& s = (SHF)q&

Q& 0.5
en &a =
m = = 0.605 kg / s
v1 0.827

h1 en h2 kunnen worden afgelezen van het diagram, zodat

q& = 0.605(52.6 − 39.3) = 8.04 kJ / s = 8.04 kW

q& s = q(SHF)
& = 8.04(0.7) = 5.63 kW

en q& l = q& − q& s = 2.4 kW

Lijn 1-2 met de verlenging naar links wordt de conditielijn (E: condition line) voor de ruimte
genoemd. Als de toestand 2 van de ruimte als vast mag worden beschouwd, zal lucht die
wordt ingeblazen met een toestand op deze lijn voldoen aan de belastingsvoorwaarden.

XVI/11
Echter, naargelang de inblaastoestand wordt gewijzigd, zal een verschillend luchtdebiet
nodig zijn. Dit zal toenemen als de toestand 1 opschuift naar 2.

Voorbeeld 2
Een geven ruimte moet worden geconditioneerd op 25°C db en 18 °C nb. De totale
warmtewinst van de ruimte werd bepaald op 17.6 kW, waarvan voelbare warmte 12.3 kW is.
De verse lucht vereist voor de gebruikers is 850 m³/h . De buitenlucht heeft een relatieve
luchtvochtigheid van 55 % en een temperatuur van 32°C. Bepaal de hoeveelheid en
toestand van de lucht die moet worden toegevoerd en de capaciteit van de koel- en
ontvochtigingsinstallatie.

Een vereenvoudigd schema is gegeven door figuur 16.10. De SHF is gegeven door

12.3
SHF = = 0.7
17.6

25 °C

850 m³/h 25 °C
18 °C

17.6 kW
12.3 kW

Figuur 16.10. Voorbeeld 2, schema

De toestand van de binnenkomende lucht (toestand 2) ligt op de lijn d3 op het


psychrometrisch diagram in figuur 16.11 en kan hierop ieder punt zijn, bepaald door de
uitrusting, de gewenste binnenluchtkwaliteit, en de comforteisen van de gebruikers. Dit wordt
later behandeld. Stel nu dat de eis is dat de temperatuur van de ingeblazen lucht (t2) 35 °C
lager is dan de ruimtelucht t3. Hierdoor ligt toestand 2 vast. De vereiste luchthoeveelheid
volgt dan uit de energiebalans:

& a 2 h 2 + q& = m
m & a3h 3

of q& = m
& a2 (h 3 − h 2 )

q&
en & a2 =
m
h3 − h 2

XVI/12
17.6 kga
Met h3 en h2 volgt dat & a2 = m
m & a3 = = 1.08
69.8 − 53.5 s

zodat met het specifiek volume hieruit het luchtdebiet volgt:

3
& =m m
Q 2
& a 2 v 2 = 0.89
s

h0

h1
ω0

h3

ω1

h2
ω2

ω3
h

Figuur 16.11. Voorbeeld 2, psychrometrisch

Alvorens het koel en ontvochtigingsproces kan worden bekeken, moet toestand 1 worden
bepaald.
De massabalans voor menging geeft:

& a0 + m
m & a4 = m
& a1 = m
& a2

&
Q
& a0 =
m 0

v0

kg
& a 0 = 0.266
m
s

De recirculatielucht is dan
kg
& a4 = m
m & a2 − m
& a 0 = 0.814
s

XVI/13
Uit de grafische techniek volgt:

&
31 m 0.266
= a0 = = 0.246
30 m& a1 1.08

31 = 0.246(30)

zodat toestand 1 dan is: 27,2°C db en 20°C nb.

De lijn die 1 en 2 verbindt, stelt dan het proces voor dat in de airconditioningeenheid
plaatsgrijpt. De energiebalans geeft

& a1h1 = q& c + m


m & a2 h 2

De koeling die moet worden gerealiseerd in de koelbatterij is dan

q& c = m
& a1 (h1 − h 2 )

zodat: q& c = 1.08(75.4 − 53.5) = 23.65 kW

De SHF voor de koeleenheid is dan 0.6 waaruit volgt dat:

q& c = 0.6 (23.65 kW ) = 14.19 kW

en q& cl = 23.65 kW − 14.19 kW = 9.46 kW

De som van qcs en qcl is gekend als de koelbatterij belasting. Omwille van de aanzuiging van
de buitenlucht is deze verschillend van de ruimte koelbelasting.

In een werkelijk systeem is energie nodig om de lucht voort te bewegen en deze wordt
gedissipeerd en toegevoerd aan de lucht. De pulsieventilator bevindt zich net stroomafwaarts
van de koelbatterij en de extractieventilator juist stroomopwaarts van de mengkamer. De
ventilatorenergie leidt tot een stijging van de voelbare temperatuur. Warmte kan ook worden
toegevoerd door de wanden van de leidingen. Deze toenames in temperatuur zijn
voorgesteld op figuur 16.12 als proces 1’-1. Alle ventilatorenergie wordt overgebracht van 1
naar 2. Op dezelfde manier wordt warmte toegevoerd van 3 naar 4 en de afvoerventilator zit
van 4 naar 4’. Toestandsverandering van 2-3 is dezelfde als voorheen. Proces 1’-1 toont aan
dat de capaciteit van de koelbatterij groter moet zijn om extra warmtetoevoer te
compenseren.

In voorbeeld 2 was de buitenluchttemperatuur warm en vochtig. Dit is niet altijd zo. In


zuiderse streken is de lucht vaak warm, maar droog. Hier kan dan eenvoudig een
evaporatieve koeling worden gebruikt. Figuur 16.13 toont het werkingsprincipe. De verse
lucht stroomt doorheen een adiabate sproeier en wordt tegelijk gekoeld en bevochtigd. De
energiebalans toont aan dat h0=h1. Het proces is getoond in figuur 16.14. In het ideale geval
stopt het koelproces in 1 op de ruimte conditioneringslijn. De lucht stroomt dan doorheen de
ruimte en wordt eruit verwijderd. Er zijn grote luchtdebieten nodig en het systeem werkt niet
als de luchtvochtigheid hoog is. Als de luchtvochtigheid te hoog is, kan de lijn 01 niet snijden
met de conditioneringslijn.

XVI/14
ω

Figuur 16.12. Koelen met opwarming door verliezen

Figuur 16.13. Evaporatieve koeler

h1=h0

ω0

Figuur 16.14. Evaporatieve koeler, psychrometrisch

XVI/15
Evaporatieve koeling kan ook worden gecombineerd met klassieke koeling. Er zijn een
aantal mogelijkheden.
Ten eerste, als de buitenlucht wordt gemengd met de retourlucht zonder evaporatieve
koeling zal de ideale mengvoorwaarde vóór de koeling, de toestand 1 zijn op het diagram in
figuur 16.15. De lucht zal dan enkel nog voelbare warmte moeten afvoeren bij koeling tot 2
op de conditioneringslijn.
Ten tweede kan de buitenlucht ook worden gekoeld met evaporatieve koeling tot 0’, en dan
worden gemengd met retourlucht tot toestand 1’. De voelbare warmte afgevoerd bij koeling is
dan slechts 1’2.
Ten derde kan idealiter worden evaporatief gekoeld tot 1”. Dit zal het minste energie vragen
om dan voelbare warmte weg te koelen van 1”-2. Er is dan enkel verse luchttoevoer naar
het lokaal.

