Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 90

Landschapsarchitectuur — ONTWERP EN LANDSCHAP

PLEK EN TIJD
Reader BK2GR2
BK1GR1 Versie 2.0
1.0 [2021]
[2018]
Saskia
Saskia de
de Wit
Wit
Landschapsarchitectuur – Ontwerp en landschap
Reader BK2GR2 landschapsarchitectuur Versie 3.0
[2021]

Materiaal, Structuur , Context


INHOUD

VOORWOORD 6
Reader voor de BSc 2 Grondslagen lezingenserie [BK2GR2] – deel Landschapsarchitectuur
Omslagfoto: Piscina das Marés, Álvaro Siza Vieira, 1966 - Leça de Palmeira Portugal 1 INLEIDING 8
Tekst: Saskia de Wit
Opmaak: Hans Teerds, Niels van Hasselt, Saskia de Wit 1.1 Het lezen en bewerken van landschappen 9
Opdracht: sectie Landschapsarchitectuur TU Delft 1.2 Ruimtelijke structuur 9
Delft, januari 2021
Faculteit Bouwkunde, Technische Universiteit Delft
1.3 Palimpsest 10
1.4 Proces 11
Deze tekst wordt verspreid onder studenten die de lezingenserie Grondslagen 2 volgen. 1.5 Schaalcontinuüm 12
Niet van alle afbeeldingen in deze tekst is de herkomst duidelijk. Rechthebbenden kunnen
zich melden bij de auteur. Intermezzo 1: Sebastien Marot, ‘The Reclaiming of Sites’ 16

2 MATERIAAL 24
2.1 De stoffering van het landschapsarchitectonische ontwerp: 25
tussen vorm en proces
Intermezzo 2 : Saskia de Wit, ‘Sensory Place’ 28
2.2 De materialen van het landschap 39
2.3 Tijd - de kunst van het wachten 59
2.4 Park Riem 64

3 STRUCTUUR EN COMPOSITIE 76
3.1 De landschapsarchitectonische compositie: 77
tussen geometrie en geomorfologie
Intermezzo 3 : Clemens Steenbergen, ‘De poëzie van de vlakte’ 81
3.2 Landschapsvormende processen 96
3.3 De landschappelijke structuur 99
Intermezzo 4: Saskia de Wit, ‘De Zuid-Hollandse waarden’ 105
3.4 Landschapsarchitectonische compositieprincipes 124
3.5 Park del Clot 130

4 CONTEXT 136
4.1 De landschapsarchitectonische interpretatie: 137
tussen traditie en experiment
4.2 Landschap en architectuur, geschiedenis en herinnering 140
Intermezzo 5: Ellen Braae, ‘The nature of memory’ 142
4.3 Natuurlijke levensgemeenschappen 150
4.4 Ontwerp en samenleving 154
Intermezzo 6: Greet de Block en Vera Vicenzotti, ‘The nature of 158
post-human landscape design’
4.5 Highline 166

BIBLIOGRAFIE 178
VOORWOORD Deze reader is het vervolg op Landschapsarchitectuur—plek en tijd, de reader
voor Grondslagen 1, waarin de betekenis van de begrippen situatie ruimte en gebruik,
gezien vanuit landschapsarchitectonisch perspectief, wordt besproken. In deze reader
voor Grondslagen 2, Landschapsarchitectuur—ontwerp en landschap wordt deze
set begrippen, waarmee architecten, stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten
ontwerpen, denken en reflecteren op hun ontwerpen en hun ontwerpende activiteiten,
uitgebreid met drie andere begrippen: structuur, materiaal en context.
De drie behandelde basisbegrippen zijn in deze reader elk op dezelfde
manier uitgewerkt. Om te beginnen wordt het begrip uitgelegd in het kader van de
landschapsarchitectonische ontwerpopgave. Dit gebeurt telkens aan de hand van een
polariteitenpaar, waarin de twee uitersten waarbinnen je kan denken en ontwerpen met
dit basisbegrip worden uitgelegd. Omdat we telkens uitgaan van een bewerking van het
bestaande landschap, wordt vervolgens gekeken naar wat structuur, materialisering en
context voor weerslag hebben op het bestaande landschap, op welke aspecten uit het
landschap kan worden gereageerd met een ontwerp. Vervolgens komen we weer terug
op de landschapsarchitectonische uitwerking hiervan, en sluiten af met een uitgewerkt
voorbeeld. Een aantal theoretische achtergronden worden wat grondiger onder de loep
genomen in intermezzo’s, bestaande teksten van andere auteurs, waarnaar in de reader
zal worden verwezen.
De tekst is gestoeld op ruim dertig jaar onderzoek aan de leerstoel
landschapsarchitectuur, wat onder andere is neergeslagen in boeken als Architectuur
en landschap (Clemens Steenbergen en Wouter Reh), LandinZicht (Inge Bobbink) en
Hidden Landscapes (Saskia de Wit). Ook hebben gesprekken met collega’s en studenten
voeding gegeven aan de uitwerking van de begrippen. Met name Inge Bobbink heeft
in de aanloop naar de nieuwe opzet van de lezingenserie meegedacht over de inhoud,
opbouw en uitvoering van de reader.

Saskia de Wit

7
1 INLEIDING 1.1 Het lezen en bewerken van landschappen
Wat is landschapsarchitectuur? Het landschap is niet iets dat gemaakt kan worden,
het is er immers al. Zoals in deel 1 al aangegeven ligt een belangrijke sleutel tot het
begrijpen van wat landschapsarchitectuur is en doet, in het uitgangspunt dat het
bestaande (stedelijke) landschap zowel de context als het onderwerp van ontwerp is: de
specifieke eigenschappen van een plek en zijn situatie vormen zowel de grondgedachte
als de grondstof voor het maken van landschapsarchitectonische ontwerpen, en de vorm
en het karakter van een ontwerp zijn afgeleid van de fysieke, atmosferische en historische
eigenschappen van de locatie en het grotere territorium.
De oorsprong en traditie van de discipline is nauw verbonden met ontwikkelingen
in vakgebieden als landmeetkunde en geografie enerzijds en schilderkunst, theater en
scenografie anderzijds. Zo zijn de ontwikkelingen in het ontwerp van de grote klassieke
tuinen direct te relateren aan de ontwikkelingen in de cartografie, oftewel de scenografie
van nieuwe situaties is niet los te zien van de documentatie van bestaande situaties.
En de hedendaagse landschapsarchitect doet dit nog steeds: landschapsarchitectuur
bestaat uit het uitleggen of vertellen van het landschap.
Volgens Sébastien Marot ligt de sleutel tot het landschapsarchitectonisch ontwerp
in de twee-eenheid van een nauwkeurige en gelaagde weergave van de plek, en het
ontwerp of transformatie daarvan. De analyse, het ‘lezen’ van het landschap, is de
eerste stap van het ontwerpen, het ‘bewerken’ van het landschap. Lezen en bewerken,
analyse en ontwerp, gaan vloeiend in elkaar over. Ontwerp begint bij een zorgvuldig
onderzoek, identificatie, kritiek en creatieve analyse van de locatie en zijn omgeving,
zowel in ruimte als in tijd. Zo’n creatieve analyse leidt tot een weergave die gevoeliger en
rijker is dan de standaard beelden die worden geproduceerd door de planningspraktijk,
gestandaardiseerde cartografische weergaven enerzijds en autonome plattegronden
en doorsnedes anderzijds. Een creatieve representatie leidt tot nieuwe manieren om
beelden te maken die per plek, per landschap verschilt, en die wordt bepaald door dat
wat er weergegeven wordt: dat kunnen fotomontages zijn, samengestelde aanzichten,
referenties naar vergelijkbare situaties, teksten, enzovoorts, waarbij de grens oplost
tussen analyse en ontwerp.
Marot onderscheid vier principes of manieren van kijken die ten grondslag liggen
aan deze twee-eenheid van landschapsarchitectonisch onderzoek en ontwerp: de
choreografie van specifieke materialen en ruimtes in het landschap (ruimtelijke structuur),
het in herinnering brengen en voortbouwen op de geschiedenis (palimpsest), het
ensceneren en cultiveren van nieuwe conditie (proces), en het scheppen van relaties
met grenzen, aanpalende gebieden, de omgeving en de context (schaalcontinuüm)1. Elk
van deze principes raakt aan meerdere van de al behandelde en de nog te behandelen
basisbegrippen, en deels zijn deze principes al in GR1 aan de orde geweest. Onder
andere binnen de leerstoel landschapsarchitectuur zijn deze principes verder ontwikkeld
en worden gebruikt als ingang of basis voor onderzoek.2

1.
Sébastien Marot, ‘The Reclaiming of
Sites’, in: James Corner (red.), Recov-
ering Landscape: Essays in Contem-
porary Landscape Theory (New York:
Princeton Architectural Press, 1999),
49-50

2.
Steffen Nijhuis, ‘Principles of Land-
scape Architecture’, in: E. Farini and
S. Nijhuis (red.) Flowscapes. Exploring
landscape infrastructures (Madrid, Uni-
versidad Francisco De Vitoria, 2013),
52-61

9
1.2 Ruimtelijke structuur
Het bestuderen van tuinen leert je dat een open ruimte geen leegte is die wordt
bepaald door zijn wanden, maar een habitat waarin de lucht en de ondergrond verschillende
relaties met elkaar aangaan, bepaald door de eigenschappen van beide. Dit principe gaat
in op de vorm en het functioneren van een driedimensionale landschapsruimte, die een
ruimtelijke dynamiek creëert. De focus ligt op onderzoek en ontwerp van het landschap
‘van binnenuit’, zoals het kan worden ervaren door een waarnemer die door de ruimte
beweegt.
Datgene wat je waarneemt bestaat uit verschillende componenten. Enerzijds
gaat het om de vorm, de maten en verhoudingen van de ruimte, en de plasticiteit van
oppervlakken, schermen en volumes. Dit is aan de orde geweest bij het basisbegrip ruimte.
De waarneming van de ruimte wordt vervolgens gekleurd door het uiterlijk, bijvoorbeeld kleur,
textuur, belichting: materiaal. Maar het gaat ook om hun relaties in termen van structurele
organisatie en ordenende principes. Dit wordt in het hoofdstuk structuur uitgewerkt. De
basisbegrippen ruimte, structuur en materiaal komen in dit principe van de ruimtelijke
structuur dus bij elkaar. Elke ontwerpingreep is een transformatie van de bestaande
ruimtelijke structuur van het landschap, een transformatie van ruimtevorm, materialisering
en structuur.

Stourhead landschapstuin (Wiltshire, VK) is een voorbeeld van een ontwerp dat is ontworpen vanuit
het oogpunt van de waarnemer, het landschap als een driedimensionale constructie.

Een voorbeeld van een ontwerp dat de historische gelaagdheid van het landschap zichtbaar maakt is
Bunker 599, een zorgvuldig ontworpen interventie in een belangrijke historische verdedigingsstructuur,
de Nieuwe Hollandse Waterlinie
(RAAAF i.s.m. Atelier de Lyon, 2010)

1.3 Palimpsest
Kenmerkend in de landschapsarchitectuur is het denken in langere tijdsspannes; het
heden in de landschapsarchitectuur speelt een bescheiden rol, ingeklemd tussen het
gewicht van het verleden en de kansen voor de toekomst. Gezien de ontwikkelingstijd die
een plan nodig heeft om tot groei te komen is het ook niet zo interessant om exact op de
behoeften van vandaag in te spelen en is de blik vooral op de toekomst gericht.3
De genius loci, het karakter van de plek, betreft het geografische en esthetische, maar
ook het historische en sociale karakter van de locatie. Zoals we in Grondslagen 1 hebben
gezien is het landschap zoals het zich op een bepaald moment aan ons voordoet, het gevolg
van een reeks van ontwikkelingen in het verleden, de resultante van een opeenvolging
van lagen in de tijd en van een reeks beslissingen die op verschillende tijdstippen en om
verschillende redenen genomen zijn. En omdat het landschap niet alleen de context maar
tevens het onderwerp van het ontwerp is, zit je dus met het paradoxale gegeven dat datgene
wat je ontwerpt al bestaat en al een geschiedenis heeft. Het ontwerp is niet autonoom,
maar voegt een hoofdstuk toe aan een doorgaand verhaal. Het landschap kan als zodanig
worden ‘gelezen’ als een biografie die alle activiteiten uit het verleden zichtbaar maakt die
hebben bijgedragen aan de vormgeving van dat landschap. En niet alleen de activiteiten,
maar ook veranderingen in politiek, cultuur en economie. Het landschap als palimpsest
is dus nauw verbonden met de basisbegrippen gebruik en context. Het landschap wordt
beschouwd als een gelaagde entiteit waar sporen van verschillende tijden elkaar kunnen
versterken of tegenspreken. Oude en nieuwe patronen zijn zodanig gesuperponeerd dat
ze gelijktijdig aanwezig zijn. Kennis van deze lagen is een van de uitgangspunten voor
nieuwe transformaties van het betrokken landschap, ofwel het toevoegen van een nieuwe
ontwerplaag. Ook hier zijn analyse en ontwerp een twee-eenheid, als het lezen en schrijven
van geschiedenis: het bewerken van het landschap. Deze aandacht voor het verleden
betekent niet dat een landschapsarchitect zou moeten terugschrikken voor
3. radicale verandering wanneer dit nodig is, maar wel dat zowel een subtiele
Rudi van Etteger, ‘Tijd’, in: Duurzame als een radicale verandering altijd een weldoordachte reactie is op wat eraan
landschapsarchitectuur (Wageningen:
Uitgeverij Blauwdruk, 2015), 221 vooral is gegaan.

10 11
1.4 Proces
Eén van de meest voor de hand liggende en tegelijkertijd lastigst te bevatten aspecten
van ontwerpen met landschap is het gegeven dat landschap dynamisch is, een proces dat
nooit af is. Evenals het principe van het palimpsest gaat het hier om de rol van de tijd. Maar
waar het bij palimpsest ging om het begrijpen van de vorm, ruimtelijkheid en structuur van
het landschap als resultaat van wat er in het verleden is gebeurd, wordt in dit principe het
landschap beschouwd als een holistisch en dynamisch ‘systeem van systemen’, eerder
een proces dan een resultaat. Zo bekeken is landschap een uitdrukking van de dynamische
wisselwerking tussen ecologische, sociale en economische processen, die met elkaar
bepalend zijn voor de structuur. Maar de landschapsprocessen zijn ook nauw verbonden
basisbegrip materiaal. De materialen die we aantreffen in het landschap worden bepaald
door de landschapsprocessen en op hun beurt hebben zij effect op deze processen.
Natuurlijke en sociale processen veranderen het landschap voortdurend, waardoor de
dynamiek van de transformatie een kernpunt is in onderzoek en ontwerp. In tegenstelling
tot een gebouwontwerp heeft een landschapsarchitectonisch ontwerp daarom in essentie
een open einde. Veel projecten nemen de rol aan van een strategie om te verwachten
toekomstige omstandigheden te ensceneren, waarbij de structuur en de vorm dienen om
deze ontwikkelingen te dragen, mogelijk te maken en uit te lokken. Denk bijvoorbeeld aan
het manipuleren van processen van erosie en sedimentatie door water of de ontwikkeling
van projectmatige masterplannen. Landschapsarchitectonische concepten als duurzaam
stedelijk metabolisme en stedelijke ecologie beschouwen het landschap in eerste

Een voorbeeld van landschapsarchitectuur met natuurlijke processen om het lanådschap vorm te
geven is het theoretische experiment Jardin Élémentaires, waar processen van erosie en sedimentatie
door waterstromen wordt gemanipuleerd door kunstmatige waterbekkens en dammen, zodat de
waterstromen veranderen en er eilanden van sediment ontstaan (Michel Desvigne, 1988). In Plan Ooievaar (H+N+S, 1986) werd gepleit voor ruimtelijke scheiding van landbouw en natuur door
verbetering van landbouw in de komgronden, het inrichten van de uiterwaarden als natuurgebied en
gemengd grondgebruik op de oeverwallen. De eerste projecten die het gedachtegoed uitdroegen
warenå de ontwikkeling van de Duursche Waarden langs de IJssel, de Blauwe Kamer langs de Ned-
er-Rijn (foto), de Millingerwaard langs de Waal en Koningssteen langs de Maas. 

instantie als proces, waarbij het gaat om de wisselwerking tussen sociale en ecologische
landschapsprocessen en vorm, ruimte en structuur.
Door een locatie als een levend en dynamisch organisme te lezen, kan de
landschapsarchitect vervallen plekken nieuw leven inblazen en voorbereiden voor een
onvoorziene toekomst. Als ontwerper moet je dus om kunnen gaan met het onaf, onvolledig
zijn; in plaats van een definitieve oplossing te bouwen, worden zaden gezaaid, bewoners
gemobiliseerd, vragen gesteld en potentieel gestructureerd.
Naast de natuurlijke en sociale processen, spelen de processen van aanleg en onderhoud
een belangrijke rol. Daarmee kunnen ontwerpers ook de fases van implementatie, en de
maatregelen die nodig zijn om het project te ondersteunen of te ontwikkelen
4. benadrukken.4 Dit komt onder andere bij het basisbegrip materiaal aan de
Sebastién Marot, ‘The Reclaiming of
Sites’, in: James Corner (red.), Recov- orde.
ering Landscape: Essays in Contem- Een ander aspect van het denken in processen, is het denken in
porary Landscape Theory (New York:
Princeton Architectural Press, 1999), verschillende snelheden. In de jaren tachtig werden de gevolgen van snelle
50-51
veranderingen in het landschap pijnlijk duidelijk. ‘Trage waarden’ zoals
5. ecologische rijkdom en ruimte voor waterberging stonden onder druk.
Rudi van Etteger, ‘Tijd’, in: Duurzame
landschapsarchitectuur (Wageningen: Plan Ooievaar was een reactie op deze snelle veranderingen en bedoeld
Uitgeverij Blauwdruk, 2015), 221
om het rivierbed te behouden voor deze trage waarden. Paradoxaal
6. genoeg betekende dit dat voor de plekken met trage waarden radicale
Saskia de Wit, Landschapsarchitectuur
– plek en tijd, Reader BK1GR1 Versie 2.1 ingrepen nodig waren. De uiterwaarden die werden bestemd voor natuur,
(2021), 117. veranderden snel door ontgronding en de ontwikkeling van flora en fauna.
7. De komgebieden waar landbouw om snelle aanpassingen vraagt vanwege
Burns and Kahn, Site Matters: Design
Concepts, Histories and Strategies de snelle veranderingen op de wereldmarkt, zijn echter sindsdien nauwelijks
(New York: Routledge, 2005), xii veranderd.5

12 13
1.5 Schaalcontinuüm
Dit principe beschouwt landschap als een relationele structuur die schalen verbindt met
ruimtelijke, ecologische, functionele en sociale kwaliteiten. Bij het bespreken van het begrip ruimte
kwam schaalcontinuüm al aan de orde: ‘Al bewegend en beschouwend verschijnt telkens een andere
ruimtelijke werkelijkheid om ons heen, waarvan we als waarnemend subject het middelpunt lijken te
vormen […] In het landschap is alles zowel meetbaar als onmetelijk.’6 Dit heeft als gevolg dat een
landschapsarchitectonisch ontwerp niet alleen wordt bepaald door de kwaliteit van de plek zelf,
maar altijd ook door wat ernaast ligt en verderop, een telescopische aaneenschakeling van ruimtes,
tot aan de horizon, die het landschap bepalen.
Maar het denken door de schalen heen gaat verder dan de ruimtelijk kant daarvan. Het gaat zowel
om de fysieke situatie als de sociale, politieke en ecologische context. De wijze waarop het landschap
bepalend is voor een ontwerp kent verschillende schaalniveaus en elke landschapsinterventie
heeft gevolgen voor verschillende schaalniveaus, waardoor het noodzakelijk is om buiten de
grenzen van de ontwerplocatie te kijken. Elke ingreep wordt beïnvloed door invloeden van buitenaf,
heeft consequenties die reiken buiten de grens van de ingreep zelf, en raakt de belangen van
belanghebbenden buiten de locatie zelf. Geologische condities en afwateringssystemen zijn
verbonden met grotere systemen die zelf ook weer op meerdere schaalniveaus opereren. Op een
locatie kunnen systemen zichtbaar en tastbaar worden die veel groter en abstracter zijn dan de
locatie zelf, en die dus ook beïnvloed worden door ontwerpingrepen. Elk gerealiseerd ontwerp creëert
nieuwe krachten binnen de locatie, en daarnaast verandert en beïnvloedt het systemen die de locatie
overstijgen. Heel direct kan bijvoorbeeld beplanting schaduw veroorzaken op de naastgelegen
kavel, maar ook kan het veranderen van een watersysteem overstromingen veroorzaken kilometers
verder stroomopwaarts.
De Amerikaanse architecten Carol Burns en Andrea Kahn onderscheiden drie domeinen waar
je als ontwerper mee te maken hebt. In de eerste plaats de locatie die een ontwerper ontvangt
van een opdrachtgever met een bijbehorende ontwerpvraag. Dit is gegeven en heeft het duidelijk
grenzen. Dit is het interventiedomein, dat overeen komt met de formele (eigendoms-)grenzen van
een ontwerplocatie. Bij het onderzoeken van een locatie zijn daarnaast aspecten van belang die
het afgebakende gebied van interventie verbinden met grotere systemen, en de ontwerpingreep
introduceert vaak elementen met een invloed die verder gaat dan de locatie zelf. Dit tweede domein
is het invloedsdomein: de systemen en krachten die op de locatie inwerken, zelfs als ze niet binnen
zijn grenzen plaatsvinden, zoals grondwaterstanden of infrastructuur. De derde is het domein van
effect: het gebied buiten de locatie dat wordt beïnvloed door het ontwerp, zoals veranderende
huizenprijzen als gevolg van de aanleg van een nieuw park, of veranderende ecosystemen.7 Het
aspect van schaal is belangrijk en complex, omdat conclusies op een specifiek schaalniveau
tegengesteld kunnen zijn aan conclusies getrokken op een ander schaalniveau (schaalparadox).

Een voorbeeld van landschapsarchitectuur die schalen en verschillende betekenislagen met elkaar
verbinden is Emscherpark (Duitsland, 1989-1999), gebaseerd op een regionale strategie uitgewerkt
door projectmatige ontwerpinterventies. Het betreft 800 km² ‘open ruimte’ in de regio—landbouw-
grond, bossen, brownfields, begroeide spoordijken, slakkenbergen en andere min of meer groene
structuren. (Sectie van het Masterplan 2010 met vermelding van gerealiseerde en toekomstige
projecten. Bron: Regionalverband Ruhr, 2010). Het Landschaftspark Duisburg-Nord is één van deze
projecten binnen het masterplan (Latz+Partner, 1991-2002), en de transformatie van de ore bunkers is
weer een uitwerking binnen het Landschaftspark.

14 15
Intermezzo 1
Sebastien Marot, ‘The Reclaiming of Sites’ in Recovering Landscape; Essays in
Contemporary Landscape Architecture (New York: Princeton Architectural Press,
1999), p. 45-58

16 17
18 19
20 21
22 23
Hoofdstuk 2 — Materiaal 2.1 De stoffering van het landschapsarchitectonische ontwerp:
tussen vorm en proces
Mensen lezen hun omgeving door al hun zintuigen in te zetten: kennis van het landschap
komt voort uit -grotendeels onbewuste - zintuiglijke perceptie. Of mensen zich nu wel
of niet bewust zijn van de omringende geluiden of geuren of van de kwaliteit van het
licht, ze maken deel uit van hun habitat en hun ervaring. Zintuiglijke waarneming creëert
- door de relatie tussen lichaam, geest en omgeving - een bewustzijn van de plek. Dit
is een complexe relatie, waarbij men verschillende manieren van waarneming gebruikt,
variërend van directe, passieve waarneming van zaken als geluid, geur, smaak en textuur,
tot bewuste, visuele perceptie, en aangevuld en beïnvloed door mentale processen als
herinnering, kennis en symboliek. Het ervaren van een omgeving is de handeling van het
waarnemen van de fysieke en perceptuele signalen die door de verschillende materialen uit
de omgeving worden aangeboden. Door het constant filteren van de zintuiglijke input van
deze verschillende materialen, wordt deze in informatie vertaald en krijgt de waargenomen
omgeving betekenis.
Het onderwerp van (landschaps)architectuur is echter niet de waarnemer, maar de
fysieke omgeving. Het onderwerp van ontwerp is niet de subjectieve, zintuiglijke ervaring
(een eigenschap van de waarnemer), maar de condities en de organisatie van zintuiglijke
kwaliteiten die leiden tot zintuiglijke ervaring: een eigenschap van de waargenomen
omgeving.7
In de hierop volgende bladzijden is de tekst ‘Sensory place’ integraal overgenomen. In
deze tekst wordt een van de conclusies van het boek Hidden Landscapes (2018) verwoord:
vanwege de grote schaal heeft landschapsarchitectuur de neiging zich te beperken tot
de visuele eigenschappen van het landschap (Fernsicht), terwijl Nahsicht (nabijheid)
met aandacht voor de materiële kwaliteiten van aarde, planten en water, zoals massa,
korrel, soepelheid, geur, geluid, textuur, temperatuur of vochtigheid, net zo bepalend
voor landschappelijke ervaring is. (De negentiende-eeuwse Amerikaanse filosoof Henry
David Thoreau probeerde bijvoorbeeld zijn omgeving te begrijpen door ze te verwerken
met al zijn zintuigen, door vruchten te proeven, maar ook wortels, water, hout en hars. En
zelfs nu nog gebruiken bodemwetenschappers, ondanks alle geavanceerde technieken,
hun tong om het verschil te proeven tussen grondsoorten.) Daarmee zou het stimuleren
van een multi-zintuiglijke waarneming van het landschap een essentieel onderdeel van
de landschapsarchitectuur moeten zijn. Hoe kunnen de zintuiglijke kwaliteiten van het
landschap vertaald worden in een ontworpen compositie? En hoe kan het ontwerp het
verhaal van het landschap leesbaar en tastbaar maken?

