Professional Documents
Culture Documents
Sociale Psychologie
Sociale Psychologie
Sociale Psychologie
- Correlationele methode: vergelijking van 2 dingen met elkaar en zoekt hier een
samenhang in, correlatie=relatie, verband,…
o Nul correlatie: iets wat totaal niet samenhangt (de temperatuur en hoe vaak
je de hik hebt)
o Positieve correlatie: de 2 variabele stijgen in dezelfde richting (hoe meer
mensen er aanwezig zijn in een noodsituatie, hoe langer het duurt voor er
hulp word geboden)
o Negatieve correlatie: de 2 variabelen stijgen in elk andere richting
Het is niet dat er een samenhang is tussen de twee variabelen dat de ene de oorzaak is van de
andere.
H2 groepsnormen
2.1 hoe normen ontstaan
2.1.1 van bovenaf opgelegde normen
verticale, hiërarchische structuur (iemand die hoger staat op vlak van macht bepaald de
normen)
hogeschool (leerkracht-leerling)
gezin (ouders-kind)
verkeer (politie-weggebruiker)
externe omstandigheden
EXPERIMENT
Hoeveel proefpersonen gaan mee in het kiezen van het foute antwoord. Asch
voorspelde dat er amper mensen zouden volgen.
inwerkende factoren
kenmerken van de cultuur
minderheidsinvloed | Moscovici
- consistentie
- Inzet
- Autonomie
Sociale psychologie fase 1 2022
EXPERIMENT MILGRAM
Basis experiment:
2 proefpersonen: 1 word leraar, 1 word leerling (pseudo proefpersoon: doet alsof hij meedoet maar is op
de hoogte) + proefleider (milgram of assistent)
De leerling krijgt een paar woordparen (bv blauw stoel, rood konijn, …) en moet deze uit het hoofd leren
De leraar vraagt de paren op en bij elke fout krijgt de leerling een schok. Op het apparaat staan
verschillende soorten schokken (van 45 tot 450 volt). De proefleider zegt dat bij elke fout de leraar elke
volgende fout 15 volt bij de schok moet bij doen.
Onderzoeksvraag: hoe ver gaan andere mensen in “straffen” terwijl de meerling niets echt fout gedaan
heeft.
De proefleider gaat de leraar stimuleren om de leerling hardere schokken te geven aan de hand van een
aantal zinnen. De leraar kan de leerling horen (scheeruwen over de schokken).
voorspelling door individuen en psychiaters: bijna iedereen had het percentage van de
toegediende schokken lager in geschat
zelf shockniveau kiezen: bijna iedereen hield zich aan het laagste schok niveau
postexperimentele interviews: na het experiment werden de leraren geïnterviewd en op
de hoogte gebracht dat er geen echte schokken werden toegediend. Veel mensen waren
hier door hard in schok en hadden hierna therapie nodig.
Varianten:
“al van de geboorte worden we opgevoed met de boodschap dat we moeten gehoorzamen aan de
autoriteit. Niet eender wie kan deze autoriteit zijn.” ~ Milgram
Die doet de proef van Milgram opnieuw en kwam op het zelfde resultaat.
Meeus & Raaijmakers (1995) | psychisch leed
Proef met psychisch leed: proefpersoon krijgt vuile opmerkingen die erger en erger
worden met de zin die ze aan een andere persoon moeten voorlezen. Meer als 90%
leest al deze kaartjes voor en vernederd dus de ander verbaal. Ze voelen zich hier
natuurlijk slecht bij maar gaan wel gewoon door.
Kritiek op Milgram | factoren in de proefsituatie
PL (proefleider)| naar zijn hand gezet (hij zou het zodanig manipuleren zodat hij die
uitslag zou krijgen. Hij heeft dat niet gedaan maar een tijd later werden er
onderzoeken gevonden die niet gepubliceerd waren en ook tegen zijn besluit in
gingen. Bv: hij vroeg om ZELF een 2e proefpersoon mee te nemen. Zo kende de leraar
de leerling en wilde niemand dus de schokken toe dienen.)
PP | inzicht in opzet (de proefpersonen waren zo gezegd op de hoogte van het
experiment en dus wisten dat de schokken niet werden toegedient)
theoretische verklaringen
Burger, Griggs, & Manning, 2011
diffusie van verantwoordelijkheid (je geeft de verantwoordelijkheid door
aan een ander)
geven om het welzijn van de leerling
onderzocht Milgram wel gehoorzaamheid? ( na het experiment geeft hij elke
proefpersoon geld. Nergens in heel het experiment kwam een bevel waarbij
de leraar gestraft werd als het tegen dit bevel inging, hij overtuigde de
mensen met simpele zinnen die niet als bevel gerekent worden.)