Figuur 16.15. Adiabate menging, psychrometrisch

16.3.2 Verwarming en bevochtiging

Voorbeeld 3
Een ruimte moet worden geconditioneerd op 23,9°C en 50 % relatieve luchtvochtigheid.
Warmteverliezen zijn 65,9 kW voelbare en latente 16,5 kW warmte. De latente verliezen
ontstaan door infiltratie. De buitenlucht staat op 1,7°C en 80 % RLV. Verse lucht behoefte is
0,472 m3/s. Bepaal de hoeveelheid lucht die moet worden toegeleverd aan 49°C en de
afmeting van de ketel en karakteristiek van de bevochtiger.

Het schema van deze opstelling is gegeven in figuur 16.16.


Eerst en vooral geldt dat:

65.9
SHF = = 0.80
65.9 + 16.5

De toestand van de toevoerlucht ligt op de rechte doorheen 3, de toestand van de ruimte


parallel met deze SHF, zoals getoond in figuur 16.17. 2 ligt dan op het snijpunt van deze lijn
en de temperatuur °C.

XVI/16
De energiebalans geeft dan
& a2h2 = q& + m
m & a3h3
of q& = m
& a2 (h 2 − h 3 )

waaruit, uit het psychrometrisch diagram, volgt h2 = 97,7 kJ/kg en h3 = 65,6 kJ/kg, zodat

q& 82.4
& a0 =
m = = 2.6 kg / s
h 2 − h 3 97.7 − 65.6

of dus & = 2.6 × 0.93 = 2.4 m3 / s


Q 2

Figuur 16.16. Voorbeeld 3, schema

h2 ω

h3 ω2

h1 ω3
h
ω1
h0
ω0

Figuur 16.17. Voorbeeld 3, psychrometrisch

XVI/17
Om de toestand van 1 te vinden moet een menging worden uitgevoerd van 0 en 4.
De massabalans geeft:
& a0 + m
m & a4 = m
& a1 = m
& a2

of & a4 = m
m & a2 − m
& a0

&
Q
& a0 =
m 0 en v0 = 0.782 m3 / kg
v0

0.472
& a0 =
m = 0.604 kg / s
0.782

& a4 = 2.6 − 0.6 = 2 kg / s


m

De grafische methode levert dan

& a0
m 0.6
31 = 30 = 30 = 0.235 30
& a1
m 2.6

Toestand 1 bevindt zich dan op 18.9°C db en 13.9°C nb. De lijn 12 op figuur 16.17 stelt het
gecombineerde verwarmings- en bevochtigingsproces nodig voor de installatie. In praktijk
moet dit proces in twee delen worden uitgevoerd. Als nu stoom op saturatie wordt gebruikt
voor de bevochtiging, hw = 2665 kJ/kg, dan is de voelbare warmte nodig:

q& 1a = q& s = m
& a cpa (t χ − t1 )

q& s = 2.6 1(48.9 − 18.9) = 76 kW

De hoeveelheid waterdamp in de bevochtiger is dan:

&v =m
m & a (ω2 − ω1 )

waar ω2 = 0.012 kgv / kga en ω1 = 0.008 kgv / kga

zodat & v = 2.6(0.012 − 0.008) = 0.01 kg / s


m

Het is normaliter nodig de lucht voor te verwarmen boven het dauwpunt, door middel van
een voorverwarmer, zodat geen condensatie zou optreden. Figuur 16.18 toont dan de
opstelling. Figuur 16.19 toont het psychrometrisch diagram. De lucht wordt eerst opgewarmd
tot 0’, waarna het wordt gemengd met retourlucht tot toestand 1’. Hierna volgt bevochtiging
tot toestand 2.

XVI/18
Figuur 16.18. Voorverwarmer, schema

Figuur 16.19. Voorverwarmer, psychrometrisch

16.4 Airconditioning, off-design condities


In de vorige paragrafen werd er van uit gegaan dat het systeem onder stationaire condities
functioneert. In de praktijk zal het systeem echter zelden werken bij volle capaciteit. Een
regelsysteem zal instaan voor de instellingen van het systeem afhankelijk van de behoefte
van de ruimte.
Zo kan in een VAV systeem het luchtdebiet doorheen de verwarmings- en koelbatterijen
worden gevarieerd. Een andere werkwijze is een vaste hoeveelheid lucht toe te voeren naar
de ruimte, maar een deel van de retourlucht niet over de batterijen te sturen, en deze te
mengen met de luchtstroom langs de batterijen, om zo de gewenste toevoertemperatuur te
bekomen. Nog een andere methode is de oppervlaktetemperatuur van de warmtewisselaars
wijzigen door de warmte-input of koude-input te variëren.
Figuur 16.20a illustreert wat kan gebeuren als de belasting bij een VAV systeem vermindert.
De volle lijn toont de vollastcondities, de streeplijn de deellast waarbij het luchtvolumedebiet
is gedaald, maar het debiet aan koud water dat door de batterij gaat is gelijk gebleven. Merk
op dat de toestand van de buitenlucht naar 0’ is gewijzigd. Door het lager luchtdebiet wordt
de lucht gekoeld tot een lagere temperatuur en luchtvochtigheid. De thermostaat zorgt ervoor
dat de temperatuur constant blijft, maar dat de luchtvochtigheid daalt.

