Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 34

5

Hoofdstuk

Goniometrie
Inhoudstafel

1 De goniometrische getallen Uitdagingen p. 160

van een scherpe hoek p. 129

2 Rekenen in rechthoekige
driehoeken p. 139
Wat ga ik leren?

Ik noteer een goniometrische getal als een 1–2–3 7–8–9


verhouding tussen de lengte van de zijden van een
rechthoekige driehoek.

Ik bereken de andere goniometrische getallen met 4–5–6 10 13


behulp van de verbanden tussen de goniometrische
getallen van een scherpe hoek.

Ik vereenvoudig goniometrische uitdrukkingen. 11 12

Ik bereken de grootte van een hoek bij een gegeven 14


goniometrisch getal met ICT.

Ik bereken goniometrische getallen van een hoek 15


met ICT.

Ik bereken hoeken en lengten in een rechthoekige 16 – 17 – 18 – 21 – 22 – 24 – 38 – 40 – 41 –


driehoek. 19 25 – 26 – 28 – 43
29 – 30 – 31 –
33 – 34 – 36 –
37

Ik bereken hoeken en lengten in ruimtefiguren. 20 23 – 27 – 32 – 39 – 42


35

128 HOOFDSTUK 5 GONIOMETRIE


1 Goniometrische getallen van een scherpe hoek

Opdrachten

reeks 1

1 Gegeven is driehoek IAN met N̂ ​= 90°. A


Vul in met |IA|, |AN| en |NI|.

|IN|
a sin  =
|IA|
|AN|
b cos  =
|IA|
|IN|
c tan  =
|AN| I N

2 Duid de hoek α aan.

|AC| |MI| |FS|


a tan α = _____ b sin α = _ c cos α = _
|BC| |IO| |UF|
B I F

α α

M
S

A C
α

O
U

3 Gegeven is driehoek DEF met F̂ ​ = 90° en α ≠ β.


Zet een kruisje in de juiste kolom. E

sin α x
sin β x
cos α x F

cos β x
α
tan α x D

tan β x

1 GONIOMETRISCHE GETALLEN VAN EEN SCHERPE HOEK 129


1
4 Voor een scherpe hoek α is sin α = _.
3
a Vul in en bereken cos α.
sin 2 α + cos 2 α = 1

cos 2 α = 1 − sin α
2

= 1 − (_
3)
2
1

1
=1−_
9
8
=_
9
_ _
8 of cos α = − _
8
√9 _
cos α = _ √9 voor een scherpe hoek α is cos α > 0

2 2
cos α = _

3
b Vul in en bereken.
sin α
tan α = _
cos α

(3)
1
_
= _ _

( 3 )
2 √2
_

1⋅_
=_ 3_
3 2 √2

=_ 1_
2 √2

2
5 Voor een scherpe hoek α is cos α = _.
5
a Vul in en bereken sin α.
sin 2 α + cos 2 α = 1

sin 2 α = 1 − cos α
2

= 1 − (_
5)
2
2

=1−_4
25
21
=_
25
_ _
21 of sin α = − _
21
√_
sin α = _
25 25√ voor een scherpe hoek α is sin α > 0

21

sin α = _
5

130 HOOFDSTUK 5 GONIOMETRIE


b Vul in en bereken.

sin α
tan α = _
cos α
_

( 5 )
√21
_
= _

(5)
2
_
_
√21 _
=_ ⋅5
5 2
_
√21
=_
2

7
6 Voor een scherpe hoek α is tan α = _.
3
7
a Teken een rechthoekige driehoek waarin tan α = _.
3
B

58 7

A C
3

b Bereken de lengte van de schuine zijde.

In Δ ABC met Ĉ = 90°:


|AB|2 = |BC|2 + |AC|2 stelling van Pythagoras

= 72 + 32 = 58
___ ___
|AB| = √58 of |AB| = −√58

c Bereken de andere goniometrische getallen van de hoek α.

sin α = _7
_
√58

cos α = _3
_
√58

1 GONIOMETRISCHE GETALLEN VAN EEN SCHERPE HOEK 131


reeks 2

7 Gegeven is de regelmatige piramide ABCDT. T


Vul in.
|TF|
_
a sin B̂ ​=
|BT|
|TF|
_
b tan D̂ ​=
|FD| E

|FC|
_
c cos Ĉ ​=
|EC|

d tan ˆ
B
|TF|
=_ B
|BF| C

|EF|
e sin  =_ F
|AE| A
D

f sin ˆ
C =
|EF|
_
|EC|

8 Gegeven is driehoek ABD.


Vul in.

|BH|
_
a sin Â 1​ = B
|AB|
_|FE|
b cos F̂ 2​ =
|FC|
H
|AH|
c tan F̂1 =_
|HF|
C
|AH|
d sin F̂1 =_
|AF|
|GD|
e cos D̂ =_ 1
|BD| A
2 1 2
D
G F E
|EF|
f tan Ĉ =_
|EC|

9 Bereken de goniometrische getallen van de scherpe hoek α.

In Δ ABC met Cˆ = 90°: 1 B

|AB|2 = |AC|2 + |BC|2 stelling van Pythagoras


52
= 42 + 62 6

= 52 α
_ _ A 4 C
|AB| = √52 of |AB| = −√52
|BC| 6 =_3
• sin α = _ = _ _ _
|AB| √52 √13
|AC| 4 =_2
• cos α = _ = _ _ _
|AB| √52 √13
|BC| 6 _
• tan α = _ = _ =3
|AC| 4 2