Een tweede, hiermee samenhangend, essentieel aspect van de materialen van het
landschap is, dat, zoals al eerder aan de orde is geweest, landschap geen vast gegeven
is, maar poreus, dynamisch, veranderlijk. De materialen waar het landschap uit bestaat
– aarde, water, beplanting – zijn onderhevig aan verandering door landschapsvormende
processen als groei, erosie, zwaartekracht. Landschapsarchitectuur, als transformatie
van het bestaande landschap, moet zich op een of andere manier verhouden tot de
veranderlijkheid van zijn materialen: door veranderlijkheid te integreren of juist tegen
te gaan. De verschijningsvorm van het landschapsarchitectonisch ontwerp is nauw
verbonden met hoe met deze processen wordt omgegaan; de wijze van maken bepaalt het
beeld, en het beoogde beeld bepaalt de wijze van maken. In de inleiding van Grondslagen1
bespraken we al de tweeledigheid van het woord landschapsarchitectuur, het landschap
als object van bewerking van architectuur. Daar komt nog bij dat deze twee begrippen
een onderlinge tegenstrijdigheid hebben. Landschap en architectuur: de één dynamisch en
veranderlijk, de ander statisch en eindig.8 Verandering is een fundamentele
7.
Saskia de Wit, Hidden Landscapes, component van ontwerpen met landschap, en tijd wordt ook wel de vierde
The metropolitan garden as a multi-sen-
sory expression of place (Amsterdam:
dimensie van de landschapsarchitectuur genoemd. ‘While in architecture, an
Architectura & Natura, 2018), 403-405 interest in dynamism requires a fundamental reconsideration of the nature of
8. architectural form—which has traditionally aimed at constancy, permanence,
Michael Laurie, An Introduction to and solidity— […] for landscape architecture, change is an inherent part
Landscape Architecture (New York:
Elsevier, 1986), 7 of the discipline.’9 Deze tegenstrijdigheid is uit elkaar te rafelen in twee

25
verschillende componenten van het maken: construeren en cultiveren. In het ontwerp dient Als niet de vorm maar het proces het uitgangspunt is, worst het cultiveren de drager
rekening gehouden te worden met de inherente veranderlijkheid van het materiaal; wordt van het ontwerp. Cultiveren is een reactie op de veranderlijkheid van het materiaal, en als
dit tegengegaan of omarmd? gevolg daarvan veranderlijkheid van de ruimte. Tijd is hierin bepalend. De ‘liefdevolle zorg’
Zoals in Grondslagen 1 is genoemd kan het onderscheid tussen ontworpen gebouwen die kenmerkend is voor cultivering is de manier van denken van de tuinman, altijd gericht
en ontworpen landschappen worden omschreven als een onderscheid tussen construeren op de toekomst. De tuin is als een plot die zich ontwikkelt in de tijd, als een verhaal, en de
en cultiveren. Het ontwerp van een gebouw wordt bepaald door de eisen van de constructie intriges van dat verhaal leggen een constante druk op degene die zorg draagt voor de tuin.
om zich te wapenen tegen de producten en neigingen van de natuurlijke wereld, terwijl Of, zoals de Tsjechische schrijver Karel apek schreef in 1929: ‘We gardeners live somehow
het bij ontworpen landschappen gaat om het samenwerken met de natuurlijke wereld: for the future; if roses are in flower, we think that next year they will flower better; and in
‘roofs resist rain, artificial lakes love it; the first suffers the climate, the second engages some few years that little spruce will become a tree—if only those few years were behind
it operations.’ De levende materialen waar landschap uit bestaat brengt met zich mee
x
me! I should like to see what these birches will be like in fifty years. The right, the best is in
dat een ontwerp pas gaat groeien als je klaar bent met ontwerpen, als het is aangelegd. front of us.’10
Een landschapsarchitectonisch ontwerp betekent derhalve nooit het projecteren van Een deel van het materiaal waar de landschapsarchitect mee werkt wordt ook wel
een eindtoestand, maar is gericht op het sturen van ontwikkelingen, het begeleiden van ‘dood’ materiaal genoemd: steen, hout, staal, aarde. Bestrating, meubilair en verlichting kan
(natuurlijke) processen, het scheppen van kaders. worden aangelegd zoals de ontwerper het heeft bedacht, en het onderhoud ervan bestaat
Het begrip ‘construeren’ is verbonden met een duidelijk bepaald eindbeeld, een ruimtelijke vooral uit het tegengaan van verval. Aan de andere kant is er het levende materiaal - de
‘constructie’. Constructie kan ook aan de basis staan van landschapsarchitectonisch beplanting - dat groeit en van vorm verandert. Om te kunnen omgaan met deze inherente
ontwerp: het ontwerp is gericht op een expliciet ruimtelijke ‘constructie’, waarbij verandering aanleg tot verandering, moeten we verder kijken dan het eindbeeld, maar ook naar de
tot een minimum wordt beperkt. Wanneer de ruimtelijke constructie de drager is van het productie daarvan: aanleg, onderhoud, cultivering.
ontwerp staat de (ervaring van de) vorm voorop, ruimte, de vorm van de ruimte, is hierin Over het algemeen wordt bij ontwerpen in de gebouwde omgeving uitgegaan van een
bepalend. ideaal eindbeeld, een onveranderlijk beeld met een uitgesproken ruimtelijk karakter. Het
ontwerp wordt ‘geconstrueerd’, de verandering van de oude naar de nieuwe situatie is
abrupt, en onderhoud, de cultivering, is erop gericht deze toestand zo goed mogelijk in
stand te houden, de effecten van verandering zo minimaal mogelijk maken om tot een
vaste, betrouwbare vorm te komen.
Ontwerpen die bewust op verandering inzetten en met de natuurlijke processen werken,
stuiten vaak op onbegrip, omdat de ruimtes bij oplevering niet volledig bruikbaar zijn en er
onaf uitzien. De aanleg is niet het belangrijkste moment, maar slechts de eerste aanzet tot
een continu proces van verandering. De insteek is hier om zo optimaal mogelijk gebruik te
maken van verandering, en ontwerpen te realiseren die veranderen in de tijd; cultivering is
hierbij de belangrijkste werk- en denkwijze. De verandering van een oude naar een nieuwe
situatie is geleidelijk en er is geen vast eindbeeld.
De volgende twee voorbeelden illustreren de beide uitersten van dit spectrum, de één
een geconstrueerd ruimtebeeld, de ander veranderlijk door de tijd. Beide zijn onderwerp van
zorgvuldige cultivering, liefdevolle zorg, de een om het onveranderlijke beeld te bewaren,
de ander om verandering te begeleiden.
De tuin van de Boeddhistische tempel Ryoan-ji bestaat uit vijftien stenen in een bed
van kiezelstenen, een zorgvuldig opgebouwde compositie, bedoeld om vanaf de veranda
te bekijken. De tuin ziet er altijd hetzelfde uit, terwijl die onveranderlijkheid een illusie is die
Ontwerp door cultiveren: Die Wiese (herman
de vries, 1986-heden) in stand wordt gehouden door onverdroten monniken die het grind dagelijks aanharken.
Voor de monniken is deze – fysieke - arbeid, die gekenmerkt wordt door het herhalen van
dezelfde beweging, net zo belangrijk voor het bereiken van een meditatieve staat als het
-visuele - aanschouwen van het tafereel.
Het andere uiterste, ontwerp door cultivering, wordt geïllustreerd in het kunstproject
‘Die Wiese’ (de weide) van kunstenaar herman de vries. Op een weiland van ongeveer
400 vierkante meter plantte hij een haag die bestond uit een verscheidenheid aan struiken
(hazelaar, meidoorn, sleedoorn, hondsroos, euonymus, viburnum, lijsterbes
9
en liguster) en een rij fruitbomen. Aan het einde van het jaar werd de helft
Julian Raxworthy, Novelty in the
Entropic Landscape: Landscape van het grondvlak afgestoken en afgevoerd, zodat de voederweide — die
architecture, gardening and change
(University of Queensland, 2013), 18. voorheen drie maal per jaar bemest werd met kunstmest en vloeibare mest
— een deel van zijn rijkdom zou verliezen. In het volgende jaar verzamelden
x
David Leatherbarrow, Topographical ze zaden uit bermen en zaaiden die uit in de weide. Ze lieten toe dat de essen
Stories; Studies in Landscape Architec-
ture (Philadelphia: University of Pennsyl-
uit de rand van het aangrenzende bos zich spontaan verspreidden in een deel
vania Press, 2004), 61 van de weide. Jaren van subtiel onderhoud hebben ertoe geleid dat dertig
10. jaar later de weide in een ‘bos’ van 400 vierkante meter is getransformeerd,
Karel apek, The Gardener’s Year. te bereiken door een gat in de haag, met zorgvuldig maar bijna onzichtbaar
Ontwerp door construeren: Ryoan-ji Vertaald door M. en R. Weatherall (new
(Howosaka Katsumoto, ca. 1450) York: Random House, 2002), 117 onderhouden paden, appelbomen en cirkels van rozen en haagbeuk.

26 27
Intermezzo 2
Saskia de Wit ‘Sensory Place’ in Hidden Landscapes, The metropolitan garden
as a multi-sensory expression of place (Amsterdam: Architectura & Natura,
2018), p. 403-410

28 29
30 31
32 33
34 35
36 37
2.2 De materialen van het landschap
Laten we eens nader kijken naar de drie basismaterialen van het landschap, die in het
hoofdstuk ‘situatie’ ook al aan de orde zijn gekomen: aarde, water en vooral beplanting.

Bodem
‘And if you have no appreciation for this strange beauty, let fate bestow upon you
a couple of rods of clay—clay like lead, squelching and primeval clay out of which
coldness oozes; which yields under thes pade like chewing gum, which bakes in the
sun and gets sour in the shade; ill-tempered, unmalleable, greasy, and sticky like
plasters of Paris, slippery like a snake, and dry like a brick, impermeable like tin, and
heavy like lead. And now smash it with a pick-axe, cut it with a spade, break it with
a hammer, turn it over and labour, cursing aloud and lamenting.’11

De waardering voor de betekenis van de grond en de specifieke kwaliteiten ervan


wordt hier prachtig verwoord door apek. Het materiaal is verantwoordelijk voor de vorm
van het aardoppervlak, en de ervaring ervan, maar dus ook de manier van bewerken en
daarmee de relatie van de mens tot het land, die verschilt van plek tot plek. Elk materiaal
heeft een unieke ontstaanswijze, textuur, kleur, geur, vruchtbaarheid en verschaft dus
verschillende ervaringen. Verschillende materialen reflecteren bijvoorbeeld geluid op een
eigen manier. Humusrijke aarde dempt geluid, terwijl harde, minerale oppervlaktes geluid
reflecteren. De opbouw van de bodem illustreert de ontstaanswijze, zoals bijvoorbeeld de
sedimentatielagen van zandsteen, en geeft daardoor een indruk van zowel duurzaamheid
als van verandering.
De bodem is een poreus medium dat in het bovenste gedeelte van het profiel doorgaans
uit drie fasen bestaat: vaste delen, water en lucht. De eigenschappen worden voornamelijk
bepaald door de kenmerken van de vaste delen, die worden onderscheiden in mineralen en
organische delen. Ze worden bepaald door de verhouding tussen mineraal en organisch,
en de korrelgrootte (textuur) van het minerale deel, dat bestaat uit een mengsel van korrels
van verschillende grootte die anders van aard en eigenschappen zijn.
De verdeling van de korrelgrootte van het minerale deel is een van de belangrijkste
kenmerken, en bepalend voor wat er kan groeien. De belangrijkste bodemsoorten zijn
grind, zand, klei, leem en veen. Vanwege het verschil in korrelgrootte—en daarmee de
ruimte tussen de korrels—laat zand regenwater makkelijk door, terwijl klei veel minder
doordringbaar is en dus langer nat blijft na een regenbui. Bij zware klei blijft er vaak zelfs
een laag water staan, doordat het niet in de bodem kan doordringen. Klei- en leemgronden
blijven in het voorjaar ook lang koud. Ook is de zuurstoftoetreding vaak slechter dan bij
zand. De korrelgrootte en -vorm van zand maakt ook het een stevige ondergrond vormt, en
dus een betere ondergrond om te bouwen. In de veengebieden van Nederland zijn daarom
veel nieuwere woonwijken gebouwd op een dikke laag opgespoten zand.
Humus (organische stof) verbetert de structuur van de bodem. Wanneer er veel humus
in de bodem zit, wordt er bij doorlatende gronden meer water vastgehouden, en bij
ondoorlatende gronden wordt de waterdoorlaatbaarheid juist vergroot. Veengrond heeft
helemaal geen mineraal deel, maar bestaat uit gedeeltelijk verteerd plantaardig materiaal.
Deze sponsachtige grondsoort is gevormd door afgestorven planten in moerassen en later
bewaard gebleven onder natte, zuurstofarme omstandigheden. Het is drassig en slap, wat
dus een grote beperking geeft voor wat er kan groeien of wat er op gebouwd kan worden.
Onder het eerste deel van het bodemprofiel bevindt zich de grondwaterspiegel.
Hieronder bevinden zich nog slechts twee fasen: vaste delen en water. Door het ontbreken
van zuurstof blijft plantengroei dus beperkt tot het deel boven de grondwaterspiegel. Bij
regenval zal de spiegel stijgen. De mate waarin hij stijgt hangt af van het bergingsvermogen
van de grond.
Er bestaan twee landschapsarchitectonische bewerkingen van de bestaande bodem:
verplaatsen en bedekken.
Onder: technische bewerking van het afgraven van grond
Boven: een architectonische expressie daarvan, waarbij de uitgestrektheid van de vlakte wordt
benadrukt door de berg, en gat en berg met elkaar in evenwicht zijn.
(Man is an Island, Emilio Ambasz, 1983)

38 39
Grond verplaatsen
Het driedimensionaal bewerken van het aardoppervlak is wellicht de meest fundamentele
bewerking in het landschapsarchitectonisch ontwerp. Natuurlijke en kunstmatige topografie
kan worden gemanipuleerd, aangepast of bewaard om ruimtes te maken en om de latente
kenmerken van het landschap expressief te maken.12 Waarschijnlijk door de voornamelijk
vlakke Nederlandse topografie kennen wij geen woord voor het Engelse ‘landform’, de
vorm van het land. Toch is juist in dit vlakke land veel grond verzet om het bewoonbaar
te maken, als gevolg van de specifieke kwaliteiten van het materiaal. Eén van de eerste
ingrepen om in het moerassige landschap te kunnen wonen was het aanleggen van terpen,
kunstmatige heuvels die werden opgeworpen om bij hoog water een droge plek te hebben.
Maquette van een onuitgevoerd ontwerp
Een volgende stap was het aanleggen van dammen en dijken om het achterliggende land voor een speelplek voor Riverside Drive
Park, New York, als een drie-dimensionale
bewerking van het aardoppervlak.
(Isamu Noguchi en Louis Kahn)

Profielen van de ringdijk van de Beemster


(W. Reh, C. Steenbergen, Zee van Land, 2005, p.
121)

Evenwicht tussen afgraven en ophogen


van grond. (Catherine Dee, Form and
Fabric in Landscape Architecture, 2001)

te beschermen tegen het water, nog steeds een van de meest effectieve manieren van
waterbeheersing.
Ten gevolge van de zwaartekracht moeten mensen steeds op zoek naar horizontale
vlakken voor agrarische en infrastructurele activiteiten, voor vrijwel alle vormen van
bebouwing, en voor een hele reeks aan sociale, culturele en recreatieve bezigheden. Het
verhogen of verdiepen van een vlak in een horizontaal veld creëert een ruimte zonder dat
er wanden aan te pas komen.
Hiervoor is grondverzet nodig: op terrein dat niet vlak is worden hoge delen afgegraven
Terp van Hogebeintum
en lage delen verhoogd. Bij grondverzet wordt gestreefd naar een ‘gesloten grondbalans’,
verreweg het meest duurzaam en kostenbesparend. Dit betekent dat men geen grond hoeft
aan of af te voeren: grond nodig voor ophoging op het terrein wordt indien mogelijk op
hetzelfde terrein afgegraven, en grond die bij ontgravingen vrijkomt, wordt zoveel mogelijk
op het terrein zelf ingezet, bijvoorbeeld ten behoeve van ophogingen of aanvullingen
elders binnen het project. Ook kan de vrijkomende grond gebruikt worden om bepaalde
locaties ‘voor te belasten’ teneinde de zetting te laten optreden voordat erop
gebouwd wordt. Als de verschillende activiteiten in de tijd niet aansluiten,
11.
Karel Capek, The Gardener’s Year kan het tijdverschil worden overbrugd met een depot, waarin vrijkomende
(1929), M. en R. Weatherall (vert.) (New
York: Random House, 2002), 87.
grond tijdelijk wordt opgeslagen alvorens elders gebruikt te worden. Echter,
In de heuvels bij Maras (Peru) hebben de Inca’s
terrassen aangelegd voor landbouw, voorzien van vaak komt er veel veen en klei vrij, terwijl de vraag naar zand (vanwege de
een complex irrigatiesysteem. Dit heeft weer gevol- 12.
gen voor de zintuiglijke ervaring van het landschap: Catherine Dee, Form and fabric in grotere stabiliteit) binnen een project groter is. Vaak is zit er niets anders op
het verschil in luchttemperatuur van de rand tot de landscape architecture, a visual intro-
dan grond, grind en zand van elders aan te voeren, wat minder duurzaam en
bodem van elk bassin kan oplopen tot meer dan duction (London and New York: Spon
20 graden. Press, 2001), 54. duurder is.

40 41
Grond bedekken: de vloer Een andere laag van informatie, is de wijze waarop ons lichaam onbewust reageert
Het tweede type bewerking van het aardoppervlak in het landschapsarchitectonisch op zintuiglijke prikkels. Zoals in het hoofdstuk ‘gebruik’ (Grondslagen1) al aan de orde
ontwerp is de bekleding van de vloer, door Gordon Cullen beschreven als een ‘dun laagje kwam, zijn er in essentie slechts twee manieren om fysiek in de ruimte aanwezig te zijn:
vernis van duurzaam materiaal dat het krachtigste en meest natuurlijke element in de voortbewegen en verblijven. Dit wordt geaccommodeerd en gestimuleerd door de
stedelijke omgeving bedekt: de golvingen van de aarde’. Bestrating is het ‘tapijt’ waarop
13
afmetingen en verhoudingen van ruimtes, en kan ondersteund worden door de kwaliteiten
de verschillende activiteiten plaatsvinden. Het materiaal en de bewerking ervan worden van verschillende materialen. Ook patronen in de bestrating kunnen informatie verschaffen
aangepast aan het gebruik. Op plaatsen waar veel en zwaar verkeer te verwachten is over bepaalde kenmerken van het landschap. Patronen kunnen een helling, plooi of
bijvoorbeeld, is het beter om klein of dicht materiaal toe te passen (klinkers, keien, asfalt). hoogteverschil in het grondvlak van een plek accentueren. Ook wordt de ervaring van
Grotere tegels en stenen moeten het gewicht op een groter oppervlak opvangen zodat ze ruimtelijkheid beïnvloed door de materiaalkeuze van de vloer: grotere tegels en donkere
makkelijker breken, vooral op een instabiele ondergrond als het veen in West-Nederland. kleuren laten de ruimte kleiner lijken, kleinere stenen en lichtere kleuren maken de ruimte
Naast dergelijke praktische overwegingen kunnen verschillen in kleur en textuur groter. Zoals Ana Luz in haar onderzoek over ‘Groundscapes’ concludeerde, kan de richting
informatie bieden, zoals gevaren of grenzen, verschillen in gebruik en drempels tussen en de schaal van een bepaalde vorm of bepaald patroon van plaveisel iemands route en
particulier of openbaar domein. Dit zijn aangeleerde, visuele signalen waardoor bestrating tempo beïnvloeden, stimuleren om langzamer of juist sneller te bewegen, van richting te
iets zegt over het gebruik, zoals de afspraak dat fietspaden van rood asfalt zijn. veranderen, of aanmoedigen om te blijven staan en een tijdje te pauzeren.14 ‘Het patroon
van lijnen en geometrische vormen en de veranderingen van kleur en textuur leveren een
schaal op waartegen de voetganger zijn eigen lichaam en beweging afmeet’.15
Ook wanneer de ruimtelijke opzet identiek is, zoals hier een dubbele bomenrij, kan een verschil in
materiaal een groot verschil maken, in beeld, atmosfeer, gebruik en fysieke ervaring. Om als een dergelijke aanwijzing te worden geïnterpreteerd, hoeft bestrating visueel
niet bijzonder opvallend te zijn. Mensen zien de grond waarop ze lopen als het ware zonder
deze te zien. Het is de verborgen positie van de grond—doordat je er zelden frontaal op
kijkt—die onze perceptie van de wereld opent.16 Bestrating wordt juist eerder door de
andere zintuigen ervaren: ‘een zorgvuldig geconstrueerd vloerlandschap kan ook een
kunstwerk zijn dat het plezier van de voetganger vergroot en hem het lopen sterker doet
ervaren… het effect is, net als in een Zentuin, dat de aandacht wordt geconcentreerd op het
huidige moment, op de directe zintuiglijke ervaring, het gevoel van het plaveisel onder de
voeten, de veranderende materialen, het visuele patroon. Deze intensivering van iemands
bewustzijn van “being (t)here” [er/hier zijn] in een prettige omgeving versterkt zijn gevoel
van welbehagen.’17 Het materiaal van de vloer is misschien wel ons enige fysieke en meest
directe lichamelijke contact met een buitenruimte, en de materialiteit en configuraties van
het plaveisel kunnen invloed hebben op het geluid en de echo’s van voetstappen te midden
van andere stedelijke geluiden; op de ervaring van textuur en schaal via onze pas, op de
spieren in voeten en kuiten die zich meer moeten inspannen op los materiaal dan op stevig
materiaal.
Het gebruik van materialen die verwijzen naar lokale grondstoffen en grondsoorten
versterkt de perceptie van plaveisel als een natuurlijk oppervlak. Zo weerspiegelt de
kleur, vorm en textuur van baksteen waar het vandaan komt. De kleur geeft informatie
over de kleisoort en dus over de locatie waar de klei is gedolven: rivierklei
13. bakt rood (Rijn, Maas, Waal), terwijl zeeklei geel bakt (Hollandse IJssel, Lek).
G. Cullen, The Concise
Townscape (Oxford 1961), 128 Ook verschillen de productieprocessen per land, zo is gebakken materiaal uit
Duitsland en Engeland veel harder en gladder dan de Nederlandse klinker.
14.
Ana Luz, ‘On pavements and other pub- Dankzij de materiële, visuele en perceptuele reikwijdte kan bestrating
lic groundscapes. Ground as Canvas
for and Process of Urban Exploration in
omringende elementen visueel verbinden: het bepaalt voor een groot deel de
Design Processes’, in OASE # 77 Into samenhang en continuïteit in de ruimte. Cullen noemt de ‘vloer’ een van de
the open (2008), 96
krachtigste instrumenten om het (stads)landschap te verenigen; bestrating
15. kan gebouwen afzonderlijk en als groep versterken door de positieve ruimte
D.K. Spencer, Urban Spaces (New
York, 1974), 31 eromheen en ertussen te definiëren. ‘Gebouwen, rijk in textuur en kleur, staan
16. op de vloer. Als de vloer een gladde en vlakke uitgestrektheid van grijzig asfalt
Hagi Kenaan, ‘Ground’s Hidden is, zullen de gebouwen van elkaar gescheiden blijven omdat de vloer het oog
Surface’, in Wolkenkuckucksheim:
International Journal of Architectural niet evenzeer weet te fascineren als de gebouwen’.18
Theory, 12 (2007)
Een groot nadeel van bestrating is dat regenwater niet in de bodem
17. kan doordringen, met enerzijds overstromingen en anderzijds uitdroging tot
S.H. Crowhurst, Lennard en H.L.
Lennard, Livable Cities Observed. gevolg. Een ontwerp met zo min mogelijk bestrating is dus beter bestand
A Source Book of Images and Ideas tegen het steeds extremer wordende klimaat.
for City Officials Community Leaders
Architects Planners and All Others
Committed (Carmel, CA, 1995), 38

18.
Gordon Cullen, The Concise Town-
scape (Oxford 1961), 53

42 43
Water
In het boek Vormgeven aan stedelijk water leggen Hiltrud Pötz en Pierre Bleuzé de basale
eigenschappen van water uit. Een klein beetje inzicht in de materiaaleigenschappen helpt
om ermee te kunnen ontwerpen. Zowel in chemisch als in fysisch opzicht vertoont water
ongewone eigenschappen, die afwijken van welke andere chemische verbinding dan ook,
waardoor alle vormen van leven zoals wij die kennen mogelijk zijn. Terwijl water als gas en De neiging van water om een
bolvorm aan te nemen wordt
in vaste fase lijkt op andere stoffen, wijkt het in vloeibare toestand af. Door de bijzondere zichtbaar bij het loslaten van een
molecuulstructuur heeft het een zekere ordening, waardoor het een grote viscositeit heeft, druppel van e Het meanderen
van een rivier en de secundaire
een hoge elektrische weerstand, hoge oppervlaktespanning, hoge capillariteit en een zeer stroompatronen.
grote afstand tussen smelt- en condensatiepunt (0 0C en 100 0C). Door de hoge dichtheid Wervels ontstaan waar twee
verschillende media elkaar
van water heeft het een sterke opwaartse druk, waardoor dieren zich makkelijk kunnen ontmoeten.
Een kolk kenmerkt zich door een
bewegen in water. Water speelt een essentiële rol bij het bewerkstelligen van het klimaat ritmische pulsbeweging.
waarin op aarde allerlei vormen van leven zich hebben kunnen ontwikkelen. Dit komt
doordat de waterdamp elektromagnetische straling en een deel van het licht absorbeert, en
doordat de oceanen, die een groot deel van het aardoppervlak omvatten, een matigende
werking hebben op temperatuurfluctuaties. Dit besef kan toegepast worden in het ontwerp
van de buitenruimte. Ook hier kunnen grote wateroppervlakken ingezet worden om de
temperatuur te bufferen, en (te) hoge zomertemperaturen een paar graden omlaag te
brengen.
Water is voortdurend in beweging: als waterdamp beweegt het door de lucht, als
oppervlaktewater in rivieren, meren en zeeën, en als grondwater in de bodem. Water in de
atmosfeer valt omlaag in de vorm van regen, sneeuw of hagel, of condenseert bovengronds
in de vorm van mist, dauw of ijzel. Van de neerslag die op het land terechtkomt wordt
een deel door de begroeiing opgenomen (interceptie), een deel verdampt (transpiratie),
een groot deel dringt in de bodem (infiltratie), en een deel stroomt bovengronds af naar
het oppervlakte water (afstroming). Water stroomt onder invloed van de zwaartekracht
of van drukverschillen. Het kan horizontaal stromen, waardoor het uiteindelijk in het
oppervlaktewater terecht komt of verticaal omhoog (kwel), of omlaag (wegzijging). De Zowel de wanden als de vloer
van de Ira Keller Fountain Plaza in
doorlatendheid van de bodem en de drukverschillen bepalen of het water horizontaal of Portland zijn van water, een
verticaal stroomt. Uiteindelijk komt het weer in zee terecht, waar het verdampt en vervolgens dynamische ruimte die uitnodigt
tot spel en ontspanning
weer als neerslag op de bodem valt. (Lawrence Halprin & Associatess,
In eerste instantie zou je denken dat water geen vorm heeft, maar dit is niet helemaal 1970)

waar. ‘Water heeft de neiging om een bolvorm aan te nemen, zoals te zien is aan dauw
of een vallende druppel. Water probeert altijd zijn sferische vorm te behouden. Waar dit
onder invloed van de zwaartekracht niet lukt, beweegt het zich in vervlochten vlakken,
waardoor lussen en slingers ontstaan. Een natuurlijk stromende rivier heeft altijd de zich in slingerende bewegingen. De begrenzing kan de oever van een klein beekje zijn of
neiging om te meanderen doordat de bolvorm in het platte vlak tot een cirkel wordt water van een andere temperatuur, zoals het geval is met de warme Golfstroom, die als
gereduceerd. Voordat de cirkelvorm zich sluit, stroomt een rivier weer naar de andere kant. een meanderende rivier door de koudere Atlantische Oceaan naar Noord-Europa stroomt.
Deze meanderende waterstromen vind je in het groot en in het klein, van een kleine beek Door invloeden van buiten, wind of hindernissen, ontstaan er golven in het water. […]
tot de grote golfstromen in oceanen. Ook in rechthoekige doorsneden ontstaan deze Overal waar zich verschillen voordoen, in snelheid, fase, temperatuur enzovoorts kunnen
schroefbewegingen. Onafhankelijk van het omgevende materiaal verplaatst het water wervels ontstaan.’19
Water past zich aan aan de vorm van zijn container, waardoor het ruimtelijk dus
verschillende gedaanten kan aannemen: als ruimte, als pad, als focus, als wand. Grote
wateroppervlakten zoals meren hebben een sterk effect van openheid en weidsheid,
veel meer dan eenzelfde oppervlakte land. Tegelijkertijd hebben ze een dynamische
verschijningsvorm omdat ze de lucht en de weersomstandigheden reflecteren, en
dramatisch kunnen verschillen in de zon, de regen, bij bewolking, wind of kalm weer.
Kleinere wateroppervlakten zoals vijvers maken direct contact met het water mogelijk, en
kunnen verkoeling bieden in stedelijke omgevingen. Meer nog is dit het geval bij verticale
wateroppervlakten zoals watervallen en verticale elementen zoals fonteinen, die door
de fijne druppeltjes die ze verspreiden, sterk kunnen verkoelen. Door hun geluid kunnen
dergelijke waterwanden stedelijke geluiden overstemmen, waardoor ze,
In een hoogstedelijk gebied in hartje Berlijn verbetert hoewel het volume hoog kan zijn, toch een rustgevend effect hebben. In
een serie nieuw aangelegde, volledig met regenwater 19.
gevoede w ateroppervlakken het stadsklimaat doordat Hiltrud Pötz en Pierre Bleuzé, Vorm ruimtes met bewegend water kan de lucht verzadigd raken met een fijne
het water de omgevingstemperatuur omlaag brengt, geven aan stedelijk water, synergie van
natuur, techniek en esthetiek (Amster-
mist, waardoor de atmosfeer verandert door geluid, licht, temperatuur en
stof bindt en de lucht bevochtigt (Potsdamer Platz,
Atelier Dreiseitl, 1994-1998) dam: Uitgeverij SUN), 16-20 luchtvochtigheid.