XVI/19
ω

Figuur 16.20. Deellastgedrag van HVAC

XVI/20
De ruimte SHF kan ook verhogen, waardoor de luchtvochtigheid zelfs meer daalt. Dit toont
aan dat de regeling van de watertemperatuur of -debiet wenselijk is. Het waterdebiet doen
dalen, zal punt 2’ naar boven en naar rechts verplaatsen, waardoor de
ruimtebehandelingscurve dichter bij 3 zal eindigen.
Het gedrag van een bypasssysteem wordt getoond in figuur 16.20b. Het ontwerpdebiet komt
voor in punten 2, 3 en 3’, maar een lager debiet komt voor in punt 2’ bij het verlaten van de
koelbatterij. Lucht op toestanden 2’ en 1’ worden gemengd na de warmtewisselaar om
toestand 4 te bekomen. Het volledige ontwerpdebiet en de enthalpieverandering h’3-h4
komen dan overeen met de ruimtebelasting. Merk op dat de vochtigheid van toestand 4 lager
is dan nodig, wat er voor zorgt dat 3’ onder de ontwerpconditie 3 ligt. Opnieuw, als de SHF
van de ruimte kan toenemen, zal verdere daling van de luchtvochtigheid optreden. Bij zeer
kleine ruimtebelastingen kan 4 zeer dicht bij 1’ komen te liggen. In dit geval kan de
luchtvochtigheid in de ruimte hoog worden. Dit is een nadeel van het bypasssysteem.
Regeling van het koud waterdebiet kan dit oplossen.
Een constant luchtdebietsysteem met watertemperatuur of -debietcontrole is voorgesteld in
figuur 16.20c. In dit geval zullen zowel temperatuur als vochtigheid van de lucht, die de
koelbatterij verlaat, toenemen, en de ruimtebehandelingscurve 2’-3’ zal niet op 3 eindigen.
Het kan zelfs voorkomen dat 3’ boven 3 ligt, wat tot discomfort leidt. Vandaar dat
waterregeling nooit alleen voorkomt, maar steeds in combinatie met een bypass of VAV
systeem.
Tenslotte is er het voorbeeld van herverhitting, om deellastregeling te voorzien. Nadat de
lucht de koelbatterij in toestand 2 verlaten heeft, wordt hij verwarmd tot toestand 2’ en komt
binnen op een hogere temperatuur om aan deellast te voldoen.
Een economiser cyclus kan ook worden gebruikt, al moet men zich bewust zijn van diens
beperkingen. Bekijken we figuur 16.21, waar een vollastwerking getoond wordt in volle lijn.
Bij verschuiven van de buitencondities naar 0’, zal de mengtoestand 1’ gelegen zijn ergens
tussen 0’-3. De lucht moet worden gekoeld en ontvochtigd tot 2. De wandtemperatuur (op
dauwpunt) van de koelbatterij mag niet te laag liggen, om nog economisch te kunnen
werken. Als toestand 1’ dichter bij 0’ komt te liggen, zal de wandtemperatuur van de
koelbatterij snel verlagen, en zal snel een situatie bereiken waarbij de proceslijn de natte bol
temperatuurlijn niet meer snijdt, wat een onmogelijke situatie is. Het is duidelijk dat er minder
energie nodig is om de lucht te koelen van 1’ naar 2, dan van 1 naar 2.

h1
h1’

h2

Figuur 16.21. Herverhitting in deellast

XVI/21
16.5 Comfort en gezondheid
Inleiding

Comfort is de belangrijkste zorg in de HVAC-industrie. Ervaring leert echter dat niet iedereen
ten volle kan worden tevreden gesteld door een enkele instelling van een groep van
parameters. Methodieken worden ontwikkeld om te bepalen welke voorwaarden moeten
worden voldaan om zo veel mogelijk mensen tevreden te stellen. Comfort houdt controle in
van de temperatuur, luchtvochtigheid, luchtbeweging, en stralingsbronnen die interageren
met de gebruikers. Geuren, stof, geluid en trillingen zijn bijkomende factoren die discomfort
kunnen veroorzaken. Goed ontworpen HVAC-systemen slagen erin deze parameters binnen
grenzen te houden die worden opgelegd door de gebruiker, gebouwenstandaarden en goed
ingenieursaanvoelen. Zaken als kledij van de gebruikers en activiteit moeten worden in
aanmerking genomen. De klant is zich meer en meer bewust van comfort van de gebruikers
van het gebouw en de ingenieur wordt gevraagd om zo veel mogelijk gebruik te maken van
de informatie en methodes ter zijner beschikking om deze eisen te realiseren.
In het begin van het HVAC ontwerp was een redelijk comfort tegen een redelijke prijs de
enige eis. Een comfortabele omgeving werd gelijkgesteld aan een gezonde omgeving. In de
jaren 1970 leidde de oliecrisis tot meer luchtdichte gebouwen, met minder ventilatie van
buitenlucht. Het belang van vochtigheidscontrole werd genegeerd, en nieuwe materialen en
technieken werden geïnstalleerd in gebouwen. De activiteiten in een gebouw veranderden
sterk en installaties werden vaak slecht onderhouden. Al deze factoren droegen bij tot
incidenten waarbij de gezondheid van de gebruikers in gevaar kwam. Rechtszaken, publieke
bewustwording, economische factoren en regelgeving droegen er toe bij dat iedereen
betrokken raakte bij de nood aan binnenluchtkwaliteit (E: indoor air quality IAQ) en het meer
veralgemeende begrip binnenomgevingkwaliteit (E: indoor environmental quality IEQ).
Gezondheid van de gebruikers is even belangrijk geworden als comfort.

16.5.1 Psychologische factoren

De hoeveelheid warmte die het menselijk lichaam afgeeft, hangt in sterke mate af van de
uitgeoefende activiteit, leeftijd, alsook afmetingen en geslacht. Het menselijk lichaam
beschikt over een complex systeem om de lichaamstemperatuur op ongeveer 36.9°C te
houden, wat ook de omgevingsvoorwaarden of activiteiten zijn. De meeste volwassen
gezonde personen voelen zich comfortabel als ze er eenvoudig in slagen de thermische
balans met de omgeving te bewaren.
De factoren die de thermische balans van mensen, en dus het thermisch comfort
beïnvloeden zijn:

• de droge luchttemperatuur van de omgevende lucht


• de luchtvochtigheid van de omgevende lucht
• de relatieve snelheid van de omgevende lucht
• de temperatuur van alle oppervlakken die in de directe gezichthoek van een deel van
het lichaam staan, zodat ze straling kunnen uitwisselen.

De bijkomende persoonlijke variabelen zin: kledij en activiteit.


De belangrijkste mechanismen die het lichaam gebruikt om lichaamstemperatuur te
controleren zijn metabolisme, bloedcirculatie dicht bij de huid, ademhaling en zweten.
Metabolisme bepaald de mate waarin energie wordt omgezet van de chemische vorm naar
de thermische vorm in het lichaam. Mannen hebben bijvoorbeeld een sneller metabolisme
dan vrouwen. De bloedcirculatie bepaalt de snelheid waarmee deze warmte wordt
getransporteerd naar de huid. Ademhaling brengt lucht op kamertemperatuur in het lichaam,
die dan het lichaam weer verlaat bij bijna saturatievoorwaarden en lichaamstemperatuur.

XVI/22
Zweten heeft een grote invloed op de energieflux die kan worden afgevoerd van de huid door
warmte- en massaoverdracht.
De energie die wordt geproduceerd door het metabolisme hangt sterk af van de activiteit van
een persoon. Een eenheid om de metabolische productie is de met, gedefinieerd als de
metabolische productie van een zittende persoon: 1 met = 58.2 W/m². Voor verschillende
activiteiten is de warmteproductie gegeven in tabel 16.2.

Tabel 16.2. Metabolisme van de mens bij verschillende activiteiten

XVI/23
De gemiddelde volwassene heeft een effectieve warmtewisselende oppervlakte van 1.82 m²
en zal dus gemiddeld 106 W produceren als hij/zij neerzit op een rustige manier.
Ten tweede is er dus de hoeveelheid en het type kledij die een persoon draagt. De isolatie
van kledij is meestal beschreven als één enkele equivalente laag die het hele lichaam
bedekt. De isolatiewaarde is uitgedrukt in clo: 1 clo = 0.155 m²°C/W. Een typisch tweedelig
maatpak heeft een waarde van 1 clo, terwijl een short typisch overeenstemt met 0.05 clo. De
werkingstemperatuur en clo waarden die overeenstemmen met optimaal comfort bij 80 %
aanvaardbaarheid zijn gegeven in figuur 16.22.