Reicher & Haslam, 2011, sociale identificatie
H3 pro-sociaal gedrag
3.1 onderliggende motieven van prosociaal gedrag
3.1.1 GENETISCHE VERWANTSCHAP
het egoïstische gen: de genen waarmee we ons voortplanten zijn egoïstisch. Heeft te maken
met evolutietheorie: “heeft dit nut voor mijn voortplanting/overlevingskansen?” Hoe hoger
de kans van verwantschap hoe meer de kans dat je gaat helpen door de invloed van het
egoïstische gen.
verwantschapsselectie: op basis van de graad van verwantschap gaan we elkaar helpen.
sociale correctie:
het ‘samenwerkings’gen:
pay it forward: A doet iets voor B doet iets voor C doet iets voor D doet iets voor ….
kei-tof: als je die steen krijgt geef je hem door of maak je er zelf een nieuwe om door te
geven.
Schijnempathie: je voelt empathie maat je gedraagt je er niet naar (je helpt niet)
Een echte empathie
“zelfbescherming”
Choose your battles: niet iedereen helpen -> je bent niet meer met jezelf bezig
Stretchzone, geen stresszone -> zoek een uitdaging maar zorg dat dit geen negatieve
invloed heeft op jou.
Empathische stress: te veel empathie -> te veel medelijden zorgt voor bezorgdheid (te is
nooit goed)
Empathie vervangen door compassie: medetogen -> je voelt mee met de ander maar
houd genoeg afstand zodat je de problemen van een ander niet “mee neemt".
We voelen sneller empathie voor mensen die (op vlak van situatie of uiterlijk) meer
op ons lijken -> het voelt vertrouwt (verwantschap)
Onze empathie word vergroot als de afstand korter bij is (bv. Je hebt vaak minder
empathie voor mensen uit Antwerpen dan uit Afrika)
Het identificeerbaar slachtoffer effect: we zullen meer empathie voelen als er een
levend persoon word voorgesteld. Het roept ook emoties op
Sociale psychologie fase 1 2022
3.2.2 NUANCERING
Manning et al. (2007). The Kitty Genovese murder and the social psychology of helping. The
parable of the 38 witnesses. AmericanPsychologist, 62 (6), 555-562.
geen 38 getuigen?!: na onderzoek kwamen ze er achter dat er effectief geen 38 getuigen. Er
waren uit eindelijk maar 3 getuigen.
extracten uit de rechtszaak van Winston Moseley
perseverantie-effect: hardnekkigheid effect: ergens in blijven geloven terwijl er bewijs is dat
het niet zo in.
vrienden: bij 2 vrienden word er tot 70% ingegrepen, als het 2 vreemden zijn word er
maar 40% ingegrepen. (je vrienden hun lichaamstaal of gezichtsuitdrukkingen kan je
makkelijk aflezen of zij ook denken dat er iets aan de hand is)
Sociale psychologie fase 1 2022
Een prosociale persoonlijkheid oriëntatie: zullen een groot stuk onafhankelijk van de situatie
toch helpen
empathische bezorgdheid (sociale verantwoordelijkheid): je voelt wat de andere
voelt.
Hulpvaardigheid: je ben bijna niks met empathie als je je geen hulpvaardigheid toont.
zelfrechtvaardiging van egoïstisch gedrag (Vonk, 2016): ze gebruiken de empathie als
“verdediging” voor hun eigen gedrag goed te praten.
De gemoedstoestand (???) :
Positieve gemoedstoestand (happy mood)
concomitant model: hogere bereidheid tot hulp bieden vanuit het zij-effect
van hun positieve gemoed
Sociale psychologie fase 1 2022
tegenspraak:
1. “je word goed mens als je goed doet” -> als je je slecht voelt kan iemand helpen je een beter
gevoel geven.
2. Positieve emoties brengen positieve herinneringen op en zie je meer het goede in dingen-> je
bied hulp om deze mood te behouden.
EXPERIMEN
T
Hij richtte
zelf een
experiment
op met een
hengelspoel.
Tegen de
kinderen zei
hij, spoel de
draad zo
snel
mogelijk op.
Als de
EXPERIMENT
Chen
Onderzocht hoeveel korrels de mier heen en weer kon verplaatsen als die alleen was of als er
anderen bij waren.
Als een mier alleen was verplaatste deze minder korrels dan als er andere mieren bij waren, ook al
was dit er maar 1. Mieren in sociale condities verplaatsen meer zandkorrels als alleenstaande
mieren.
ALLEEN
SOCIAAL
SEMISOCIAAL
Sociale psychologie fase 1 2022
EXPERIMENT
De castro
Mensen eten over het algemeen meer als ze in groep zijn. -> groepsdruk zorgt ervoor dat je meer
eten pakt
EXPERIMENT
Husband
ALLEEN
EXPERIMENT
Kakkerlakkenexperiment
Hij wilde hiermee een onderscheid maken tussen een makkelijke taak en een moeilijke taak
ALLEEN: De kakkerlak word aan het begin van de doolhof gezet in fel licht, aan de andere kant
van, het labyrint is een donker kamertje.