44 45
Beplanting
Beplanting tenslotte, is het belangrijkste middel om ruimtes, plekken en routes in
het landschap te creëren. De ruimtes die door beplanting worden gevormd, evenals
de beplanting zelf, voldoen aan verschillende functies voor het milieu en voor de mens.
Dit betekent dat je als ontwerper verder moet kijken dan alleen esthetische, of alleen
ecologische aspecten. Om als drager te kunnen dienen van ruimtelijkheid, structuur,
betekenis en gebruik dienen keuzes gemaakt te worden die gaan om de ruimtelijke
kwaliteiten van verschillende planten, alvorens specifieke soortkeuzes te maken. Een
overvloed aan planten met kleurrijke bloesems draagt niet per se bij aan de structuur van
een ruimte. Een sering bijvoorbeeld heeft mooie bloesems en geur, maar een slordige,
onbepaalde takkenstructuur. Er is een sterk visueel raamwerk nodig om de non-descripte
blad- en takkenstructuur in evenwicht te brengen. Bij het voorbeeld van de sering zou een
lage, gesnoeide haag nodig zijn, of de sering kan worden toegepast als achtergrond voor
andere planten.
Alleen al vanwege hun maat, maar ook omdat het houtige gewassen zijn (en ze dus ook
in de winter, als ze hun blad verloren hebben, duidelijk aanwezig zijn) en omdat ze een hoge
leeftijd kunnen bereiken, maken bomen vaak de structuur van een landschappelijk ontwerp
zichtbaar, zowel in ruimte als in tijd. In het hiernavolgende zullen we daarom de nadruk op
bomen leggen.

James Rose maakte een typologie van zes formele categorieën: ruimte, op een typisch moderne
manier. Zijn typologie van boomvormen is opgedeeld in zes formele categorieën: kolomvormig,
hangend, rond of ovaal, horizontaal, breed en spreidend, en onregelmatig of schilderachtig
(James Rose, 1958)

De rijkdom aan beelden die met bomen gerealiseerd kunnen worden.


De habitus: vormkenmerken van de individuele plant
In de jaren ’40 van de twintigste eeuw vond er met name in de Verenigde Staten een
belangrijke ontwikkeling plaats in de landschapsarchitectuur. Waar voorheen tuinen,
parken, en openbare ruimtes werden ontworpen met een nadruk op assen, vergezichten en
de articulatie van stedelijke monumenten, vond er, in navolging van de ontwikkelingen in de
architectuur, een transformatie plaats naar het modernisme. Schoonheid werd gekoppeld
aan ruimte en gebruik, in plaats van aan symboliek en betekenis. Daarmee veranderde
ook de rol van beplanting in het ontwerp. Waar in barokke tuinen beplanting als massa
werd ingezet, als decor, gingen ontwerpers nu ook kijken naar de ruimtelijke kwaliteiten
van de planten zelf. Voorlopers hierin waren de drie Amerikaanse landschapsarchitecten
Garrett Eckbo (1910-2000), Dan Kiley (1912-2004) en James Rose (1913-1991). In hun
zoektocht om een modernistische gevoeligheid te ontwikkelen die specifiek was voor
landschapsarchitectuur, onderzochten zij planten niet zozeer als een materiaal, maar als een
fundamentele manier van werken, een ‘tectonische vorm’, zoals architect en theoreticus
Gottfried Semper het noemde, waarbij de structuur van de planten bepalend was voor de
ruimtelijke beleving ervan.
James Rose ging in het onderzoek naar de specifieke eigenschappen en de logica
van het plantaardig materiaal als ruimtelijk middel het verst. Hij ontwierp een ruimtelijke
typologie die begon met individuele planten en opbouwde tot groeperingen. In de habitus
(de uiterlijke verschijningsvorm van planten) onderscheidde hij typen op basis van hun mate
van transparantie, om zo los te kunnen komen van de tweedimensionale plattegrond, en
te focussen op de driedimensionale ruimte, op een typisch moderne manier. Zijn typologie
van boomvormen is opgedeeld in zes formele categorieën: kolomvormig, hangend, rond
of ovaal, horizontaal, breed en spreidend, en onregelmatig of schilderachtig. Zichtbaarheid
van de structuur van vertakking en stam zijn hierbij de belangrijkste criteria. Dit wordt
veroorzaakt door de verhouding tussen kroon en stam, en de dichtheid van het bladerdek
waardoor de takken worden onthuld of juist verborgen. Die dichtheid wordt weer bepaald
door de vorm en grootte van het blad, de bladstand en de mate van vertakking.

46 47
Alles bij elkaar wordt dus de keuze voor beplanting bepaald door de vorm (is het
een boom, struik, of kruidachtige plant), de (uiteindelijke) grootte, de kroonvorm, de
takkenstructuur, de textuur, en uiteindelijk ook door de mate van snoei.20

Vormkenmerken van groeperingen


Rose stopte niet bij een categoriseren van individuele plantvormen, maar keek ook
naar hoe de aaneenschakeling van meerdere individuele planten verschillende mate van
omsluiting konden creëren. Door verschillende manieren van groepering worden het
vensters, hagen, schermen, maaswerk, groepen, daken.
Begrippen die een rol spelen bij het definiëren van de wanden, de lijnvormige beplanting
als afscheiding van een ruimte, zijn: de mate van afscherming, van transparantie, van
egaliteit en continuïteit, het profiel van de rand en de mate van cultuurlijkheid.35
De mate van afscherming wordt bepaald door de hoogte van de beplanting, die onder
meer bepaalt hoeveel er zichtbaar is van de achter de beplanting gelegen objecten, en of
de door de beplanting gevormde ruimtes worden ervaren als afgescheiden of als onderdeel
van een groter geheel. Beplanting tot een halve meter hoogte vormt een rand, tussen een
halve en anderhalve meter (dus net onder ooghoogte) geeft een geleding aan de ruimte,
boven ooghoogte is er sprake van scheiding en beplanting hoger dan vijf meter zorgt voor
afscherming.
De transparantie van de beplanting wordt zowel beïnvloed door de dichtheid van de
planten zelf, als door de plantafstand. Als visuele afscherming op ooghoogte worden
struiken gecombineerd tot een haag. Vergelijkbaar met de architectuur van gebouwen
kunnen wanden worden gevormd (volkomen ondoorzichtige beplanting), schermen
(gelijkmatig doorzichtige beplanting), en vensters (als de beplanting een doorkijk
openlaat). Soorten met een dichte, compacte groeiwijze kunnen worden toegepast voor
een wand, soorten met een open en losse groeiwijze voor een scherm. Hierbij spelen ook

Door groepering van de verschillende typen boomvormen worden het vensters, hagen, schermen,
maaswerk, groepen, daken.

Links: De opbouw

Rechts: Door te variëren in plantafstanden tussen


bomen kan een wand, scherm of rij worden gevormd,
en ook een gewelf of dak.

Onder: De keuze voor boomtype, ritme en


plantafstand hangt samen met de architectuur van
de bebouwing.

seizoenseffecten een rol: beplanting die in de zomer een wand vormt, kan ’s winters een
scherm zijn. Van deze verschillen kan slim gebruik worden gemaakt: in de winter wordt
minder tijd buiten doorgebracht zodat privacy van de buitenruimte minder
belangrijk wordt, maar je hebt wel behoefte aan meer licht. Van een grotere
20.
James Rose, Creative Gardens (New afstand bezien kunnen ook bomen werken als wanden of schermen. De
York: Reinhold Publishing Corporation,
1958)
transparantie wordt dan vooral bepaald door verschillen in plantafstanden,
in relatie tot de grootte van de boom en de grilligheid, vorm en transparantie
35.
Clemens Steenbergen (red.), Architec- van de kroon.
tuur van stedelijke beplanting, toepass- De diversiteit van soorten in relatie tot de hoogte van de beplanting geven
ing en tekentechnieken (Delft: Delftse
Universitaire Pers, 1990), 10-11 de mate van egaliteit aan. Als er geen duidelijke textuurverschillen in verticale

48 49
zin zijn, is de beplanting vlak, als die er wel zijn spreken we van een gelaagde beplanting.
De continuïteit wordt eveneens bepaald door de soortendiversiteit, maar dan afgezet
tegen de lengte van de beplanting. Als er geen horizontale textuurverschillen zijn in het
aanzicht van de beplanting, is de beplanting constant, bij afwisseling op regelmatige
afstanden ontstaat er een ritme, en als er op specifieke plekken een opvallende afwijking is De mate van afscherming

in de textuur, spreken we van accenten.


De manier waarop bomen en struiken tot een geheel zijn gerangschikt in een volume,
kan op twee manieren als ruimtevormend element fungeren: de opbouw en het profiel van
de rand. De mate van transparantie
De belangrijkste ervaren ruimte is de ruimte in en onder de beplanting. Hiervoor is de
opbouw van de beplanting van belang. Een opbouw met alleen bomen creëert een ruimte
met een dak, vooral als de bomen in een raster zijn geplaatst in een enkel soort. Maar ook
een meer natuurlijk bos, open aan de binnenkant en met een struikrand rondom, kan een
duidelijke ruimte vormen, met ‘dak’ en ‘wanden’. Een meer labyrintische ruimte ontstaat
bij bomen met hier een daar struiken, of struiken met hier en daar bomen, of bomen met
een volledige struiklaag. De mate van egaliteit

Door het toepassen van struiken en de keuze waar die struiken geplant worden ten opzichte van de
rand, kan het profiel van de rand terugwijkend, recht of overhuivend worden (Landschaftspark Riem,
Latitude Nord, 1997).

De mate van continuiteit

Het profiel van de rand

De mate van cultuurlijkheid

Het profiel van de rand is sterk beeldbepalend voor de open ruimte waarvoor de
bosmassa als wand dient. In een natuurlijk bos is de buitenrand anders dan de kern van
het bos. Doordat wind en zon hier vrij spel hebben, komt hier afwijkende beplanting voor,
en zijn bosranden dicht en ondoordringbaar, terwijl de binnenkant van bossen vaak veel
opener is. Met dit gegeven kan je als ontwerper spelen, zodat de bosrand een gelaagde
grens wordt tussen de ruimte onder de bomen en de ruimte naast het bos. Door het
toepassen van struiken en de keuze waar die struiken geplant worden ten opzichte
van de rand, kan het profiel van de rand terugwijkend, recht of overhuivend worden. In
het laatste geval ontstaat er een nieuwe ruimte, als een galerij onder de overhangende
boomkruinen, die de overgang vormt tussen binnen en buiten.
Het laatste thema dat hier besproken wordt, is de mate van cultuurlijkheid. Het volledige
scala aan vormen speelt zich af tussen de uitersten van strak en ‘formeel’ enerzijds, en
grillig en zacht, ‘informeel’, anderzijds. Dit kan uitgewerkt worden in zowel de soortkeuze,
in de mate van menging van soorten (een sterk ritme van weinig soorten versus individuele
menging van veel soorten), de mate van snoeien (cultivering), en de begrenzingen van de
plantvakken. Juist door contrasten hiertussen te maken (zoals een harde grens van een
plantvak, met weelderige en grillige beplanting) kan de relatie tussen cultuur en natuur
expressief worden gemaakt.

50 51
Het leven van planten
Omdat we het hier hebben over levende materialen, is kennis van de ruimtelijke en
atmosferische kenmerken van het materiaal niet voldoende. Er moet tevens worden voldaan
aan goede fysieke leefomstandigheden, en bovendien moet er rekening mee worden
gehouden dat beplantingen veranderen door de tijd heen. De leefomstandigheden worden,
net als bij mensen en dieren bepaald door vier basisvoorwaarden: voedsel, zuurstof, water,
licht. Het verschil in behoefte aan voedsel, zuurstof, water en licht is de reden dat elk
landschapstype zijn eigen plantensoorten kent. In een natuurlijke situatie beïnvloedt de
competitie voor deze basisbehoeften tussen planten onderling hun kansen op overleven.
De wortels van planten dienen zowel voor het verankeren van de plant in de grond, als
voor de voorziening van water, voedsel en zuurstof. De stam transporteert het water en
voedsel. Vlak onder de schors zitten kleine kanalen die dit mogelijk maken. Beschadiging
van de stam kan ervoor zorgen dat de doorstroming wordt geblokkeerd en dat een
plant doodgaat. De takken transporteren vervolgens het water en voedsel verder naar
de bladeren. Die vormen het stofwisselingsmechanisme, waar het vanuit de wortels
aangevoerde water onder invloed van zonlicht wordt omgezet in energie. Daartoe wordt
stikstof uit de lucht opgenomen en zuurstof afgegeven. Voor dit proces heeft een plant
licht nodig, hoewel er enkele soorten zijn die schaduw kunnen verdragen.
De hoeveelheid beschikbaar water voor beplanting is een gevolg van de combinatie
van neerslag, grondwater, en structuur en doorlaatbaarheid van de bodem. Omdat planten
niet alleen voeding en water, maar ook zuurstof via hun wortels opnemen, kunnen ze niet
lange tijd achter elkaar met hun wortels onder water staan. Met name voor bomen is de
grondwaterstand belangrijk, omdat ze zo’n groot volume aan wortels hebben: als het
grondwaterniveau binnen twee meter van de oppervlakte (het maaiveld) zit, groeien de
wortels er naartoe. Dieper gaan ze meestal niet omdat het daar te koud is en er te weinig
zuurstof zit. Als er genoeg regenwater in de bovengrond blijft hangen, wortelen bomen
oppervlakkiger, in het zogenaamde hangwaterprofiel.
Bij een hoge grondwaterstand ontwikkelt het wortelgestel van een boom zich dus
slecht. Ze verankeren moeilijk en waaien gemakkelijk om. Voor de meeste boomsoorten is
een grondwaterspiegel die schommelt rond de 1,25 meter onder maaiveldniveau het meest
gunstig. Sommige boomsoorten hebben diepere wortels dan andere. Typerend voor het
veengebied in West-Nederland is de hoge grondwaterstand, met als gevolg dat hier bomen
groeien met oppervlakkige, horizontale wortels, bomen als wilgen, populieren, berken, en
elzen. Dit zijn allemaal snelgroeiende bomen, die niet heel oud worden, en daarom zie je
in de polders dus ook weinig echt oude bomen. Andere soorten, zoals eiken en beuken,
hebben een hoofdwortel die dieper de bodem in gaat, deze soorten hebben gebieden met
een lage grondwaterstand nodig. Daarom zie je deze bomen zelden op veen (en als ze er
voorkomen blijven ze klein), maar vooral op zandgronden, vooral in het zuiden en oosten
van Nederland dus.
Bomen in bebouwd gebied hebben groeiomstandigheden die niet te vergelijken zijn met
een plek in een bos of een open landschap. De eisen voor verharding zijn goed verdichte
grond, terwijl bomen juist goed doorlatende grond nodig hebben. In open grond wordt
50% van het volume door lucht ingenomen, en als dit minder dan 11 % is geworden, sterven
boomwortels af. Alle bestrating werkt bodemafsluitend, waardoor zuurstof ontbreekt door
een gesloten wegdek en verdichte ondergrond. Bij asfalt is er zelfs 0 % zuurstof, waardoor
Het beplantingsontwerp voor de Miller Garden is een er daar helemaal geen boomwortels kunnen ontwikkelen. Daarnaast wordt de grond
intelligente ruimtelijke constructie, gebaseerd op een
nog eens extra verdicht door de trillingen van het verkeer. Een bijkomend probleem in de
helder geometrisch schema van vloeren, wanden en
daken, waarin verschillende ruimtelijke kwaliteiten veengebieden is dat de grond zakt waardoor de bestrating eens in de zoveel jaar wordt
ontstaan door de eigenschappen van de verschillende
toegepaste boomsoorten. Zo hebben bijvoorbeeld de opgehoogd. Vaak gaat dit met decimeters tegelijk, waardoor veel bomen in zuurstofnood
laan van kastanje (Aesculus hippocastanum) en de laan komen en sterven. In stedelijk gebied moeten dus altijd extra voorzieningen voor bomen
van Gleditsia triacanthos vrijwel hetzelfde plantschema,
maar de kleine, samengestelde bladeren van de worden aangebracht, met ruimte voor de boomwortels. Dit plantgat kan zijn gevuld met
gleditsia filteren de zon, zodat een licht scherm wordt
gevormd tussen huis en open veld, terwijl de grote,
goed doorlatende, humusrijke bomengrond, of nog beter een wortelstraat, een strook die
handvormige bladeren van de kastanje zware schaduw enkel en alleen beschikbaar is voor de boom, dus zonder parkeren of kabels en leidingen.
geven, zodat een donkere tunnel ontstaat. Sommige
bomen zijn toegepast als sculpturale elementen met In de bestrating is een boomspiegel nodig zodat er zuurstof in de ondergrond kan komen.
unieke tectonische eigenschappen, zoals de treurwilgen
(Salix x sepulcralis ‘Chrysosoma’) in het open veld.
(Miller Garden, Dan Kiley, 1957)

52 53
Ook de beschikbaarheid van voedingsstoffen verschilt per bodem. De mate waarin
planten voedingsstoffen kunnen opnemen wordt bepaald door de pH-waarde of zuurgraad voedselrijk
van de grond. De meeste planten gedijen het best bij neutrale tot lichtzure pH. Dit wordt
onder andere bepaald door de aanwezigheid van kalk, waardoor een kalkarme duinvegetatie populier
andere soorten bevat dan een kalkhoudende duinvegetatie. Veengrond —dat immers geen
minerale delen, dus geen kalk bevat—is zuur en altijd vochtig, waarbij voedselrijkdom een iep
belangrijke rol speelt. In voedselrijk veen doen els en lijsterbes het goed, in voedselarm
veen de berk. Ook dit geldt weer in eerste instantie voor het buitengebied, waar er nog wilg
es en esdoorn
relatie is met de ondergrond. Bij stedelijke beplantingen speelt de ondergrond een minder
belangrijke rol, omdat er zoveel aanpassingen en toevoegingen aan de bodem zijn gedaan.
Daarnaast is de hoeveelheid zonlicht bepalend, zowel als gevolg van de plek op de eik
aardbol als als gevolg van beschaduwing van bebouwing en andere planten. Sommige
planten gedijen alleen in specifieke lichtsituaties (volle zon, halfschaduw, schaduw),
anderen tolereren verschillende condities. Zelfs de helling van het oppervlak is bepalend
voor het microklimaat: een op het zuiden gerichte helling is warmer en droger (denk aan berk
wijngaarden) dan een op het noorden gerichte helling.

beuk
els
grove den

voedselarm

droog nat

Het voorkomen van enkele inheemse boomsoorten in


samenhang met de bodemgesteldheid.

Hier volgen enkele belangrijke inheemse soorten, met een korte karakteristiek van het
type milieu waarin zij aangetroffen worden:
- de populier hoort typisch bij rijke, natte gronden: deze gronden liggen
vooral in het westen en noorden van het land, maar daarnaast ook in de
nattere delen van de zandgronden, zoals beekdalen; de wilg is in de eerste plaats
een boom van natte milieus, die zowel rijk als arm kunnen zijn: zijn geografische voorkomen
lijkt op dat van de populier, maar de wilg is minder kieskeurig als het om de voedselrijkdom
van de bodem gaat;
- de iep hoort bij de combinatie voedselrijk en droog: daarmee komen vooral de hogere
gronden in het westen en noorden in aanmerking, naast de rijkste delen van het zandgebied;
- de es en de esdoorn groeien het best in een voedselrijk milieu, zowel nat als droog:
daarmee is hun verspreidingsgebied potentieel groter dan dat van de iep;
- de eik heeft potentieel misschien wel het grootste verspreidingsgebied: hij kan groeien
op natte en droge gronden, die zowel voedselrijk als voedselarm mogen zijn: geen wonder
dat deze boom door het hele land voorkomt;
- de beuk hoort bij een droog milieu, waarbij hij geen voedselrijkdom nodig heeft: dit
beperkt de beuk vooral tot de drogere gebieden op het zand;
- de berk kan groeien op uitgesproken arme gronden, die zowel nat als droog mogen
zijn: dergelijke gronden komen vooral op de schralere zanden voor;
- de els leeft op uitgesproken natte gronden, waarbij de voedselrijkdom niet van belang
is: dit maakt hem zeer geschikt in grote delen van het westen en noorden, maar ook
plaatselijk ook op arme zandgronden.
- de grove den of pijnboom is hier al inheems sinds het einde van de ijstijden. Hij hoort
thuis op de (zeer) arme, droge maar soms ook natte gronden: dit maakt hem een typische
Een boom in stedelijke omgeving
boom voor duinen, zandverstuivingen en arme bossen op zandgrond.

54 55
De levensloop
De in het voorgaande geïntroduceerde vormkenmerken van planten en beplantingen
zijn een middel om het beoogde beeld expliciet te maken, maar ze omschrijven slechts
momentopnamen van een beplantingsbeeld. Tijd is van belang bij het ontwerpen met
beplanting, en onderhoud is essentieel voor het wezen van de landschapsarchitectuur,
op alle schalen. Het belangrijkste bij het ontwerpen met landschappelijke materialen is
om te realiseren dat we met levend materiaal te doen hebben. Waar gebouwen weliswaar
een patina kunnen krijgen, veranderen hun vorm en hun afmetingen niet. Maar een pas
aangelegde open ruimte ziet er karig en incompleet uit, en heeft tijd nodig om zich te
ontwikkelen. Bomen hebben vrijwel nooit hun uiteindelijke grootte bij aanplant, dus als
ze enkele decennia later zijn volgroeid, is de compositie daardoor veranderd, waardoor
bijvoorbeeld zonnige plekken in de schaduw komen te liggen, en weidse ruimtes besloten
zijn geworden. Beplanting groeit niet alleen maar verandert ook van vorm door de tijd
heen. Het tempo van de veranderingen varieert enorm, afhankelijk van tot welke groep
organismen ze behoren: bomen, struiken, vaste planten, bollen, een- en tweejarigen.
Bomen groeien langzaam en leven lang. Ze verschaffen continuïteit en structuur in ruimte
en tijd, door de seizoenen en door de decennia heen. Planten groeien in hun jeugd sneller en
als ze ouder worden langzamer, en over het algemeen worden langzaam groeiende planten
ouder dan snelgroeiende. Zo groeit een zomereik (Quercus robur) veel langzamer, maar
leeft ook veel langer dan een zachte berk (Betula pubescens). Bovendien is de habitus van Groepjes oude bomen in de nieuwe wijk Dukenburg in Nijmegen.
een boom in de jeugdfase vaak anders dan zijn uiteindelijke vorm. Een plataan is uitermate
geschikt voor een stedelijke omgeving omdat hij goed tegen verharding en uitlaatgassen
kan, maar groeit in zijn jeugd piramidaal en ‘zakt’ op latere leeftijd uit. Een boom bereikt zijn
uiteindelijke groeivorm op 15- tot 20-jarige leeftijd, en deze vorm heeft hij nog steeds als
hij 80 jaar oud is. Heesters hebben na ongeveer vijf jaar hun uiteindelijke beeld bereikt, en
rozen en vaste planten al na twee tot drie jaar.

Wat voor individuele planten geldt, geldt ook voor natuurlijke leefgemeenschappen. Ze
veranderen van vorm en samenstelling door de tijd heen. Elke natuurlijke leefgemeenschap
streeft naar een stabiel evenwicht. Successie  is een  proces dat wordt gedefinieerd als
een merkbare verandering in de soortensamenstelling binnen een leefgebied. Deze
verandering vindt plaats binnen een bepaalde tijdspanne waarbij het eindstadium de
Successie van open veld tot climaxbos stabiele levensgemeenschap is. Boomsoorten zijn onder te verdelen in pionierssoorten
(snelgroeiend en kortlevend) en climaxsoorten (langzaam groeiend en langlevend). Een
dergelijk proces begint met een aantal pionierssoorten (zoals bijvoorbeeld de schietwilg en
de populier), waarna het systeem naarmate de successie vordert naar een climaxvegetatie
toe, steeds complexer wordt. Tussen pioniers en climaxsoorten zitten veel boomsoorten
die als overgangssoort kunnen worden beschouwd, zoals de els en de linde. De pioniers
worden opgevolgd door de overgangssoorten die op hun beurt verdrongen worden door
climaxsoorten, zoals eik en beuk. Successie wordt veroorzaakt door een verandering
in het ecosysteem. Over de tijd kan door de beplanting zelf ook weer het microklimaat
veranderen, met als gevolg dat de beplanting vervolgens weer verandert. Als boomsoorten
meer de hoogte ingroeien gaan ze de lagere soorten overschaduwen, zodat deze minder
zonlicht krijgen en uiteindelijk niet zullen overleven.
Ook hebben groei en verandering over tijd effect op de ruimtelijke samenhang en op
het gebruik van het landschap. In de jaren zeventig werden in nieuwe woonwijken zoals
Dukenburg in Nijmegen snelgroeiende bomen aangeplant om in korte tijd een aangename
omgeving te krijgen voor de bewoners. Te midden van de nieuwe bomen
waren enkele oude bosjes blijven staan. 50 jaar later is het snelgroeiende
36. sortiment sleets en aan vervanging toe. De oorspronkelijke eiken en beuken
Rudi van Etteger, ‘Tijd’, in: Duurzame staan er nog steeds, als enige waardevolle en waardevaste landschappelijke
landschapsarchitectuur (Wageningen:
Uitgeverij Blauwdruk, 2015), 220-221 elementen in de wijk.36

56 57
2.3 Tijd – de kunst van het wachten
‘One of the most affecting characteristics of a garden is the vulnerability of
its green fabric. If you don’t tend it the signs of neglect will soon appear, and
eventually it will die. But a gardener’s rituals of care are rewarded, and their
performance cements a bond between person and place. […] In a natural garden
the game is to conceal the signs of care, so that a scene appears to have
evolved naturally to perfection. In a formal garden, by contrast, the grooming
is conspicuous, and dominion over nature rather that complicity with it is
suggested.’37

Om het zorgvuldig ontworpen effect van de Miller Garden in stand te houden is onderhoud en rege- De vorm van een plant wordt voortgebracht door zijn natuurlijke groei, en begeleid
lmatig vervangen van de bomen nodig, zoals te zien is aan deze twee foto’s van dezelfde toegangs-
laan, met enkele jaren tussentijd. (Dan Kiley, 1957) door cultivering. Net als in de beschouwing van tektoniek in de architectuur, waarbij het
materiaal niet op zichzelf staat maar een uitdrukking is van het productieproces, is bij
beplanting niet alleen de natuurlijke habitus, maar ook het proces van cultivering, van zorg,
bepalend voor de tektonische uitdrukkingsvorm van beplanting.38 De vorm, de ruimtelijke
kwaliteit van planten, impliceert altijd tevens de groei van die plant, zelfs als dit geen bewust
onderdeel van het ontwerpproces is. Tenzij planten als volgroeide plant worden aangeplant
(en er dus al een heel plantenleven elders aan vooraf gaat), moeten ze van een jeugdvorm
naar hun uiteindelijke vorm groeien, en daartoe moeten ze onderweg gecultiveerd en
gestimuleerd worden. Dit betekent dus dat deze cultiveringstechnieken impliciet aanwezig
zijn in de beschrijving van de vorm van planten. Beplantingen veranderen in de loop van
de tijd, door de dynamische wisselwerking tussen de voorspellingen die zijn gedaan in
het oorspronkelijke beplantingsplan, en de manier waarop door onderhoud de groei van
planten wordt aangepast om bepaalde vormen te ontwikkelen.39
Wanneer het aspect van tijd wordt meegenomen in het ontwerp, in de wijze hoe
beplanting zich ontwikkelt vanaf de aanplant tot het zijn volle grootte heeft bereikt, zijn
er verschillende benaderingen te onderscheiden waarin de relatie tussen de variabelen
groeisnelheid en levensduur steeds een andere uitdrukking krijgt. Er is steeds een
nauwe relatie tussen de praktijk van het cultiveren en het ruimtelijke resultaat: de vorm
van een gegeven landschappelijke ruimte belichaamt een dynamische relatie tussen het
beplantingsontwerp en het daaropvolgende onderhoud, waarbij de vorm het resultaat is
van het manipuleren van de natuurlijke morfologie van het plan.