Figuur 16.22. Invloed van kledij op comfort

16.5.2 Indicatoren van omgevingscomfort

De vier omgevingsfactoren die comfort beïnvloeden werden in vorige paragraaf aangehaald.


De eerste is de droge luchttemperatuur die eenvoudig kan worden gemeten met een
thermometer.
De tweede factor is de luchtvochtigheid die, zoals hoger besproken, gemeten kan worden via
droge en natte bol temperatuur en berekend worden hieruit.
De derde factor is de luchtsnelheid, die kan worden gemeten, zij het niet op eenvoudige
wijze. Ze kan ook worden afgeleid uit de wetten van de stromingsmechanica.
De vierde factor is de hoeveelheid straling tussen een mens en zijn omgeving. Koude muren
of ramen kunnen een persoon een koud gevoel geven, ook al staat de omgevende
temperatuur op een aanvaardbaar comfortniveau. Zo ook kan zonnestraling of straling van
een direct vuur, zoals in een haard of houtvuur, een persoon een gevoel van warmte
bezorgen. Normaliter omgeven deze oppervlakken niet volledig een persoon, maar zijn ze
aan 1 kant geplaatst. Exacte beschrijving van de voorwaarde is moeilijk en er moet ook
geweten zijn hoe goed een oppervlak zichtbaar is voor het lichaam. Berekening moet
gebeuren via hoekfactoren zoals bij stralingswarmteoverdracht.

XVI/24
De belangrijkste indicator die wordt gebruikt om de stralingscondities in een ruimte te
beschrijven is de gemiddelde stralingstemperatuur: de gemiddelde temperatuur van de
individuele blootgestelde oppervlakken van de omgeving. De meest gebruikte meter voor de
bepaling van de gemiddelde stralingstemperatuur is de Vernon bolthermometer, die bestaat
uit een holle zwarte bol waarin in het middelpunt een thermometer is geplaatst. De
evenwichtstemperatuur in de bol (de boltemperatuur) ontstaat uit het evenwicht tussen de
convectieve en stralingswarmteoverdracht tussen de bol en zijn omgeving. Meting van de
boltemperatuur, de luchttemperatuur en de luchtsnelheid leiden tot een praktische manier om
de gemiddelde stralingstemperatuur te bepalen:

4
Tmrt = Tg4 + CV1/ 2 (Tg − Ta ) (16.42)

met

Tmrt = gemiddelde stralingstemperatuur


Tg = de boltemperatuur
Ta = de luchttemperatuur
V = de luchtsnelheid
C = 0.247 109.

Andere indicatoren werden ontwikkeld die eenvoudige beschrijving toelaten en twee of


meerder comfortparameters in acht nemen. Deze indicatoren vallen uiteen in twee groepen:
rationele indicatoren die bepaald zijn op theoretische inzichten en empirische indicatoren die
steunen op experimentele ervaring.
Een veel voorkomende parameter is de effectieve temperatuur ET. Dit is de temperatuur
waarbij bij 50 % luchtvochtigheid dezelfde totale warmteafvoer van het lichaam kan worden
gerealiseerd als bij de werkelijke ruimtetemperatuur. Deze indicator combineert temperatuur
en luchtvochtigheid, zodat twee ruimten met dezelfde effectieve temperatuur hetzelfde
comfort geven hoewel ze niet op dezelfde temperatuur en vochtigheid staan. Omdat kledij
deze indicator ook beïnvloed, is deze niet eenduidig te berekenen. Er werden daarom
standaardcondities gedefinieerd voor de berekening.
De werkingstemperatuur is de gemiddelde stralings- en luchttemperatuur gewogen door de
respectievelijke warmteoverdrachtscoëfficiënten. Hier worden dus ook twee
comfortparameters gecombineerd.
De vochtigheidswerkingstemperatuur is de temperatuur waarbij een persoon bij 100 %
luchtvochtigheid evenveel warmte afvoert als in de werkelijke condities. Deze indicator
gebruikt drie comfortparameters. Een gelijkaardige indicator is de adiabate equivalente
temperatuur, die de temperatuur is waarbij een persoon bij 0 % luchtvochtigheid evenveel
warmte afvoert als in de werkelijke condities.
De warmte stress factor (E: Heat stress factor, HSF) is de verhouding van de totale
evaporatieve warmteafvoer nodig voor thermisch evenwicht tot de maximale evaporatieve
warmteafvoer die mogelijk is in de omgeving, vermenigvuldigd met 100, bij een constante
huidtemperatuur van 35°C. Tabel 16.3 geeft een aantal waarden.
De wind koude factor (E: wind chill factor WCF) voor het combineren van het effect van
koude temperatuur en windsnelheid. Voor snelheden lager dan 80 km/h is deze index een
goede maat voor subjectief discomfort door koude.

XVI/25
Tabel 16.3. Waarden van de warmtestressindex

16.5.3 Comfortvoorwaarden

ASHRAE geeft als richtlijn voor de indicatie van comfort een schaal die de thermische
gewaarwording in verband brengt met een quotering, de thermische gewaarwordingschaal
(E: thermal sensation scale). Deze is:

+3 hot
+2 warm
+1 slightly warm
0 neutral
-1 slightly cool
-2 cool
-3 cold

XVI/26
ISO norm 7730 bevat computer berekeningsmethodes om de Predicted Mean Vote (PMV)
index te bepalen op basis van energiebalansen. De PMV voorspelt het gemiddelde antwoord
van een grote groep mensen op de gewaarwordingschaal van ASHRAE. De PMV kan
gebruikt worden om de Predicted Percent Dissatisfied (PPD) te bepalen.

In figuur 16.23 worden aanvaardbare gebieden gegeven voor bedrijfstemperatuur en


luchtvochtigheid in typische zomer- en winterkledij gedurende lichte en zittende activiteit
(<1.2 met). De waarden werden bepaald op een 10 % dissatisfactie criterium.
De comfortzones zijn gegeven door:

WINTER bedrijfstemperatuur tussen 20°C en 23.5°C bij 18°C natte bol


bedrijfstemperatuur, en t tussen 20.5°C en 24.5°C bij dauwpunt op 2°C. De zijwaartse
grenzen liggen tussen 20°C en 23.5°C effectieve temperatuur en zijn lijnen die de
meetkundige plaats zijn voor constant comfort.

ZOMER bedrijfstemperatuur tussen 22.5 °C en 26 °C bij natte bol temperatuur 20 °C


en bedrijfstemperatuur tussen 23.5 en 27 °C bij 2° C dauwpunt. De zijwaartse grenzen liggen
tussen 23 °C en 26 °C effectieve temperatuur.

