Professional Documents
Culture Documents
T.I.H16. Binnenluchtkwaliteit en Vochtige Lucht PDF
T.I.H16. Binnenluchtkwaliteit en Vochtige Lucht PDF
Inleiding
Luchtvochtigheid is een belangrijke parameter naast temperatuur om comfort in gebouwen te
garanderen. Relatieve luchtvochtigheid en temperatuur zijn sterk met elkaar verbonden. Het
is daarom van groot belang dat een HVAC-ingenieur hun onderlinge samenhang begrijpt. Dit
stelt hem/haar in staat niet alleen comfort te controleren in gebouwen maar eveneens de
nodige apparatuur tot dit doel te ontwerpen.
In 1911 werden door Willis H. Carrier de eerste psychometrische curven gepubliceerd. In
Technische thermodynamica werd reeds de basis van psychrometrie besproken. In deze
cursus zal dit eerst kort worden herhaald en worden ingegaan op de technische realisaties
van luchtvochtigheidcontrole.
Voor lucht geldt dat de ideale gaswet onder atmosferische condities goede
overeenstemming geeft met de realiteit:
p
pv = = R aT (16.1)
ρ
Ra = 287 J/Kg K
XVI/1
Voor de meeste situaties wordt lucht gezien als een mengel van gassen met enkel
waterdamp. Voor waterdamp mag onder de condities die optreden in vochtige lucht (lage
partieeldruk) aangenomen worden dat deze eveneens een ideaal gas is, met als
gasconstante:
Rv = 462 J/kg K
ook wel geschreven als de som van de partieeldruk van alle gassen en deze van waterdamp,
omdat de gassen als niet variabel worden beschouwd:
p = pa + p v (16.3)
mv
ω= (16.4)
ma
Weer wordt hier als referentie de massa droge lucht gebruikt, omdat die meestal niet
varieert.
p / p pv
φ= v = (16.5)
ps / p ps
Verzadiging treedt op als de partieeldruk (pv) van waterdamp gelijk wordt aan de
verzadigingsdruk van waterdamp bij de temperatuur van de lucht. De relatieve
luchtvochtigheid bereikt dan de waarde 1 of 100 %.
Gebruik makend van de ideale gaswet kan een verband worden afgeleid tussen absolute en
relatieve luchtvochtigheid:
p V p VM v
mv = v = v (16.6)
R vT RT
p V p VM a
ma = a = a (16.7)
RaT RT
Mvpv
ω= (16.8)
Ma pa
18.015p v p
ω= = 0.6219 v (16.9)
28.965p a pa
XVI/2
ωp a
zodat φ= (16.10)
0.6219p s
De enthalpie van vochtige lucht is gedefinieerd ten opzichte van de massa droge lucht
(wegens de niet wijzigende hoeveelheid hiervan) zodat:
h = h a + ωh v (16.11)
Als droge lucht en waterdamp onder atmosferische toestand worden beschouwd als perfecte
gassen, is enthalpie enkel functie van temperatuur en zal de warmtecapaciteit constant zijn
zodat, mits keuze van 0°C als referentietoestand :
h a = c pa t (16.12)
h v = h fg + c pv t (16.13)
Met een psychrometer kan de natte bol temperatuur worden bepaald die vrij dicht
overeenstemt met de adiabatische saturatietemperatuur (zie thermodynamica). Met een
extra meting van de droge bol temperatuur, komen we tot een verband waaruit de
luchtvochtigheid kan worden afgeleid.
Richard Mollier was de eerste die een grafische voorstelling produceerde (Mollierdiagram)
waarin enthalpie op een as werd geplaatst als functie van de luchtvochtigheid en droge
temperatuur. Dit was de eerste psychrometrische kaart. Moderne versies worden door
ASHRAE (American Society of Heating, Refrigeration and Air-Conditioning Engineers,
www.ashrae.com) op gelijkaardige principes gerealiseerd. Deze zijn heden ten dage ook
beschikbaar in elektronische versie.
De droge bol temperatuur (E: dry bulb temperature) staat op de abscis. De lijnen van
constante natte bol temperatuur (E: wet bulb temperature) liggen parallel met een lichte
helling. Het vochtgehalte (E: humidity ratio) staat op de ordinaat. De saturatielijn is een
gekromde lijn aan de bovenzijde van het diagram. Op deze lijn komen droge, natte bol
temperatuur en dauwpunttemperatuur samen. Lijnen van constante relatieve
luchtvochtigheid hebben een gelijkaardige vorm als de saturatielijn en liggen in het diagram
onder deze lijn.
Lijnen van constante enthalpie vertrekken aan de linkerzijde van het diagram en eindigen
onderaan rechts, via een schuin gehelde rechte. De natte bol temperatuur lijnen lijken ermee
parallel te zijn en samen te vallen, maar ze divergeren naar de saturatielijn toe.
Tenslotte zijn er lijnen van constant specifiek volume (betrokken opnieuw op de massa droge
lucht) getekend, die een sterke helling hebben.
XVI/3
Bovenaan links op het diagram staat nog een zogenaamde protractor. Deze geeft op een
schaal de verhouding van de voelbare enthalpieinhoud tot de totale enthalpie en op de
andere de verhouding van enthalpie tot vochtgehalte.
Als lucht wordt verwarmd, dan wordt het proces in een psychrometrisch diagram voorgesteld
door een horizontale lijn, als er geen vochttoevoer of afname is. Het vochtgehalte is dan
namelijk constant. Deze processen komen voor als vochtige lucht doorheen een
warmtewisselaar stroomt. Als de wand van het warmtewisselende oppervlak op een
temperatuur lager dan het dauwpunt staat bij koeling, zal er condensatie optreden. Dan moet
met de nodige omzichtigheid worden tewerk gegaan.