132 HOOFDSTUK 5 GONIOMETRIE


10 Bereken de ontbrekende goniometrische getallen van de scherpe hoek α.

sin α cos α tan α


_
2
_ √77
_ _2
a _
9 9 √77

b __3 _13
_ 3
_
√178 √178 13
_ _ _
√22
_ √3
_ √22
_
c _
5 5 √3
_
√5 _
d __ _1_ √5
√6 √6

a sin α + cos α = 1
2 2

cos 2 α = 1 − sin 2 α

= 1 − (_
9)
2
2

77
=_
81
_ _
77 of cos α = − _
77
√81
cos α = _ √81 voor een scherpe hoek α is cos α > 0

_
√77
=_
9

sin α
tan α = _
cos α

(9)
2
_
_
= _
( 9 )
√77
_

=_2
_
√77

1 GONIOMETRISCHE GETALLEN VAN EEN SCHERPE HOEK 133


b Teken een driehoek ABC met Ĉ = 90°, |BC| = 3 en |AC| = 13. B

3
Dan is tan  = tan α = _3.
13 A α C
13

In Δ ABC met Ĉ = 90°:

|AB|2 = |AC|2 + |BC|2 stelling van Pythagoras

= 132 + 32

= 178

_ _
|AB| = √178 of |AB| = − √178

|BC|
sin α = _
|AB|

=__3
√178

|AC|
cos α = _
|AB|

=_13
_
√178

c sin α + cos α = 1
2 2

sin 2 α = 1 − cos 2 α

_
= 1 − (_ )
2
√3
5

22
=_
25
_ _
22 of sin α = − _
22
sin α = _√25 √25 voor een scherpe hoek α is sin α > 0

_
√22
=_
5

134 HOOFDSTUK 5 GONIOMETRIE


sin α
tan α = _
cos α
_

(_5_ )
√22
_
=
(5)
√3
_
_
=_22

_
√3

ˆ = 90°, |BC| = √5 en |AC| = 1.


_
d Teken een driehoek ABC met C

ˆ = tan α = √5 .
_
Dan is tan A

In Δ ABC met Ĉ = 90°:

|AB|2 = |AC|2 + |BC|2 stelling van Pythagoras

_
= 1 2 + (√5 )
2
B

=6

5
_ _
|AB| = √6 of |AB| = −√6

|BC| A C
sin α = _ 1
|AB|
_
√5
=__
√6

|AC|
cos α = _
|AB|

=_1_
√6

1 GONIOMETRISCHE GETALLEN VAN EEN SCHERPE HOEK 135


11 Toon de gelijkheden aan.
1
a tan 2 α + 1 = _
cos 2 α

sin α + 1
tan 2 α + 1 = _
2

cos 2 α

=_
2
cos α
sin α + _ 2

cos 2 α cos 2 α

sin 2 α + cos 2 α
= ____________
cos 2 α

=_ 1
cos 2 α

cos α 1
b _=_
sin α tan α

_ 1 =_ 1
( cos α )
tan α _sin α

cos α
= 1 ⋅ (_
sin α )

cos α
=_
sin α

c (1 − cos α)(1 + cos α) = sin 2 α

(1 − cos α)(1 + cos α ) = 1 − cos 2 α

= (sin 2 α + cos 2 α) − cos 2 α

= sin 2 α

1 1
d _ ___________
tan α + tan α = sin α cos α

_ 1 + tan α = _ 1 sin α
+_
cos α
( cos α )
tan α _sin α

cos α + _
=_ sin α
sin α cos α

=_ cos α + _
2
sin α 2

sin α cos α sin α cos α

sin α + cos α
2
= ____________
2

sin α cos α

=_ 1
sin α cos α

136 HOOFDSTUK 5 GONIOMETRIE


reeks 3

12 Toon de gelijkheden aan.


sin α cos α
a (sin α − cos α)(sin α + cos α) + 2___________
tan α =1

sin α cos α = (sin 2 α − cos 2 α) + 2 _


(sin α − cos α)(sin α + cos α) + 2 _ sin α cos α
( cos α )
tan α _sin α
cos α
= (sin 2 α − cos 2 α) + 2 sin α cos α ⋅ _
sin α
= sin 2 α − cos 2 α + 2 cos 2 α

= sin 2 α + cos 2 α

=1

tan 2 α − 1
b _ = sin 2 α − cos 2 α
tan 2 α + 1
( )
2
sin α − 1
_
_
2
cos α
tan α − 1 ___________
=
( cos α ) + 1
tan 2 α + 1 _sin α
2

sin α − 1
_
2

= cos
_
2
α
sin α + 1
_
2

cos 2 α
_
2
cos α
sin α − _ 2

= cos 2
α cos
____________
2
α
_
2
cos α
sin α + _ 2

cos 2 α cos 2 α
sin α − cos α
2
____________
2

= cos 2 α
____________
sin α + cos 2 α
2
____________
cos 2 α

sin α − cos α ⋅ ____________


2
= ____________
2
cos α 2

cos 2 α sin 2 α + cos 2 α

sin α − cos α
2
= ____________
2

sin 2 α + cos 2 α

sin α − cos α
2
= ____________
2

= sin 2 α − cos 2 α

1 GONIOMETRISCHE GETALLEN VAN EEN SCHERPE HOEK 137


(1 + sin α) _(1 − sin α) sin α
c _ −
(1 − sin α) (1 + sin α)
= 4_
cos 2 α

(1 + sin α) _
_ (1 − sin α) ________________
(1 + sin α) (1 − sin α)
2 2
− = − ________________
(1 − sin α) (1 + sin α) (1 − sin α)(1 + sin α) (1 − sin α)(1 + sin α)

(1 + sin α) 2 − (1 − sin α) 2
= ___________________
(1 − sin α)(1 + sin α)

1 + 2 sin α + sin 2 α − (1 − 2 sin α + sin 2 α)


= _________________________________
1 − sin 2 α

1 + 2 sin α + sin α − 1 + 2 sin α − sin α


2
= _______________________________
2

1 − sin 2 α

= 4_sin α
cos 2 α
13 Voor een scherpe hoek α is sin α = 5 · cos α. B
Bereken sin α · cos α.

sin α = 5 · cos α

sin α = 5
_
cos α

tan α = 5 5

Teken een driehoek ABC met Ĉ = 90°, |BC| = 5 en |AC| = 1.