Tijdloze beplanting
Een eerste benadering is die van beplantingen met een uitgesproken statisch karakter.
Eenvoudig gezegd verandert het beeld van dergelijke beplantingen in de tijd nauwelijks. De
beplantingen worden alleen hoger en voller. Deze beplantingen zijn eenvoudig van opzet.
Ze bevatten slechts enkele soorten die allemaal een duidelijke plaats hebben, waardoor
elke aangeplante soort ook is vertegenwoordigd in het beeld op de lange termijn.
Een voorbeeld is een gazon. Bij de aanleg van een grasveld worden, afhankelijk van
locatie en gebruik, mengsels van verschillende grassoorten gebruikt die laag blijven, zich
snel uitbreiden en bestand zijn tegen regelmatig maaien. Een goed mengsel
37. bevat voldoende verschillende soorten om via natuurlijke selectie uiteindelijk
Charles W. Moore, William J. Mitchell,
William Turnbull jr., The Poetics of
een gezelschap aan grassen op te leveren dat perfect aan de plaatselijke
Gardens (Cambridge, Mass.: The MIT omstandigheden is aangepast. Echter, van nature komen graslanden alleen
Press, 1993), 41
voor in gebieden waar bomen en heesters niet kunnen groeien omdat het te
38. droog, te nat, te koud of te winderig is. Zonder onderhoud zouden grasvelden
Julian Raxworthy, Novelty in the Entrop-
ic Landscape: Landscape architecture, in ons klimaat (waar andere planten makkelijk kunnen groeien) dus veranderen
gardening and change (The University
of Queensland, 2013), 27-28 in struikgewas, en uiteindelijk in bos. Het is dus een goed voorbeeld van hoe
ontworpen landschappen altijd half-natuurlijke situaties zijn: de planten zijn
39.
Julian Raxworthy, Novelty in the Entrop- natuurlijk, maar hun habitat is gecreëerd en in stand gehouden door menselijk
ic Landscape: Landscape architecture,
gardening and change (The University
beheer. De grond moet worden bewerkt en vlak gemaakt, en vervolgens is
of Queensland, 2013), 107, 113 een veeleisend schema nodig van voeding geven, onkruid wieden, knippen
40. en maaien en bovenal regelmatig water geven. Gras groeit ook niet overal,
Andersson, Brev från min trädgård/ wanneer de drainage slecht is, zal gras door mos overgroeid raken en onder
Letters from My Henyard (Malmö:
Bokförlaget Arena, 2007), 106 bomen is de bodem vaak te droog en is het te donker.

58 59
Aanplant van blijvers en wijkers, waarbij na een aantal jaar de wijkers worden gekapt en de blijvers tot
volle grootte kunnen groeien, zodat een sterk verschillend ruimtelijk beeld ontstaat.

Hönsgård (kippentuin) met meidoornstruiken, in de vorm van kippen gesnoeid (Sven-Ingvar Andersson)

Kunstmatige successie
Toen de Zweedse landschapsarchitect Sven-Ingvar Andersson op veertigjarige leeftijd
speculeerde over de toekomst van zijn tuin, overwoog hij niet alleen zijn tuin, maar ook
zichzelf als een oude man, en was hij zowel enthousiast als ongerust over de tijd die er
overheen zou gaan. ‘Er kan veel gebeuren voordat de kippentuin een meidoornbos wordt’,
merkte hij op, waarbij hij een tijd voorzag waarin hij niet langer de kracht zou hebben om
‘snoeischaren vast te houden of ladders op te klimmen’, en liever ‘in een meidoornbosje
zou zitten met een deken rond [zijn] benen’.40 Andersson zag zichzelf hier meer als tuinman
dan als ontwerper voor wat betreft de vormgeving van de tuin, waarbij de productie van
de vorm een kwestie van tijd is, en voortkomt uit de constante en langdurige actie van de
tuinman.
Deze tweede benadering heeft dus veel meer een dynamisch karakter. De natuurlijke
dynamiek die streeft naar een optimaal niveau—de climaxvegetatie—wordt als
uitgangspunt genomen. In soortenrijke, individueel gemengde beplantingen wijzigt de
soortensamenstelling voortdurend, waardoor er een opeenvolging is van verschillende
beelden in de tijd. Hiermee ontwerpen betekent de enscenering van opeenvolgende
ruimtelijke situaties; om de lange tijd tussen aanplant en climaxsituatie te overbruggen is
het van belang dat alle ontwikkelingsfasen een eigen ruimtelijke kwaliteit hebben.
Waar in Anderssons kippentuin de vorm en expressie van een enkele soort door de
tijd heen veranderde dankzij een veranderend onderhoudsregime, kunnen ook—naar
analogie met natuurlijke successie—snelgroeiende pionierssoorten (wijkers) en langzaam
groeiende climaxsoorten (blijvers) samen worden aangeplant, waarbij de pionierssoorten
de climaxsoorten beschermen tegen zon en wind. Wanneer de pioniers hun functie hebben
vervuld, worden ze verwijderd, en kunnen de climaxsoorten zich voluit ontwikkelen. Wanneer
je de pionierssoorten zou laten staan, zouden de climaxsoorten te weinig ruimte krijgen en
blijven ze onderontwikkeld en mager. En wanneer je alleen climaxsoorten zou planten, duurt
het lang voor ze groot genoeg zijn en heb je de eerste decennia een kale vlakte. Interessant
aan deze benadering is dat er binnen het ontwerp grote veranderingen plaatsvinden in de
tijd met een eigen beeld, ruimtelijkheid en ecologische waarde.
Om de ontwikkeling te kunnen sturen, moet de dynamiek worden beschreven in
tussentijdse beelden, en de regels voor onderhoud worden vastgelegd in een gedetailleerd
Een belangrijke component van het
ontwikkelingsplan. Naast deze sturende maatregelen van cultivering, kunnen ook toevallige, ontwerp van het Greenwich Peninsula
natuurlijke ontwikkelingen de ruimte krijgen. Door bomen die van nature doodgaan Park in London was het regisseren van
de ontwikkeling van de vegetatie, waarbij
bijvoorbeeld niet te vervangen, ontstaan er onverwachte open ruimtes. De uitgangssituatie pioniersoorten en climaxsoorten zijn
en de spelregels zijn bekend, maar de uiteindelijke situatie is slechts bij benadering te gecombineerd, gebaseerd op natuurlijke
successieprocessen. (Desvigne & Dalnoky,
voorspellen. 1997-2000)

60 61
Cyclische verandering
‘Instructions for use: take a piece of land suited to your resources, wait for the
September rains and then sow a mixture of different seeds you have prepared.
Plunge your hands into the oilseed flax and phacelia pods and make the sweeping
gesture of the sower, pushing your arms forward and letting the seeds sift through
your fingers. Start again, following the rhythm of your steps, until you have sown
all the seeds. Wait two or three weeks and then return there, one morning, to
observe the seedlings of corn cockles, poppies, hound’s tongue, borage, mullein
and bluebottles, forming a green and grey fuzz on the ground. Do nothing until
the following spring. Make the islands and, between them, the path, and repeat
the trimming along the same paths, until July. In this period the garden is blooming
with species that rapidly vanish, and in September there will be another period of
flowering, of different species. Remove the islands of wilted flowers as soon as their
seeds have been scattered. Take care not to uproot the new seedlings and make
other islands. The paths form by themselves and even the most recent ones have
already changed their route. Return to the garden and you will see that everything is
Levende Grensmaas (Bureau Stroming,
different and everything is the same, all full of mushroom volutes and other surprises: 1989-nu)
you are about to invent the Garden in Movement!’4

Ook de Franse landschapsarchitect Gilles Clément, die hierboven het ontstaansproces tuinieren. Hij noemt ze ‘Instructies voor gebruik’, die meteen de nadruk legt op de sleutelrol
van de Jardin en Mouvement beschrijft, ziet een grote rol voor de tuinman in de vormgeving van tijd, omdat instructies niet in eerste instantie de uitkomst beschrijven, maar de stappen
van beplantingen: ‘het profiel van de tuin, dat voortdurend verandert, is afhankelijk van zijn om daar te komen, ook al is de uitkomst verankerd in de instructies. De instructies leiden de
verzorger en niet van een bouwkundig plan, geproduceerd op een tekentafel.’ Het profiel lezer naar de fysieke ervaring die hoort bij de activiteiten: ‘Steek je handen in het vlaszaad
van de Jardin en Mouvement in Parc André Citroën wordt beheerd door het tuinpersoneel. en de phaceliapeulen en maak het vegende gebaar van de zaaier, duw je armen naar voren
Zij beslissen over de loop van een pad zodat pas opgekomen planten worden gespaard. en laat de zaden door je vingers glijden.’ Clément gebruikt de benodigde armbewegingen
De vorm die is geïntroduceerd door de ontwerper heeft een open einde, maakt plaats voor en het ritme van stappen om de resulterende vorm op het veld te beschrijven; hij verbindt
het onvoorspelbare, volgens de innerlijke logica van de natuur. de menselijke beweging met een daaruit voortkomende beplantingsvorm.
Ook deze laatste benadering is dus een formele vertaling van natuurlijke processen, Ook beschrijft hij de toekomstige acties die een feedbackrelatie mogelijk maken met
maar neemt het cyclische ontwikkelingsverloop als uitgangspunt. De ontwikkeling van het landschap, (‘wacht twee of drie weken en observeer’). De tuinman leert via observatie
het beeld wordt verkregen door een rigoureus periodiek afzetten van de beplanting. Er en neemt beslissingen op basis van veranderende omstandigheden. Wachten is hier een
ontstaat daardoor een herhaling van steeds hetzelfde beeld. Het beeld op de lange termijn belangrijk onderdeel omdat de plant moet groeien voor de tuinman erop kan reageren.
en de tussentijdse beelden zijn in feite identiek. Het patroon ontstaat in eerste instantie door de specifieke beweging van de tuinman en
Cléments stap-voor-stap handleiding over het maken van een tuin in beweging verwijst de beweging van het zaad door de lucht, zodat er bijvoorbeeld een bosje ontstaat. Daar
naar fysiek waarneembare, materiële aspecten van de technieken en hulpmiddelen in het reageert de tuinman dan weer op door een pad om het bosje heen te maaien, een pad dat
enerzijds circulatie mogelijk moet maken en anderzijds de natuurlijke groeivorm van het
bosje respecteert. De acties van de tuinman creëren een grens, en benadrukken de vorm
De eerste maaironde van de lente. Hovenier in de Jardin en Mouvement in het Parc André-Citroën van het bosje in een duidelijke vorm en een rationeel pad.
(Gilles Clement, 1986-1998)
Het ontwerpen met natuurlijke processen heeft niet alleen betrekking op vaste planten
op de schaal van de tuin. In het natuurontwikkelingsproject ‘levende Grensmaas’ wordt
gewerkt met cyclisch proces in de vorm van extensieve begrazing. De Grensmaas is
een grindrivier met een breed rivierdal en een grote dynamiek. Het project heeft als doel
de dynamische rivierprocessen meer ruimte te bieden en de habitats van grindbanken,
rivierbossen en stroomdalgraslanden spontaan te laten ontwikkelen, wat vorm moet krijgen
in een aaneengesloten natuurgebied van zo’n 2500 hectare. Door de extensieve begrazing
op een voldoende grote oppervlakte zal het selectieve habitatgebruik van de grazers—
de dieren grazen en lopen niet overal even vaak—tot verschuivingen in de vegetatie
leiden. Sommige plaatsen zullen kort gegraasd worden, op andere zal ruigte, struweel en
bos ontstaan. Wanneer de bomen afsterven, kan onder invloed van de grazers opnieuw
grasland ontstaan. Zo ontstaat een mozaïekpatroon waarin elke vegetatie een fase in
een steeds doorlopend cyclisch proces is. Extensieve begrazing is een vorm van beheer,
waarbij de grazers de rol van de tuinman hebben overgenomen. Ook kan men kiezen om
bepaalde processen ongestoord te laten plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld
riviermeandering en verstuiving. Indien nodig kunnen wel enkele maatregelen
41.
Gilles Clément, Planetary Gardens – worden genomen om deze processen op gang te brengen waarna ze verder
The landscape architecture of Gilles ongemoeid worden gelaten. Anderzijds kunnen bepaalde processen actief
Clément, (Basel, Boston, Berlin:
Birkhäuser, 2008), 15 bijgestuurd of nagebootst worden.

62 63
2.4 Park Riem
Bron: Gina Crandell Tree Gardens, Architecture and the Forest
(Princeton Architectural Press, 2013), p. 83-93

64 65
66 67
68 69
70 71
72 73
74 75
Hoofdstuk 3 — Structuur en compositie 3.1 de landschapsarchitectonische compositie:
tussen geometrie en geomorfologie
Het begrip structuur kan op verschillende manieren worden
begrepen. De Van Dale zegt hierover: ‘de wijze waarop een
samengesteld geheel is opgebouwd,’ de samenhang tussen de
samenstellende delen. ‘De functie van structuur is dat zij houvast
biedt voor menselijke waarneming, dat zij ordening aanbrengt in
wat zich in tijd en ruimte aan ons voordoet en wel zodanig dat
wij er ons een beeld van kunnen vormen, dat wij in ons geheugen
kunnen vasthouden.’28 Een structuur is dus geen ‘ding,’ het is
niet fysiek, maar is het onzichtbare, achterliggende schema of
ordening, dat zichtbaar wordt in ruimte en materiaal. Het begrip
structuur overlapt met systeem. Het grote verschil is dat structuur
een vast, permanent kader is, terwijl een systeem open of gesloten
kan zijn. Dit vaste, permanente kader van het landschap is de
landschappelijke structuur.
In de bouwkunde hangt structuur vanouds nauw samen
met de constructie van gebouwen, waarbij draagconstructie
en structuur min of meer overeenkomen of elkaar in elk geval
grotendeels overlappen en bepalen, waardoor een zekere
regelmaat, een maatschema, onontkoombaar is. Een verschil
met landschapsarchitectuur dat al naar voren is gekomen in
GR1 is dat een gebouw, hoe complex ook, altijd een uiterste
grens heeft, terwijl in een landschap, de grenzen poreus zijn en
schalen fluïde. Een tweede verschil is dat een landschapsontwerp
altijd een transformatie is van een al bestaand landschap. De
Villa Medici (Michelozzo, 1458-1462).
De structuur van de plattegrond is gebaseerd landschappelijke structuur is daarmee de drager van de structuur
op een geometrisch maatstelsel, afgeleid van de
omvang die de berghelling toeliet.
van een landschapsarchitectonisch ontwerp, waarmee je dus
zou kunnen zeggen dat de landschappelijke structuur voor de
landschapsarchitectuur de rol heeft die de draagconstructie voor de architectuur heeft.
En zoals draagconstructie niet hetzelfde is als structuur, is landschappelijke structuur
niet hetzelfde als landschapsarchitectonische structuur. Het verschil is de bewerking: de
actieve ontwerpende activiteit. De landschappelijke structuur is teweeggebracht door de
natuurlijke en menselijke vormende processen, de landschapsarchitectonische structuur
is het gevolg van een bewuste ontwerpkeuze. Vandaar dat we hier liever spreken van
compositie. ‘Een belangrijke eis die aan een compositie gesteld mag worden is dat zij
structuur aanbrengt in hetgeen wordt waargenomen.’29
Volgens de Van Dale is compositie ‘de ordening van de delen tot een geheel, in een
kunstwerk of een wetenschappelijk geschrift.’ Composities worden toegepast in de muziek,
de dichtkunst, in de beeldende kunsten en de architectuur, en het begrip heeft de betekenis
gekregen van een creatief proces waarin de kunstenaar vanuit het niets een kunstwerk
creëert en zijn materialen ordent, arrangeert, volgens innerlijke regels.30 Maar geen enkele
compositie komt voort vanuit het niets, en specifiek aan landschapsarchitectonische
composities is dat het niet alleen de onderlinge relaties van de delen tot een geheel
betreft, maar vooral ook de relatie van dit geheel, én van de delen, tot de situatie, tot
de structuur, de materialen, de ruimtelijkheid van het bestaande (stedelijke) landschap.
De landschapsarchitectonische compositie speelt zich af op het snijvlak van
28.
Tjeerd Dijkstra, ‘helderheid en com- topografie en interne orde. In essentie gaat het om de wisselwerking tussen
plexiteit’, in: Architectonische kwaliteit
(Rotterdam: Uitgeverij 010, 2001), 14-15 geometrie (het bepalen van afmetingen, vormen, de relatieve positie van
figuren en de eigenschappen van de ruimte) en geomorfologie (de vorm van
29.
Tjeerd Dijkstra, Architectonische kwal- het aardoppervlak).
iteit; een notitie over cultuurbeleid (Den
Haag: Rijksgebouwendienst, 1985), 10
Ontwerp wordt niet primair bepaald door programmatische, fysieke,
technische of constructieve eigenschappen, het is niet alleen functioneel of
30.
Colquhoun ‘Composition versus the technisch van aard. Het is eerder omgekeerd: de uitdrukking van het ontwerp
Project.’ In: Modernity and the Classi- ligt verscholen in de wijze waarop de verschillende ontwerpthema’s of lagen
cal Tradition. Architectural Essays 1980-
1987 (Cambridge: MIT Press 1989), 33 samenwerken tot een zinvol geheel, de wijze waarop de compositie de

77
Wat is de relatie tussen situatie en ontwerp, tussen positie en com-positie? Het
architectonisch manipuleren van het formele (het vormgeven) versus het landschappelijke
(de onderliggende structuur) is een permanent gegeven van de landschapsarchitectuur.
Het gaat altijd om een interactie, maar als ontwerper blijft het een zoektocht naar het
optimale punt in de glijdende schaal tussen maken en laten. Het ene uiterste is zoeken naar
wat er is en dat blootleggen en versterken, het andere uiterste is het zoeken naar wat er is
en dat ordenen en organiseren, het verschil tussen topos en locus zoals dit in Grondslagen
1 al werd aangereikt.
‘Om alle eigenschappen van een landschap goed te kunnen begrijpen en er een
tuinontwerp op te laten reageren, kun je een landschap onderverdelen in verschillende
“lagen”. Je zou dit het beste kunnen vergelijken met muziek. Die bestaat ook uit lagen:
de melodie, het ritme, de volumewisselingen en de wisselwerking tussen de instrumenten.
Afhankelijk van de componist en de muzikant is de ene laag wat nadrukkelijker aanwezig dan
de andere, maar je hebt ze allemaal nodig om tot een compositie te komen. Als luisteraar
hoef je al die afzonderlijke lagen niet te onderscheiden, maar je zou het direct merken als
er een ontbreekt of niet klopt met de rest.’32 De componist kan dat wel, anders zou hij de
muziek niet kunnen componeren, en hetzelfde geldt voor de (landschaps-)architect, de
maker van de landschapsarchitectonische compositie, zodat hij of zij elke laag van het
ontwerp kan laten reageren op de corresponderende laag in het landschap.
Het reageren op de situatie heeft dus te maken met de verschillende lagen van het
ontwerp. Een ontwerper kan zorgvuldig rekening houden met aspecten als grondsoort
en klimaat en daar zijn materiaalkeuze op afstemmen. Het beeld van het ontwerp, het
samenspel van kleuren, geuren, geluiden, texturen en combinaties daarvan kan voortkomen
uit of reageren op dat wat al in het landschap aanwezig is. Ook kan een specifieke plek
In het ontwerp voor het Meridiaanpark in Almere (Veenenbos en Bosch, 1990-1996) zijn maat en
oneindigheid gevat, door de schaal van het polderlandschap naar binnen te halen over de diago-
specifieke vormen van gebruik oproepen. Als je een tuin in de Betuwe betrekt kan het
naal van het park, door het bos naar het einde toe te versmallen. (tekening S. Milinovic, foto K. van heel voor de hand liggend zijn om fruitbomen te plaatsen, terwijl in een tuin aan de Vecht
Mansom)
een theekoepel niet zou misstaan. Het ontwerp kan een relatie aangaan met de horizon,
door bijvoorbeeld de tuin als een kijkdoos op te vatten (zoals Villa Medici), of het ontwerp
kan geleidelijk steeds meer van de omgeving onthullen. In het essay ‘De poëzie van de
vlakte’ werkt Clemens Steenbergen de relatie tussen de lagen van het ontwerp en de
verschillende aspecten integreert tot een samenstelling die lezing en interpretatie toelaat corresponderende lagen van het bestaande landschap uit voor de specifieke situatie van
en uitlokt over de grenzen van het programma en de constructie heen. De compositie het Nederlandse polderlandschap, met zijn uitgesproken landschappelijke structuur van
activeert als het ware de inhoud: de materiële, topografische, technische, culturele en de landbouwverkavelingen, de ruimtelijke structuur van de schier oneindige vlakte, de
economische substantie. In die zin bepaalt de compositie de zeggingskracht en vormt beeldstructuur van natuur en techniek, en de door de exploitatie van het land bepaalde
zij de kern van het landschapsarchitectonische ontwerp.31 De compositie geeft een kader functionaliteit.33
voor, en wordt bepaald door, natuurlijke en sociale processen, en brengt daarmee vorm en In dit hoofdstuk ligt de nadruk op de basis voor de structuur: de laag van de plattegrond,
proces met elkaar in verband. Het kader van de fysieke compositie brengt de verschillende het denkbeeldige maatschema met zijn eigen ordening of ritme, dat soms duidelijk zichtbaar
inhoudelijke kwaliteiten bij elkaar; het tegen elkaar uitspelen van maat en oneindigheid, is, soms verborgen. Het is als muziek waar altijd ritme in zit, ook als dit niet nadrukkelijk
regelmaat en uitzondering, patroon en proces, kunst en natuur, otium en negotium, hoorbaar is. Franse baroktuinen zoals Vaux-le-Vicomte hebben zo’n niet te missen ‘beat’:
betekenis en functionaliteit, monumentaliteit en meerduidigheid, bepaalt het karakter, de het eerste wat je ziet is de as, waaraan vervolgens alles in de tuin ondergeschikt is. In een
hechtheid en de rijkdom aan interpretatiemogelijkheden van de compositie. park als het Vondelpark is de hoofdstructuur een stuk minder zichtbaar, maar niet minder
Een ontwerp met een sterke compositie legt vast, en laat tegelijkertijd een flexibele belangrijk. Wat schijnbaar willekeurig slingerende vijvers lijken, is een samenhangend
invulling toe waardoor veranderingen in de inrichting mogelijk blijven zonder dat de noord-oost-oost gericht patroon, bepaald door het onderliggende afwateringspatroon
hoofdopzet wordt aangetast. De Italiaanse renaissancetuin bijvoorbeeld bevatte een van de oorspronkelijke polder. Via dit onderliggende schema kan de relatie worden gelegd
duurzaam raamwerk van stenen constructies in de vorm van (keer)muren, balustrades, met de hoofdlijnen en patronen van het landschap, zoals de richting van
terrassen en trappen, die eeuwenlang de hoofdopzet bepaalde, terwijl de beplantingen 31. een rivier of het raster van een landbouwverkaveling. Om zo’n ontwerp te
wisselen door groei, bloei en verval. De structuur wordt zichtbaar in de ruimtebepalende, Clemens Steenbergen, Ontwerpen met kunnen maken is het noodzakelijk om inzicht te krijgen in de structuur van
landschap; de tekening als vorm van
blijvende elementen, terwijl de onderdelen kunnen wisselen. onderzoek (Bussum: Uitgeverij Thoth, het landschap, het vaste, permanente kader.
Een compositie van een ruimtelijk ontwerp is onderhevig aan regels, die veranderen in 2008), 14

elke cultuurperiode. Maar compositie is niet hetzelfde als stijl. Als we het over stijl hebben, 32.
Saskia de Wit, ‘De geest van de plek’
denken we in eerste plaats aan de verschijningsvorm, de vorm van de gebruikte elementen in: Tuin en landschap april 2007 nummer
en de verschillen in decoratie. De compositie is het onderliggende systeem, de structuur. 8A, 8

In elke cultuurperiode ontstonden vorminstrumenten als oorspronkelijke inventies. Deze 33.


Clemens Steenbergen, ‘De poëzie van
kunnen worden losgemaakt van hun oorspronkelijke historische context, en opnieuw
de vlakte’, in: Nederlandse land-
kunnen worden ingezet en getransformeerd om zo de dynamiek en inventiviteit die erachter schapsarchitectuur, tussen traditie en
experiment (Amsterdam: Uitgeverij
ligt vrij te maken. Thoth, 1993)

78 79
Intermezzo 3
Clemens Steenbergen ‘de poezie van de vlakte’ in Nederlandse Landschapsar-
chitectuur, Tussen traditie en experiment (Bussum: Uitgeverij Thoth, 1993), p.
41-54

De compositie van het Vondelpark in Amsterdam is gebaseerd op de hoofdstructuur van het water,
die de afwateringslogica van het oorspronkelijke slotenpatroon volgt.