Figuur 16.1 geeft een schema van een verwarmings- of koelproces.
h1 h2
ω1 ω2=ω1
& a h 2 + q& = m
m & a h1 (16.15)
h1 = h a1 + ω1h v1 (16.16)
en h 2 = h a2 + ω2 h v2 (16.17)
Deze kunnen ook direct worden afgelezen van het psychrometrisch diagram. Figuur 16.2
toont verwarming of koeling.
XVI/4
h
h1
h2
ω1= ω2
q& s = m
& a cp (t1 − t 2 ) (verwarming) (16.18)
q& s = m
& a cp (t 2 − t1 ) (koeling) (16.19)
Als vochtige lucht over een oppervlak stroomt dat zich op een temperatuur bevindt die lager
is dan het dauwpunt, zal een deel van de waterdamp condenseren en de luchtstroom
verlaten.
Figuur 16.3 toont een schema van een koel- en ontvochtigingstoestel, terwijl figuur 16.4 het
proces in een psychrometrisch diagram toont. Hoewel het eigenlijke procesverloop wordt
bepaald door het verloop van de wandtemperatuur, stromingssnelheid en massa- en
warmteoverdracht, kan de netto warmte- en massaoverdracht als functie van begin- en
eindtoestand worden bepaald, welke geen van beiden op de saturatielijn hoeven te liggen.
De energiebalans (figuur 16.3) geeft
& a h1 = q& + m
m & a h2 + m
& whw (16.21)
XVI/5
en de massabalans voor water in de lucht is:
& a ω1 = m
m & w +m
& a ω2 (16.22)
q& = m
& a (h1 − h 2 ) − m
& a (ω1 − ω2 )h w (16.23)
h1 h2
ω1 ω2
hw
h1
h3
h2
ω1
h
ω3
Vergelijking 16.23 geeft de totale warmte afgegeven door de lucht. De tweede term is
normaliter klein ten opzichte van de eerste term van het rechterlid, en wordt dan ook vaak
verwaarloosd.
Het koel- en ontvochtigingsproces omvat zowel voelbare als latente warmteoverdracht. De
voelbare warmte wordt geassocieerd met een daling van de droge bol temperatuur; de
latente warmteoverdracht met de daling in vochtgehalte.
Beide delen kunnen worden uitgedrukt als:
q& s = m
& a cp (t1 − t 2 ) (16.24)
XVI/6
en q& l = m
& a (ω1 − ω2 )h fg (16.25)
Als we kijken naar figuur 16.4 kunnen we latente warmte ook uitdrukken als:
q& l = m
& a (h1 − h 3 ) (16.26)
De voelbare warmte factor (E: sensible heat factor SHF) is dan gedefinieerd als q& s / q& . Deze
parameter wordt getoond op de schaal van de halve cirkel in het diagram. Merk op dat de
SHF negatief kan zijn. We nemen aan dat warmte die wordt toegevoerd aan een systeem
een positief teken draagt. In het koel- en ontvochtigingsproces zijn dan qs en ql beide
negatief, zodat de SHF positief is. In het geval dat er een grote vochtopname is met een
daling van de luchttemperatuur tot gevolg, zal de SHF negatief zijn.
Een toestel dat vochtige lucht verwarmd en bevochtigd is te zien in figuur 16.5. Dit proces is
meestal nodig om comfort gedurende de wintermaanden te realiseren.
h1
ω1 h2
ω2
hw
Figuur 16.5. Verwarmen en bevochtigen, controlevolume
& a h1 + q& + m
m & whw = m
& a h2 (16.28)
& a ω1 + m
m &w =m
& a ω2 (16.29)
h 2 − h1 q&
= + hw (16.30)
ω2 − ω1 m & a (ω2 − ω1 )
XVI/7
h 2 − h1 q&
of = + hw (16.31)
ω2 − ω1 m &w
Deze vergelijking beschrijft een rechte lijn in het psychrometrisch diagram (figuur 16.6) die
de begin- en eindtoestand verbindt.
h2
hχ
h
ω2
h1
ω1
Er kan een grafische procedure worden gebruikt om het verloop van 1 naar 2 te bepalen, die
volgt uit het circulair diagram bovenaan links.
De verhouding van de enthalpieverandering tot de verandering van het vochtgehalte is
gegeven door:
∆h h 2 − h1 q&
= = + hw (16.32)
∆ω ω2 − ω1 m &w
Dit komt overeen met een lijn parallel aan de protractor lijn met de juiste warmte-input en
vochtinput.
Alhoewel het proces door één lijn kan worden voorgesteld, is dit in praktijk vaak gerealiseerd
door twee processen: verwarming en bevochtiging. Dit kan worden voorgesteld door de
combinatie van de twee processen in volle lijn in figuur 16.6 met χ het eindpunt van het
verwarmingsproces bij constante luchtvochtigheid. Van χ naar 2 wordt bevochtigd met
stoom, zodat de temperatuur licht stijgt.
Als enkel vocht wordt toegevoegd aan de lucht, wordt vergelijking (16.30):
h 2 − h1 ∆h
= hw = (16.33)
ω2 − ω1 ∆ω
XVI/8
De protractor toont een schaal van plus oneindig tot min oneindig, omdat de verhouding van
de enthalpieverandering tot de verandering in vochtgehalte alle waarden kan aannemen. In
theorie betekent dit dat het adiabaat bevochtigingsproces langs vele banen kan
plaatsgrijpen, afhankelijk van de enthalpie van het toegevoegde water. In praktijk wordt water
gebruikt op 10°C tot waterdamp op 120°C, zodat een praktisch gebied kan worden bepaald
zoals getoond op figuur 16.7.