Dan is tan  = tan α = 5.

α
In Δ ABC met Ĉ = 90° A C
1
|AB|2 = |AC|2 + |BC|2 stelling van Pythagoras

= 12 + 52

= 26
_ _
|AB| = √26 of |AB| = − √26
|BC| 5
sin α = _ = _ _
|AB| √26
|AC| 1
cos α = _ = _ _
|AB| √26
dus sin α ⋅ cos α = _5 ⋅_
_ 1 =_
_ 5
√26 √26 26

Maak online nog extra oefeningen over deze paragraaf.

138 HOOFDSTUK 5 GONIOMETRIE


2 Rekenen in rechthoekige driehoeken
reeks 1

14 Bereken, indien mogelijk, de scherpe hoek α in zestigdelige schrijfwijze.

a sin α = 0,35 α = 20°29’14”


b cos α = ‒1,782 19 α = niet mogelijk want 0 < cos α < 1
c tan α = 23,34 α = 87°32’48”
_
√3
d sin α = _ α = 14°19’33”
7

15 Bereken de goniometrische uitdrukkingen. Rond af op 5 decimalen.

a sin 25,892 3° = 0,43668…

b cos 35°14” = 0,81911…

c tan 83°12’44” = 8,40149…

d sin2 15° + cos2 40° + tan2 75° = 14,58201…

ˆ​ = 90°.
16 Gegeven is driehoek JEB​met B  E

a Vul in met sin, cos of tan.


12
5
• cos J ˆ​= _
6
5
• sin Ê ​= _
6
b Bereken de hoeken Ê ​en J ˆ​. J B
10
ˆJ = 33° 33’26”

Eˆ = 56° 26’34”

17 Gegeven is driehoek RIP met P̂ ​= 90°. R


17

Bereken de hoek R̂ ​. I

In Δ RIP met Pˆ = 90°:


ˆ = ____
|RP| _
= 15
15
cos R
|RI| 17
ˆ = 28° 4’21”
R
P

2 REKENEN IN RECHTHOEKIGE DRIEHOEKEN 139


18 In driehoek HOP met P̂​​= 90° is Ĥ​​= 34° en |HO| = 5. O

a Bereken de hoek Ô​​.

ˆ+H
ˆ = 90°
5
O

ˆ ˆ
O = 90° − H
34°
H P
= 90° − 34°

= 56°
b Vorm de formule om en bereken. Rond af op 2 decimalen.
|OP|
sin Ĥ​​= _ ⇒ |OP| = |HO| · sin Ĥ
|HO|

= 5 ⋅ sin 34°

≈ 2,80
c Bereken |HP|. Rond af op 2 decimalen.

ˆ=_
|HP|
cos H
|HO|
ˆ
|HP| = |HO| · cos H

= 5 · cos 34°

≈ 4,15

19 Jacob ziet vanuit een volgwagen een zweefvliegtuig onder een hoek van 55°. De bemanning van het vliegtuig
meldt dat ze op een hoogte van 800 meter vliegen.
Bereken de horizontale afstand |JG| tussen Jacob en het vliegtuig. Rond af op 1 meter.

a Vul de gegevens in op de tekening. V

b Vorm de formule om en bereken |JG|.

|VG| |VG|
tan ˆJ = _ ⇒ |JG| = _____
|JG| tan Ĵ 800

=_ 800
tan 55°
≈ 560 55°
J G

De horizontale afstand tussen Jacob en het vliegtuig is 560 meter.

140 HOOFDSTUK 5 GONIOMETRIE


20 Gegeven is de balk (
EFGH )
ABCD
. B C

F G

A D
11

E H
10
a Vul de gegevens in op de tekeningen.

B
10 C
B D
α

4
11

F
D

b Bereken |BD|.

ˆ = 90°:
In Δ BCD met C

|BD|2 = |BC|2 + |CD|2 stelling van Pythagoras

= 102 + 112

= 221
_ _
|BD| = √221 of |BD| = −√221

c Bereken de hoek α.

In Δ BDF met B̂ = 90°:


|BF| 4
tan α = _ = _ _
|BD| √221
α = 15°3’35”

2 REKENEN IN RECHTHOEKIGE DRIEHOEKEN 141


reeks 2

21 Gegeven is driehoek QED met D̂​​= 90°.

Bereken de hoeken in zestigdelige schrijfwijze en bereken de zijden op 2 decimalen.