80 81
82 83
84 85
86 87
88 89
90 91
92 93
94 95
3.2 Landschapsvormende processen
In de inleiding van Grondslagen 1 zagen we dat landschap gekenmerkt wordt door verschillende
factoren. In de hoofdstukken ‘situatie’ en ‘ruimte’ is het uiterlijk beschreven (de fysiognomie). Dit
kenmerkende uiterlijk wordt bepaald door de onderliggende structuur (patroon en sequentie), de dynamiek
(verandering in een landschap), de ontwikkeling (palimpsest), en de interne samenhang tussen deze
factoren. We bekijken hier dus nog een keer het landschap, maar dit keer vanuit structuur beschouwd.
De landschappelijke structuur is de ruimtelijke weerslag van landschapsvormende processen. Omdat het
landschap in zichzelf in een continu proces van wording is, is het gebonden aan de effecten van natuur
en tijd: de cyclus van seizoenen en het verstrijken van de tijd, processen van hydrologie, verwering en
successie, en de afwisseling van dag en nacht, zon en maan. Hierbij is de dynamiek van de wisselwerking
tussen organismen, populaties, levensgemeenschappen en de leefomgeving van belang, oftewel de
ecologie. In natuurlijke systemen vinden processen plaats die elkaar opvolgen, waarbij het product
uit het ene proces dient als grondstof voor het volgende proces. Er is een onderscheid in biotische
en abiotische processen. Zo staan de bomen in een bos in relatie met de waterhuishouding en het
klimaat, de bodem, de ondergroei en de fauna. Klimaat, ondergrond en reliëf liggen aan de basis van het
bossysteem. De geograaf Jan Zonneveld schrijft hierover:

‘De bodem levert de voedingsstoffen, het klimaat bepaalt de vochtigheid, de neerslag


en de temperatuur, het reliëf is (mede)verantwoordelijk voor de stand en het gedrag van het
grondwater. Op hun beurt zijn de bomen voortdurend bezig de bodem te beïnvloeden, door
het onttrekken van voedingsstoffen, het opnemen (en vasthouden) van water en ook door het
toeleveren van organisch materiaal, bijvoorbeeld in de vorm van vallende bladeren. Binnen het
bos wordt voorts, uitgaande van het algemeen in het gebied heersende klimaat, een eigen
microklimaat, een bosklimaat, gecreëerd met een eigen temperatuur, luchtvochtigheid en
bescherming tegen de wind. En op grond van die omstandigheden in het bos konden er zich
planten en dieren vestigen, die op schaduw, beschutting of andere voor het bos kenmerkende
omstandigheden zijn ingesteld.’34

Het aardoppervlak is voortdurend onderhevig aan landschapsvormende processen, zoals de


processen van erosie en sedimentatie. Erosie is het proces van slijtage van een vast oppervlak waarbij Meanderende, vlechtende en
materiaal wordt verplaatst of geheel verdwijnt. Door regen en smeltend ijs komt dit in rivieren terecht, waar anastomoserende riviergeulen

het materiaal door het rivierwater wordt getransporteerd naar de monding van de rivier en uiteindelijk de
zee. Sediment verplaatst zich in het water op verschillende manieren, zoals glijdend of rollend (over ander
sediment of gesteente), zwevend, springend en stuiterend. Als de stroming een gelijkmatige beweging gebied door (over)stromingen van rivieren. Hoe groter de stroomsnelheid, hoe minder tijd
is zal de sedimentverplaatsing constant zijn. Als de stroming draait en kolkt ontstaan er ophopingen van ieder deeltje heeft om te bezinken. Bij hogere snelheden wordt meer materiaal in suspensie
sediment en sedimentloze plekken. Ribbels op het strand zijn hier een voorbeeld van. meegesleurd. Ook nu nog wordt van Oost-Terschelling zand meegenomen door de
Sedimentverplaatsing gebeurt overal; in buitendijks gebied onder invloed van het getij, in binnendijks stroming en dit komt er aan de westkant van Ameland weer aan. Na ongeveer tien jaar
draait dit weer om en komt het sediment weer terug bij Terschelling. In de Waddenzee is
door de sterke stroming ook goed te zien wat er gebeurt met het sediment: hele stukken
vaarroutes verplaatsen zich door dit proces.
Het Nederlandse laagland is relatief jong, ontstaan tijdens het Holoceen, de periode
na de laatste ijstijd. Tot 12.000 jaar geleden lag Nederland nog niet aan zee, maar maakte
deel uit van een zeer uitgestrekte vlakte in Noordwest-Europa. Toen de temperatuur aan
het einde van deze ijstijd begon te stijgen en de poolkappen afsmolten vulde de vlakte
zich voor een deel met water. Tegelijkertijd vond er bodemdaling plaats. Dat West-
Nederland desondanks niet is verdronken kwam door aanvoering van sediment vanuit de
zee, waardoor duinen en strandwallen ontstonden, door aanvoering van sediment door de
rivieren, en door vorming van veen.
Het rivierenlandschap van het Nederlandse laagland bestaat uit de benedenloop van
twee grote rivieren, de Rijn en de Maas. Bij de benedenloop van een rivier,
waar het vlakker is, vermindert de stroomsnelheid. Het water wordt rustig
34. en het meegenomen materiaal dat in de bovenloop is geërodeerd, zakt naar
Jan Zonneveld, ‘De visie van een de bodem. Rivieren veranderen door de seizoenen heen sterk van breedte
geograaf, Als ‘k u zo lief niet had, mijn
aarde’, in: Jan Erik Burger, Jurjen Kees- doordat in het voorjaar en het najaar meer regen valt, en bovendien in het
sen, Egbert Kunst, Dolf Middelhof (red),
Doorsnede van een loofbos in gematigde
Visies op het landschap (Amsterdam:
voorjaar in de bovenloop de sneeuw in de bergen smelt. Wanneer het water
klimaatzone.
Op Lemen Voeten, 1989), 64 hoog stond in het voor- en najaar werd het grove materiaal (zand en fijn

96 97
worden gehouden. Hieruit blijkt al dat menselijke activiteiten evenzeer processen als erosie
en sedimentatie veroorzaken en beïnvloeden. Door onder meer ontbossing, akker- en
mijnbouw en bouwwerkzaamheden komen grote hoeveelheden gesteente bloot te liggen,
die vervolgens door wind en water worden afgesleten. Maar ook de winning van grind
en zand zelf is een vorm van erosie van minerale grondstoffen, die vervolgens worden
getransporteerd door vrachtvervoer en worden afgezet op bouwlocaties. Om een indicatie
van de omvang te geven: één enkel project voor de winning van teerzanden voor oliewinning
vereist evenveel grondverzet als alle rivieren ter wereld aan sediment vervoeren.35
Veenvorming, het tweede proces dat bepalend is geweest voor de vorming van het
Nederlandse laagland, is een biotisch proces. Door de zeespiegelstijging in het Holoceen
werd de afwatering van de rivieren aan de kust gestremd. Als gevolg van het stagnerende
water ontstonden er in de laaggelegen kommen moerassen waarin de ene laag afgestorven
planten op de andere zonk. Door gebrek aan zuurstof verteerde het materiaal slechts
gedeeltelijk en dit halfverteerde plantenmateriaal werd veen. Tijdens hoogwaterperioden
werd er een laagje klei afgezet, waardoor de groei van het veen gelijke tred kon houden
De invloed van vegetatie op het microklimaat.
met het stijgende grondwater. Dat de invloed van de rivieren naar het westen toe steeds
kleiner werd wordt zichtbaar in de dikte van het veenpakket: in het westelijk deel kon het
wel acht tot tien meter dik worden, verder naar het oosten was het dunner.36

Veenvorming

3.3 De landschappelijke structuur


Ribbels op het strand als gevolg van sedi-
De landschappelijke structuur is de fysieke, vaste grondslag, gevormd door de
mentvorming door de golven. onderliggende, dragende delen of hoofdbestanddelen, die bepalend zijn geweest voor
alle erop volgende processen en ontwikkelingen (zoals het natuurlijk reliëf, rivierlopen,
landbouwverkavelingen, enzovoorts). De structuur van het natuurlandschap, of deep
grind) afgezet aan de oevers, waar het water nog hard stroomde. Doordat er elk jaar structure, reflecteert de geologische ontstaansgeschiedenis, bepaald door de geologie
een laagje bijkwam werden die oevers steeds hoger opgebouwd tot oeverwallen. Het en het klimaat, met processen als tektoniek, erosie en sedimentatie. Maar een structuur
fijne materiaal (klei) werd afgezet in de luwte, waar de stroomsnelheid lager was, in de transformeert zich ook in de loop van de tijd, en in de laatste eeuwen is de invloed van
zogenaamde kommen. Maar ook verzandde in de benedenloop de bedding van de rivier, de mens op het landschap zo groot geweest, dat deze mede de structuur heeft bepaald,
waardoor de stroom zich een weg moest zoeken naast zijn oorspronkelijke bedding om die dus een hybride is geworden van natuurlandschap en cultuurlandschap (vergelijk de
elders een nieuwe geul te creëren. En soms vloeiden twee geulen samen, om zich verderop hier beschreven structuur maar eens met de invloed die het veranderende gebruik op het
weer te splitsen. Hierdoor ontstaan de vlechtende beddingen. De oude loop bleef in landschap heeft gehad, zoals beschreven in het hoofdstuk ‘gebruik’ in Grondslagen 1). De
het landschap achter als een stroomrug: de dichtgeslibde bedding met de flankerende structuur (het patroon van sloten) die is ontstaan door inpoldering van het veenlandschap
oeverwallen. In het meest westelijk deel van de delta leidde de relatieve zeespiegelstijging bijvoorbeeld bepaalt de geleding van de ruimte, het agrarische alsook het recreatieve
in het holoceen tot een derde riviertype. Het waterniveau in de riviermonding steeg, maar gebruik, en is de drager van het waterbeheer. Landschappelijke structuur
35.
er werd voldoende riviersediment afgezet om de zeespiegelstijging bij te houden. Doordat Dirk Sijmonds, ‘Wakker worden in het kan bekeken worden op verschillende schalen en dimensies.
buiten de beddingen tegelijkertijd veengebieden ontstonden, die ook steeds hoger antropoceen’, in: IABR 2014-Urban by Een rivier of een beek is een belangrijk structurerend element, bepalend
nature (Rotterdam: IABR, 2014) 13
groeiden, ontstonden smalle, slingerende rivieren die zich nauwelijks verlegden omdat ze voor onder andere het reliëf van het omringende landschap, de natuurlijke
36.
‘vast’ zaten in metersdikke pakketten klei en veen. Saskia de Wit, Poldercomplexen van
flora en fauna, het grondgebruik, en de verkavelingsstructuur. Een voorbeeld
Nu de beddingen door dijken zijn vastgelegd, kunnen de rivieren geen nieuwe de Hollandse delta, morfogenese van is de Drentsche Aa, de enige Nederlandse beek die zijn oorspronkelijke
een cultuurlandschap (Technische
beddingen meer vormen, en moeten de beddingen door voortdurend baggeren op diepte Universiteit Delft, 2008) 15, 50 meanderende loop heeft behouden. Het stroomgebied heeft een samenhang

98 99
zowel in de lengterichting (tussen oorsprong en monding) als in de dwarsrichting (tussen
stroom en oevers), waarbij het grondwater de factor is die veel van de onderlinge
betrekkingen verzorgt. In de lengterichting bestaat het stroomgebied uit verschillende te
onderscheiden zones: de oorsprong, de bovenloop, de middenloop en de benedenloop.
Deze logica bepaalt ook de samenhang op de grotere schaal. In ‘De Zuid-Hollandse
Waarden’, het hier opgenomen hoofdstuk uit het boek Poldercomplexen van de Hollandse
delta, zijn de Zuid-Hollandse waarden (de polders die grofweg liggen tussen Rotterdam,
Utrecht en Den Bosch) geanalyseerd, als een gevolg van het samenspel van meerdere
rivieren. Door het splitsen en weer samenvoegen van de rivieren, kenmerkend voor een
delta, zijn tussen deze vertakkende rivierarmen langgerekte ‘riviereilanden’ ontstaan met een
kenmerkende oost-westrichting. Door de dynamiek van het vlechten van de rivieren waren
afmetingen, aantal en positie van de riviereilanden veranderlijk, terwijl het hoofdprincipe
van de structuur en de resulterende grondvorm hetzelfde bleef. Doordat ze op een bepaald
moment door dijken zijn vastgelegd, is hun structuur ook vastgelegd.
Ook op de schaal van de polder zelf was de grondvorm van de rivieren bepalend. Elk
van de polders heeft een vergelijkbare gelijkmatige structuur, die wordt gedragen door het
afwateringssysteem van sloten en weteringen. Deze sloten en weteringen volgen op hun
beurt de natuurlijke grondvorm die is opgelegd door de grote rivieren.

Drents stroomdal: reeks beekdalelementen van oorsprong tot benedenloop, waarin links de vegetatie-
patronen staan aangegeven en rechts de verschillende (grond)waterstromen (naar Grootjans). In de
afbeelding maken de uit elkaar getrokken elementen de samenhang zichtbaar tussen zowel oorsprong
en monding, als tussen stroom en oevers, waarbij het grondwater de factor is die veel van de onder-
linge betrekkingen verzorgt.

Op deze tekening zijn alle boerenerven in Nederland in kaart gebracht. De onderliggende struc-
tuur van rivieren en het afwateringspatroon is niet getekend. Juist daardoor blijkt hoe zeer die
onderliggende structuur effect heeft op alle ontwikkelingen die daarop volgen, zoals de ligging
van de boerenerven (Van Paridon x De Groot, 2007).

100 101
Niet alleen de rivieren, maar ook het maaiveld loopt gelijkmatig af van oost naar west.
Daardoor hebben alle waterstromen, niet alleen in de rivieren, maar ook op het soms
overstromende land, dezelfde richting. De veenbodem in de kommen werd ontgonnen,
geschikt gemaakt voor landbouw. De eerste ontginningen vonden plaats door sloten te
graven loodrecht op de rivieren en veenstromen, om de natte grond te ontwateren. Maar
door de onttrekking van het water en de daaropvolgende oxidatie en inklinking van het
veen daalde de bodem, zodat het na verloop van tijd niet meer mogelijk was af te wateren
op de rivier. Als oplossing hiervoor werden gezamenlijk met naburige boeren weteringen
gegraven: lange sloten parallel aan de rivier, die het water uit de loodrechte sloten
verzamelen om meer naar het westen—waar het rivierwater immers lager is—in de rivier
uit te komen. Dit systeem werd steeds groter en veelomvattender, tot de ontginningen
van een heel riviereiland aaneen waren aaneengegroeid tot één groot afwateringssysteem.
Deze ontgonnen riviereilanden worden waarden genoemd: Krimpenerwaard,
Lopikerwaard, Alblasserwaard… Het samenspel van rivieren, stroomruggen en maaiveld
maakt het afwateringspatroon dat de structuur van het waardenlandschap vormt zo
regelmatig: parallel aan de rivieren en uitmondend in het laagste, meest westelijke punt.
Met het aanleggen van de ringdijk om de komgronden te beschermen tegen het
rivierwater is een onderscheid ontstaan tussen binnendijks en buitendijks gebied: de
komgronden en de uiterwaarden. Ook nu nog staan bij hoog water de uiterwaarden onder
water. Dit verschil in uiterwaarden en komgronden, van elkaar gescheiden door de vaste
lijnen van de dijken, is een belangrijke component van de structuur van dit landschap die
er van nature niet was, maar door de ontginning is ontstaan. Daarmee bestaat de structuur
van de waarden dus uit de langgerekte hoofdvorm, de dijk met het onderscheid tussen
uiterwaarden (buitendijks) en komgronden (binnendijks), en het afwateringspatroon.37
De landschappelijke structuur kan dus worden beschouwd vanuit een aantal
’grondvormen’, die de krachtsverhoudingen tussen land, water en wind zichtbaar maken.
Als we nog een schaal groter kijken, zou je de basisvorm van het Nederlandse laagland
kunnen herkennen als samengesteld uit de arabeskvorm van de kust met daarachter het
veenkussen, en de driehoek van de delta.
De zandgronden zijn door hun stabiliteit te beschouwen als het geologisch skelet van de
delta waartussen en waarlangs kleiafzetting en veengroei heeft plaatsgevonden. Dit skelet
bestaat uit de pleistocene zandgronden van Oost- en Zuid-Nederland, de kiezelige en
Links: De natuurlijke structuur van het laagland, gevormd door veen, rivieren en zee.
zandige stroombeddingen van de rivieren, en de langgerekte zandbanen, de zogenaamde
Onder: Daardoor is in de structuur van het laagland een duidelijk verschil te zien tussen de
strandwallen. verschillende soorten polders: veenpolders, drooggemaakte meren, en drooggemaakte verveningen.
De strandwallen zijn noord-zuid gesitueerd, voor en achter de huidige kustlijn. De

Links: Het verloop van de grote rivieren in Nederland, en de daaruit voortkomende structuur van het
ontginningslandschap. kust bestaat aan de noordzijde uit een duinenrij die in eilanden is verdeeld, in het midden
Rechts: Structuur van het Nederlandse laagland. uit een gesloten strandwallenkust en in het zuiden uit een door de delta opengebroken
estuariumkust. Samen vormen ze een licht gebogen lijn (arabesk), met een concave (bolle)
curve tussen Zeeland en Den Helder en een convexe (holle) curve tussen de wadden en de
kop van Noord-Holland. De concave curve is een gevolg van de wisselende verhoudingen
tussen erosie en sedimentatie onder invloed van de zeestroming in noordoostelijke
richting. De convexe curve is opgehangen aan de vaste relicten van het pleistocene
gletsjerlandschap. (Deze relicten zijn morenen, bestaande uit een mix van klei, leem, zand,
grind en grotere keien, materialen die zijn meegevoerd in de onderste laag van de gletsjers
en bleven liggen nadat het ijs zich teruggetrokken had.)
Achter de kust ligt de delta (waarbinnen onder andere de genoemde waarden liggen):
een sedimentvlakte die is ingeklemd tussen de stuwwallen van Veluwe, Utrechtse Heuvelrug,
het Rijk van Nijmegen, en de zandgronden van Salland en Brabant. Binnen de vlakte zoeken
de rivieren zich voortdurend vertakkend een weg naar de zee. De driehoekige deltavorm
hangt samen met dit splitsen van de rivieren. Op diverse plaatsen vloeien de
rivieren ook weer samen; vooral nabij de monding raken de takken van Rijn
37.
Saskia de Wit, Poldercomplexen van de en Maas sterk met elkaar vervlochten.
Hollandse delta, morfogenese van een
cultuurlandschap (Technische Universi- De ligging ten opzichte van de kust en de delta heeft duidelijke verschillen
teit Delft, 2008) veroorzaakt in het van oorsprong homogene veengebied, dat aan alle kanten

102 103
Intermezzo 4
Saskia de Wit ‘de Zuid-Hollandse Waarden’ in Poldercomplexen van de Holland-
se Delta, Morfogenese van het cultuurlandschap (Delft: TU Delft, 2008), p. 46-81

Saskia de Wit
Ontwikkelingsgeschiedenis van het veenlandschap ten noorden van het IJ, waar de oorspronkelijke
veenontginningen zijn geërodeerd door de zee uit het westen, het oosten en het noorden. De
resten veen zijn omdijkt om ze te beschermen tegen verdere erosie, en de ontstane meren zijn
drooggemaakt.

Poldercomplexen van de Hollandse Delta


werd aangetast door ofwel de zee, ofwel de rivieren. Deze verschillen werden vervolgens
vertaald in verschillende manieren van ontginnen: droogmaken van het moeras, droogmaken
van natuurlijke meren, of uitgraven van het moeras en vervolgens droogmaken van de zo
ontstane plassen, met elk hun eigen, kenmerkende structuur.
In het gebied aan weerszijden van het IJ was het veen kwetsbaar voor de eroderende Saskia de Wit Poldercomplexen van de Hollandse Delta
werking van de zee, die zowel uit het westen via afwisselende doorbraken van de Morfogenese van het cultuurlandschap
Noordzeekust, als uit het oosten via de zeearmen van de Zuiderzee, en uit het noorden via
de Zijpe kon inbreken. Daardoor sloeg het grootste deel van het veen in de loop van de tijd
weg, wat heeft geresulteerd in een ‘lagunelandschap’ van grote meren, met de veenresten
als eilanden ertussen. Ten oosten van de Zuiderzee, in het Lage Midden van Friesland,
vormde zich een vergelijkbaar lagunelandschap, met erosie vanuit zowel de Zuiderzee als
de Waddenzee.
Door steeds iets meer van het moeras droog te maken werden de veenstroken stukje
bij beetje, redelijk ad hoc ontgonnen, steeds iets verder van de vaste rivieroevers of
strandwallen af. De meren daarentegen werden omdijkt en in een keer droog gepompt door
een samenhangend stelsel van windmolens en later door gemalen. Vervolgens werd in de
maagdelijke vlakte van de oorspronkelijke meerbodem een geometrisch afwateringsstelsel
van sloten gemaakt, dat in zijn geheel was doorberekend op de beste afwatering en een
zo gunstig mogelijke verdeling van landbouwkavels. Door dit verschil in de manier maken is
dus de structuur van de droogmakerijen (de voormalige meren) en van de veenpolders (de
resten van het voormalige veenmoeras) heel verschillend, hoewel de bouwstenen hetzelfde
zijn: sloten, dijken, landbouwkavels en boerderijen.
Het Hollands-Utrechtse veengebied daarentegen is een aaneengesloten veengebied,
aan de westzijde beschermd door de strandwallen, aan de oostzijde door de Utrechtse
Heuvelrug, en doorsneden door de grote rivieren. Veel van dit gebied bestaat uit parallelle,
door de rivier beïnvloede stroken: de hierboven beschreven riviereilanden (waarden) en de
rivierstroken langs de Vecht en de Rijn.
Buiten invloed van zee en van rivieren bleef er één veengebied over. Dit was een enorm
‘veenmoskussen’ tussen de Rijn, de Hollandse IJssel, de Maas en de strandwallen, dat
voor de ontginning ruim tien meter hoog was. Dit kussen was voedselarm (het werd
slechts gevoed door regenwater, er werden geen nutriënten aangevoerd door de rivieren)
waardoor het uitstekend geschikt bleek als brandstof: turf. Door dit af te graven ontstond
hier een groot aaneengesloten gebied van plassen, die vervolgens werden drooggemaakt
tot droogmakerijen. Dit oorspronkelijke hoge veenkussen is nu dus het laagst gelegen deel
van Nederland, op het laagste punt wel 6,76 meter onder zeeniveau.

104 105
donken zee-inbraken
stroomgebied van rivieren
(ca. 3000 v. Chr. tot ca. 1500 v. Chr.) riviergebieden
stroomgebied van rivieren rivieren
(ca. 1500 v. Chr. tot ca. 0) (late middeleeuwen)
stroomgebied van rivieren
(ca. 0 tot ca. 1000 na Chr.)

veen
Gouda

Gorinchem

Dordrecht

Geogenese 0 3 6 9 12 15 km



De Zuid-Hollandse waarden

De Zuid-Hollandse waarden
vertonen onderling een grote mate van overeen- vijf meter onder NAP bij de oostelijke grens, de
komst als gevolg van een min of meer vergelijkbare Diefdijk, tot ongeveer vijftien meter onder NAP aan
bodemopbouw, een vrijwel overeenkomstige ont- de westzijde, waar bij de Noord, Lek en Hollandse
ginningswijze en grondgebruik. IJssel samenkomen. Het huidige maaiveld helt
Welnu; daarom hebben de vroegere polderbestuurders gezegd: van ongeveer anderhalve meter boven NAP in het
willen we niet jaar op jaar blank staan en ’t land zien verzuren, De Krimpenerwaard, Lopikerwaard, Alblasser- oosten naar ongeveer anderhalve meter onder NAP
dan moeten we een binnenboezem bedijken. waard en Vijfherenlanden behoren bodemkundig in het westen, een hoogteverschil dat voornamelijk
We laten enkele molens het water opvoeren naar dien binnenboezem
bij het rivierengebied, terwijl de ontginningswijze wordt veroorzaakt door de rivierafzettingen in het
en een andere molen, die hooger staat en grooter vlucht heeft,
slaat uit dien boezem het water in den IJssel. alle kenmerken vertoont van het veenlandschap. oosten.