∆h/∆ω
Mengen van twee luchtstromen komt vaak voor in airconditioningsystemen. Menging gebeurt
meestal onder stationaire adiabatische condities. Figuur 16.8 illustreert zo een proces. De
energiebalans geeft
& a1h1 + m
m & a2 h 2 = m
& a3h 3 (16.34)
h1
ω1 h3
ω3
h2 ω2
& a1 + m
m & a2 = m
& a3 (16.35)
XVI/9
De massabalans voor de waterdamp is:
& a1ω1 + m
m & a2ω2 = m
& a3ω3 (16.36)
Combineren van vergelijkingen (16.34), (16.35) en (16.36) en eliminatie van ma3 geeft
h 2 − h 3 ω2 − ω3 m&
= = a1 (16.37)
h 3 − h1 ω3 − ω1 m& a2
De toestand van de gemengde stroom (3) ligt op een rechte lijn tussen de ingangstoestand
(2) en (3).
Volgens vergelijking (16.37) is de lengte van de lijnstukken op vochtgehalte as en de
enthalpieas evenredig met de verhouding van de massadebieten droge lucht:
& a1 32
m & a1 32
m & a2 32
m
= , = , = (16.38)
& a2 13
m & a3 12
m & a3 12
m
Dit kan makkelijk worden aangetoond door vergelijking (16.37) op te lossen naar h3 en ω3:
& a1
m
h +h
& a2 1 2
m
h3 = (16.39)
m&
1 + a1
m& a2
& a1
m
ω + ω2
& a2 1
m
en ω3 = (16.40)
m&
1 + a1
m& a2
Het is duidelijk dat deze vergelijkingen een rechte lijn voorstellen door 1 en 2 als de
massaverhouding constant is. Het is ook duidelijk dat de locatie van 3 bepaald wordt uit de
verhouding van ma1/ma3. Dit geeft een zeer eenvoudige grafische procedure om dit probleem
aan te pakken.
XVI/10
Deze SHF is gerelateerd met de parameter ∆h/∆ω. Een aantal voorbeelden zullen het nut
van deze definitie weergeven.
Voorbeeld 1
Lucht op 15°C droge bol en 14°C natte bol wordt aan een ruimte toegevoerd met een debiet
van 0.5 m³/s. De voelbare warmtefactor van de ruimte is 0.7 en de ruimte moet op 24°C
droge bol worden gehouden. Bepaal de voelbare en latente warmtelast van de ruimte.
h1
h2
ω
Met figuur 16.9 kan dit eenvoudig worden opgelost. Neem de lijn met waarde 0.7 op de
protractor. Een parallelle lijn wordt dan getekend vanuit de beginsituatie (15°C db, 14°C nb)
en het snijpunt met de 24°C db lijn wordt bepaald, wat de finale toestand is. De volledige
warmtetoevoer aan het proces is:
q& = m
& a (h 2 − h1 )
Q& 0.5
en &a =
m = = 0.605 kg / s
v1 0.827
q& s = q(SHF)
& = 8.04(0.7) = 5.63 kW
Lijn 1-2 met de verlenging naar links wordt de conditielijn (E: condition line) voor de ruimte
genoemd. Als de toestand 2 van de ruimte als vast mag worden beschouwd, zal lucht die
wordt ingeblazen met een toestand op deze lijn voldoen aan de belastingsvoorwaarden.
XVI/11
Echter, naargelang de inblaastoestand wordt gewijzigd, zal een verschillend luchtdebiet
nodig zijn. Dit zal toenemen als de toestand 1 opschuift naar 2.
Voorbeeld 2
Een geven ruimte moet worden geconditioneerd op 25°C db en 18 °C nb. De totale
warmtewinst van de ruimte werd bepaald op 17.6 kW, waarvan voelbare warmte 12.3 kW is.
De verse lucht vereist voor de gebruikers is 850 m³/h . De buitenlucht heeft een relatieve
luchtvochtigheid van 55 % en een temperatuur van 32°C. Bepaal de hoeveelheid en
toestand van de lucht die moet worden toegevoerd en de capaciteit van de koel- en
ontvochtigingsinstallatie.
Een vereenvoudigd schema is gegeven door figuur 16.10. De SHF is gegeven door
12.3
SHF = = 0.7
17.6
25 °C
850 m³/h 25 °C
18 °C
17.6 kW
12.3 kW
& a 2 h 2 + q& = m
m & a3h 3
of q& = m
& a2 (h 3 − h 2 )
q&
en & a2 =
m
h3 − h 2
XVI/12
17.6 kga
Met h3 en h2 volgt dat & a2 = m
m & a3 = = 1.08
69.8 − 53.5 s
3
& =m m
Q 2
& a 2 v 2 = 0.89
s
h0
h1
ω0
h3
ω1
h2
ω2
ω3
h
Alvorens het koel en ontvochtigingsproces kan worden bekeken, moet toestand 1 worden
bepaald.
De massabalans voor menging geeft:
& a0 + m
m & a4 = m
& a1 = m
& a2
&
Q
& a0 =
m 0
v0
kg
& a 0 = 0.266
m
s
De recirculatielucht is dan
kg
& a4 = m
m & a2 − m
& a 0 = 0.814
s
XVI/13
Uit de grafische techniek volgt:
&
31 m 0.266
= a0 = = 0.246
30 m& a1 1.08
31 = 0.246(30)
De lijn die 1 en 2 verbindt, stelt dan het proces voor dat in de airconditioningeenheid
plaatsgrijpt. De energiebalans geeft
q& c = m
& a1 (h1 − h 2 )
De som van qcs en qcl is gekend als de koelbatterij belasting. Omwille van de aanzuiging van
de buitenlucht is deze verschillend van de ruimte koelbelasting.