In het makkelijke labyrint is het gewoon rechtdoor lopen, in het moeilijke labyrint moet de
kakkerlak aan een kruispunt naar rechts.
SOCIAAL: rond het labyrint waren kleine boxen waar andere kakkerlakken in werden geplaatst.
Die zitten daar gewoon en doen niet hetzelfde als de proefkakkerlak.
4.1.5 PERSOONLIJKHEIDSVERSCHILLEN
individuele verschillen: kan een persoonlijkheid invloed hebben op belemmeringen die de
persoon meemaakt.
meta-analyse | Uziel (2007)
er is een verschil te zien tussen extroverte en introverte mensen:
positief tegenover sociaal contact
negatief tegenover sociaal contact: sneller de indruk dat er evaluatie is of adrenaline
dus sneller belemmering
Naar mate de groepsnorm stijgt, naar mate elk individu minder zijn best doet.
de-individuatie
opgeven van je eigen individualiteit: je gaat zodanig op in de groep dat waar we als
individu eigenlijk voor staan (prosociaal gedrag) weg valt.
innerlijke remmingen worden afgezwakt
Zimbardo (1970)
overboord gooien van normen?
‘wreedheid’ (ware aard van de mens)?
Sociale psychologie fase 1 2022
H5 sociale waarneming
5.1 het materiaal waarop we ons baseren
5.1.1 HET FYSIEKE UITERLIJK
frenologie | Gall: heeft de schedelknobbeltheorie uitgevonden: als je op de schedel bepaalde
verdikkingen merkt is er een te veel van iets, als je verzakkingen voelt is er te weinig van iets.
Hierdoor kon hij lokaliseren waar welke eigenschappen/gevoelens zich bevonden in
de hersenen.
what is beautiful is good
algemene eigenschappen
specifieke kenmerken: gedetailleerde kenmerken, bril, haar, stem,…
Mehrabian sprak dit tegen: het hangt af van de situatie of je meer focust op het non verbale dan op
het verbale.
IS NIET LICHAAMSTAAL
non-verbaal gedrag (non-verbale communicatie) is alles wat we doen met ons lichaam EN
ook bepaalde aspecten van het verbale gedrag.
Sociale psychologie fase 1 2022
het actor-observatoreffect
fundamentele attributiefout bij anderen
niet zo bij onszelf!
hoe komt dit?
hoeveelheid informatie
soort van informatie
verandering van perspectief
heel kleine oefening
vooral bij negatieve gedragingen
impact van de gevolgen van het gedrag
minder ernstige gevolgen
neiging tot externe attributie
ernstige gevolgen
neiging tot interne attributie
motivationele vertekeningen
self serving bias | vooringenomenheid, bevooroordeling
successen schrijven we bij voorkeur intern toe en mislukkingeneerder extern
uitzonderingen?
een negatieve ervaring, gevoel, gebreurtenis heeft meer impact op je dan iets
posiitief. Om een negatieve gedachte te vergelijken met positieve op vlak van effect
op je humeur heeft een negatieve gedachte 3 zo veel effect als 1 positieve gedachte
of gebeurtenis
positief-negatief asymmetrisch effect
iedereen racist | Alain Van Hiel (boek dat hier verder op in gaat)
schema over personen Een schema over situaties van een bepaalde
anderen situatie of persoon.
rollen
zelfschema
categorisatie (Korsakov, Sacks): door schema’s zet je alles snel in hokjes om je brein
het makkelijker te maken. Bv. Soorten meubels, soorten mensen, soorten voedsel,…
snelle en automatische reactie
schema als schijnwerper: de schemas in ons hoofd werken als een zaklamp (je hoofd
schijnt naar hetgene wat wij WILLEN zien en niet perse het gene wat het juiste is)
schema als gatenvuller: we vullen zelf onbeantwoorde vragen aan met voor ons voor
de hand liggende antwoorden ook al zijn deze niet 100% juist.
schema als gedragwijzer:
snelheid stijgt , accuraatheid daalt
stereotypen en vooroordelen
zien wat je wilt zien | gevaar!
impliciete persoonlijkheidstheorie: je hebt schema’s van bepaalde eigenschappen die
bij elkaar passen.
