Natuurkunde Samenvatting 3.1 & 3.2

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 2

Natuurkunde samenvatting 3.1 & 3.

2
3.1
De belangrijkste bestanddelen van lucht zijn stikstof en zuurstof. Daarnaast komen er in lucht kleine
hoeveelheden voor van andere gassen, zoals argon en koolstofdioxide. Lucht bevat ook waterdamp,
de hoeveelheid daarvan per kubieke meter kan sterk wisselen.

Lucht:
- Stikstof 78% (Je lichaam heeft dit gas niet nodig)
- Zuurstof 21% (Mensen en dieren hebben dit gas nodig om te kunnen leven)
- Overig 1%, waarvan 0,03% koolstofdioxide (Planten hebben dit nodig om te kunnen groeien.)

Zuurstof is onmisbaar bij het verbranden van brandstof, zoals aardgas, hout of benzine. Je steekt het
mengsel van gas en lucht aan met een lucifer of een aansteker. Dat zorgt ervoor dat de
ontbrandingstemperatuur wordt bereikt.
Ontbrandingstemperatuur: De temperatuur waarbij een gas begint te branden.
Met de warmte die bij verbranding vrijkomt, kun je onder andere koken.

Bij de verbranding ontstaan er hete verbrandingsgassen.


Verbrandingsgassen: Gassen die ontstaan bij verbranding van een andere stof.

Het ontstaan van waterdamp kun je aantonen door een bekerglas koud water boven de gasvlam te
houden. Het glas beslaat dan doordat de waterdamp condenseert tegen het koude glas.

Je kunt koolstofdioxide aantonen met helder kalkwater. Als je er koolstofdioxide doorheen laat
‘bubbelen’, wordt het kalkwater troebel. Kalkwater is dus een indicator voor CO2.
Indicator: Stof die je gebruikt om de aanwezigheid van een andere stof aan te tonen.

Rond de aarde bevindt zich een laag lucht, die de dampkring of de atmosfeer wordt genoemd.
Daarbuiten is een ‘lege’ ruimte die vacuüm wordt genoemd.
Dampkring/atmosfeer: De laag lucht die zich rondom de aarde bevindt.
Vacuüm: Luchtledige ruimte.

Als de lucht ijler wordt, betekent het dat er per volume-eenheid minder moleculen aanwezig zijn. De
hoeveelheid zuurstof in lucht neemt af als je hoger komt. Hoger dan 6 km wonen er geen mensen
meer.

Als je van zeeniveau snel naar grote hoogte gaat, reageert je lichaam meteen. Je gaat vanzelf sneller
ademhalen en je hart gaat sneller kloppen. Zo probeert je lichaam genoeg zuurstof te krijgen. Zie
bloed bevat op grote hoogte minder zuurstof dan op zeeniveau. Sommige mensen worden ziek door
dit gebrek aan zuurstof. Vaak gaat deze hoogteziekte na een paar dagen vanzelf over.

3.2
Alle lucht boven je hoofd heeft bij elkaar een belangrijke massa. Daardoor oefent die lucht een druk
uit op alles wat zich op aarde bevindt. Deze druk noem je de luchtdruk of de atmosferische druk.
Luchtdruk/atmosferische druk: De druk die lucht uitoefent op alles wat zich op aarde bevindt.
Luchtdruk is een belangrijk element om het weer te voorspellen, omdat bij weersveranderingen de
luchtdruk snel stijgt of daalt.

Meestal merk je niets van de luchtdruk. Daarom zijn er proeven bedacht die je laten zien hoe groot
de luchtdruk is.
Je merkt pas iets van de luchtdruk als de luchtdruk en de tegendruk niet even groot zijn. Dat geldt
ook voor jezelf. In je lichaam zijn er verschillende holle ruimtes, zoals je longen. Toch wordt je
borstkas niet door de luchtdruk in elkaar gedrukt. Dat komt doordat je longen gevuld zijn met lucht.
Die lucht zorgt voor een tegendruk die even groot is als de luchtdruk van buitenaf.

Met een barometer kun je meten hoe groot de luchtdruk is. In een metaalbarometer zit een
metalen doosje waar de lucht grotendeels uitgepompt is. Een sterke veer zorgt ervoor dat de
luchtdruk het doosje niet helemaal plat kan drukken. Als de luchtdruk groter wordt, zal het doosje
een beetje meer in elkaar worden gedrukt en gaat de bovenkant van het doosje iets naar beneden.
Als de luchtdruk kleiner wordt, gebeurt het omgekeerde. De bewegingen van de bovenkant van het
doosje worden overgebracht op een wijzer.

Digitale barometers werken met een druksensor. 


Barometer: Instrument waarmee je kunt meten hoe groot de luchtdruk is.

De eenheid van druk is de pascal (Pa). In het weerbericht wordt de luchtdruk opgegeven in
hectopascal (hPa). Onthoud: 1 hPa = 100 Pa.
De gemiddelde luchtdruk op zeeniveau is 1013 hPa. Op barometers en weerkaartjes wordt de
luchtdruk vaak aangegeven in de eenheid millibar (mbar). 1 millibar is even groot als 1 hectopascal.

De luchtdruk neemt af met de hoogte: hoe hoger je komt, des te lager is de luchtdruk. Dat komt
doordat de hoeveelheid lucht boven je hoofd steeds kleiner wordt als je omhooggaat. Op 5,5 km
boven zeeniveau ligt de helft van de moleculen in de atmosfeer al beneden je. Op die hoogte is de
druk de helft van de druk op zeeniveau.

De luchtdruk heeft ook invloed op de hoogte van het kookpunt. Op zeeniveau zijn de
waterdampbellen pas bij 100 °C sterk genoeg om niet meer door de luchtdruk in elkaar geperst te
worden. Dan gaat het water koken. Bij een lagere luchtdruk zijn de waterdampbellen al bij een lagere
temperatuur sterk genoeg. De vloeistof kookt dan dus bij een lagere temperatuur.

You might also like