In een werkelijk systeem is energie nodig om de lucht voort te bewegen en deze wordt
gedissipeerd en toegevoerd aan de lucht. De pulsieventilator bevindt zich net stroomafwaarts
van de koelbatterij en de extractieventilator juist stroomopwaarts van de mengkamer. De
ventilatorenergie leidt tot een stijging van de voelbare temperatuur. Warmte kan ook worden
toegevoerd door de wanden van de leidingen. Deze toenames in temperatuur zijn
voorgesteld op figuur 16.12 als proces 1’-1. Alle ventilatorenergie wordt overgebracht van 1
naar 2. Op dezelfde manier wordt warmte toegevoerd van 3 naar 4 en de afvoerventilator zit
van 4 naar 4’. Toestandsverandering van 2-3 is dezelfde als voorheen. Proces 1’-1 toont aan
dat de capaciteit van de koelbatterij groter moet zijn om extra warmtetoevoer te
compenseren.
XVI/14
ω
h1=h0
ω0
XVI/15
Evaporatieve koeling kan ook worden gecombineerd met klassieke koeling. Er zijn een
aantal mogelijkheden.
Ten eerste, als de buitenlucht wordt gemengd met de retourlucht zonder evaporatieve
koeling zal de ideale mengvoorwaarde vóór de koeling, de toestand 1 zijn op het diagram in
figuur 16.15. De lucht zal dan enkel nog voelbare warmte moeten afvoeren bij koeling tot 2
op de conditioneringslijn.
Ten tweede kan de buitenlucht ook worden gekoeld met evaporatieve koeling tot 0’, en dan
worden gemengd met retourlucht tot toestand 1’. De voelbare warmte afgevoerd bij koeling is
dan slechts 1’2.
Ten derde kan idealiter worden evaporatief gekoeld tot 1”. Dit zal het minste energie vragen
om dan voelbare warmte weg te koelen van 1”-2. Er is dan enkel verse luchttoevoer naar
het lokaal.
Voorbeeld 3
Een ruimte moet worden geconditioneerd op 23,9°C en 50 % relatieve luchtvochtigheid.
Warmteverliezen zijn 65,9 kW voelbare en latente 16,5 kW warmte. De latente verliezen
ontstaan door infiltratie. De buitenlucht staat op 1,7°C en 80 % RLV. Verse lucht behoefte is
0,472 m3/s. Bepaal de hoeveelheid lucht die moet worden toegeleverd aan 49°C en de
afmeting van de ketel en karakteristiek van de bevochtiger.
65.9
SHF = = 0.80
65.9 + 16.5
XVI/16
De energiebalans geeft dan
& a2h2 = q& + m
m & a3h3
of q& = m
& a2 (h 2 − h 3 )
waaruit, uit het psychrometrisch diagram, volgt h2 = 97,7 kJ/kg en h3 = 65,6 kJ/kg, zodat
q& 82.4
& a0 =
m = = 2.6 kg / s
h 2 − h 3 97.7 − 65.6
h2 ω
h3 ω2
h1 ω3
h
ω1
h0
ω0
XVI/17
Om de toestand van 1 te vinden moet een menging worden uitgevoerd van 0 en 4.
De massabalans geeft:
& a0 + m
m & a4 = m
& a1 = m
& a2
of & a4 = m
m & a2 − m
& a0
&
Q
& a0 =
m 0 en v0 = 0.782 m3 / kg
v0
0.472
& a0 =
m = 0.604 kg / s
0.782
& a0
m 0.6
31 = 30 = 30 = 0.235 30
& a1
m 2.6
Toestand 1 bevindt zich dan op 18.9°C db en 13.9°C nb. De lijn 12 op figuur 16.17 stelt het
gecombineerde verwarmings- en bevochtigingsproces nodig voor de installatie. In praktijk
moet dit proces in twee delen worden uitgevoerd. Als nu stoom op saturatie wordt gebruikt
voor de bevochtiging, hw = 2665 kJ/kg, dan is de voelbare warmte nodig:
q& 1a = q& s = m
& a cpa (t χ − t1 )
&v =m
m & a (ω2 − ω1 )
Het is normaliter nodig de lucht voor te verwarmen boven het dauwpunt, door middel van
een voorverwarmer, zodat geen condensatie zou optreden. Figuur 16.18 toont dan de
opstelling. Figuur 16.19 toont het psychrometrisch diagram. De lucht wordt eerst opgewarmd
tot 0’, waarna het wordt gemengd met retourlucht tot toestand 1’. Hierna volgt bevochtiging
tot toestand 2.
XVI/18
Figuur 16.18. Voorverwarmer, schema
XVI/19
ω
XVI/20
De ruimte SHF kan ook verhogen, waardoor de luchtvochtigheid zelfs meer daalt. Dit toont
aan dat de regeling van de watertemperatuur of -debiet wenselijk is. Het waterdebiet doen
dalen, zal punt 2’ naar boven en naar rechts verplaatsen, waardoor de
ruimtebehandelingscurve dichter bij 3 zal eindigen.
Het gedrag van een bypasssysteem wordt getoond in figuur 16.20b. Het ontwerpdebiet komt
voor in punten 2, 3 en 3’, maar een lager debiet komt voor in punt 2’ bij het verlaten van de
koelbatterij. Lucht op toestanden 2’ en 1’ worden gemengd na de warmtewisselaar om
toestand 4 te bekomen. Het volledige ontwerpdebiet en de enthalpieverandering h’3-h4
komen dan overeen met de ruimtebelasting. Merk op dat de vochtigheid van toestand 4 lager
is dan nodig, wat er voor zorgt dat 3’ onder de ontwerpconditie 3 ligt. Opnieuw, als de SHF
van de ruimte kan toenemen, zal verdere daling van de luchtvochtigheid optreden. Bij zeer
kleine ruimtebelastingen kan 4 zeer dicht bij 1’ komen te liggen. In dit geval kan de
luchtvochtigheid in de ruimte hoog worden. Dit is een nadeel van het bypasssysteem.