Figuur 16.23. Comfortvoorwaarden

In figuur 16.23 zijn de grenzen voor luchtvochtigheid gebaseerd op overweging van droge
huid, oogirritatie, vlotte ademhaling, bacteriegroei en andere vochtgerelateerde fenomenen.
Er moet over gewaakt worden dat condensatie op gebouwenoppervlakken en materialen zou
optreden, door deze wand op voldoende hoge temperatuur te houden.
Het is duidelijk dat zomer- en winterzones overlappen. In deze zone hebben mensen in
zomerkledij een licht koud gevoel, terwijl mensen in winterkledij een lichte warm gevoel

XVI/27
zullen hebben. In realiteit mogen deze grenzen niet als scherp afgelijnd worden gezien,
omdat mensen onderling verschillen in comfortgewaarwordingen. Tabel 16.4 geeft de
bedrijfstemperatuur voor zittende personen in minimale kledij zoals ondergoed. De waarden
in de tabel voor luchtsnelheid liggen lager dan 0.15 m/s en de luchtvochtigheid is 50 %.

Tabel 16.4. Werkingstemperatuur voor zittende personen bij 50 % RV

Voor zittende personen moet tocht ten allen tijde vermeden worden, maar actieve personen
zijn minder gevoelig. Figuur 16.24 toont het gecombineerde effect van luchtsnelheid en
temperatuur op de comfort zone van figuur 16.23. Het is duidelijk dat luchttemperaturen
hoger kunnen zijn in de zomer als luchtsnelheden toenemen.

Figuur 16.24. Luchtsnelheid nodig om temperatuurstoename te compenseren

XVI/28
Acceptabele bedrijfstemperaturen kunnen ook worden berekend (voor 1.2 < met < 3) met:

t o,active = t o,sedentary − 3.0(1 + clo)(met − 1.2)C (16.43)

in graden Celcius. De minimale bedrijfstemperatuur voor deze vergelijkingen is 15°C. Met


niveaus volgen uit tabel 16.2. Het gecombineerde effect van bedrijfstemperatuur, activiteit en
kledij is getoond in figuur 16.25. Men mag verwachten dat mensen een deel van hun kledij
uitdoen als ze zware activiteiten beoefenen.

Figuur 16.25. Optimale bedrijfstemperaturen voor mensen in lage luchtsnelheidsomgeving

In figuur 16.26 wordt de toelaatbare luchtsnelheid als functie van de droge luchttemperatuur
en de turbulente intensiteit van de luchtstroom getoond. Turbulente intensiteit kan variëren
tussen 30 en 60 % in conventionele geventileerde lokalen. In kamers met displacement
ventilatie of zonder ventilatie kan deze lager zijn. Deze figuur is gebaseerd op een 15 %
aanvaardingsniveau en het gevoel op hoofd- en voetniveau, waar mensen het meest
gevoelig zijn. Hogere luchtsnelheden kunnen aanvaardbaar zijn als de gebruikers zelf
controle hebben over de luchtsnelheid. Mensen met een hogere activiteit kunnen een grotere
mate van temperatuur niet uniformiteit aanvaarden, dan mensen die zitten.

Figuur 16.26. Luchtsnelheid als functie van luchttemperatuur en turbulente intensiteit

XVI/29
16.5.4 De belangrijkste bezorgdheden van IAQ

ASHRAE definieert aanvaardbare binnenluchtkwaliteit als lucht waarin er geen bekende


verontreinigingen aanwezig zijn met concentraties hoger dan toegelaten door de bevoegde
autoriteiten en waarin een grote meerderheid van de mensen (80 % of meer) die zich erin
bevinden hun ongenoegen uiten. In omgevingen met aanvaardbare IAQ, zijn de gebruikers
niet alleen comfortabel maar hun omgeving is ook vrij van hinderlijke geuren en schadelijke
concentraties van verontreinigende stoffen. Thermisch comfort verzorgen is niet alleen
wenselijk om productieve werkomgeving te creëren, maar in vele gevallen heeft dit ook een
directe invloed op de gezondheid van de gebruikers. Andere factoren die door een HVAC-
installatie moeten worden verzorgd zijn ook zuiver, gezond en geurvrij binnenklimaat. Deze
factoren worden vaak als IAQ aangeduid. Goede IAQ bewaken betekent gasvormige en
deeltjes bevuiling beneden aanvaardbare niveaus te houden. Deze stoffen bevatten onder
andere: koolstofdioxide, koolstofmonoxide, andere gassen en dampen, radioactieve
materialen, micro-organismen, virussen allergenen en gesuspendeerde deeltjes (stof).
Luchtvervuiling is in de meeste gevallen veroorzaakt door mensen en dieren, door vrijstelling
van contaminanten in de ruimte door meubels en processen in de ruimtes, en door het
binnenbrengen ervan door buitenlucht. Contaminanten kunnen zeer duidelijk waarneembaar
zijn zoals bij grote deeltjes en geuren of ze kunnen enkel detecteerbaar zijn met
meetapparatuur of door het effect dat ze hebben op personen. Symptomen zoals hoofdpijn,
misselijkheid en irritaties van ogen en neus kunnen aantonen dat er iets mis is met de IAQ.
Gebouwen die een ongewoon hoog aantal gebruikers hebben die fysieke problemen of
gezondheidsproblemen vertonen, worden aangeduid als gebouwen met het Sick Building
Syndrom (SBS).
De nadruk op goed comfort en gezondheid op het werk en de toegenomen regelgeving en
gerechtszaken leggen een grote verantwoordelijkheid bij bouwheren, architecten, aannemers
werknemers en HVAC-ingenieurs. Deze moeten goed ingelicht en opgeleid, technisch
competent en ethisch verantwoordelijk zijn. Goede IAQ kost namelijk meestal veel geld en
soms komen economische belangen op de eerste plaats. Dergelijke besluiten leiden dan
vaak tot menselijk lijden en veel grotere kosten achteraf.

16.5.5 Veel voorkomende verontreinigende stoffen

16.5.5.1 Koolstofdioxide en andere gassen

Koolstofdioxide is een nevenproduct van het metabolisme van de mens (en alle zoogdieren)
en daardoor zijn CO2-concentraties hoger in gebruikte binnenruimte dan in de buitenlucht. In
dichtbevolkte ruimtes (zoals auditoria) is CO2-concentratie een belangrijke zorg. Dit is niet
omdat er een direct gezondheidsrisico is, maar omdat CO2 een eenvoudig te meten indicator
van de effectiviteit van de ventilatie is. Hierdoor geeft dit op zijn minst een indicatie van de
concentratie van ander gassen; het Environmental Protection Agency (EPA) raadt een
maximaal niveau van 1000 ppm voor continue CO2 blootstelling aan, voor scholen en
residentiële lokalen en ook als richtlijn voor ander gebouwen. CO2 draagt in belangrijke mate
bij aan de concentratie van mensen.

Onvolledige verbranding van fossiele brandstoffen en tabaksrook zijn twee belangrijke


bronnen van CO. Gebouwen met parkeergarages hebben bijvoorbeeld een hoger CO
aanwezigheid. HVAC-installaties die verse lucht op grondniveau aanzuigen in starten met
grote verkeersdrukte kunnen onaanvaardbare CO concentraties veroorzaken. Slecht
geventileerde fornuizen, ketels, warmwaterboilers zijn vaak de oorzaak van CO productie.
CO is een giftig gas en concentraties hoger dan 15 ppm kunnen de lichaamschemie sterk
beïnvloeden. Reacties van mensen op CO zijn zeer verschillend en effecten kunnen vaak
cumulatief zijn. Hoofdpijn en misselijkheid zijn veel voorkomende symptomen.