Vul de tabel in.

|ED| |QD| |QE| Q̂​​ Ê​​

a 8 2,87 8,50 70°15’ 19°45’

b 2,59 1,51 3 59°41’53” 30°18’07”

c 4,7 14,56 15,3 17°53’24” 72°06’36”


_
d 3,61 √15 5,30 43° 47°

ˆ = 70°15’
a |ED| = 8 en Q

ˆ = 90°:
In Δ QED met D

E
ˆ + Eˆ = 90° ˆ=_ ˆ=_
|ED| |ED|
Q sin Q tan Q
|QE| |QD|
ˆ
Eˆ = 90° − Q
|ED| |ED|
ˆ tanˆ
|QE| = _____ |QD| = _____
sin Q Q
8 8 8
= 90° − 70°15’ =_ =_
sin 70°15’ tan 70°15’
= 19°45’ ≈ 8,50 ≈ 2,87
70°15´
Q D

b |QE| = 3 en Eˆ = 30°18’07”

ˆ = 90°:
In Δ QED met D

ˆ
|QD|
Q + Eˆ = 90° sin Eˆ = _ cos Eˆ = _
|ED| E
|QE| |QE|
ˆ
Q = 90° − Eˆ |QD| = |QE| · sin Eˆ |ED| = |QE| · cos Eˆ
32°18´07”

= 90° − 30°18’07” = 3 · sin 30°18’07” = 3 · cos 30°18’07”


3
= 59°41’53” ≈ 1,51 ≈ 2,59

Q D

142 HOOFDSTUK 5 GONIOMETRIE


E
c |QE| = 15,3 en |ED| = 4,7.

ˆ = 90°:
15,3
In Δ QED met D 4,7

Q D

ˆ=_ cos Eˆ = _ = _
|ED| _ 4,7 |ED| 4,7
|ED| 2 + |QD| 2 = |QE| 2 sin Q =
|QE| 15,3 |QE| 15,3
|QD| 2 = |QE| 2 − |ED| 2 ˆ = 17°53’24”
Q Eˆ = 72°06’36”

= 212
_ _
|QD| = √212 of |QD| = √212

≈ 14,56

d |QD| = √15 en ˆ
_
Q = 43°

ˆ = 90°:
In Δ QED met D

ˆ + Eˆ = 90° tan ˆ ˆ=_


|ED| |QD| E
Q Q=_ cos Q
|QD| |QE|
Eˆ = 90° − ˆ ˆ
|QD|
ˆ
Q |ED| = |QD| · tan Q |QE| = _____
cos_Q
_
= 90° − 43° = √15 · tan 43° =_
√15
cos 43°
= 47° ≈ 3,61 ≈ 5,30
43°
Q D
15

2 REKENEN IN RECHTHOEKIGE DRIEHOEKEN 143


22 Eef wil naast haar huis een verwarmd zwembad aanleggen. Het huis heeft een hoogte van 5,6 meter. Ze wil
ervoor zorgen dat het zwembad niet in de schaduw van het huis ligt. Op 21 december staat de zon het laagst
boven de horizon onder een hoek van 14°30’. Op dat moment is de schaduw van het huis het grootst.
Bereken de minimale afstand van het zwembad tot het huis. Rond af op 1 meter nauwkeurig.

5,6

14°30´
G V

ˆ = 90°:
In Δ GDV met G

tan ˆ
|GD|
V=_
|GV|
|GD|
|GV| = _____
ˆ
tan V
5,6
=_
tan 14°30’
≈ 22

De afstand tussen het huis en het zwembad moet minimaal 22 meter zijn.

23 Gegeven is de balk (
EFGH )
ABCD
. B C

A
D

7
α
F G

E H
11
Bereken de hoek α.

ˆ = 90°:
In Δ ACD met D C

|AC|2 = |CD|2 + |AD|2 stelling van Pythagoras

= 52 + 112 5

= 146
_ _ A D
11
|AC| = √146 of |AC| = −√146

In Δ ACG met Cˆ = 90°: A 146 C


_
|AC| _
_ √146
tan α = =
|CG| 7
α = 59°54’55” 7

144 HOOFDSTUK 5 GONIOMETRIE


24 Tijdens het eerste en het laatste kwartier wordt de helft van de maan verlicht en neem je vanop de aarde de
halve schijngestalten van de maan waar. Veronderstel dat op dat moment de driehoek gevormd door het
middelpunt van de aarde A, het middelpunt van de maan M en het middelpunt van de zon Z rechthoekig is.
De afstand tussen de aarde en de maan is 384 400 kilometer en de hoek Â​​is 89,853°.
Bereken de afstand tussen de aarde en de zon. Rond af op 1 kilometer nauwkeurig.

Z M

384 400
89,853º
A

In Δ ZMA met M̂ = 90°:

cos ˆ
|MA|
A=_
|ZA|
|MA|
|ZA| = _____
cos ˆ
A
=_ 384 400
cos 89,853°
≈ 149 826 679

De afstand tussen de zon en de aarde is 149 826 679 kilometer.

25 De boot van Mela is door een sterke wind afgedreven van


de oever van een rivier. Via een touw probeert zij de boot O M
terug naar de oever te brengen. Hiervoor oefent zij een

trekkracht Ft uit via het touw op de boot. De grootte van
F2
haar trekkracht is 300 newton.
42° Ft
→ → →
a Teken de componenten F1 en F2 van de krachtvector Ft

waarbij F1 evenwijdig is met de loop van de rivier en B
→ F1
F2 loodrecht hierop staat.

b Bereken de grootte van de componenten F​⃗ 1 en F​⃗ 2 van de krachtvector F​⃗ t. Rond af op 1 newton
nauwkeurig.

ˆ = 90°:
In Δ OMB met O

ˆ=_ ˆ=_
|OM| |BO|
sin B cos B
|BM| |BM|
ˆ
|OM| = |BM| ⋅ sin B ˆ
|BO| = |BM| ⋅ cos B

= 300 ⋅ sin 42° = 300 ⋅ cos 42°

≈ 201 ≈ 223

F 1 = 201 F2 = 223
→ →
De grootte van de componenten F 1 en F2 is 201 newton en 223 newton.