Regeling van het koud waterdebiet kan dit oplossen.
Een constant luchtdebietsysteem met watertemperatuur of -debietcontrole is voorgesteld in
figuur 16.20c. In dit geval zullen zowel temperatuur als vochtigheid van de lucht, die de
koelbatterij verlaat, toenemen, en de ruimtebehandelingscurve 2’-3’ zal niet op 3 eindigen.
Het kan zelfs voorkomen dat 3’ boven 3 ligt, wat tot discomfort leidt. Vandaar dat
waterregeling nooit alleen voorkomt, maar steeds in combinatie met een bypass of VAV
systeem.
Tenslotte is er het voorbeeld van herverhitting, om deellastregeling te voorzien. Nadat de
lucht de koelbatterij in toestand 2 verlaten heeft, wordt hij verwarmd tot toestand 2’ en komt
binnen op een hogere temperatuur om aan deellast te voldoen.
Een economiser cyclus kan ook worden gebruikt, al moet men zich bewust zijn van diens
beperkingen. Bekijken we figuur 16.21, waar een vollastwerking getoond wordt in volle lijn.
Bij verschuiven van de buitencondities naar 0’, zal de mengtoestand 1’ gelegen zijn ergens
tussen 0’-3. De lucht moet worden gekoeld en ontvochtigd tot 2. De wandtemperatuur (op
dauwpunt) van de koelbatterij mag niet te laag liggen, om nog economisch te kunnen
werken. Als toestand 1’ dichter bij 0’ komt te liggen, zal de wandtemperatuur van de
koelbatterij snel verlagen, en zal snel een situatie bereiken waarbij de proceslijn de natte bol
temperatuurlijn niet meer snijdt, wat een onmogelijke situatie is. Het is duidelijk dat er minder
energie nodig is om de lucht te koelen van 1’ naar 2, dan van 1 naar 2.
h1
h1’
h2
XVI/21
16.5 Comfort en gezondheid
Inleiding
Comfort is de belangrijkste zorg in de HVAC-industrie. Ervaring leert echter dat niet iedereen
ten volle kan worden tevreden gesteld door een enkele instelling van een groep van
parameters. Methodieken worden ontwikkeld om te bepalen welke voorwaarden moeten
worden voldaan om zo veel mogelijk mensen tevreden te stellen. Comfort houdt controle in
van de temperatuur, luchtvochtigheid, luchtbeweging, en stralingsbronnen die interageren
met de gebruikers. Geuren, stof, geluid en trillingen zijn bijkomende factoren die discomfort
kunnen veroorzaken. Goed ontworpen HVAC-systemen slagen erin deze parameters binnen
grenzen te houden die worden opgelegd door de gebruiker, gebouwenstandaarden en goed
ingenieursaanvoelen. Zaken als kledij van de gebruikers en activiteit moeten worden in
aanmerking genomen. De klant is zich meer en meer bewust van comfort van de gebruikers
van het gebouw en de ingenieur wordt gevraagd om zo veel mogelijk gebruik te maken van
de informatie en methodes ter zijner beschikking om deze eisen te realiseren.
In het begin van het HVAC ontwerp was een redelijk comfort tegen een redelijke prijs de
enige eis. Een comfortabele omgeving werd gelijkgesteld aan een gezonde omgeving. In de
jaren 1970 leidde de oliecrisis tot meer luchtdichte gebouwen, met minder ventilatie van
buitenlucht. Het belang van vochtigheidscontrole werd genegeerd, en nieuwe materialen en
technieken werden geïnstalleerd in gebouwen. De activiteiten in een gebouw veranderden
sterk en installaties werden vaak slecht onderhouden. Al deze factoren droegen bij tot
incidenten waarbij de gezondheid van de gebruikers in gevaar kwam. Rechtszaken, publieke
bewustwording, economische factoren en regelgeving droegen er toe bij dat iedereen
betrokken raakte bij de nood aan binnenluchtkwaliteit (E: indoor air quality IAQ) en het meer
veralgemeende begrip binnenomgevingkwaliteit (E: indoor environmental quality IEQ).
Gezondheid van de gebruikers is even belangrijk geworden als comfort.
De hoeveelheid warmte die het menselijk lichaam afgeeft, hangt in sterke mate af van de
uitgeoefende activiteit, leeftijd, alsook afmetingen en geslacht. Het menselijk lichaam
beschikt over een complex systeem om de lichaamstemperatuur op ongeveer 36.9°C te
houden, wat ook de omgevingsvoorwaarden of activiteiten zijn. De meeste volwassen
gezonde personen voelen zich comfortabel als ze er eenvoudig in slagen de thermische
balans met de omgeving te bewaren.
De factoren die de thermische balans van mensen, en dus het thermisch comfort
beïnvloeden zijn:
XVI/22
Zweten heeft een grote invloed op de energieflux die kan worden afgevoerd van de huid door
warmte- en massaoverdracht.
De energie die wordt geproduceerd door het metabolisme hangt sterk af van de activiteit van
een persoon. Een eenheid om de metabolische productie is de met, gedefinieerd als de
metabolische productie van een zittende persoon: 1 met = 58.2 W/m². Voor verschillende
activiteiten is de warmteproductie gegeven in tabel 16.2.
XVI/23
De gemiddelde volwassene heeft een effectieve warmtewisselende oppervlakte van 1.82 m²
en zal dus gemiddeld 106 W produceren als hij/zij neerzit op een rustige manier.