XVI/30
Zwaveloxides zijn het gevolg van de verbranding van brandstoffen die zwavel bevatten en
kunnen in het gebouw binnentreden door luchtaanzuiging en lekken in
verbrandingssystemen in het gebouw. Als ze gemengd worden met water, vormen ze
zwavelig zuur dat voor de meeste slijmvliezen irriterend is, en ademhalingsmoeilijkheden en
astmatische aanvallen kan veroorzaken.

Stikstofoxides worden geproduceerd door verbranding met lucht op hoge temperatuur. Ze


komen meestal het gebouw binnen via luchtverversing, waarbij ze buiten werden
geproduceerd in verbrandingsmotoren en industriële processen. Maar ook interne
verbranding kan tot de productie ervan in een gebouw leiden. Er bestaan verschillende
opvattingen over de schadelijkheid ervan, maar zolang er geen duidelijke uitspraak is,
gebiedt het voorzichtigheidsbeginsel dat hoge concentraties moeten vermeden worden.

Radon is een natuurlijk voorkomend radioactief element, dat voorkomt van het verval van
radium en het heeft de laatste tijd veel aandacht gekregen. Het grote gevaar van Radon is
dat het longkanker kan veroorzaken. Radon kan een gebouw binnendringen vanuit de grond
via barsten in de vloer en keldermuren, via het grondwater of leidingwater of via
bouwmaterialen die uranium of thorium bevatten. Het indringdebiet hangt af van de
drukverschillen, waardoor het bewaren van een overdruk in een ruimte een methode is om
toevoer te vermijden. Andere maatregelen zijn de ventilatie kruipkelder en het dichten van
barsten in ondergrondse ruimtes. Voor de veiligheid van personen zal de concentratie laag
genoeg moeten worden gehouden om de blootstelling aan mensen tot beneden 4 picocurries
per liter lucht te beperken.

16.5.5.2 Vluchtige Organische Componenten (E; Volatile Organic Compounds) VOCs

Een veelheid aan organische chemische componenten komen voor in een modern gebouw
komende van verbrandingsbronnen, pesticiden, bouwmaterialen, afwerkingslagen,
reinigingsproducten, solventen en planten en dieren. Gelukkig komen ze meestel voor in
concentraties die lager liggen dan aanvaarde normen. Sommige gebruikers zijn echter
overgevoelig voor bepaalde chemische elementen en dus is een binnenruimte voor hen
soms een probleem.
Formaldehyde gas, een veel voorkomend product als gevolg van allerlei lijmen en verven, is
irriterend voor ogen en slijmvliezen. Het is verantwoordelijk voor een aantal astmatische en
immunoneurologische reacties en wordt beschouwd als kankerverwekkend. Formaldehyde,
gebruikt in tapijten, vezelplaat, isolatie, textiel, papierproducten, cosmetica, shampoo’s en
phenolhoudende plastics komt vooral via deze producten een gebouw binnen. Deze
producten ademen gedurende lange tijd formaldehyde uit, doch vooral gedurende het eerste
jaar van gebruik. Aanvaardbare concentraties liggen op 1 ppm als een tijdsgewogen acht uur
gemiddeld, en voor woningen lijkt 0.1 ppm een voorzichtige bovenlimiet.

16.5.5.3 Deeltjes

Een typisch staal van buitenlucht bevat roet, rook, zand, klei, vergane deeltjes van planten
en dieren, pluizen en plantenvezels, schimmelsporen, bacteriën, planten pollen en andere
levende organismen. De afmetingen van deze deeltjes kunnen sterk variëren van minder dan
0.01 µm tot de afmetingen van bladeren en insecten. Figuur 16.27 toont een breed spectrum
van deeltjes en mogelijke gasreinigingstechnieken die er effectief voor kunnen zijn.
Als de deeltjes gesuspendeerd zijn in de lucht, spreekt men van airosollen. Als buitenlucht
wordt binnengebracht, zal deze bijkomend worden bevuild door menselijke bronnen en
activiteiten, meubels en toestellen en huisdieren. Microben en besmettelijke organismen
kunnen zelfs overleven en vermenigvuldigen in gunstige binnencondities.

XVI/31
Figuur 16.27. Eigenschappen van deeltjes

Tabaksrook is een van de grootste problemen om goede luchtkwaliteit te bewaren en de


bezorgdheid hieromtrent is toegenomen nu vaststaat dat dit een grote invloed heeft op
longziektes en kanker in het bijzonder. Allergieën komen veelvuldig voor in onze moderne
maatschappij. Binnenlucht kan veel deeltjes bevatten waarvoor mensen allergieën zijn,
zowel komende uit de buitenlucht en deze veroorzaakt binnen zoals vezels, schimmel en stof
komende van tapijten en bedlinnen.

XVI/32
16.5.6 Methodes ter controle van verontreinigingen

Er zijn 4 methodes om een goede IAQ te bekomen in een gebouw:

1 eliminatie van bronnen of wijziging ervan


2 gebruik van buitenlucht
3 verdeling van lucht over de ruimte
4 lucht reinigen.

16.5.6.1 Bron eliminatie en wijziging

Deze methode is vaak de meest effectieve voor de verwijdering van verontreinigingen die
niet direct door menselijke activiteit worden veroorzaakt. Voor nieuwe gebouwen wordt exact
gedefinieerd welke soort materialen voor vloerbekleding mag worden gebruikt, welk type
meubels, …. In een bestaand gebouw betekent dit bij verbouwingen de bouwdelen nagaan
die VOC’s uitstoten en als deze niet essentieel zijn voor de functies van het gebouw, deze
verwijderen.
Een rookverbod is intussen een algemeen aanvaarde maatregel in openbare gebouwen. In
sommige gebouwen wordt aan rokers vaak een aparte ruimte ter beschikking gesteld, die
dan afzonderlijk wordt geventileerd.
Opslag van verven, solventen, reinigingsproducten, en andere vluchtige componenten in een
gebouw of dicht bij een gebouw, kan vaak een sterke invloed hebben op de VOC
concentraties in het gebouw. Vaak worden deze materialen dan ook opgeslagen in apart
geventileerde kasten of containers.