2 REKENEN IN RECHTHOEKIGE DRIEHOEKEN 145


26 Bella trekt haar dochter Keyanna voort op een slee. Het touw maakt een hoek van 33 met de horizontale
bewegingsrichting. De grootte van de kracht waarmee Bella de slee voorttrekt is 150 newton.
→ →
a Teken de componenten F1 en F2 van
→ →
de trekkracht Ft waarbij F1 evenwijdig is met de

bewegingsrichting en F2 loodrecht hierop staat.

Ft
33° F2
F1

b Bereken de grootte van de horizontale


→ →
component F1 van de trekkracht Ft. Rond af op 1 newton nauwkeurig.

In Δ STG met Ĝ = 90°:


|SG|
cos Ŝ = ____
|ST|
|SG| = |ST| · cos Ŝ
= 150 · cos 33°
≈ 126
De grootte van de horizontale component van de krachtvector is 126 newton.

27 Thanee gaat skiën in een indoor skicentrum. B C


De oefenhelling is 30 meter breed en 235 meter
lang. De helling maakt een hoek van 10° met het
horizontale vlak.
235 E F

α 10°

A D
30

a Bereken de hoogte |CF| van de oefenhelling. Rond af op 1 meter nauwkeurig.

In Δ DCF met ˆF = 90°: C


ˆ=_
|CF|
sin D 235
|DC|
ˆ
|CF| = |DC| · sin D
D 10˚
= 235 ⋅ sin 10° F

= 40,807 32...
≈ 41
De hoogte van de oefenhelling is 41 meter.

146 HOOFDSTUK 5 GONIOMETRIE


b Thanee skiet vanuit B schuin naar beneden tot in D. B
Bereken de hoek α.

ˆ = 90°:
In Δ ABD met A

|BD|2 = |AB|2 + |AD|2 stelling van Pythagoras


235
2 2
= 235 + 30

= 56 125
_ _
|BD| = √56 125 of |BD| = −√56 125 A D
30

In Δ EBD met Eˆ = 90°: B

|BE| 56 125
sin α = _ 235 · sin 10°
|BD|
|CF| α
=_ |BE| = |CF|
E D
|BD|
235_ ⋅ sin 10°
= ___________
√56 125

α = 9°55’7”

28 Een camera staat op een driepoot met een hoogte


van 1,20 meter. De cameralens maakt een hoek
van 40°. Juul is 1,80 meter groot.
Bereken de minimale afstand tussen Juul en de
camera zodat hij volledig op de foto zal staan. 

Rond af op 1 centimeter nauwkeurig. 

C
In Δ CJG met ˆ
J
J = 90°: 20°

ˆ=_
|JG| 1,20
tan C
|CJ|
|JG| G
|CJ| = _____
tan Cˆ
1,20
=_
tan 20°
≈ 3,30

De afstand tussen Juul en de camera moet minimaal 3,30 meter zijn.

2 REKENEN IN RECHTHOEKIGE DRIEHOEKEN 147


29 In de ruit IJKL is |IK| = 10 en |JL| = 12.
Bereken de lengten van de zijden en de grootte van de hoeken van de ruit.

De diagonalen van een ruit snijden elkaar loodrecht en middendoor. J

De zijden: 1 2

In Δ IJM met M̂ = 90°: 6

|IJ|2 = |JM|2 + |IM|2 stelling van Pythagoras 1


I M K
2
=6 +5 2 2 5

= 61
_ _
|IJ| = √61 of |IJ| = −√61

Een ruit is een vierhoek met vier even lange zijden. L


_
|IJ| = |JK| = |KL| = |IL| = √61

De hoeken:
In Δ IJM met M̂ = 90°:
|JM| 6 |IM| 5
tan ˆI 1 = _ = _ tan ˆJ 1 = _ = _
|IM| 5 |JM| 6
ˆI = 50°11’40” ˆJ = 39°48’20”
1 1

ˆ = ˆI = ˆI + ˆI = 100°23’20”
K In een ruit zijn de diagonalen symmetrieassen en zijn de overstaande
1 2

Lˆ = ˆJ = ˆJ 1 + ˆJ 2 = 79°36’40” hoeken even groot.

30 Een bouwheer wil een steunbalk met een lengte van 2,00 meter C
plaatsen tussen de schuine dakwanden van een schuur. De afstand
van de grond tot de top van de schuur is 5,00 meter. B 1 42° D
Bereken de hoogte waarop deze balk moet geplaatst worden.
Rond af op 1 centimeter nauwkeurig.

ˆ=ˆ
B A = 42° overeenkomstige hoeken bij AE // BD en snijlijn AC 42° E 42°
A
In Δ BCD met D ˆ = 90°:
ˆ=_
|CD|
tan B
|BD|
ˆ
|CD| = |BD| ⋅ tan B

= 1 ⋅ tan 42°
= 0,90040
F
|DF| = |CF| − |CD|

= 5 − tan 42°
≈ 4,10
De steunbalk moet op een hoogte van 4,10 meter geplaatst worden.

148 HOOFDSTUK 5 GONIOMETRIE


31 Yana vertrekt met de fiets aan de voet van een steile berg. Die bestaat uit twee opeenvolgende hellingen:
één van 10 % en één van 17 %. Tijdens de fietstocht leest Yana op haar fietscomputer de lengte van elke
helling af: respectievelijk 2 kilometer en 5 kilometer.
Bereken de hoogte van de beklommen berg. Rond af op 1 meter nauwkeurig.
T

K B

V A G

Eerste helling: K
2000
In Δ VDE met Eˆ = 90°:
D
V α 10
100 E A
|DE| 10
tan α = _ = _
|VE| 100

α = 5°42’38”

ˆ = 90°:
In ΔVKA met A
|KA|
sin α = _
|VK|
|KA| = |VK| ⋅ sin α

= 2 000 · sin 5°42’38”

≈ 199

Tweede helling: T
5000
F
In ΔKFG met ˆ
G = 90°: K β 17
100 G B
|FG| 17
tan β = _ = _
|KG| 100

β = 9°38’53”

ˆ = 90°:
In ΔKTB met B
|TB|
sin β = _
|KT|
|TB| = |KT| ⋅ sin β

= 5 000 · sin 9°38’53”

≈ 838

Hoogte:

|TG| = |KA| + |TB| = 2 000 · sin 5°42’38” + 5 000 · sin 9°38’53” ≈ 1 037

De berg is 1 037 meter hoog.