H. de Man, Het wassende water, 1937 Oorspronkelijk stroomden de grote rivieren naar
het noorden, nog niet door vaste beddingen inge-
GEOGENESE perkt. Maar in het Pleistoceen zorgden de dalende
temperaturen ervoor dat de Scandinavische glet-
Hoewel de grote rivieren intussen door hoge schers zich uitbreidden over Noord-Europa. De ijs-
dijken aan het zicht van de waarden zijn onttrok- tongen duwden de bevroren aarde als schotsen voor
Waarden zijn geheel door rivieren ingesloten het veengebied dat zich uitstrekte als een lange
ken, maakt één blik op de kaart duidelijk dat dit de zich uit en vormden zo de Utrechtse Heuvelrug en
polders. Doordat de rivieren in de delta niet alleen baan tussen de Hollandse kust en het ‘vasteland’
belangrijkste dragers zijn van de natuurlijke grond- het heuvelland bij Nijmegen. De ijsbarrière en deze
splitsen, maar ook weer samenvloeien, zijn er lang- van het Gooi, de Utrechtse Heuvelrug en het Bra-
vorm van de waarden. Maar met de rivieren is niet heuvelruggen dwongen de rivieren zich een weg te
gerekte ‘riviereilanden’ ontstaan met een kenmer- bantse zand. Waar de rivieren zich een weg banen
alles gezegd. Hun loop is bepaald door het aanwe- zoeken naar het westen en toen bij het smelten van
kende oost-west richting. De verschillende ontgin- tussen beide zandmassieven door, is hun dynamiek
zige Pleistocene landschap, en verfijnd en beïnvloed het ijs enorme watermassa’s vrijkwamen, sleep het
ningen zijn aaneengegroeid tot de door de rivieren zo groot dat hier geen veen kon groeien.
door zee en veengroei. water deze tijdelijke beddingen dieper uit tot meer
bepaalde langgerekte vorm, die vervolgens werd
permanente geulen.1
vastgelegd door een ringdijk. Op het snijvlak van veen en rivieren liggen de
Pleistoceen Onder de Holocene afzettingen ligt
Krimpenerwaard en Lopikerwaard (begrensd
een ondergrond van zand en grind, achtergebleven Aan het eind van de laatste ijstijd kende het gebied
De vlechtende rivieren met de ertussen gelegen door de Hollandse IJssel en Lek) en de Alblasser-
na de laatste ijstijd, ongeveer 10.000 jaar geleden. waar de grote rivieren stroomden nauwelijks be-
waarden vormen een baan van oost naar west tus- waard en Vijfheerenlanden (begrensd door de Lek,
In het waardengebied loopt deze ondergrond vrij groeiing. In de droge wintermaanden waaiden felle
sen de Utrechtse Heuvelrug en het Brabantse zand Merwede en Linge). De Diefdijk aan de oostzijde
gelijkmatig af in westelijke richting, van ongeveer stormen het zand in de kilometers brede beddingen
door naar zee. Deze baan van rivieren doorsneed markeert de oostgrens van het veen. Deze waarden



ontginningen onder het gezag van
van de oer-Rijn en oer-Maas op tot langgerekte Als gevolg van de remmende werking van het de bisschop van Utrecht
zandduinen, de donken. Sommige van deze donken instromende zeewater en het afnemende verhang ontginningen onder het gezag van
waren zo hoog dat op die plekken later nooit veen is ontwikkelden de rivieren dichter naar de monding de graaf van Holland

gevormd. Deze steken nu nog drie à vier meter bo- toe lagere en smallere oeverafzettingen dan aan de
ven hun omgeving uit.2 Andere raakten wel bedekt oostzijde van het gebied, eerder kleioevers dan wal-
door een veenlaag of werden aangetast door een len.5 IJssel
ndse
Holla
rivier die zijn stroomgeul had verlegd.3 Gouda
veen Dat de invloed van de rivieren naar het
Vianen
rivieren In het begin van het Holoceen was de westen toe steeds kleiner wordt is zichtbaar in de Vl
is
t
aanvoer van regen- en smeltwater nog onregelmatig. dikte van het veenpakket: in het westelijke deel van
In perioden dat veel water toestroomde, vertakten de waarden is het veenpakket acht tot tien meter
de Rijn en Maas zich in een breed netwerk van dik geworden, verder naar het oosten wordt het Schoonhoven
ondiepe geulen die kronkelend een weg naar zee dunner. De Krimpenerwaard en Alblasserwaard Nieuwpoort
zochten. De aanvoer van zand en fijn grind was op bestaan grotendeels uit veen, bedekt met kleiig slib
die momenten groot. Soms vloeiden twee geulen dat daar door de rivieren werd gedeponeerd voordat Lek

samen, maar verderop splitsten ze zich weer. de aanleg van de dijken dit onmogelijk maakte. De
Vijfheerenlanden en Lopikerwaard vormen een

No
o
Langs de rivieren ontstonden oeverwallen en overgangszone tussen het veenweidelandschap van

rd
stroomruggen doordat bij hoge waterstanden grof de Zuid-Hollandse waarden en het rivierenland-
materiaal dicht bij de bedding werd afgezet. Het schap van Gelderland.
fijne materiaal werd afgezet in de luwte, op grote Gorinchem

afstand van de stroom: de komgronden. Soms kwam zee Rond het begin van de jaartelling raakte het Merwede
Dordrecht
de bedding zo hoog te liggen dat de rivier door zijn veengebied bedekt onder een kleilaag doordat de
eigen oeverwallen heen brak en een nieuwe loop zeespiegel begon te stijgen en de rivieren meer water
zocht. De oude loop bleef in het landschap achter te vervoeren kregen. Hiermee kwam er een einde
als een stroomrug: de dichtgeslibde bedding met de aan de veengroei. Bij hoge zeewaterstanden werd
flankerende oeverwallen.4 het slibhoudende water door de rivierbeddingen
teruggestuwd, over de rivieroevers, in de veen- Grafelijk en bisschoppelijk gezag rond 1100 0 3 6 9 12 15 km

 

De Zuid-Hollandse waarden
De Zuid-Hollandse waarden

stroompjes en van daaruit over het land. Hierdoor Met uitzondering van het meest oostelijke deel is
zijn vooral in het westen van de Krimpenerwaard
bewoning rond 5000 voor Christus. In de vroege ONTGINNINGSGESCHIEDENIS
het gehele gebied bedekt met de dikke laag veen
middeleeuwen waren dit ook de lokaties voor
en Alblasserwaard langs de oevers van de Hol- die kenmerkend is voor het Hollandse laagland. De
kloosters (zoals de Brandwijkse Donk) en kastelen De transformatie van riviereilanden tot waarden
landse IJssel, Lek en Merwede, maar ook langs de Vijfheerenlanden en Lopikerwaard vormen de over-
(Schoonenburgse heuvel). Nu is de Schoonenburgse vond plaats in een aantal duidelijk te onderschei-
Alblas zeeklei-afzettingen gevormd. De kleilaag gang naar het bovenrivierengebied, met de bijbeho-
heuvel een onbebouwde heuvel temidden van de den, hoewel soms overlappende, fasen. De eerste
was langs de rivieren soms meer dan een meter dik, rende brede zandige stroomruggen en oeverwallen.
weilanden en op De Donk ligt het gelijknamige fase was het ontginnen van de oeverwallen tot
en naar het midden van de waarden toe dunner,
gehucht. Veenstromen zijn zichtbaar in het land- hoger gelegen stroken cultuurland, ingesloten door
veertig centimeter of minder. In het centrum van de De hoofdstructuur van de Alblasserwaard laat de
schap als dragers van het afwateringssysteem zoals het woeste moeras van het binnenland enerzijds en
Alblasserwaard en Krimpenerwaard is er helemaal wisselwerking tussen veen, zee en rivier scherp
de Alblas, Giessen en Loet. In eerste instantie was de wisselvallige rivieren anderzijds. In de tweede
geen klei afgezet. zien. Het middendeel van de waard is veen, dat
de vorm van het cultuurlandschap niet anders dan fase werden de moerassen ontgonnen, individueel
ongestoord is doorgegroeid tot de ontginning daar
die van rivierpolders elders in het laagland: een door het doortrekken van de kavels tot ze op een
de vorm van het natuurlandschap De een eind aan maakte, zonder tussenkomst van zee
verzameling autonome poldertjes die elk zelfstandig andere kavel botsten, of georganiseerd in de cope-
grondvorm van een waard wordt bepaald door zijn of rivier. Van de vele veenstromen zijn er drie nog
afwaterden op de rivier en zich moesten bescher- ontginningen. De derde stap was het bouwen van
natuurlijke omkadering: de rivieren. Tussen de zichtbaar. De Giessen functioneert sinds de veen-
men tegen het water dat vanuit het achterland naar dijken om deze ontginningen tegen het water van
splitsende en samenvloeiende rivieren zijn ‘rivier- tijd nog altijd als waterafvoer. De Schoonrewoerdse
beneden stroomde. Maar vanuit deze kleine pol- de rivieren of van hoger gelegen ontginningen te
eilanden’ ontstaan. Het vrijwel parallelle verloop stroomrug is al voor de Romeinse tijd verland en
dertjes is de waard geëvolueerd tot een grote polder, beschermen. En de vierde het aaneensluiten van
van de Hollandse IJssel, Lek en Merwede heeft de is eigenlijk de meest westelijke uitloper van het ri-
begrensd door de rivieren. De scherven van de de dijken tot een dijkring, het samenvoegen van de
langgerekte vorm van de waarden tot gevolg gehad. vierengebied. Daarentegen was de Alblas, die tot op
afzonderlijke poldertjes zijn aaneengegroeid tot een ontginningen tot een waard.
Ook de stroomruggen in de kommen hebben een heden watervoerend is, de toegang tot het gebied
samenhangende langgerekte vorm, met een ken-
oost-westrichting. Doordat bovendien het maaiveld voor de zee en rondom is een laag zeeklei afgezet.
merkende oost-west richting die werd vastgelegd bestuurlijke verhoudingen De waarden
zo gelijkmatig afloopt van oost naar west hadden de De Alblas en de Schoonrewoerdse stroomrug lig-
door de ringdijk. De hoofdafwatering is parallel aan werden geregeerd door een aantal plaatselijke heren
waterstromen niet alleen in de rivieren, maar ook gen in elkaars verlengde en vormen samen de mid-
de begrenzende rivieren: van oost naar west. (zo maakten in de Vijfheerenlanden de vijf Heren
over land, als ’s winters de waarden zelf onder water denas van de polder, wat later is geformaliseerd in
van Vianen, Hagestein, Ter Leede, Everdingen en
liepen, dezelfde richting. Door dit samenspel van de Graafstroom die de twee verbindt en de drager
Arkel de dienst uit). De heren van de Lopikerwaard
rivieren, stroomruggen en maaiveld kon het latere van het afwateringssysteem is geworden.
en de Vijfheerenlanden vielen onder het gezag van
afwateringspatroon zo regelmatig worden, parallel
de bisschop van Utrecht, die van de Alblasserwaard
aan de rivieren en uitmondend in het laagste, meest Zichtbare elementen uit het natuurlandschap zijn
en de Krimpenerwaard onder de graaf van Hol-
westelijke punt. in eerste plaats de donken, de basis voor de oudste
land. Goed zichtbaar is dat in de waarden die onder



de invloedssfeer van de bisschop stonden een veel gen gegraven waarlangs bebouwing kwam te staan. opstrekkende ontginningen
systematischer copeverkaveling, met een vaste maat- Via een stelsel van weteringen en parallelle sloten
voering, werd toegepast dan in die van de graaf. die loodrecht daarop werden gegraven, werden de strokenontginningen

kommen ontwaterd. Door de zware bodem bleef


de oeverwallen Al sinds de Romeinse tijd zijn de de kwaliteit van het grasland in de kommen echter
hoger gelegen delen van de oeverwallen en stroom- slecht. Een groot deel van de ontginningen bestond IJssel
ndse
Holla
ruggen bewoond. Aan het einde van de Karolingi- uit opstrekkende kavels vanaf de ontginningsassen, Gouda

sche tijd bestonden er vrij grote akkercomplexen, waarbij elke keer dat het land te veel was inge-
Vianen
die zich echter beperkten tot de hoogste delen. Al- klonken om landbouw te kunnen plegen, de kavel Vl
is
t
leen daar was het land verkaveld. De verkaveling van werd verlengd door de sloten langer te maken. Het
de oeverwallen bestond uit brede, korte en meestal oorspronkelijke deel werd hooiland en het nieuwe,
onregelmatige blokken. De verschillen in bodem- hogere deel akkerland. Als de kavels te lang werden Schoonhoven
kwaliteit en waterhuishouding, samenhangend met werd het huis verplaatst naar de achterkant.

k j
Nieuwpoort

fdi
de zonering van oeverwal naar kom, leidden ertoe

Die
dat de verkaveling in etappes van hoog naar laag tot In een aantal delen, met name in de Lopikerwaard Lek

stand kwam. Voor het verkaveld werd was het land en de Vijfheerenlanden, werden vanaf 1150 voor
al in gebruik. Op de hellingen lag gemeenschap- de kommen cope-ontginningen toegepast, die een

No
o
pelijk hooi- en weiland, terwijl de woeste gronden vaste lengte hadden.

rd
in de kommen alleen ‘s zomers beweid werden. De
akkers op de oeverwallen konden direct op de rivier grondgebruik De ontginning van de waarden
of op de kommen afwateren, zonder dat er water- was ingezet om grond voor akkerbouw te verkrijgen. Gorinchem

staatkundige ingrepen nodig waren. Er bestond een systeem van gemengde landbouw, Merwede
Dordrecht
waarin men vooral in het eigen levensonderhoud
de kommen Veenstromen werden gebruikt als toe- voorzag. Twee derde van het grasland werd gebruikt
gangen tot het veenmoeras, dezelfde stroompjes die als hooiland, een derde als weiland. Het vee werd in
na de ontginning dienden om overtollig water naar de eerste plaats gehouden vanwege de mest die, ge-
de grote rivieren af te voeren. Min of meer parallel mengd met slootbagger, werd gebruikt als ‘toemaak’
aan de dijken van de grote rivieren werden weterin- om de akkertjes waar men vlas, gerst en boekweit Ontginningen 0 3 6 9 12 15 km

 

De Zuid-Hollandse waarden De Zuid-Hollandse waarden

teelde, te bemesten en op te hogen: ‘Lantneringhe Op enkele plekken zijn de vroegere hennepakkers ONTWIKKELING VAN HET kavelbundel Bij de afwatering van de kommen
mitter koe’. Deze akkers werden hierdoor voed- nog te herkennen, kleine, hooggelegen akkers vlak POLDERSYSTEEM werden de krachten gebundeld en er werden geza-
selrijk, terwijl de hooilanden achter aan de kavels bij de boerderijen, met brede sloten en knotwilgen menlijk weteringen gegraven, evenwijdig aan de
juist verschraalden. Dit systeem van baggeren en eromheen. Vaak is de grond diepzwart door de kavel De eerste ontginningen vonden plaats vanaf ontginningsbasis naar een punt waar de ebstanden
toemaken vond alleen plaats in het centrale deel intensieve bemesting. de oevers van de rivieren en veenstromen. Het lager waren. Binnen de cope-verkavelingen werd
van de waard, omdat de zandige rivierklei langs de nog niet ontgonnen veen landinwaarts fungeerde dit gesystematiseerd in een modulair geordend
rivieren al een goede structuur had voor akkerbouw. Grote delen van de waarden waren begroeid met als grensgebied en sloten loodrecht op de rivier stelsel van kavels en weteringen; de afwateringseen-
Omdat de rivierklei beter doorlatend was dan het riet en grienden, omdat dat het enige was dat op de zorgden voor de afwatering. Pas later werden ze heid bestond uit een bundel kavels aan weerszijden
veen in het centrale deel liggen de sloten in het cen- natte grond gedijde. De grienden leverden hoepels, onderbroken door een doorlopende rivierdijk. van een centrale wetering, die soms over een grote
trale deel ook dichter op elkaar dan aan de randen. manden, omheiningen en zinkstukken voor dijken. Elke kavel regelde zijn eigen afwatering, het water afstand uitwaterde op de rivier.
De voortdurende daling van het maaiveld maakte Deze cultuur is in de 20e eeuw verdwenen door de stroomde direct naar de rivier of veenstroom. Een
akkerbouw steeds moeilijker. Uiteindelijk kon men betere beheersing van de grondwaterstand, waar- kavel werd omsloten door het water dat de ontgin- Het water werd eerst verzameld in zogenaamde
niets anders dan overschakelen op grasland. door voor de landbouw ongeschikte gronden kon- ningsbasis vormde, de scheisloot en een achterkade bakweteringen, gegraven langs de randen van de
den worden ‘ontgriend’ en in grasland omgezet.6 om het aflopende water van het onontgonnen veen waard.8 Op korte afstand van de ontginningsbasis
In dit op zelfvoorziening gebaseerde systeem tegen te houden. Elke kavel was dus als het ware een loopt een voorwetering, in het midden van de
kwam in de 16e eeuw verandering. De internatio- Een typerende vorm van grondgebruik vormden eigen polder. polder een achterwetering en bij een diepe polder
nale scheepvaart nam een grote vlucht en voor de de eendenkooien. De kooi voor het vangen en komt ook een middelste wetering voor. Het eind
scheepsbouw (aan de Lek, Merwede en Noord) houden van eenden bestaat uit een waterplas met Maar door de onttrekking van het water en de van de kavelbundel wordt gemarkeerd door een
was veel touw nodig. Vooral in de Alblasserwaard vier vangarmen. Ze waren in het algemeen diep daaropvolgende oxidatie en inklinking van het veen dijk. In plaats van een voorwetering komen ook
en Krimpenerwaard ontstonden daardoor veel landinwaarts gelegen, op plaatsen met weinig daalde de bodem in de loop van de eeuwen enkele tiendwegen voor: een kade met aan weerszijden een
gemengde bedrijven van veeteelt en hennepteelt. vruchtbare grond, waar kwelwater voorkomt en meters (voor het Hollands-Utrechtse veengebied ge- wetering – tiendwetering – die tevens diende als
Het gewas stond op kleine opgehoogde akkers dicht lagen verborgen in de grienden. Tegenwoordig zijn middeld zo’n twee meter). Samen met de genoemde kwelkade.
bij de boerderij, omgeven door brede sloten waarin de enkele overgebleven eendenkooien markante stijging van het rivierwater maakte dit de vrije
de hennep te rotten gelegd werd om de vezels los elementen omgeven door hoog opgaande begroei- lozing op de rivier onmogelijk. De eerste stap in de waardpolder De kavelbundels die direct op de
te maken. Dichte rijen knotwilgen beschermden ing.7 Dergelijke grotere landschappelijke elementen strijd tegen de wateroverlast was het ophogen van rivier afwaterden bleven gedurende lange tijd als
de planten tegen de wind. Na een bloeitijd in de 17e als eendenkooien, grienden, boomgaarden en po- het land met mest en slootbagger. autonome afwateringseenheden functioneren. Maar
eeuw, toen de Nederlandse zeevaart sterk uit- pulierenbossen komen vooral voor in de oostelijke de meer landinwaarts gelegen kavelbundels water-
breidde, verdween de hennepteelt in de 19e eeuw. waarden. den gezamenlijk af op dezelfde veenstroom. Toen

 
1 4

dijk

dam

IJssel
ndse
2 5 Holla
Gouda
Het Klaphek
Vianen
Vl
is
t

Schoonhoven

k j
fdi
Nieuwpoort

Die
Lek

3 6

No
o
Archelse

rd
Alblasserdam dam
Linge
Alblasserdam (tot 1280)
(vanaf 1280)
Giessendam Gorinchem

Merwede
Dordrecht

Ontwikkeling van het poldersysteem (de Alblasserwaard) Bedijking 0 3 6 9 12 15 km

 

De Zuid-Hollandse waarden De Zuid-Hollandse waarden

de vrije afwatering onmogelijk begon te worden, door stoomgemalen en uiteindelijk door motorge- BEDIJKING
plaatste men sluisjes waar de weteringen uitmond- malen.
den in de rivieren, zodat het lozen kon worden De ontginning ging gepaard met twee soorten
uitgesteld tot het laag water was. Ook in de mon- waard Met het sluiten van de dijkringen in de ingrepen: het graven van watergangen om het
ding van de veenstroom werden sluisjes geplaatst, 13e eeuw werd ook het afwateringsstelsel gecen- overtollige water af te voeren en het aanleggen van
waarmee alle kavelbundels rondom een veenstroom traliseerd, de verschillende polders met hun eigen dijken om het water buiten te houden. Daarbij
samen een afwateringseenheid vormden. boezems werkten binnen het kader van de geza- ging het niet in eerste instantie om het open water
menlijke dijkring nauw samen. Zo waterden de van de rivier, maar vooral om het regen-, kwel- en
Vervolgens werden aparte boezems gemaakt waarin twee grootste polders van de Alblasserwaard – de grondwater van het naastgelegen (en hoger gelegen)
het water werd verzameld tot het geloosd kon Overwaard en de Benedenwaard – gezamenlijk af land. De rivierdijken sloten oorspronkelijk niet
worden. De verschillende weteringen komen bij bij de Kinderdijk. De verschillende polders binnen op elkaar aan, maar met het sluiten van de gaten
elkaar in een boezem om op het meest westelijke de waarden waren herkenbaar aan hun verschillen- ertussen ontstond er één dijkring uit wat voorheen
1. kavel met autonome afwatering op het buitenwater
(veenstroom de Alblas) punt, eventueel met tussenkomst van een hoge de waterstanden. Tegenwoordig is elke waard één een open en fijnmazig netwerk was van zijdwenden,
boezem, uit te wateren op de rivier. Naast het ver- polder en is de waterstand gelijk getrokken.10 achterkades en rivierdijken. De dijken die geen
2. kavelbundel met gezamenlijke voor- en achterwe- plaatsen van de uitwateringspunten en het inrichten onderdeel uitmaakten van de dijkring verloren hun
tering
van hoge boezems werd in de 15e eeuw een betere Als gevolg van de daling van de bodem en stijging functie, de overige kregen gezamenlijk een nieuwe
3. polder met de afgedamde veenstroom als boezem; afwatering mogelijk door de uitvoering van de van het rivierwater heeft in de ontwikkeling van de betekenis: het water buiten de waard houden. Met
via een sluis in de dam wordt geloosd op de rivier windmolen. Met de invoering van de windbemaling waarden zowel een schaalvergroting als een omke- het samenvoegen van de dijkjes tot een gesloten
(1264) gingen de boezems een nog grotere rol spelen. Met ring plaatsgevonden: van kleine waterstaatkundige systeem kwam er een tweede functie bij: het defi-
behulp van de windwatermolen werd het mogelijk eenheden gericht op de rivier naar de waard als niëren van de waterstaatkundige eenheid. Samen-
4. polder met gegraven boezem; het uitwateringspunt
is verplaatst (1369) het water vanuit de boezem naar het niveau van eenheid gericht op een centrale hoofdas in het hangend hiermee werden ook alle afzonderlijke
de rivier omhoog te malen. Maar een molen met midden en met de rug naar de rivier. Vanuit de ingrepen om het water uit de kommen te houden
5. polder met een dubbele boezem; het water kan scheprad kon het water niet verder dan anderhalve middenas werd het water afgevoerd naar de laagst gebundeld binnen één watersysteem.
worden opgeslagen in een hoge boezem (1738)
meter omhoog brengen en waar dit niet afdoende gelegen polder in het westen. Deze hoofdas was
6. samenvoeging van verschillende polders (20e bleek te zijn werden de molens in series ingezet. oorspronkelijk de achterkant, waar de opstrekkende De maatregelen die nodig waren om het buitenwa-
eeuw) Het water werd eerst in de lage en vervolgens in de kavels vanaf de rivieroevers op elkaar botsten. ter te keren en die voor het afwateren van het water
hoge boezem gemalen alvorens men bij laag tij kon binnen de dijken, zijn weliswaar niet los van elkaar
lozen.9 In de 19e eeuw werden de molens vervangen te zien, maar hebben een verschillende achtergrond.

 
1 5

buitenwater

boezem
2 6
dam

IJssel
uitwateringssluis ndse
Holla

Gouda
Vianen
Vl
is
t

3 7 Schoonhoven

Nieuwpoort

Lek

No
rdo
Linge
4
Gorinchem
1. beginfase
2. zijdwendes Merwede
3. achterkades Dordrecht
4. kweldijken
5. zijdwendes, 2e fase
6. eerste dijkring (1277)
7. definitieve dijkring (1857)

Van zijdwende tot ringdijk (de Alblasserwaard) Afwatering 0 3 6 9 12 15 km

 

De Zuid-Hollandse waarden De Zuid-Hollandse waarden

Beide vormen van zorg zijn in organisatorisch en Intussen werd, terwijl het maaiveld daalde, het en Alblasserwaard beschermt tegen het water dat de oorspronkelijke dijk en de kweldijk had dan
bestuurlijk opzicht altijd gescheiden geweest: het rivierwater hoger opgestuwd, geholpen door be- vanuit Gelderland naar beneden stroomt als daar ook meestal een andere waterstand dan het land
hoogheemraadschap was belast met de dijken, de dijkingen van de rivier in het oosten van het land een rivierdijk doorbreekt.13 achter de kweldijk. Rond binnengedijkte wielen en
waterschappen met de waterhuishouding binnen de waardoor er meer sediment op de rivierbodem boezems was het ook vaak nodig een kweldijk aan
dijkring.11 werd afgezet. Aan het begin van de middeleeuwen In de 13e eeuw ontstond het besef dat de boeren te leggen. Ook komen midden in de polder kades
voerde de Hollandse IJssel nog een groot deel van individueel de continue strijd tegen het oppervlak- voor die kwelkades genoemd worden, om binnen
van zijdwende tot ringdijk In de beginfase het rijnwater af waardoor de waterstanden in de tewater en het dreigende rivierwater niet konden de polder verschillende waterpeilen te kunnen on-
hoefde het nieuw ontgonnen land nog niet tegen zomer en in de winter sterk uiteen liepen. In het winnen. Graaf Floris wist in 1277 een aantal Heren derhouden, bijvoorbeeld voor de hennepteelt.14
het buitenwater beschermd te worden. Het land was voorjaar liepen de kommen onder door de toevoer in de Alblasserwaard over te halen om gezamenlijk
zogenaamd ‘riedende’, drijvende. De eerste waterke- van smeltwater uit de Alpen. Rond 1100 werden de een dijkring om de waard te bekostigen, waarbin-
rende kunstwerken waren de zijdwendes, dijken die eerste rivierdijken gebouwd.12 Maar nog steeds kon nen de afwatering systematisch geregeld kon wor-
dwars op de rivier werden aangelegd om het water het rivierwater op plaatsen waar de lokale rivier- den. In 1284 werd dezelfde afspraak gemaakt voor AFWATERING
uit de stroomopwaarts gelegen buurnederzettingen dijken niet op elkaar aansloten, vrij de kommen de Vijfheerenlanden. Deze dijkringen waren in feite
te weren. Hierdoor konden ook de stroomrughel- binnenstromen. niet meer dan het aaneensluiten van de aanwezige De afwatering van de waarden vindt plaats in een
lingen intensiever worden gebruikt en kon het rivierdijken en landscheidingkades. viertal stappen, elk met een kenmerkende maat,
daarop liggende grasland worden omgezet in bouw- De bedijking van de rivieren was niet voldoende. vorm en materialisering.
land. Deze zijdwendes werden aangelegd terwijl de Door het hellende grondvlak stroomde het water Een dijktype dat eigenlijk buiten deze reeks valt,
verkaveling al aanwezig was, wat zichtbaar is aan de van de hoger gelegen polders in het oosten naar de maar ook een rol speelde in de waterhuishouding, De sloot is het kleinste onderdeel uit het systeem.
hoekige loop ervan. Er moest streng gecontroleerd lagere in het westen. Om dit tegen te gaan werden is de kweldijk of kwelkade, waarvan er met name Kleine verschillen geven uitdrukking aan hun
worden door de waterschappen om te voorkomen in de kommen op de grens van een ontginning in de 18e eeuw veel werden aangelegd, toen de kwel plaats in de waard. Zo zijn de sloten in het midden
dat de bewoners van de hoger gelegen dorpen de zijdwendes of landscheidingkades aangelegd, ver- problemen ging opleveren. Door het drukverschil van de Krimpenerwaard breder dan aan de randen
zijdwendes doorstaken. gelijkbaar met de oudere zijdwendes op de stroom- tussen het hoge rivierwater en het achterliggende omdat boeren er bagger uit hebben gehaald om
ruggen. Zo’n zijdwende was vijftig tot tachtig land werd het water onder de dijk door geperst en uit te spreiden over het land, om het te verstevigen
Een volgende stap waren de achterkades, parallel centimeter hoog en met wilgen, elzen of populieren kwam in de sloten achter de dijk omhoog. Om te en op te hogen. De bodem bij de rivier is door de
aan de rivier. Deze boden bescherming tegen het beplant. Het hout – geriefhout genoemd – werd ge- voorkomen dat het kwelwater verder landinwaarts kleiafzettingen steviger. Ook liggen de sloten in het
overstromingswater vanuit de kommen. bruikt om gebruiksvoorwerpen van te maken. Eén stroomde werden smalle ononderbroken stroken midden van de waard dichter bij elkaar omdat de
van de belangrijkste inlandse dijken in Nederland land opgeworpen, met daarachter een kwelsloot grond hier natter is.15
is ook nu nog de Diefdijk, die de Vijfheerenlanden voor de afvoer van het water. De strook tussen

 
3

1
5

4
1
Gouda

LOPIKERWAARD

KRIMPENERWAARD

VIJFHERENLANDEN

5
ALBLASSERWAARD

2
Gorinchem
Dordrecht

vlieten: Stolwijkse boezem (1) en Lekkerkerkse


boezem (2)

dubbele boezems: Haastrecht (3), Elshout (4, nu beter


bekend als Kinderdijk) en Ameide (5) Landinrichtingseenheden 0 3 6 9 12 15 km

 