Ten tweede is er dus de hoeveelheid en het type kledij die een persoon draagt. De isolatie
van kledij is meestal beschreven als één enkele equivalente laag die het hele lichaam
bedekt. De isolatiewaarde is uitgedrukt in clo: 1 clo = 0.155 m²°C/W. Een typisch tweedelig
maatpak heeft een waarde van 1 clo, terwijl een short typisch overeenstemt met 0.05 clo. De
werkingstemperatuur en clo waarden die overeenstemmen met optimaal comfort bij 80 %
aanvaardbaarheid zijn gegeven in figuur 16.22.
XVI/24
De belangrijkste indicator die wordt gebruikt om de stralingscondities in een ruimte te
beschrijven is de gemiddelde stralingstemperatuur: de gemiddelde temperatuur van de
individuele blootgestelde oppervlakken van de omgeving. De meest gebruikte meter voor de
bepaling van de gemiddelde stralingstemperatuur is de Vernon bolthermometer, die bestaat
uit een holle zwarte bol waarin in het middelpunt een thermometer is geplaatst. De
evenwichtstemperatuur in de bol (de boltemperatuur) ontstaat uit het evenwicht tussen de
convectieve en stralingswarmteoverdracht tussen de bol en zijn omgeving. Meting van de
boltemperatuur, de luchttemperatuur en de luchtsnelheid leiden tot een praktische manier om
de gemiddelde stralingstemperatuur te bepalen:
4
Tmrt = Tg4 + CV1/ 2 (Tg − Ta ) (16.42)
met
XVI/25
Tabel 16.3. Waarden van de warmtestressindex
16.5.3 Comfortvoorwaarden
ASHRAE geeft als richtlijn voor de indicatie van comfort een schaal die de thermische
gewaarwording in verband brengt met een quotering, de thermische gewaarwordingschaal
(E: thermal sensation scale). Deze is:
+3 hot
+2 warm
+1 slightly warm
0 neutral
-1 slightly cool
-2 cool
-3 cold
XVI/26
ISO norm 7730 bevat computer berekeningsmethodes om de Predicted Mean Vote (PMV)
index te bepalen op basis van energiebalansen. De PMV voorspelt het gemiddelde antwoord
van een grote groep mensen op de gewaarwordingschaal van ASHRAE. De PMV kan
gebruikt worden om de Predicted Percent Dissatisfied (PPD) te bepalen.
In figuur 16.23 zijn de grenzen voor luchtvochtigheid gebaseerd op overweging van droge
huid, oogirritatie, vlotte ademhaling, bacteriegroei en andere vochtgerelateerde fenomenen.
Er moet over gewaakt worden dat condensatie op gebouwenoppervlakken en materialen zou
optreden, door deze wand op voldoende hoge temperatuur te houden.
Het is duidelijk dat zomer- en winterzones overlappen. In deze zone hebben mensen in
zomerkledij een licht koud gevoel, terwijl mensen in winterkledij een lichte warm gevoel
XVI/27
zullen hebben. In realiteit mogen deze grenzen niet als scherp afgelijnd worden gezien,
omdat mensen onderling verschillen in comfortgewaarwordingen. Tabel 16.4 geeft de
bedrijfstemperatuur voor zittende personen in minimale kledij zoals ondergoed. De waarden
in de tabel voor luchtsnelheid liggen lager dan 0.15 m/s en de luchtvochtigheid is 50 %.
Voor zittende personen moet tocht ten allen tijde vermeden worden, maar actieve personen
zijn minder gevoelig. Figuur 16.24 toont het gecombineerde effect van luchtsnelheid en
temperatuur op de comfort zone van figuur 16.23. Het is duidelijk dat luchttemperaturen
hoger kunnen zijn in de zomer als luchtsnelheden toenemen.
XVI/28
Acceptabele bedrijfstemperaturen kunnen ook worden berekend (voor 1.2 < met < 3) met:
In figuur 16.26 wordt de toelaatbare luchtsnelheid als functie van de droge luchttemperatuur
en de turbulente intensiteit van de luchtstroom getoond. Turbulente intensiteit kan variëren
tussen 30 en 60 % in conventionele geventileerde lokalen. In kamers met displacement
ventilatie of zonder ventilatie kan deze lager zijn. Deze figuur is gebaseerd op een 15 %
aanvaardingsniveau en het gevoel op hoofd- en voetniveau, waar mensen het meest
gevoelig zijn. Hogere luchtsnelheden kunnen aanvaardbaar zijn als de gebruikers zelf
controle hebben over de luchtsnelheid. Mensen met een hogere activiteit kunnen een grotere
mate van temperatuur niet uniformiteit aanvaarden, dan mensen die zitten.
XVI/29
16.5.4 De belangrijkste bezorgdheden van IAQ
Koolstofdioxide is een nevenproduct van het metabolisme van de mens (en alle zoogdieren)
en daardoor zijn CO2-concentraties hoger in gebruikte binnenruimte dan in de buitenlucht. In
dichtbevolkte ruimtes (zoals auditoria) is CO2-concentratie een belangrijke zorg. Dit is niet
omdat er een direct gezondheidsrisico is, maar omdat CO2 een eenvoudig te meten indicator
van de effectiviteit van de ventilatie is. Hierdoor geeft dit op zijn minst een indicatie van de
concentratie van ander gassen; het Environmental Protection Agency (EPA) raadt een
maximaal niveau van 1000 ppm voor continue CO2 blootstelling aan, voor scholen en
residentiële lokalen en ook als richtlijn voor ander gebouwen. CO2 draagt in belangrijke mate
bij aan de concentratie van mensen.