2 REKENEN IN RECHTHOEKIGE DRIEHOEKEN 149


32 De lengte van een ribbe van de kubus (
EFGH )
ABCD
is 6. Het punt M bevindt B C
zich in het midden van het lijnstuk [AE].
Bereken de hoek α. A
D

α
M
F
G

E
H
6

In Δ MAB met ˆ
A = 90°: A 6 B

|BM|2 = |AM|2 + |AB|2 stelling van Pythagoras


3
= 32 + 62
= 45
_ _ M
|BM| = √45 of |BM| = −√45

In Δ MBC met Bˆ = 90°: B 6 C


|BC| 6
tan α = _ = _ _
|BM| √45
α = 41°48’37” 45

33 Zarah ontwerpt een schommel voor haar kinderen. De koorden van C


de schommel zijn elk 2,00 meter lang. De uiterste schommelbeweging is 2
65º
onder een hoek van 65°. Uit veiligheidsoverwegingen voor haar kinderen
wil Zarah dat de schommel maximaal 2,00 meter boven de grond is. B D
Bereken de maximale hoogte van het schommeltoestel. Bereken op
2
1 centimeter nauwkeurig.

In Δ BCD met B ˆ = 90°:


A
ˆ=_
|CB|
cos C
|CD|
ˆ
|CB| = |CD| · cos C
= 2 ⋅ cos 65°
= 0,845 23...
|CA| = |CB| + |BA|
≈ 2,85
De hoogte van het schommeltoestel mag maximaal 2,85 meter zijn.

150 HOOFDSTUK 5 GONIOMETRIE


34 Gegeven is de regelmatige vijfhoek ABCDE met zijde 6. Een regelmatige B
vijfhoek is een vijfhoek met vijf gelijke zijden en vijf even grote hoeken.
Het punt M ligt even ver van elk hoekpunt.
A C
a Bereken de hoek E ​M̂​​
  D.
M

Δ ABM ≅ Δ BCM ≅ Δ CDM 12


congruentiekenmerk ZZZ α
≅ Δ DEM ≅ Δ EAM
F
360° = 72°
EM̂D = _ E D
5

b Bereken de lengte van de hoogtelijn uit M op [ED]. Rond af op 2 decimalen.

72° = 36°
M̂ 1 = M̂ 2 ⇒ M̂ 1 = _
2
6=3
|EF| = |FD| ⇒ |EF| = _ eigenschap merkwaardige lijnen in gelijkbenige driehoek
2

In ΔEMF met ˆF = 90°:


|EF|
tan M̂ 1 = _
|MF|
|EF|
|MF| = ______
tan M̂ 1
=_ 3
tan 36°
= 4,129 14...

≈ 4,13

c Bereken de oppervlakte van de regelmatige vijfhoek. Rond af op 2 decimalen.

A ABCDE = 5 ⋅ A ΔEMD

|ED| ⋅ |MF|
=5⋅_
2
6⋅_ 3
=5⋅ _ tan 36°
2

= 61,937 18...

≈ 61,94

2 REKENEN IN RECHTHOEKIGE DRIEHOEKEN 151


35 Een Egyptische graftombe heeft de vorm van
een regelmatige piramide met een vierkantig
grondvlak. De lengte van een zijde van het grondvlak
is 230 meter. De hoek α, gevormd door een zijde van
het grondvlak en een opstaande ribbe, is 57°30’.
Bereken de hoogte van de piramide. Rond af op
1 meter nauwkeurig.

T
ˆ = 90°:
In Δ ACD met D

|AC|² = |AD|² + |DC|² stelling van Pythagoras

= 230² + 230²

= 105 800 B C
_ _ F
|AC| = √105 800 of |AC| = −√105 800 57°30'
A G
_
230 D
= √2 ⋅ 230 2

_
= 230 √2

1 |AC|
|AF| = _ diagonalenkenmerk van een vierkant
2
_
230 2
=_

2
_
= 115 √2

1 · |AD|
|AG| = _
2
1 ⋅ 230
=_
2

= 115

ˆ = 90°:
In Δ ATG met G In Δ ATF met Fˆ = 90°:

cos ˆ
|AG|
A=_ |TF|² + |AF|² = |AT|² stelling van Pythagoras
|AT|
|AG|
cosˆ
|AT| = _____ |TF| 2 = |AT| 2 − |AF| 2
A
_
= (_
cos 57°30’ )
2
= _ 115 115 − (115 √2 )
2

cos 57°30’
= 214,033 28... = 19 360,246 93...

|TF| ≈ 139

De piramide is 139 meter hoog.