De Zuid-Hollandse waarden De Zuid-Hollandse waarden

De weteringen werden parallel aan de hoofdafwa- afwatering naar achteren waarvandaan het water waartoe deze lage boezem ofwel parallel aan de LANDINRICHTINGSEENHEDEN
tering gegraven om het water uit de sloten op te vervolgens werd afgevoerd naar de laagstgelegen rivier werd gegraven, ofwel loodrecht op de rivier
vangen. Meestal komen er meerdere weteringen polder in het westen. Zo ontstond als gevolg van aan de westkant van de waard. De hoge boezem Het waardengebied als geheel vertoont een grote
voor: een voorwetering, een achterwetering en het naar het westen afhellende vlak van zowel het werd hieraan later toegevoegd, een omkaad weiland mate van coherentie, zonder scherpe overgangen
soms ook nog een middelstewetering. Kenmerkend maaiveld als de rivieren (en de oost-westgerichte als extra opslag bij hoge rivierstanden. Vanwege zijn en zonder grote contrasten in verkavelingsvormen.
zijn de (betonnen) bruggen over de weteringen, met stroomruggen) een structuur van lange, parallel positie in de verkaveling is de vorm van de hoge Toch zijn de grenzen tussen de verschillende een-
aan weerszijden één of twee bomen (essen, wilgen aan de rivieren getrokken (afwaterings)lijnen. boezem de uitdrukking van de ontmoeting tussen heden helder en onbetwistbaar. De verschillende
of elzen), die zich als een markante boomgroep de natuurlijke vorm van de rivier en het grid van eenheden zijn ontstaan vóór de ontginning door
aftekenen in de lege polder. de verkaveling. De hoge boezems liggen nog eens de zich splitsende en weer samenkomende rivieren.
anderhalve meter hoger dan de lage boezems. De zo gevormde riviereilanden zijn in de loop van
De belangrijkste schakel is de boezem. Deze dient TWEE BOEZEMTYPEN de ontginningsgeschiedenis bevestigd en gefixeerd
als afvoerkanaal, maar ook als opslag voor het water, Dat het eenvoudigere systeem van de vlieten vooral door de bedijking en het afwateringssysteem.
totdat het naar het buitenwater gepompt kan wor- In de Waarden komen twee varianten van de boe- voorkomt in de noordelijke waarden en de dub-
den. Met molens kan het water vanuit de weterin- zem voor: de vliet en de dubbele boezem. bele boezem in de zuidelijke, heeft waarschijnlijk te De ontwikkeling van een kavelbundel met een zijd-
gen in de boezems worden gebracht. maken met de afdamming van de Hollandse IJssel. wende tot een waard met boezems en een ringdijk
De vliet is een brede watergang die als afvoerkanaal Hierdoor was de waterstand in de IJssel contro- vond in alle waarden op vergelijkbare wijze plaats,
De rivier, het buitenwater, wordt door een hoge dijk dient en als opslag. De vlieten in het noordelijk deel leerbaar en gedroeg deze rivier zich niet meer als maar door het verschil in natuurlijke grondvorm
duidelijk buiten de waard gesloten. De rivierdij- van de Lopikerwaard en Krimpenerwaard komen buitenwater, maar kon de rol van de hoge boezem en in bestuurlijke verhoudingen, leverde dit vier
ken zijn zo hoog dat de rivier vanaf de waard niet in een reeks voor, loodrecht op de rivier. op zich nemen. verschillende waarden op.
zichtbaar is. Het is de afwijkende, vaak industriële
bebouwing, die de rivier zichtbaar maakt. De dubbele boezem dateert van latere tijd en is
een meer geavanceerd systeem, noodgedwongen,
In de ontginningsgeschiedenis van de waarden ging omdat de afwatering steeds moeilijker te controle-
het vergroten van de eenheid – als gevolg van de ren werd. Het systeem bestaat uit een lage en een
daling van de bodem en de stijging van het rivier- hoge boezem. De lage boezem is evenals de vliet een
water – samen met een omkering van de afwatering. brede watergang die dient als afvoerkanaal en als
De afwatering van een kavel naar de voorzijde, opslag. Waar het buitenwater niet controleerbaar
direct op de veenstroom, werd vervangen door is, moet zo westelijk mogelijk worden uitgewaterd,

 
k
Le

Nieuwpoort

l
IJsse
ndse
Holla

Zederik
‘t Elshout
a ard
rw g
terin
O ve

Haastrecht r We
e ppe
Waterschap van d ensc
ho
B

Vl
is
t
Albla
s Lobeke

s en k
es Le
Gi

ge
Lin
Schoonhoven
Gorinchem

e
Dordrecht Merwed

Alblasserwaard 0 2 4 6 8 10 km Lopikerwaard 0 2 4 6 8 10 km

 

De Zuid-Hollandse waarden De Zuid-Hollandse waarden

ALBLASSERWAARD de Alblasserwaard, en komt in geen van de andere LOPIKERWAARD een tussentrap bij de uitwatering. De Vlist werd de
waarden voor. lage boezem.
De bevoegdheid tot het ontginnen van de woeste Halverwege de 11e eeuw vonden in de Lopikerwaard
gronden van de Alblasserwaard lag bij de graaf van Hoewel de geometrie van de polder met de ruilver- de eerste ontginningen plaats vanaf de Vlist, de In 1860 werd in de Hollandse IJssel ten zuiden van
Holland, die het uitgaf aan de heren van Brede- kaveling ongewijzigd is gebleven, is het ruimtelijk Lobeke en de Hollandse IJssel. Het noordelijk deel Gouda de Waaiersluis aangebracht, zodat het water-
rode, van Duyvenvoorde, van Teilingen, van der patroon sterk veranderd. Kon men in het begin van was voor de afwatering gericht op de IJssel, direct niveau in de Hollandse IJssel controleerbaar werd.
Lek, ter Leede, adellijken die op de al in cultuur de eeuw nog van achter in het land de mensen zien of via de Vlist, het zuidelijke deel, direct of via de Zo werd dit deel van de Hollandse IJssel als boezem
gebracht gronden in de omgeving woonden, zoals die op de dijk liepen, nu bepalen bomenrijen en Lobeke, op de Lek. Voor de verder van de rivieren onderdeel gemaakt van het afwateringssysteem
de Hollandse en Kennemer geestgronden. De eerste bosschages een besloten en kleinschalig landschap. gelegen gronden werden weteringen gegraven, van de Lopikerwaard. Via de Waaiersluis watert de
ontginningen startten vanuit de veenstroompjes de De waard kent een interne geleding in oost-wes- waarvan de belangrijkste de Benschopperwetering boezem-Hollandse IJssel uit op de Hollandse IJssel
Alblas, Giessen, Loet en Laak.16 trichting door oude rivierlopen. De Alblas/Graaf- was. In 1155 werd de Kerkvliet gegraven. Ook werd als getijderivier.
stroom – gelegen op de Schoonrewoerdse stroom- er een uitwateringssluis gebouwd bij Haastrecht,
Op 31 maart 1277 werd het heemraadschap van rug – is de centrale as van de Alblasserwaard. Aan van de Vlist naar de Hollandse IJssel. Hierop kon Maar terwijl de bemalingscapaciteit werd vergroot
de Alblasserwaard opgericht. Floris V verleende weerszijden van deze as is een dicht bebouwingslint alleen bij eb worden geloosd. Zo kreeg de Vlist een bleef de opvangcapaciteit van de gekanaliseerde
toestemming tot het instellen van een centrale gevormd. Vaak staan de boerderijen met de boezemfunctie. Dankzij de afdamming van de Hol- Hollandse IJssel gelijk, zodat steeds vaker de bema-
dijkzorg, waarbij de autonome zeggenschap van de voorkant naar het water, waaruit blijkt dat vroeger landse IJssel in 1285 daalden hier de waterstanden, ling moest worden gestaakt. In 1979 vond er een
landsheren werd overgedragen aan een dijkcollege de waterlopen als verbindingsweg belangrijker terwijl de Lek juist meer water te verwerken kreeg, ruilverkaveling plaats en werd de afwateringsrich-
bestaande uit een dijkgraaf en dertien heemraden. waren dan de landwegen. Op korte afstand van het en vanaf dat moment werden er extra weteringen ting opnieuw herzien. Er werd een gemaal gebouwd
bebouwingslint stroomt een voorwetering en in gegraven om de gehele Lopikerwaard via de Vlist dat weer uitslaat op de Lek.17
grondvorm In de Alblasserwaard bestaan twee het midden van de polder een achterwetering. Het naar de Hollandse IJssel te lozen. Rond 1450 ging
parallelle afwateringsstelsels, waarvan er één over einde wordt gemarkeerd door een achterkade of men over op bemaling met molens. Het water werd De Lopikerwaard heeft de meest prototypische
een oude stroomrug loopt. Deze laatste is bepalend -dijk (een voorbeeld hiervan is de Molenaarsgraaf). nu sneller afgevoerd met als gevolg een snellere waardvorm: een serie oost-westlopende lange
geweest voor het occupatiepatroon, dat bestaat In het zuidoosten is een gebied afgesneden door de bodemdaling, waardoor de wateropvang in de Vlist lijnen tussen de twee parallelle rivieren de Lek en
uit oost-west lopende lange lijnen met de Lek en Giessen, waar de grillige verkaveling afwijkt van de te klein werd. Om de opvangcapaciteit te vergroten Hollandse IJssel met precies in het midden een
Merwede als twee uitersten, de Alblas/Graafstroom regelmatige slagenverkaveling. werd in 1486 een gebied van 48 hectare ingericht als hoofdas, die ook de hoofdafwatering is en door
als middenas en de Giessen als diagonale doorsnij- extra opvang: de Hooge Boezem achter Haastrecht. lintbebouwing wordt geaccentueerd. De lijnen zijn
ding. De breedte van de boezems is typerend voor Deze boezem lag hoger dan de Vlistboezem en was vanaf de Hollandse IJssel tot de Lek: kweldijk, kade,
wetering, hoofdkanaal, wetering, kade, wetering,

 
k Vianen
Le
Gouda

Everdingen
l
Ameide se
IJs
se

Ou
nd

Vl
lla
d

is
e Zede
Ho

t
rt

jk
rik

ibe

fdi
Hu

Die
Schoonhoven
Zederik

k
Le

Linge

Merwed
e

Vijfherenlanden 0 2 4 6 8 10 km Krimpenerwaard 0 2 4 6 8 10 km

 

De Zuid-Hollandse waarden De Zuid-Hollandse waarden

dijk met waterloop. Het westelijk deel van de waard die van Everdingen via Schoonrewoerd naar de Ze- het peil van de Zederik als dat van de Linge worden KRIMPENERWAARD
wordt van het oostelijk deel gescheiden door een derik liep. De Zederik waterde via een sluis af op de beheerst.19
zijdwende, ongeveer tussen Oudewater en Lopik. In Linge, die bij Gorinchem vervolgens uitmondde in De ontginning van de Krimpenerwaard begon in
het westelijk deel is het aantal weteringen verdub- de Merwede. Zo werden er steeds meer weteringen In de Vijfherenlanden is de hoofdwaterafvoer zo de middeleeuwen op de hoger gelegen gronden
beld. Een groot deel van de Lopikerwaard is in vier gegraven en rond 1370 werd de Zederik verlengd instabiel gebleken, dat hier alleen de basis van het langs de rivieren. De Hollandse IJssel vormde de
oost-west lopende stroken ontgonnen. Deze zijn met de Oude Zederik, waarbij de uitwatering werd systeem, het stelsel van weteringen, overeind is basis van de cope-ontginning van het middenge-
allemaal parallel aan de Lobeke getrokken, zodat verplaatst van zuid naar noord. Vanaf 1567 werden gebleven en door de toenemende lintbebouwing bied. Oorspronkelijk waterde de polder af naar de
ook de centrale Benschopperwetering, de kaden molens in een getrapt stelsel ingezet, en er werd ruimtelijk steeds meer nadruk heeft gekregen. Een randen: de Lek, Hollandse IJssel en Vlist. Toen
aan weerszijden daarvan, de middelwetering aan een hoge boezem ingericht bij de sluizen te Ameide. compact blok in het midden van de waard heeft een natuurlijke afwatering onmogelijk werd concen-
de noordzijde en de eerste en tweede wetering van Deze oplossing gold alleen voor de noordelijke pol- regelmatig patroon van oost-west gerichte parallelle treerde men de afwatering op de Hollandse IJssel
Lopik dezelfde bocht vertonen als de Lopikervaart. ders, de zogenaamde Zederikvelden, de zuidelijke weteringen, waarbij de lange lijnen worden verbon- die door de afdamming lagere waterstanden had
lozen ook nu nog direct op de Linge. Twee eeuwen den door noord-zuid lopende zijdwinden (oude gekregen. Vanuit het middengebied werden lange,
later werd een tweede hoge boezem aangelegd. De waterkeringen). Tussen dit centrale blok en de Ze- hoog in het land liggende boezemvaarten gegraven
rivierstanden ter hoogte van de Vijfherenlanden derik in het westen, de Diefdijk in het oosten, en de naar de IJssel.20
VIJFHERENLANDEN bleven te hoog om adequaat te kunnen lozen en Lek en de Linge zit een brede zoom van parallelle of
in 1460 werd er een vergunning aangevraagd om waaiervormige strokenverkaveling, al naar gelang In de 19e eeuw werd afwatering op de Lek weer mo-
Vanaf de 12e eeuw werden de Vijfherenlanden ont- een afwateringskanaal te graven naar de Merwede de ontginningsbasis. Tussen de dijk en de Lek ligt gelijk, doordat door de aanleg van strekdammen en
gonnen. Het sluitstuk in de ontginning is Nieuw- bij Steenenhoek, vergelijkbaar met de Achterwa- nog een brede strook uiterwaarden. Het landschap kribben de rivierafvoer werd versneld en er vaker
land. De reeds ontgonnen polders waterden aan- terschap van de Overwaard. Doordat de Alblas- van de Vijfherenlanden is niet zo weids en open als lage waterstanden optraden. Deze verving de afwa-
vankelijk af naar dit onontgonnen middengebied en serwaard zich hiertegen verzette werd dit kanaal de andere waarden, met een minder stelselmatige tering op de Hollandse IJssel, terwijl de afwatering
toen aan het eind van de 13e en het begin van de 14e uiteindelijk pas in 1818 aangelegd. In 1824/1825 werd opbouw (mozaïekstructuur). De beslotenheid wordt op de Vlist gehandhaafd bleef.21
eeuw dit laatste stuk ontgonnen werd, leidde dat tot het Zederikkanaal (later Merwedekanaal) gegra- gevormd door grienden, boomgaarden, populieren-
een ingrijpende wijziging in de waterstaatkundige ven, waarmee het tracé van de Oude Zederik werd bossen, houtsingels en beplante kaden. De grondvorm van de Krimpenerwaard is een vlak
toestand.18 verlegd naar de oostzijde van Vianen. Hierdoor gevormd door twee rivieren met een middenas,
kon ook het water van de Zederikvelden via het die in dit geval geen hoofdafwatering is, maar de
In 1284 richtten de vijf heren een waterschap op om kanaal van Steenenhoek op de Merwede lozen. Met achterkant; de resultante van de ontginningen
het probleem van de afwatering aan te pakken. Een het gemaal dat in 1946 bij de uitmonding van het loodrecht op de rivieren, die in het midden op
belangrijk onderdeel was het graven van de Huibert, kanaal van Steenenhoek werd gebouwd, kan zowel elkaar botsten. Het afwateringssysteem is afwijkend,

 
dit vond plaats met behulp van een serie loodrecht In eerste instantie was de vorm van het cultuurland-
op de rivier gegraven boezemvaarten of vlieten die schap niet anders dan dat van rivierpolders elders in
uitwaterden op de Hollandse IJssel. De vlieten zijn het laagland: een verzameling autonome poldertjes
ingepast binnen het patroon van parallelle kavels. die elk zelfstandig afwaterden op de rivier en zich
Deze watergangen liggen hoog in het landschap, moesten beschermen tegen het water dat vanuit het
soms wel een paar meter boven maaiveld. De afvoer achterland naar beneden stroomde. Maar vanuit
naar de IJssel had als voordeel dat het water ‘de deze kleine poldertjes is de waard geëvolueerd tot
wind mee had’, het water werd in de richting van de een grote polder, begrensd door de rivieren. De
rivier opgestuwd.22 scherven van de afzonderlijke poldertjes zijn aan-
eengegroeid tot een samenhangende langgerekte
vorm, met een kenmerkende oost-west richting die
werd vastgelegd door de ringdijk. De hoofdafwa-
DE WAARDEN tering is parallel aan de begrenzende rivieren: van
oost naar west.
De natuurlijke grondvorm van vier riviereilanden,
de verkaveling, de afwatering en de bedijking vor- geometrie Elke waard heeft in zekere zin een mid-
men een nauwsluitend geheel. De overeenkomsten denas: een bundel van water, weg en lintbebouwing.
tussen de verschillende waarden zijn groot, met Deze is in de Alblasserwaard en de Lopikerwaard
een samenhang door de schalen heen, van kavel tot duidelijk aanwezig en fungeert als centrale boezem.
waard, die eerder ontworpen dan gegroeid lijkt te Maar ook waar de afwateringsstructuur hier niet
zijn. Het boezemsysteem maakt de waarden uniek direct aanleiding toe geeft, is er een middenas ont-
binnen het scala van veenpolders; waar het land- staan: in de Krimpenerwaard het aan elkaar groeien
schap van de veenontginningen over het algemeen van twee achterweteringen, en in de Vijfheerenlan-
wordt bepaald door een optelsom van de kleinste den heeft de middelste van de in principe gelijk-
de Alblasserwaard. foto: Bastiaan Kwast
eenheden, de kavels, zijn de belangrijkste eenheden waardige parallelle hoofdwatergangen een zwaar
hier de waarden met hun boezem. ruimtelijk accent gekregen door de lintbebouwing.

 

De Zuid-Hollandse waarden De Zuid-Hollandse waarden

Deze middenas vormt de drager van een modulair ningen, terwijl in de westelijke waarden, waar de NOTEN oostkant van het wiel, terwijl aan de westkant een kwelkade
werd aangelegd.
systeem: bundels lange smalle kavels vormen lange graaf van Holland zeggenschap had en waar de
1. De Wit 2003: p. 49 14. Van Groningen 1989: p. 9-10; Van Groningen 1992: p. 43-47;
stroken, met aan de voorzijde de ontginnigsbasis rivieren samenkomen, opstrekkende verkavelingen Oerlemans 1992: p. 94 en 106
2. De hoogste donk, ten westen van Brandwijk in de Alblas-
en aan de achterzijde weteringen of kades. Kwel- de overhand hebben. serwaard, die ook eenvoudigweg ‘De Donk’ heet, ligt op 6,2 15. Oerlemans 1992: p. 91
kades en dwarsweteringen begrenzen de stroken meter boven het maaiveld. 16. Schakel 1986: p. 10
3. Zagwijn 1986; Oerlemans 1992: p. 107 17. Donkersloot-de Vrij 1993: p. 128-132; Brand 1990: p. 27; Den
aan weerszijden. Vanaf de middenas van de polder ruimtevorm Door het naar binnen klappen van Uyl 1958: p. 15; Feteris 1992: p. 70
4. In de Vijfheerenlanden zijn de in het midden gelegen
wordt de strook zo herhaald tot de rand van de het afwateringsstelsel is er een zekere beslotenheid 18. Schakel 1986: p. 11-12
stroomruggen het oudst. De Linge-oeverwal is ontstaan
polder is bereikt. ontstaan, een tweedeling in de binnenwereld van tussen 250 en 600 na Christus en die van de Lek voor de 19. Van Groningen, p.12-14, Boxma (z.j.): p. 16; Visser 1982: p.
de waard zelf, en de buitenwereld van de rivier met tweede helft van de 8e eeuw. 20-24; Oerlemans 1992: p. 112-114; Busch (z.j.): p. 21-23
5. Stegewerns (z.j.) 20. Oerlemans 1992: p. 96
De noordelijke en de zuidelijke waarden verschillen de uiterwaarden, die van elkaar worden gescheiden 21. Van Groningen 1995: p. 44
6. In de Vijfheerenlanden is nog een aantal grienden in stand
van elkaar doordat de Hollandse IJssel al vroeg in door geprononceerde dijken. De dijken samen met 22. Oerlemans 1992: p. 96
gehouden.
de ontwikkeling van de waarden werd afgedamd en het laaggelegen land binnen de dijk roepen het 7. Van Groningen 1989: p. 15-17; van Groningen 1991: p. 50-51;
daardoor een controleerbare boezem werd. Waar in beeld op van een grote kom. Oerlemans 1992: p. 93 en 113
de zuidelijke waarden de belangrijkste drager van 8. bak betekent: achter, in dit geval achter de dijk
9. Uit een akte uit 1549 blijkt dat voor de invoering van de wa-
het afwateringssyteem een parallel aan de rivieren Waar tot de 20e eeuw het midden van de waard termolens het land doorgaans van mei tot september droog
gegraven kanaal was dat zo westelijk mogelijk, liefst dicht begroeid was met riet, grienden en struiken, was, en daarna van maart tot november.
nog buiten de polder afwaterde, worden de noorde- is het nu een grote open ruimte, met lange lijnen 10. Van Groningen 1992: p. 42-44; Van Groningen 1989: p. 12;
Coeterier 1985: p. 22
lijke waarden gedomineerd door een reeks boezems die de ruimtevorm bepalen: ontginningslinten met
11. Van Groningen 1992: p. 39
loodrecht op de rivier. bebouwing en beplanting, en in mindere mate de 12. Deze dijken braken bij extreme waterstanden soms door,
tiendwegen met knotwilgen. De grote bebouwde zodat er een wiel ontstond: een diep gat, veroorzaakt door
Een verschil tussen de oostelijke en de westelijke vlakken liggen altijd aan de rand van de waarden het kolkende water bij een dijkdoorbraak. De nieuwe dijk
werd hier meestal omheen gelegd.
waarden zit in het verkavelingspatroon. Dit hangt en versterken de grens tussen waard en rivier. In de
13. De Diefdijk is een paar keer doorgebroken, waarbij het water
samen met het natuurlijke landschap, maar meer waarden zijn de enige grote ruimtelijke elementen tot aan de daken van de grote boerderijen in de Alblasser-
nog met de politieke context waarbinnen ze zijn de bossen, in de Alblasserwaard en Krimpener- waard reikte. Enige wielen getuigen nog van de doorbraken,
ontstaan. In de oostelijke waarden, die onder het waard als vrijliggende nieuwe recreatiebossen, in de met als grootste het wiel van Bassa (ruim dertien hectare).
Deze ontstond op de plaats waar de dijk een fossiele stroom-
gezag van de bisschop van Utrecht vielen en waar Vijfheerenlanden als coulissen. De beplante erven
rug kruiste. De stroomrug veroorzaakte veel kwel wanneer
de rivieren meer parallel stromen, overheerst een van ruilverkavelings-boerderijen en eendenkooien het overstromingswater hoog tegen de dijk stond, zodat
regelmatige cope-verkaveling met strokenontgin- zijn kleinere objecten die vrij in de ruimte liggen. de dijk werd ondermijnd. De huidige Diefdijk ligt aan de

 
3.4 Landschapsarchitectonische compositieprincipes
Hoe zit het nu met de verhouding tussen nu de structuur van het landschap en de
landschapsarchitectuur, de wisselwerking tussen geomorfologie en geometrie? Het is
niet zo dat elke landschappelijke situatie al een specifieke landschapsarchitectonische
bewerking impliceert. In de bewerking komen een specifieke situatie, intentie, programma,
en een culturele, politieke en economische context bij elkaar. In elke situatie is een heel
scala aan compositieprincipes mogelijk, en elk specifiek compositieprincipe pakt anders
uit in een andere landschappelijke situatie. In het ontwerp wordt een balans gezocht
tussen enerzijds de autonomie van het ontwerp, de interne orde van de ontwerpregels,
en anderzijds de topografie van het landschap. Hoe kunnen we de structuur van het
landschap activeren en blootleggen of herdefiniëren, om zo in het in toenemende mate
verstedelijkende landschap opnieuw de verbinding te maken met de onderliggende, soms
vrijwel onzichtbare structuur en de natuurlijke dynamiek ervaarbaar te maken?
Zonder volledig te willen of kunnen zijn, zijn er een aantal formele ontwerpregels aan te
geven die aanknopingspunten kunnen geven voor het ontwerpen met landschap. Enkele
zijn al eerder besproken, als oorspronkelijke inventies die in verschillende cultuurperiodes
werden ontdekt en verfijnd. Los van hun historische context worden ze hier behandeld als
compositieprincipes in afnemende mate van controle. In het spectrum tussen geometrie en
geomorfologie staan aan de ene kant composities waar de interne orde het uitgangspunt is
van waaruit wordt uitgereikt naar het landschap, en aan de andere kant staan composities
die zich laten leiden door de vorm van het landschap.

Principetekeningen van drie verschillende


De vele ‘schillen’ in het ontwerp van Santes Creus zijn georgani-
compositieprincipes die elk een expressie zijn van
seerd rondom het middelpunt van de kloostertuin.
dezelfde landschappelijke situatie. Het reliëf van dit
(fictieve) dal is weergegeven met hoogtelijnen, en de
De centrale compositie van Villa Rotonda verbindt de verschillende
grondvorm is weergegeven als een as.
componenten van het landschap (Andrea Palladio, 1566-1570)

In variant 1 is de natuurlijke grondvorm aangegrepen om


als symmetrie-as de compositie te bepalen. Centrale compositie
We spreken van een centrale compositie als er een punt is waar alle andere elementen
naartoe gericht lijken te zijn, een evenwichtige verdeling van gelijkwaardige compositie-
elementen rondom een middelpunt. Dit middelpunt hoeft niet fysiek aanwezig te zijn. Ook een
leeg midden kan de vorm van het vlak of de ruimte bepalen. Het is een dubbel symmetrische
compositie, rondom twee elkaar kruisende assen. ‘Een vierkant vlak is de eenvoudigste
geometrische vorm. Alle richtingen zijn teruggebracht tot de twee basiscoördinaten van
het platte vlak, en de afstand vanaf de zijden tot het midden is steeds gelijk. Er is een
hiërarchische verhouding tussen de randen en het midden zodat alle andere elementen
gedefinieerd kunnen op basis van hun positie in dit spanningsveld; de plek ten opzichte van
In variant 2 is de overgang van de helling naar de
de rand en de plek ten opzichte van het midden. De Romaanse tuin van het klooster Santes
hoogvlakte aangegrepen als drager van de compositie. Creus in Spanje heeft vele schillen: een wand, een galerij, een ring van cipressen en een
kruisvormige fontein. Deze schillen vormen evenzovele echo’s van het eigenlijke midden:
de fontein die als “axis mundi” de verticale as met de hemel aanduidt.’38 De besloten en
eindige ruimte, heeft een sterke eenheid, georganiseerd rondom een centraal element, en
is tegelijkertijd verbonden met de oneindige ruimte van de hemelkoepel erboven.
Een ontwerp met een centrale compositie kan worden ingezet om de verschillende
elementen uit het landschap te ‘verzamelen’ en met elkaar in verband
38. te brengen, zoals gebeurt in Villa Rotonda, waar vanuit het middelpunt
Rob Aben en Saskia de Wit, De de rivier (via portico, hellingbaan, populierenrij en aanlegplaats), het
In variant 3 vormen de componenten een picturale route omsloten tuin, Geschiedenis en
die de relatie tussen dal, helling en hoogvlakte zichtbaar ontwikkeling van de hortus conclusus bos (via portico en giardino segreto), het open weidegebied (via
maakt: het pad door het dal is gericht op het eerste en de herintroductie ervan in het
hedendaagse stadslandschap (Rotter- portico en keermuur) en de stad (via portico, oprijlaan en kapel) met
element, klimt dan met haarspeldbochten de steile helling
op, om uiteindelijke op de hoogvlakte verder te gaan. dam: Uitgeverij 010, 1998), 221 elkaar in verband worden gebracht.