16.5.6.2 Gebruik van buitenlucht

In figuur 16.28 worden de verschillende luchtstromen die in een gebouw voorkomen


weergegeven. Pulsielucht (E: supply air) is de lucht die wordt toegevoerd aan de
geconditioneerde ruimte, en wordt gebruikt voor ventilatie, verwarming, koeling, bevochtiging
of ontvochtiging. Ventilatielucht (E: ventilation air) is dat deel van de pulsielucht dat bestaat
uit buitenlucht gemengd met recirculatielucht die werd behandeld om te voorzien in
voldoende binnenluchtkwaliteit (hygiënische ventilatiedebiet). Ruimtes die gedurende enige
tijd in gebruik zijn, moeten worden voorzien van een zekere hoeveelheid buitenlucht om de
luchtkwaliteit te bewaren. Aangezien buitenlucht normaliter moet worden behandeld voordat
die wordt ingeblazen in de ruimte, leggen economische beschouwingen op dat een minimum
aan verse lucht wordt gebruikt. Enkel bij gunstige buitenluchtcondities zal meer buitenlucht
worden gebruikt als deel van de koeling. In vele gevallen zal het pulsiedebiet groter zijn dan
het ventilatiedebiet, omdat ook comfort moet worden verzekerd (thermisch en vochtigheid).
Soms legt echter het hygiënisch ventilatiedebiet een minimum op aan dit pulsiedebiet.
Buitenlucht (E: outdoor air) is lucht onttrokken aan de omgeving en werd dus nog niet
gecirculeerd door het gebouw. Een deel van de buitenlucht komt binnen door infiltratie (E:
infiltration) doorheen barsten en openingen tussen bouwdelen, zoals vloeren, muren en
plafonds. Het grootste deel van buitenlucht is in geconditioneerde gebouwen echter
afkomstig van de HVAC installatie. Er wordt normaliter aangenomen dat buitenlucht geen
contaminanten bevat, maar dit is niet steeds zo. Er bestaan richtlijnen voor aanvaarde
concentraties in de buitenlucht. Tabel 16.5 geeft waarden die door de United States
Environmental Protection Agency (EPA) worden gegeven.
Recirculatielucht (E: recirculation air) is lucht die wordt afgezogen uit de geconditioneerde
ruimte en bedoeld is voor hergebruik als pulsielucht. Deze verschilt enkel van de
extractielucht (E: return air) met een fractie die wordt afgevoerd naar de omgeving
(afblaaslucht, E: exhaust of relief air). De compensatie of suppletielucht (E: make-up air) is
de lucht die wordt toegeleverd om de afblaaslucht en de exfiltratie te compenseren.

XVI/33
Figuur 16.28. Luchtdebieten in een HVAC installatie

Tabel 16.5. Buitenluchtkwaliteitnorm van USEPA

Exfiltratielucht is het deel van de lucht die naar buiten lekt door barsten en openingen tussen
bouwdelen. Exfiltratie en/of infiltratie hangen af van de drukverschillen tussen binnen en
buiten en de drukverliescoëfficiënten van de openingen.
Soms wordt ook nog lucht direct uit de ruimte verwijderd via een afzuigventilator.

Er zal steeds een evenwicht bestaan tussen de hoeveelheid lucht die binnentreedt in de
ruimte en deze die buitentreedt. Zo ook voor de lucht die het luchtbehandelingssysteem in en
uittreedt. Voor de verontreiniging gelden eveneens de massabalansen. Via figuur 4-7 kan de
balans voor de concentraties van de respectievelijke verontreinigingen worden gemaakt. Dit
wordt:
& C +N
Q & =Q& C (16.44)
t e t s

XVI/34
met
Qt het debiet waarmee de lucht binnen en buitengaat uit het lokaal
Cs de concentratie van een component in de ruimte
N de productie van een component in de ruimte
Ce de concentratie van de component in de intredelucht.

In de meeste HVAC-systemen ligt de nadruk op het behouden van uniforme condities in de


bewoonde ruimte. De bewoonde ruimte (E: occupied zone) is dat deel van de ruimte gelegen
tussen de vloer en 1.8 m boven de vloer en 0.6 m verwijderd van de muren en vaste
airconditioningelementen. In de meeste gevallen echter is de menging in de zone niet
volmaakt, waardoor een deel S van de pulsielucht wordt kortgesloten en niet in de bewoonde
zone terecht komt (figuur 16.29). Hierdoor zal een deel van de buitenlucht niet nuttig worden
gebruikt en onmiddellijk weer worden afgeblazen zonder de nuttige reductie van
verontreinigingen te hebben gerealiseerd. De effectiviteit van het gebruik van de buitenlucht
kan worden gedefinieerd als:

& −Q
Q &
E oa = o
&
oe (16.45)
Q o
met
Q0 het debiet aan verse buitenlucht dat wordt aangezogen
Q0e het debiet aan buitenlucht dat ongebruikt wordt uitgeblazen.

Figuur 16.29. Luchtverdeelsysteem

Uit figuur 16.29 volgt, met R de fractie van de extractielucht die wordt gerecirculeerd, dat het
debiet aan buitenlucht dat wordt toegeleverd aan de ruimte is:

& =Q
Q & + RSQ
& (16.46)
os o os

Het deel buitenlucht dat niet gebruikt wordt en weer wordt afgezogen is:

& = (1 − R)SQ
Q & (16.47)
oe os

Dit geeft dan:


1− S
E oa = (16.48)
1 − RS
Vergelijking (16.48) geeft dus de effectiviteit aan waarmee de buitenlucht wordt gebruikt als
functie van de stratificatiefactor S en de recirculatiefactor R. Als de menging volmaakt is, zal

XVI/35
S = 0, waardoor Eoa = 1. Als het afblaasdebiet klein wordt, zal R 1 benaderen, waardoor Eoa
eveneens dicht bij 1 komt te liggen.

Om het hygiënische ventilatiedebiet te bepalen wordt uitgegaan van richtlijnen en normen.


Hierin wordt het minimaal debiet vastgelegd dat nodig is voor verschillende types van lokalen
en ventilatiesystemen. Tabel 16.6 geeft een opsomming van dergelijke condities. Bijkomend
worden ook aanwijzingen gegeven voor reiniging en inblaassystemen. De benodigde
debieten worden gegeven in l/h/persoon als de mens verantwoordelijk is voor de
verontreiniging en voor de rest in liter/h/m².
Een andere methode is het opleggen van beperkingen aan de toegelaten concentraties aan
stoffen in de ruimte. Op basis van de hoger besproken massabalansen kan dan het
ventilatiedebiet worden bepaald. Een voorbeeld hiervan is de maximaal toegelaten CO2 van
1000 ppm.