152 HOOFDSTUK 5 GONIOMETRIE


36 Gegeven is de vierhoek GHIJ.

H 6 I
1
2

1
G 2

3
J

ˆ.
Bereken de hoeken Ĝ​​en I​​

In Δ GHI met H ˆ = 90°:


ˆ =_
tan G
|HI|
=_6 |
tan Iˆ1 = _
|
HG = _4
1 |HG| 4 |HI| 6
ˆ = 56°18’36”
G Iˆ1 = 33°41’24”
1

|GI|2 = |HG|2 + |HI|2 stelling van Pythagoras

= 42 + 62
= 52
_ _
|GI| = √52 of |GI| = −√52

In Δ GJI met ˆ
J = 90°:

cos ˆ
|GJ| 3 |GJ| 3
G2 = _ = _ _ sin ˆI 2 = _ = _ _
|GI| √52 |GI| √52
ˆ = 65°24’58”
G ˆI = 24°35’02”
2 2

ˆI = ˆI + ˆI = 58°16’26”
1 2

ˆ=G
G ˆ +ˆG 2 = 121°43’34”
1

2 REKENEN IN RECHTHOEKIGE DRIEHOEKEN 153


37 Aline bevindt zich in een kloof tussen twee steile T₂
rotswanden die met elkaar verbonden zijn door een
kabelbaan. De kloof heeft een breedte van 30 meter.
Zij stelt zich 20 meter van de linkse rotswand op en
ziet de top onder een hoek van 20°. De top van de
andere rotswand ziet zij onder een hoek van 72°.
Bereken de lengte van de kabelbaan. Rond af op
1 meter nauwkeurig.

ˆ = 90°:
In Δ ABT 1 met B

ˆ =_
|BT 1|
tan A 1 |BA|

|BT 1| = |BA| ⋅ tan ˆA 1 T₁ D

= 20 ⋅ tan 20°
A2 72°
B 20° A C
1
= 7,279 40...
20 A

ˆ = 90°:
In Δ CAT 2 met C

ˆ =_
|CT 2|
tan A 2 |AC|

|CT 2| = |AC| ⋅ tan ˆA 2


= 10 ⋅ tan 72°

= 30,776 83...

|DT 2| = |CT 2| − |CD|


= |CT 2| − |BT 1| |CD| = |BT |
1

= 10 ⋅ tan 72° − 20 ⋅ tan 20°

= 23,497 43...

ˆ = 90°:
In Δ DT 1T 2 met D

|T 1T 2| 2 = |DT 1| 2 + |DT 2| 2 stelling van Pythagoras

= 30 2 + (10 ⋅ tan 72° − 20 ⋅ tan 20°) 2

|T 1T 2| = 1 442,129 24... of |T 1T 2| = −1 442,129 24...


|T 1T 2| ≈ 38
De lengte van de kabelbaan is 38 meter.

154 HOOFDSTUK 5 GONIOMETRIE


reeks 3

38 Een auto rijdt een helling van 8 % af. De grootte van de zwaartekracht op de auto is 10 000 newton.

F1 C

F2

Fz
A
D

a Teken de componenten F​⃗ 1 en F​⃗ 2 van de zwaartekracht F​⃗ z waarbij F​⃗ 1 evenwijdig is met de
bewegingsrichting en F​⃗ 2 loodrecht hierop staat.
b Bereken de grootte van de component F​⃗ 1 en F​⃗ 2 van de zwaartekracht F​⃗ z. Rond af op 1 newton
nauwkeurig.

hellingshoek:
tan ˆ
A=_ 8
100
ˆ = 4°34’26”
A
ˆ = 90°:
In Δ ACD met D
ˆ = 90°
ˆ+C
A
ˆ = 90° − A
C ˆ

= 85°25’34”
In Δ DBC met B ˆ = 90°:
ˆ=_
|BC|
cos C
|CD|
ˆ
|BC| = |CD| ⋅ cos C

= 10 000 ⋅ cos 85°25’34”


≈ 797
F1 ≈ 797
In Δ DBC met B ˆ = 90°:
ˆ=_
|BD|
sin C
|CD|
ˆ
|BD| = |CD| ⋅ sin C

= 10 000 ⋅ sin 85°25’34”


≈ 9 968
F2 ≈ 9 968
De grootte van de componenten F ⃗ 1 en F ⃗ 2 van de zwaartekracht is 797 newton en
9 968 newton.

2 REKENEN IN RECHTHOEKIGE DRIEHOEKEN 155


39 Gegeven is de ruimtefiguur (
EFGH )
ABCD
. Het voorvlak ADHE en het achtervlak BCGF zijn congruente trapezia. Het
bovenvlak ABCD en het grondvlak EFGH zijn evenwijdige rechthoeken.
Bereken de hoek α.
B C

F G

A D

13
3

I 40°
E 10 H

ˆ = 90°:
In Δ EGH met H G

|EG|2 = |GH|2 + |EH|2 stelling van Pythagoras

13
= 132 + 102

= 269
_ _ E 10 H
|EG| = √269 of |EG| = −√269

In Δ IDH met ˆI = 90°: D

ˆ=_
|DI|
sin H 3
|DH|
ˆ
|DI| = |DH| ⋅ sin H
40°

= 3 ⋅ sin 40° I H

= 1,928 36...