XVI/30
Zwaveloxides zijn het gevolg van de verbranding van brandstoffen die zwavel bevatten en
kunnen in het gebouw binnentreden door luchtaanzuiging en lekken in
verbrandingssystemen in het gebouw. Als ze gemengd worden met water, vormen ze
zwavelig zuur dat voor de meeste slijmvliezen irriterend is, en ademhalingsmoeilijkheden en
astmatische aanvallen kan veroorzaken.
Radon is een natuurlijk voorkomend radioactief element, dat voorkomt van het verval van
radium en het heeft de laatste tijd veel aandacht gekregen. Het grote gevaar van Radon is
dat het longkanker kan veroorzaken. Radon kan een gebouw binnendringen vanuit de grond
via barsten in de vloer en keldermuren, via het grondwater of leidingwater of via
bouwmaterialen die uranium of thorium bevatten. Het indringdebiet hangt af van de
drukverschillen, waardoor het bewaren van een overdruk in een ruimte een methode is om
toevoer te vermijden. Andere maatregelen zijn de ventilatie kruipkelder en het dichten van
barsten in ondergrondse ruimtes. Voor de veiligheid van personen zal de concentratie laag
genoeg moeten worden gehouden om de blootstelling aan mensen tot beneden 4 picocurries
per liter lucht te beperken.
Een veelheid aan organische chemische componenten komen voor in een modern gebouw
komende van verbrandingsbronnen, pesticiden, bouwmaterialen, afwerkingslagen,
reinigingsproducten, solventen en planten en dieren. Gelukkig komen ze meestel voor in
concentraties die lager liggen dan aanvaarde normen. Sommige gebruikers zijn echter
overgevoelig voor bepaalde chemische elementen en dus is een binnenruimte voor hen
soms een probleem.
Formaldehyde gas, een veel voorkomend product als gevolg van allerlei lijmen en verven, is
irriterend voor ogen en slijmvliezen. Het is verantwoordelijk voor een aantal astmatische en
immunoneurologische reacties en wordt beschouwd als kankerverwekkend. Formaldehyde,
gebruikt in tapijten, vezelplaat, isolatie, textiel, papierproducten, cosmetica, shampoo’s en
phenolhoudende plastics komt vooral via deze producten een gebouw binnen. Deze
producten ademen gedurende lange tijd formaldehyde uit, doch vooral gedurende het eerste
jaar van gebruik. Aanvaardbare concentraties liggen op 1 ppm als een tijdsgewogen acht uur
gemiddeld, en voor woningen lijkt 0.1 ppm een voorzichtige bovenlimiet.
16.5.5.3 Deeltjes
Een typisch staal van buitenlucht bevat roet, rook, zand, klei, vergane deeltjes van planten
en dieren, pluizen en plantenvezels, schimmelsporen, bacteriën, planten pollen en andere
levende organismen. De afmetingen van deze deeltjes kunnen sterk variëren van minder dan
0.01 µm tot de afmetingen van bladeren en insecten. Figuur 16.27 toont een breed spectrum
van deeltjes en mogelijke gasreinigingstechnieken die er effectief voor kunnen zijn.
Als de deeltjes gesuspendeerd zijn in de lucht, spreekt men van airosollen. Als buitenlucht
wordt binnengebracht, zal deze bijkomend worden bevuild door menselijke bronnen en
activiteiten, meubels en toestellen en huisdieren. Microben en besmettelijke organismen
kunnen zelfs overleven en vermenigvuldigen in gunstige binnencondities.
XVI/31
Figuur 16.27. Eigenschappen van deeltjes
XVI/32
16.5.6 Methodes ter controle van verontreinigingen
Deze methode is vaak de meest effectieve voor de verwijdering van verontreinigingen die
niet direct door menselijke activiteit worden veroorzaakt. Voor nieuwe gebouwen wordt exact
gedefinieerd welke soort materialen voor vloerbekleding mag worden gebruikt, welk type
meubels, …. In een bestaand gebouw betekent dit bij verbouwingen de bouwdelen nagaan
die VOC’s uitstoten en als deze niet essentieel zijn voor de functies van het gebouw, deze
verwijderen.
Een rookverbod is intussen een algemeen aanvaarde maatregel in openbare gebouwen. In
sommige gebouwen wordt aan rokers vaak een aparte ruimte ter beschikking gesteld, die
dan afzonderlijk wordt geventileerd.
Opslag van verven, solventen, reinigingsproducten, en andere vluchtige componenten in een
gebouw of dicht bij een gebouw, kan vaak een sterke invloed hebben op de VOC
concentraties in het gebouw. Vaak worden deze materialen dan ook opgeslagen in apart
geventileerde kasten of containers.
XVI/33
Figuur 16.28. Luchtdebieten in een HVAC installatie
Exfiltratielucht is het deel van de lucht die naar buiten lekt door barsten en openingen tussen
bouwdelen. Exfiltratie en/of infiltratie hangen af van de drukverschillen tussen binnen en
buiten en de drukverliescoëfficiënten van de openingen.
Soms wordt ook nog lucht direct uit de ruimte verwijderd via een afzuigventilator.
Er zal steeds een evenwicht bestaan tussen de hoeveelheid lucht die binnentreedt in de
ruimte en deze die buitentreedt. Zo ook voor de lucht die het luchtbehandelingssysteem in en
uittreedt. Voor de verontreiniging gelden eveneens de massabalansen. Via figuur 4-7 kan de
balans voor de concentraties van de respectievelijke verontreinigingen worden gemaakt. Dit
wordt:
& C +N
Q & =Q& C (16.44)
t e t s
XVI/34
met
Qt het debiet waarmee de lucht binnen en buitengaat uit het lokaal
Cs de concentratie van een component in de ruimte
N de productie van een component in de ruimte
Ce de concentratie van de component in de intredelucht.