16.5.6.3 Luchtverdeling over de ruimte

In sommige gevallen, zoals in een industriële, omgeving is het wenselijk menging van de
lucht in de bewoonde zone te bepreken. Dit kan worden gerealiseerd door een of ander vorm
van displacement ventilation (verplaatsingsventilatie). Hierbij worden lucht op een weinig
lagere temperatuur dan de ruimte met lage snelheid toegevoerd dicht bij de vloer. De
afvoerroosters zijn dicht bij het plafond geplaatst. De stroming van de ventilatielucht is in
essentie vertikaal georiënteerd in het lagere gedeelte van de ruime en wordt gerecirculeerd
in de bovenste zone. Er ontstaat een verticale temperatuursgradiënt over de bewoonde
ruimte die bij goed ontwerp tot 3°C beperkt blijft.
In sommige gespecialiseerde ruimtes zoals clean rooms wordt vaak een uni-directioneel
stroming opgelegd. In dit geval wordt bijvoorbeeld lucht toegevoerd door het plafond en door
de vloer afgezogen, of van de ene zijde naar de andere geblazen.
Lokale ventilatie wordt toegepast om ventilatie, verwarming en koeling te voorzien op een
werkplek, zoals een lastoestel, chemische analyse bank, …. De gebruikers wordt vaak
controle gegeven over het aan/uit schakelen van de afzuiging, of het regelen van het debiet.
Als contaminanten zeer lokaal worden vrijgegeven zullen deze worden afgevoerd voor ze de
rest van de ruimte bereiken. Dit wordt gedaan door het realiseren van drukverschillen met
een afzuigventilator, of door zorgvuldig plaatsen van inlaat- en afzuigroosters. Er moet mee
rekening gehouden worden dat de richting van de luchtstroming moeilijk te controleren is
door afzuiging alleen. Ook kan afzuiging vaak niet voorkomen dat de VOC’s langs de
gebruikers stromen voor ze het lokaal verlaten.

16.5.6.4 Luchtreiniging

Verse buitenlucht is steeds nodig om een gebouw van voldoende zuurstof te voorzien en om
CO2 en andere gassen geproduceerd door de gebruikers af te voeren. Buitenlucht dient
echter vaak zelf gereinigd te worden omdat deze zoals hoger beschreven zelf
verontreinigingen bevat. Reiniging wordt dan ook steeds gebruikt samen met de hoger
besproken methodes.

XVI/36
XVI/37
XVI/38
XVI/39
Tabel 16.6. Luchtverversingsdebieten voor typische gebouwen

Gasverwijdering

Schadelijke componenten kunnen worden verwijderd door absorptie, fysische adsorptie,


chemisorptie, catalyse en verbranding. In sommige gevallen kunnen op deze wijze ook
deeltjes worden verwijderd.
Absorbers worden het meest gebuikt in ruimtetuigen en duikboten. Vaste en vloeibare
absortiestoffen nemen CO2 en CO op en geven zuurstof weer af aan de geconditioneerde
ruimte. Gaswassers met water die worden gebruikt om temperatuur en luchtvochtigheid te
regelen, verwijderen tegelijk deeltjes en gassen door absorptie in het water.
Er kunnen ook additieven worden toegevoegd voor de verwijdering van specifieke
componenten. Gaswassing kan ook gebeuren met ander vloeistoffen dan water. Deze
moeten wel reukloos zijn en niet terecht komen in de luchtstroom.
Adsorptie is de adhesie van moleculen aan een oppervlak van een vaste stof (de adsorber),
terwijl absorptie de oplossing is in een vloeistof. Adsorbers moeten een grote vrijgestelde
oppervlakte hebben, en ze zijn vaak poreus. Actieve koolstof is een veelgebruikte stof. De
actieve koolstof is minst effectief voor de lichtere componenten (zoals ammoniak en
ethyleen) maar zeer effectief voor zwaardere gassen. Andere stoffen worden geïmpregneerd
op de koolstof om specifieke componenten vast te houden.
Chemisorptie is gelijkaardig als fysische adsorptie. Het verschil is dat de moleculen nu
worden chemisch gebonden op het oppervlak, waardoor enkel zeer specifieke componenten
kunnen worden verwijderd.
Bij catalyse treden ook chemische reacties op aan het oppervlak van de catalysator. De
gasvormige polluent reageert echter niet stochïometrisch met de catalysator zelf. Aangezien
de catalysator niet wordt verbruikt, heeft deze methode een langere levensduur (langere tijd
tussen vervanging) dan bij de vorige methodes. Als zuurstof door de catalysator reageert
met de polluenten, dan spreken we van catalytische verbranding.
Vaak worden geuren als oncomfortabeler ervaren dan de aanwezigheid van de gassen zelf.
Deze geuren verdwijnen echter vaak niet als polluenten worden verwijderd. In dat geval is de
enige maatregel het maskeren van de geuren. Dit gebeurt door injectie van stoffen die
aangenaam ruiken en niet schadelijk zijn.

XVI/40
Deeltjesverwijdering – filteren

Zoals eerder besproken bevindt er zich een grote variatie aan deeltjes in zowel binnen- als
buitenlucht. Het is dan ook niet mogelijk een toestel te bouwen dat voor alle deeltjes
geschikt is. Voor clean-rooms in de elektronica is er een veel strengere eis aan de
toelaatbare deeltjes gesteld dan in kantoren of hospitalen.
De belangrijkste kenmerken van deeltjes die de prestatie van een luchtreiniger beïnvloeden
zijn:
• afmeting en vorm
• gewicht
• concentratie
• elektrische eigenschappen.

Deeltjesreinigers verschillen sterk in afmeting, vorm, installatiekost en bedrijfskost. De


belangrijkste ontwerpparameters is de graad van zuiverheid die moet worden bereikt. Voor
verschillende types kunnen volgende parameters worden gebruikt om ze onderling te
vergelijken:
• effectiviteit
• stromingsweerstand
• stofcapaciteit.

Effectiviteit is de mate waarin een filter in staat is deeltjes uit een luchtstroom te halen.
Figuur 16.30 toont de effectiviteit voor vier verschillende high performance filters in functie
van de afmeting van de deeltjes. Kleine deeltjes zijn het moeilijkst om uit te filteren. Als
toepassingen worden gebruikt met droge filters en lage stof concentraties moet de initiële
effectiviteit worden gebruikt bij ontwerp, omdat over de tijd toeneemt met de hoeveelheid stof
die werd opgenomen.

Figuur 16.30. Filtereffectiviteit

XVI/41
De stromingsweerstand is het ladingsverlies bij een gegeven debiet. Dit is een belangrijke
parameter voor de operationele kost.
De stofcapaciteit is de hoeveelheid stof die een filter kan bevatten onder een geven
luchtdebiet, waarbij de drukval onder een bepaalde waarde blijft of de effectiviteit hoog
genoeg blijft. Gegevens over de filter uit figuur 16.30 staan in tabel 16.7.

De mechanismen waarmee de filters werken zijn te onderscheiden als:

• zeven
• directe interceptie
• neerslaan
• diffusie
• elektrostatisch.

De veelvoorkomende filters kunnen worden opgedeeld in 4 groepen:

• vezelachtige materialen filters


• vernieuwbare media filters
• elektrische filters
• combinatie filters.

Luchtreiniging is reeds jaren in gebruik om de luchtkwaliteit van verse lucht in een gebouw te
verbeteren, om onderdelen, zoals warmtewisselaars, te beschermen, en om
verontreinigingen te verwijderen die door recirculatie zouden worden geïntroduceerd. Door
de toegenomen aandacht voor IAQ zijn er veel nieuwe technieken in gebruik genomen.
Modern HVAC design legt niet enkel de nadruk op de uitfilteren van deeltjes, maar ook op
het voorkomen van VOC en de vernietiging ervan.

XVI/42
Tabel 16.7. Filtereigenschappen

XVI/43

You might also like