In Δ EAG met Eˆ = 90°: A

|AE| 3 . sin 40º


tan α = _
|EG| E 269 G
|DI|
=_ |AE| = |DI|
|EG|

=_3 ⋅ sin
_ 40°
√269

α = 6°42’21”

156 HOOFDSTUK 5 GONIOMETRIE


40 In driehoek ABC met Â​​= 90° is |AB| = |AE| = |CD| = |DE|.
Bereken de hoeken B̂​​1, B̂​​2 en B̂​​3.

B


A C
E D

ˆ = 90°:
In Δ ABE met A In Δ ABD met ˆ
A = 90°: ˆ = 90°:
In Δ ABC met A

ˆ =_ ˆ =_ ˆ =_
|AE| _ |AD| _ |AC| _
tan B =a=1 tan B = 2a = 2 tan B = 3a = 3
1 |BA| a 2 |BA| a 3 |BA| a
ˆ = 45°
B ˆ = 63°26’06”
B ˆ = 71°33’54”
B
1 2 3

41 Tove bevindt zich op de bovenste verdieping van een A G


gebouw (G). Naast het gebouw ziet zij een lantaarnpaal met een 35º 47º
hoogte van 8 meter. De top (T ) en de voet (V ) van de lantaarnpaal
ziet zij onder een hoek van 35° en 47° met een horizontale.
x
Bereken de hoogte van het gebouw waarin ze zich bevindt.
Rond af op 1 centimeter nauwkeurig.
T
ˆ = 90°:
In ΔTAG met A ˆ = 90°:
In ΔVAG met A
8
ˆ =_
tan G
|AT|
ˆ =_
tan G
|AV|
1 |AG| 2 |AG| V

|AT| |AV|
|AG| = ______ |AG| = ______
ˆ
tan G ˆ
tan G
1 2

Stel x = |AT|

x+8
x =_
_
tan 35° tan 47°
tan 47° ⋅ x = tan 35° ⋅ (x + 8)

tan 47° ⋅ x = tan 35° ⋅ x + 8 ⋅ tan 35°

tan 47° ⋅ x − tan 35° ⋅ x = 8 ⋅ tan 35°

(tan 47° − tan 35°) ⋅ x = 8 ⋅ tan 35°

8 ⋅ tan 35°
x = ______________
(tan 47° − tan 35°)

≈ 15,05

|AV| = |AT| + |TV|

=x+8

8 ⋅ tan 35°
= ______________ +8
(tan 47° − tan 35°)

≈ 23,05

De hoogte van het gebouw waarin Tove zich bevindt, is 23,05 meter.

2 REKENEN IN RECHTHOEKIGE DRIEHOEKEN 157


42 Gegeven is de ruimtefiguur ABCDEF. Het voorvlak AFD en het achtervlak BEC zijn evenwijdig. Het lijnstuk [BD]
is de diagonaal van het rechthoekige grondvlak ABCD. De punten I en S zijn de middens van de lijnstukken
[FE] en [HG].
ˆ.
Bereken de hoek I​​

I
2 1

B G C

5
6
6
S
A
7 H 7 D

ˆ = 90°:
In Δ HSD met H S

|SD|2 = |HS|2 + |HD|2 stelling van Pythagoras


3
= 32 + 72

= 58 H 7 D

_ _
|SD| = √58 of |SD| = −√58

In Δ SID met Sˆ = 90°: I

|SD|
tan Î 1 = _
|IS| 5
|_SD|
=
|FH
_
|
√ 58 S D
=_ 58
5

Î 1 = 56°42’50”

ˆI = ˆI + ˆI
1 1

= ˆI 1 + ˆI 1 Î 1 = ˆI 2

= 113°25°39”

158 HOOFDSTUK 5 GONIOMETRIE


43 Een lichtstraal die schuin invalt op het water, wordt gebroken. v i
Als de invallende straal i en de gebroken straal g respectievelijk de
sin α 4
hoek α en β vormen met de verticale v, dan is _ = _. α
sin β 3
C
Bereken op welke afstand van A een lichtstraal de bodem treft, als de
invalshoek α gelijk is aan 30°. Rond af op 1 centimeter nauwkeurig.
g 1,5 m
β
4 = sin
_ _ α
3 sin β B A
⋅ sin α
sin β = 3_
4
⋅ sin 30°
= 3_
4

β = 22°01’28”

ˆ = 90°:
In Δ ABC met A
|AB|
tan β = _
|AC|
|AB| = |AC| ⋅ tan β

= 1,5 ⋅ tan 22°01’28”

≈ 0,61

De lichtstraal treft de bodem op 61 centimeter van het punt A.

Maak online nog extra oefeningen over deze paragraaf.


Maak online nog extra oefeningen over dit hoofdstuk.

2 REKENEN IN RECHTHOEKIGE DRIEHOEKEN 159


uitdagingen

1 Gegeven is de vierhoek ABCD. B


Bereken |AC|. Rond af op 2 decimalen nauwkeurig. 2

50°
A
D

2 Gegeven is driehoek ABC. B


Waaraan is de lengte van [DE] gelijk?
D
5
​5 ​sin​​  ​  α ⋅ ​cos​​  ​  α​
2 2

​5  sin α ⋅ cos α​

​5  sin α ⋅ ​cos​​  2​  α​


A C
​5 ​sin​​  2​  α ⋅ cos α​ α
E
​5 ​sin​​  3​  α ⋅ ​cos​​  3​  α​

3 Twee boten B​ 


​​ 1​​​ en ​​B2​  ​​​zijn uitgevaren uit de haven H onder een hoek van 90°. T

Ze zijn vertrokken aan de voet van een vuurtoren. Na een tijdje varen is de
afstand tussen de twee boten 90 meter. De passagiers van de boten zien op
dat moment de top T van de vuurtoren onder een hoek van respectievelijk
H
35° en 30°.
Bereken de hoogte van de toren. Rond af op 1 meter nauwkeurig. 35°
30°
B₁

90 B₂

4 In dit parallellogram, dat ook een ruit is, meet de langste


diagonaal 40 en de hoogte 24. Bereken de lengte van de
andere diagonaal.
40
24

(Bron: JWO, 2006)

​​ AC|​ = 5​,​ α = 55°​en γ​ = 40°​.


5 Gegeven is driehoek ABC met | B
Los de driehoek op.
β
c a

A α γ C
b

160 HOOFDSTUK 5  Goniometrie

You might also like