& −Q
Q &
E oa = o
&
oe (16.45)
Q o
met
Q0 het debiet aan verse buitenlucht dat wordt aangezogen
Q0e het debiet aan buitenlucht dat ongebruikt wordt uitgeblazen.
Uit figuur 16.29 volgt, met R de fractie van de extractielucht die wordt gerecirculeerd, dat het
debiet aan buitenlucht dat wordt toegeleverd aan de ruimte is:
& =Q
Q & + RSQ
& (16.46)
os o os
Het deel buitenlucht dat niet gebruikt wordt en weer wordt afgezogen is:
& = (1 − R)SQ
Q & (16.47)
oe os
XVI/35
S = 0, waardoor Eoa = 1. Als het afblaasdebiet klein wordt, zal R 1 benaderen, waardoor Eoa
eveneens dicht bij 1 komt te liggen.
In sommige gevallen, zoals in een industriële, omgeving is het wenselijk menging van de
lucht in de bewoonde zone te bepreken. Dit kan worden gerealiseerd door een of ander vorm
van displacement ventilation (verplaatsingsventilatie). Hierbij worden lucht op een weinig
lagere temperatuur dan de ruimte met lage snelheid toegevoerd dicht bij de vloer. De
afvoerroosters zijn dicht bij het plafond geplaatst. De stroming van de ventilatielucht is in
essentie vertikaal georiënteerd in het lagere gedeelte van de ruime en wordt gerecirculeerd
in de bovenste zone. Er ontstaat een verticale temperatuursgradiënt over de bewoonde
ruimte die bij goed ontwerp tot 3°C beperkt blijft.
In sommige gespecialiseerde ruimtes zoals clean rooms wordt vaak een uni-directioneel
stroming opgelegd. In dit geval wordt bijvoorbeeld lucht toegevoerd door het plafond en door
de vloer afgezogen, of van de ene zijde naar de andere geblazen.
Lokale ventilatie wordt toegepast om ventilatie, verwarming en koeling te voorzien op een
werkplek, zoals een lastoestel, chemische analyse bank, …. De gebruikers wordt vaak
controle gegeven over het aan/uit schakelen van de afzuiging, of het regelen van het debiet.
Als contaminanten zeer lokaal worden vrijgegeven zullen deze worden afgevoerd voor ze de
rest van de ruimte bereiken. Dit wordt gedaan door het realiseren van drukverschillen met
een afzuigventilator, of door zorgvuldig plaatsen van inlaat- en afzuigroosters. Er moet mee
rekening gehouden worden dat de richting van de luchtstroming moeilijk te controleren is
door afzuiging alleen. Ook kan afzuiging vaak niet voorkomen dat de VOC’s langs de
gebruikers stromen voor ze het lokaal verlaten.
16.5.6.4 Luchtreiniging
Verse buitenlucht is steeds nodig om een gebouw van voldoende zuurstof te voorzien en om
CO2 en andere gassen geproduceerd door de gebruikers af te voeren. Buitenlucht dient
echter vaak zelf gereinigd te worden omdat deze zoals hoger beschreven zelf
verontreinigingen bevat. Reiniging wordt dan ook steeds gebruikt samen met de hoger
besproken methodes.
XVI/36
XVI/37
XVI/38
XVI/39
Tabel 16.6. Luchtverversingsdebieten voor typische gebouwen
Gasverwijdering
XVI/40
Deeltjesverwijdering – filteren
Zoals eerder besproken bevindt er zich een grote variatie aan deeltjes in zowel binnen- als
buitenlucht. Het is dan ook niet mogelijk een toestel te bouwen dat voor alle deeltjes
geschikt is. Voor clean-rooms in de elektronica is er een veel strengere eis aan de
toelaatbare deeltjes gesteld dan in kantoren of hospitalen.
De belangrijkste kenmerken van deeltjes die de prestatie van een luchtreiniger beïnvloeden
zijn:
• afmeting en vorm
• gewicht
• concentratie
• elektrische eigenschappen.
Effectiviteit is de mate waarin een filter in staat is deeltjes uit een luchtstroom te halen.
Figuur 16.30 toont de effectiviteit voor vier verschillende high performance filters in functie
van de afmeting van de deeltjes. Kleine deeltjes zijn het moeilijkst om uit te filteren. Als
toepassingen worden gebruikt met droge filters en lage stof concentraties moet de initiële
effectiviteit worden gebruikt bij ontwerp, omdat over de tijd toeneemt met de hoeveelheid stof
die werd opgenomen.
XVI/41
De stromingsweerstand is het ladingsverlies bij een gegeven debiet. Dit is een belangrijke
parameter voor de operationele kost.
De stofcapaciteit is de hoeveelheid stof die een filter kan bevatten onder een geven
luchtdebiet, waarbij de drukval onder een bepaalde waarde blijft of de effectiviteit hoog
genoeg blijft. Gegevens over de filter uit figuur 16.30 staan in tabel 16.7.
• zeven
• directe interceptie
• neerslaan
• diffusie
• elektrostatisch.
Luchtreiniging is reeds jaren in gebruik om de luchtkwaliteit van verse lucht in een gebouw te
verbeteren, om onderdelen, zoals warmtewisselaars, te beschermen, en om
verontreinigingen te verwijderen die door recirculatie zouden worden geïntroduceerd. Door
de toegenomen aandacht voor IAQ zijn er veel nieuwe technieken in gebruik genomen.
Modern HVAC design legt niet enkel de nadruk op de uitfilteren van deeltjes, maar ook op
het voorkomen van VOC en de vernietiging ervan.
XVI/42
Tabel 16.7. Filtereigenschappen
XVI/43