Sociale psychologie fase 1 2022
priming
het meer toegankelijk stellen van bepaalde schema’s door vroegere ervaringen
invloed op gedrag
invloed op waarneming of beoordeling
6.2 stereotypering
6.2.1 KENMERKEN VAN STEREOTYPEN
stereos en tupos
mentale beelden van een groep mensen waarin een aantal eigenschappen vervat zit die we als
typisch ervaren
hebben iets problematisch in zich want negatief inaccuraat unfair beeld van de betrokken groep
overgeneralisaties
twee kenmerken – die opvallend zijn – sterker met elkaar associëren dan ze in
werkelijkheid zijn: een samenhang zien tussen 2 dingen zorgt voor een stereotype:
iemand met een bepaalde nationaliteit doet iets bepaald
bv BMW rijders zijn agressief:
one shot illusory correlation: als het 1 keer voorkomt meteen stereotype stellen bv 1
allochtoon die onbeleeft is
de ultieme attributiefout:
denk terug aan de fundamentele attributiefout: dit maar dan gericht op de complete
zijgroep: en vooral bij negatieve gebeurtenissen.
moet optreden bij groepsleden die niet te veel op elkaar lijken zodat er geen
subtype kan ontstaan (Hoorens, 2016)
bv: mensen met syndroom van down kunnen niet sporten maar Julien heeft syndroom van down
maar speelt hockey
de afwijking moet groot genoeg zijn: julien moet effectief meedoen met de sport en voldoende
kwaliteiten hebben
mag niet extreem zijn zodat hij/zij in een andere groep behoord: julien mag niet ineens mee gaan
doen aan de olympische spelen, dat is een te groot verschil en dan wordt hij gezien als een
uitzindering.
moet optreden bij personen die duidelijke groepskenmerken vertonen: bij julien is duidelijk
zichtbaar dat hij syndroom van down heeft.
moet bij een voldoende aantal groepsleden voorkomen: er zijn meerdere groepsleden met
syndroom van down die mee sporten/ hockeyen
moet optreden bij groepsleden die niet te veel op elkaar lijken zodat er geen subtype kan
ontstaan: er doen ook kinderen mee met een andere soort beperking bv. Slecht zicht of een
motorische beperking
etnische afkomst
the authoritarian personality (Adorno, 1950)
tweestappenmodel
LESSEN AANVULLEN
Hoofdstuk 7: Attitudes
7.1 ontstaan van attitudes
7.1.1 AANGEBOREN GEVOELIGHEDEN
aangeboren gevoeligheden
smaak: spruitjes
erfelijke programmaties
beredeneerde afwegingen
the one with the list
algemeen: attitude is afweging van positieve en negatieve aspecten
Mumford & Sons, Ziggo Dome, Amsterdam
Sociale invloeden
modelling of sociaal leren (overnemen van andere mensen)
sociale vergelijking (toetsen aan anderen)
sociaal leren
Bandura (1977)
bij therapie
negatieve effecten
genderstereotypen
attitude tegenover roken
sociale vergelijking
Festinger (1954)
objectief criterium
sociaal criterium
similariteitstendens (gelijkgezinden) we willen bevestiging hebben en
vergelijken ons dus daarvoor met de “juiste” mensen
psychologisch, maar niet logisch!
opwaartse vergelijkingstendens: jezelf vergelijken met iemand die het beter
doet als jij
neerwaartse vergelijkingstendens: jezelf vergelijken met mensen die het
minder goed kunnen of doen als jij
conditionering
twee belangrijke vormen
klassieke conditionering
toepassingen in de reclame: de positieve attitude die je krijgt van reclame
kan invloed hebben op je gedrag, maar heeft sowieso wel invloed op je
gedragINTENTIE
overt en covert behaviour
overt: effectief je gedrag laten veranderen door een positieve attidute
covert: enkel je attitude die veranderd maar je gedrag er niet naar aanpassen
Sociale psychologie fase 1 2022
evaluatieve conditionering
operante conditionering
het maal teken is in de lagere school een X maar in het middelbaar een . , op een bepaald
moment zet de leerkracht zelf toch een X zet en de stille leerling de leerkracht hier op aanspreekt.
De leerkracht vliegt uit op deze leerling wat er voor zorgt dat de leerling een negatieve attitude
krijgt tegenover het vak maar ook naar het opsteken van zijn op haar hand tijdens de les.
minderheidsgroepen
toepassingen in de reclame
het effect van herhaalde blootstelling
habituatie of gewenning: als je regelmatig met dezelfde prikkel in contact komt
geraakt je hier aan gewend bv treinsporen, kerkklokken, …
het aanbiedingseffect
Zajonc: attitude-effecten van loutere blootstelling
dinges! jullie liedjes!
mere exposure effect
Turkse betekenisloze woorden
saricik, dilikli, civadra, afworbu
Mode, hypes
Product placement
Stereotypen tegengaan
Beperkingen van het aanbiedingseffect
Plafondeffect: er is een maximum aantal keer dat je bijvoorbeeld iets kan
doen of laten zien.
Relatief neutrale prikkels
overschaduwing
EXPERIMENT