124 125
As
Waar een ontwerp met een centrale organisatie meestal naar binnen gericht is, legt een
as een verbinding met de horizon. Een as is in de eerste plaats een rechtlijnig element dat
twee of meer punten verbindt, met een de symmetrische of gebalanceerde verdeling van
gelijkwaardige compositie-elementen aan weerszijden, waardoor een zelfstandige eenheid
ontstaat. Alle elementen in de compositie zijn ondergeschikt aan de as. De as organiseert
dus de plattegrond, maar ook de ruimtelijke opbouw: hij vormt een zichtlijn, die het punt
van waarneming verbindt met de horizon.
Terwijl de as in eerste plaats een interne ordening aanbrengt, is het vooral door
intelligent gebruik te maken van de landschappelijke structuur dat een sterke compositie
ontstaat, zoals in de Franse formele tuin. ‘De gegeven asymmetrie van het terrein werd
door compositorische correcties visueel in balans gebracht met de spiegelsymmetrie van
de tuin. De formele ontwerpregels werden uitgespeeld tegenover de natuurlijke morfologie.
Er werd een balans gezocht tussen de autonomie van het ontwerp en de onregelmatigheid
van de landschappelijke context.’39 De reikwijdte van een as als compositiemiddel kan de 10A242 ENG p123-222-270803 07-12-2010 14:04 Pagina 168

afmetingen van het ontwerp overstijgen, zoals in de 17e eeuw met de ontwikkeling van
Parijs gebeurde. De assen functioneerden als verbindingslijnen tussen de verschillende
tuinen en bepaalden als functionele infrastructuur de plattegrond van het stedelijk weefsel,
168

zodat er een formeel verband ontstond op regionale schaal.


10A242 ENG p123-222-270803 07-12-2010 14:02 Pagina 145

145

De plattegrond van Villa Medici is gebaseerd Polder de Beemster (1612) is een droogmakerij: een drooggemaakt meer. Het
op een geometrisch maatschema waarmee grondplan wordt gedefinieerd door een matrix die bestaat uit de hoofdontwa-
Paris. The landscape of the residences in the 17th century.

De centrale as van Vaux-le-Vicomte is zorgvuldig gepositioneerd de verbinding tussen de plattegrond van het tering en de ontsluiting. Wegen en tochten omsluiten samen steeds een ideaal
in het beekdal van de Ru Bobee, daar waar deze uitkomt in de huis, de tuin en het landschap mathematisch vierkant van 1800x1800 meter. Deze ‘poldermodule’ is weer opgebouwd uit
Ru d’Anqueil. Zo kon optimaal gebruik worden gemaakt van de gedefinieerd wordt. telkens vier vierkante’ polderblokken’, elk bestaande uit vijf kavels van 180x900
asymmetrische dalhellingen. meter. De richting van de matrix is bepaald door de hoofdvorm van de polder,
het oorspronkelijke meer dat door de overheersende zuid-zuid-westen-wind is
uitgewaaid tot de huidige vorm.
St. Cloud (André le Nôtre, 1661), St. Germain-en-Laye (André le architecture and landscape

10A242 ENG p123-222-270803 07-12-2010 14:04 Pagina 170


Nôtre, 1665-1669) en Sceaux (André le Nôtre, 1670), met assen
die reageren op het landschap en de compositie-elementen van
de tuinen met elkaar in verband brengen.
10A242 ENG p123-222-270803 07-12-2010 14:04 Pagina 171
The balance between the geomorphology of the terrain
and the symmetry of the plan.

Seine. From the terrace there is a commanding view of the


landscape and the city of Paris. This terrace, which partly
formed the foundation for the château, was subsequently
(1679) incorporated into a kilometre-long spatial axis. This
170 ran from the Seine in the north, across the longitudinal axis
of the terrace, straight through a side valley with a lake, to as
far as the high southern horizon.
171
The Trianon de Porcelaine (1670) was an exotic pavilion
amidst great floral splendour at the northern end of the Grand
Canal at Versailles. At the southern termination of the canal
was a menagerie. In 1687 the Trianon de Porcelaine was Matrix
replaced by the Grand Trianon. The axis of the layout passes
through the central open colonnade of this building and con-
nects with the Bassin du Dragon in a south-easterly direction.
Een matrix is een samenhangend stelsel van maten en verhoudingen. Door de
compositie op te bouwen vanuit elementaire geometrische vormen die op hun beurt verder
This pond, together with the Bassin de Neptune, forms the ter-
mination of the most important transverse axis at Versailles.
Just to the north-east of Versailles, Louis XIV had the
Clagny country house built for Madame de Montespan (begun onderverdeeld zijn in kleinere secundaire vormen ontstaat een hiërarchische compositie. Dit
1674). To the south-west the château’s axis, with its bilateral
symmetry, passes through a lake (Etang de Clagny) and links
the building to Versailles.
stelsel, dat de geometrische structuur representeert, regelt het ruimte- en materiaalsysteem
volgens de principes van de euclidische meetkunde, en daarmee de geometrie van de hele
Marly (begun 1679), six kilometres north of Versailles, was
an exclusive royal weekend retreat. The house was the final
structure in one of the two symmetric rows of six guest pavil-
ions built along an axis. The spatial axis, directed towards the compositie. De positie van de elementen, en soms ook de vorm, zijn bepaald door het
Seine valley and St. Germain, consisted of large terraces with
promenades and water elements.
In surveying up the 17th-century residences located south-
regelmatige raster. In de Renaissance experimenteerde men met geometrische stelsels die
door hun juiste maten en proporties een afspiegeling zouden zijn van het goddelijk stelsel.
west of Paris, it appears they shared several features of land-
scape architecture with one another and also with Vaux-le-
Vicomte. Their siting is linked to a natural bedding or basin,
which in terms of scale (a few kilometres) is subordinate to a
plain or large main valley (several kilometres). The irregularity
Deze gehanteerde stelsels projecteerde men op het landschap; de mens
of the natural site was disguised and brought into balance by
artificial axial symmetry. The natural lie of the elevation was 39. drukte zo een stempel op de omgeving. ‘In de renaissancevilla werden zowel
used to incorporate the horizon into the garden and to manip-
ulate the spatial depth perspectively.
Clemens Steenbergen en Wouter Reh, de indeling van het grondvlak als de tuinwanden door de architectonische
Architectuur en landschap (Bussum:
Uitgeverij Thoth, 2003), 383-384 ontwerpmatrix bepaald. De vlakken werden gedimensioneerd op een

40.
maatschema van vierkanten. De rationale ontwerpmatrix werd denkbeeldig
Clemens Steenbergen en Wouter Reh, over het natuurlijke landschap gelegd. De onderdelen van het landschap die
Architectuur en landschap (Bussum:
page 172: St. Germain-en-Laye. (Aerial photo P. van Bolhuis/Pandion)
Uitgeverij Thoth, 2003), 383 binnen de matrix vielen werden geometrisch geordend.’40
page 173: Marly. (Aerial photo P. van Bolhuis/Pandion) St. Cloud. The system of avenues and the plan and elevation of the spatial axes. St. Germain-en-Laye. The system of avenues and the plan and elevation of the spatial axes. Sceaux. The system of avenues and the plan and elevation of the spatial axes.

s t. germain | s t. cloud | meudon | s ceaux | marly | trianon | clagny

126 127
a r c h itec tur e a n d la n d s c a p e
Enscenering
Hoewel ruimte kan worden waargenomen bij stilstand, begrijpen we ruimtes het best
als we er doorheen en omheen bewegen. De ervaring van landschap wordt mogelijk
gemaakt door beweging, een van de belangrijkste middelen om de topografie ervaarbaar
te maken. Via een opeenvolging van ervaringen zijn we in staat om uiteenlopende indrukken
onderling te vergelijken en met elkaar in verband te brengen. De mate van afwisseling
(van open naar gesloten, van lokaal naar horizon), de snelheid van voortbeweging, het
Een route kan worden afgeleid van een geometrisch uitgangspunt zoals een as, of juist van een
lineaire landschappelijke structuur zoals een richel of oever. aantal waarneembare details en de tijd die minimaal nodig is om waarnemingsprikkels te
verwerken dragen alle bij aan de ervaring.
Met de route als intermediair, wordt de compositie hier niet gebaseerd op elementaire
geometrische elementen, maar op de geomorfologie. Door bepaalde kenmerken uit
de geomorfologie te dramatiseren, kunnen deze dienen als drager van een route, waar
vervolgens de elementen van de compositie aan gekoppeld kunnen worden. Door
bepaalde kenmerken uit de geomorfologie te dramatiseren, kunnen deze dienen als
drager van een route, waar vervolgens de elementen van de compositie aan gekoppeld
kunnen worden. Door deze elementen als taferelen te ensceneren wordt de waarneming
vanaf de route geïntensiveerd, en ontstaat er een onderling verband tussen de plekken.
De route als compositieprincipe betekent dan ook meer dan een fysieke ontsluiting van
tuin, stad en landschap. Doordat de route de beleving van de compositie en de omgeving
kan structureren en met elkaar in verband brengen, kan ze worden ingezet als drager van
de ordening van de verschillende elementen uit de compositie. Een dynamische ruimte is
zodanig ontworpen dat in bepaling van de ruimte een bewegingsrichting is te herkennen: van
laag naar hoog, continu van richting veranderend, verwijzend naar iets dat hoger of verder
is. De beschouwer wordt als het ware uitgenodigd zich voort te bewegen. Vergezichten,
kleuren, ruimtelijke reeksen, geluiden en texturen leiden de beweging naar, door en langs
de ruimte. Ritme is een belangrijk onderdeel om de samenhang in een route te ervaren: de
geaccentueerde, periodieke wisseling in een beweging, de opeenvolging in ruimte en tijd
van accenten, objecten, uitzichten, sensaties, en van lijnen, vormen en kleuren.
Ook snelheid speelt hierin een rol. Landschappelijke ruimtes die in voetgangerstempo
worden doorlopen, kunnen door een afwisseling van gedetailleerde beelden met
De basis voor de compositie van Stourhead is een stuwmeer. Hieromheen werd in de loop van de
besloten ruimten en poorten een interessante beleving opleveren. Daarentegen vergt de
jaren een route ontworpen. De route bestaat uit een aaneenschakeling van beelden—taferelen. De beeldsequentie van Oostelijk Flevoland bijvoorbeeld een voortbewegingssnelheid van 80
uitzichten werden gecomponeerd als schilderijen en lokten de wandelaar om zich door de tuin heen
te bewegen. het pad beweegt vanaf de oever omhoog en weer omlaag, zodat het panorama over het kilometer per uur om de afwisseling optimaal te ervaren.
landschap wordt opgenomen in de reeks van beelden. De enscenering van een route is niet willekeurig, maar heeft een narratieve structuur,
een formele opeenvolging van ervaringen met een duidelijk begin en eind. Een route
kan worden ontleend aan de interpretatie van de bestaande landschappelijke structuur
(geomorfologie) of aan een formele interne ordening (geometrie) zoals een as.

128 129
3.5 Parc del Clot
Bron: Bernhard Leupen, Christoph Grafe, e.a., Ontwerp en analyse (Rotterdam: Uitgeverij 010, 2013), p. 178-182

130 131
132 133
134 135
Hoofdstuk 4 — Context 4.1 De landschapsarchitectonische interpretatie: tussen traditie en experiment
Ontwerpen is nooit neutraal. Hoewel veel ontwerpers liever vermijden uitspraken te doen
over hoe ze zich verhouden tot de politieke, sociale, ecologische of historische context
van hun ontwerp door zich enerzijds te verbergen achter hun individuele voorkeuren (‘dat
vind ik gewoon mooi’), anderzijds achter wetenschappelijke, en dus zogenaamd neutrale,
onweerlegbare feiten, systemen of modellen, is elk ontwerp een reflectie op dat wat er
omheen gebeurt. En dan is het maar beter dat dit bewust gebeurt.
Zoals in Grondslagen 1 al werd genoemd, is het begrip ‘context’ veelomvattend. De
fysieke component van dit begrip is daar behandeld als het basisbegrip ‘situatie’: zowel de
fysieke omgeving als het object van bewerking van de landschapsarchitectuur. Daarnaast
is er de immateriële context, waarbij zowel cultuur, geschiedenis en herinnering/geheugen
een rol spelen, als bijvoorbeeld de sociaal-politieke en ecologische context. Al deze
aspecten van de context zijn niet alleen onderwerpen om kennis van te nemen, maar die
ook in het (landschaps-)architectonische of stedenbouwkundige ontwerp een respons
krijgen: ‘the task of the architectural project is to reveal, through the transformation of
form, the essence of the surrounding context.’41 Die respons kan twee kanten op: enerzijds
kan de ontwerper zich helemaal vinden in wat hij of zij aantreft in de analyse, en dan zal het
ontwerp bestaan uit het volgen, het voortzetten van de traditie, het expressief maken van
de gevestigde orde. Maar de ontwerper kan ook kritisch zijn, het oneens zijn met de status
quo, en een ontwerp maken dat ageert, tegen de gevestigde orde ingaat en breekt met
de traditie. Echter, waar de bestaande context bekend is, is het alternatief, de gewenste
sociale, politieke, of ecologische orde, vaak nog onbekend terrein. Ontwerpen die daar
een uitdrukking aan geven zijn vaak meer een experiment dan een kant-en-klaar antwoord.
Het spreekt voor zich dat dit geen of-of keuze is. Er zijn altijd een aantal vaste waarden, en
een aantal alternatieve keuzes. De meeste ontwerpen spelen zich af ergens in het spectrum
tussen traditie en experiment.
Het kan niet anders dan dat een ontwerper zich meer nadrukkelijk zal bezighouden
met een bepaald aspect van de context, en andere aspecten minder expliciet aan de
orde brengen. Maar voor die keuze kan worden gemaakt, is er in elk geval een globale
bewustwording nodig van wat zich afspeelt in de verschillende contexten. Als we kijken
naar het landschap als ‘context’ van ontwerp, dan kunnen we het beschouwen zoals in
het hoofdstuk ‘gebruik’, waar de ontwikkeling van het landschap beschreven is als een
consequentie van veranderend gebruik. Maar meer dan als een objectieve uitwisseling
van goederen en diensten gaat de relatie tussen landschap en gebruiker ook om het
bewonen van het landschap. Bewonen is naast het zich beschermd weten tegen schade
en gevaar, ook het eigen maken, zich thuis voelen, vrij zijn. Een bewoond landschap is
een landschap dat door mensen is aangepast aan hun behoeften, en waar zij hun sporen
hebben achtergelaten.
Er zijn daarin verschillende kwaliteiten te onderscheiden, oftewel er kan vanuit
verschillende contexten naar het landschap worden gekeken, variërend van een basale
benadering van het landschap als grondstof of hulpbron (economische waarde) tot het
landschap als bron van waardering en ervaring (esthetische waarde). Om het landschap
in elk geval deels te kunnen begrijpen en eraan te ontwerpen is het dus van belang door
verschillende lenzen te kijken. Zo hebben de heggen in een heggenlandschap bijvoorbeeld
een economische (landbouwkundige) waarde (als vee- en windkering), een natuurwaarde
(als ecologisch refugium), een sociale waarde (er worden heggenvlechtkampioenschappen
gehouden), een cultuurhistorische waarde, een recreatieve waarde, een esthetische
waarde (natuurbeeld, ruimtelijke beslotenheid en daardoor aangenaam om te verblijven).
Het zichtbaar, ervaarbaar, maken van de verschillende betekenissen die het landschap
kan hebben, is de opgave van het ontwerp. En niet alleen dat, (landschapsarchitectonische)
ontwerpen verzamelen in de loop van de tijd betekenis in relatie tot de context waarin ze
ontworpen zijn, ‘Stourhead has accrued heaps of meaning over the centuries and […]
today means more than it did in the time of Henry Hoare, its principal maker. It is now
41. an illustration of British class, political, aesthetic, and preservation history
Vittorio Gregotti, introductie van de
Franse uitgave van Le territoire de l’ar-
as well as a key work—even a monument—of the world’s landscape
chitecture, (Paris: L’Équerre, 1982), 12 architectural heritage. But time is required, as are people who construct

136 137
that significance.’42 Landschapsarchitectonisch ontwerp is, bewust of onbewust, impliciet
of expliciet, representatief voor iets anders, het gedachtengoed van de ontwerper, de
opvattingen over de historische, ecologische, economische, politieke, sociale, of fysieke
context. Het vertelt een verhaal dat door de gebruiker of beschouwer kan worden gelezen
en geïnterpreteerd. Joost Emmerik en Lara Voerman schrijven hierover:

‘Landschapsschilderijen met een bos op de achtergrond of ruige besneeuwde


bergtoppen, een foto van een solitaire boom, het rauwe landschap van de stad
als achtergrond van een roman, een herinnering aan een eerste kampeertrip:
landschappen kunnen betekenis geven. En ze roepen herinneringen op, historicus
Simon Schama schreef er een vuistdik boek over. […] In het geval van de Nederlandse
inzending op de Wereldexpo in Brussel in 1958 stond het Hollandse landschap
bijvoorbeeld voor de Nederlandse traditie van het trotseren van de elementen, de
stand van techniek in het land en hoe natuur en techniek samen komen. Het tegen Het ontwerp voor het Kennedy Memorial bij Runnymede
de dijk klotsende water riep bij bezoekers waarschijnlijk ook een heel persoonlijke zit vol met betekenissen, sommige direct zichtbaar,
andere alleen zichtbaar voor hen die het achterliggende
herinnering op: bijvoorbeeld van jeugdvakanties aan het strand. […] Anne Whiston verhaal kennen.
Spirn, professor in de landschapsarchitectuur en regionale planning aan Universiteit
van Pennsylvania, benadert landschap als een taal. Een tekst heeft als geheel
een betekenis, net als een landschap. En net als de woorden van een tekst ook
afzonderlijk betekenis hebben, hebben ook de onderdelen van landschappen een
Landschapselementen zoals deze heggen hebben een economische (landbouwkundige) waarde (als
vee- en windkering), een natuurwaarde (als ecologisch refugium), een sociale waarde (er worden
eigen betekenis: water, bomen, rotsen en paden. Een boom kan zowel een boom
heggenvlechtkampioenschappen gehouden) en een esthetische waarde (cultuurhistorische betekenis, zijn als een plek waar vogels nestelen, maar het kan ook De Boom van het Leven zijn
ruimtelijke beslotenheid en daardoor aangenaam om te verblijven).
of de Kennisboom. De eikenboom staat al sinds mensenheugenis symbool voor het
Duitse volk, maar het gewicht dat daaraan wordt toegekend veranderde door de
eeuwen.
Net als met taal zijn mensen bij het lezen van een landschap meer of minder
geletterd. Er zijn verschillende niveaus van begrip. Bijna nooit zullen mensen hetzelfde
reageren of hetzelfde lezen in een landschap, aldus Whiston Spirn. Betekenis is voor
iedereen anders, en verandert ook door de tijd. Ian Hamilton Finlay, ontwerper van
Little Sparta, een Schotse tuin vol poëtische en intellectuele verwijzingen, vindt dat
dat eigenlijk niets uitmaakt: “er zijn verschillende niveaus van begrip, waarvan geen
veracht kan worden”.

Een plek die de helder gelaagdheid van het begrip betekenis laat zien is het bos- en
weidelandschap ter weerszijden van de Thames bij het Britse Runnymede. De weidevelden
staan al eeuwen bekend als de plek waar Koning Jan (King John) in 1215 de Magna Carta
ondertekende, het symbool van Engelse vrijheid, recht en democratie. Het was niet voor
niets dat landschapsarchitect Sir Geoffrey Jellicoe hier in 1965 het herdenkingsmonument
voor John F. Kennedy ontwierp, die twee jaar eerder was doodgeschoten. Hij gaf het
monument vorm als een herdenkingslandschap, waarbij zowel het landschap als geheel
een betekenis heeft, als de verschillende onderdelen. De wandeling door een donker
bos – een verwijzing naar Dantes ‘selva oscura’ (het donkere bos uit zijn Inferno) – kost
moeite door het beklimmen van vijftig treden, een verwijzing naar de Staten van Amerika.
Bovengekomen staan naast een rotsblok met inscriptie een meidoorn, symbool voor het
katholieke geloof, en een Amerikaanse scharlaken eik, die zijn typisch rode kleur krijgt rond
november, de tijd van Kennedy’s dood. De verre zichten over het bos- en weidelandschap
ter weerszijden van de kronkelige Thames zijn onderdeel van het monument. Runnymede
laat zien hoe gelaagd de betekenis van een landschap kan zijn, hoe die betekenis door
de eeuwen heen kan wisselen en hoe de betekenis afhankelijk is van hoe
‘geletterd’ een individu is. De nietsvermoedende wandelaar zal wellicht het
42.
Marc Treib, ‘Meaning and Mean- kronkelige bospad waarderen en het uitzicht, maar—en dat is niet erg—
ings, an Introduction’ in Meaning in
Landscape Architecture & Gardens mist de onderliggende boodschap die de ontwerper heeft proberen over te
(Abingdon: Routledge, 2011), xiii brengen.’43
43. Van al die verschillende mogelijke contexten gaan we hier in op drie, die
Joost Emmerik en Lara Voerman,
Landschap en representatie
specifiek hun stempel drukken op landschapsarchitectonische beslissingen:
(ongepubliceerd, 2016) de historische, de ecologische en de sociale context.

138 139
4.2 Landschap en architectuur, geschiedenis en herinnering en daarmee niet verbonden wordt aan het heden, en zich afzet tegen vooruitgang en
Zoals al eerder is aangehaald, behelst de term landschapsarchitectuur zowel begrip ontwikkeling. Maar het heeft geen zin om de tijd stil te willen zetten en te doen alsof een
van het landschap als begrip van de architectuur. Het begrip historische context—als het bepaalde situatie onveranderlijk kan worden gehandhaafd. Reconstructies van situaties
bestaande waar elk nieuw ontwerp zich toe verhoudt—kan in het verlengde daarvan dan die verdwenen zijn, zijn niet heel geloofwaardig. De cultuurhistorische waarde van het
ook op twee manieren worden beschouwd. landschap gaat niet zozeer om het verleden, maar om continuïteit:
Ten eerste, parallel aan de betekenis die het binnen de architectuur heeft, betreft het de
kennis van en het kunnen reageren, interpreteren en voortbouwen op voorbeelden, kennis ‘Als je zo weinig van de geschiedenis weet, en je je zo weinig kunt voorstellen, wat
van de ideeënwereld, de ideeëngeschiedenis, van het vakgebied. Binnen de architectuur is dan de zin van bewaren en behouden? Maar op het moment dat je uitzicht zegt:
verwijzen de meeste belangrijke theoretici al tweeduizend jaar naar precedenten om autoriteit denk eraan, hier woonden mensen al eeuwen, dit landschap groeide en kalfde af, het
aan hun ideeën te verlenen. En die precedenten, en dan met name de analyse ervan, vormen bewoog mee met zijn bewoners, en nu, héél even, ben jij erbij—dan kun je ergens gaan
een directe verbinding tussen geschiedenis en praktijk. De geschiedenis van de discipline horen. Er is iets om bij te horen, om voort te zetten, om een plaats in te vinden. Zou
vormt een deel van de context waarbinnen hedendaagse landschapsarchitecten werken dat het zijn: continuïteit? En is daarom afbraak, verwoesting, het wissen van sporen
en waartoe ze zich verhouden. Hoe ze zich daartoe verhouden, daar zijn verschillende en tekens zo schokkend? Omdat heel het bestaan van wie er woonden en leefden
opvattingen over. ontkend wordt.’47
De architect Bernard Tschumi zei hierover ooit in een interview:
In het hier integraal opgenomen hoofdstuk over de aard van het geheugen uit het boek
‘In de tweede helft van de jaren zeventig ontstond er een grote leegte in de Beauty Redeemed stelt Ellen Braae dat het landschap als drager van herinnering, als levend
architectuur. Er waren twee uiteenlopende stromingen. Sommigen zochten hun heil archief, geen eenduidig ‘document’ is, maar een reflectie van de dubbelzinnige relatie
in de geschiedenis van de architectuur. Teneinde de discipline opnieuw te definiëren tussen herinnering, nagedachtenis en geschiedenis.48 Het gaat zowel om de persoonlijke,
begonnen ze de nadruk te leggen op het geheugen, de typologie en de morfologie van fragmentarische ervaring, gekleurd door de eigen herinneringen, om de collectieve
de steden. Op die manier gingen ze terug naar het centrum. Maar ik vond—misschien ervaring, als om de officiële geschiedschrijving, vaak vertaald in monumenten van oorlogen
door geaardheid of instinct—dat je tot aan de grenzen moest gaan. In het centrum zou en andere grote gebeurtenissen.
ik nooit iets nieuws vinden. Ik kan alleen nieuwe terreinen betreden aan de rand, in de
marge. En wat is de marge van de architectuur? Het is de plaats waar ze in aanraking
komt met andere terreinen […] Omdat ik me langs de grenzen bewoog, meende ik de
echte vragen te kunnen stellen. Maar als ik me naar het centrum had bewogen, naar
de geschiedenis, dan had ik alleen maar dieper kunnen graven in datzelfde centrum.’44

Kan je als ontwerper eigenlijk iets leren van de geschiedenis? Ontwerpers worden,
zoals blijkt uit de woorden van Tschumi, niet gedreven door hun kennis maar door hun
nieuwsgierigheid. Aan de andere kant is, zoals Clemens Steenbergen en Wouter Reh
stellen, kennis van de vaktraditie in hogere zin een voorwaarde om de vraagstukken van
de eigen tijd goed te kunnen begrijpen en in de termen van het vak te kunnen duiden. Je
kunt misschien niet leren ontwerpen door de geschiedenis te bestuderen, maar zonder
kennis van de geschiedenis kun je niet ontwerpen.45 Door te leren welke oplossingen onze
voorgangers bedachten voor bepaalde vraagstukken, door hun ontwerpproces denkbeeldig
na te spelen, kunnen we daarop voortborduren en een stap verder brengen. ‘Learning from
the Grandmasters’ heet dit in de schaakwereld, waar dit naspelen gebruikelijk is, om de
finesses van het schaakspel onder de knie te krijgen.
Ten tweede is de historische continuïteit in het object van bewerking zelf van belang,
het landschap als levend archief of palimpsest: het kunnen reageren, interpreteren
en voortbouwen op dat wat al aanwezig is. Het je verdiepen in de ontwikkeling van
het landschap, zoals in het hoofdstuk ‘gebruik’ aan de orde kwam, is niet bedoeld om
44.
historische kennis op te doen, maar om het huidige landschap te kunnen begrijpen, dat Bernard Tschumi,
immers een fysieke neerslag is van alle transformaties die er door de tijd heen zijn gebeurd,
45.
een palimpsest. Elke nieuwe ingreep of transformatie is in die zin niet meer (maar ook niet Clemens Steenbergen en Wouter Reh,
minder) dan het voortzetten van de geschiedenis, een nieuwe stap in een voortdurende Architectuur en landschap (Bussum:
Uitgeverij Thoth, 2003), 16-17
ontwikkeling.
46.
Mensen hebben behoefte aan geschiedenis, al is het maar om afstand te nemen van Judith Wasserman, ‘Memory embed-
het heden. Het cultuurhistorisch erfgoed bestaat uit tal van sporen in het landschap van ded’, in: Landscape Journal 21: 1-02
(2002)
vroegere occupatievormen, bouwsels, verkavelingen, monumenten, graftekens, enzovoort.
47.
Het landschap heeft zogezegd de geschiedenis in zich opgezogen—het is ons geheugen. Marjoleine de Vos, in NRC Handelsblad
‘De geschiedenis blijft leven door verhalen die verteld worden, door mythen, rituelen en 23-2-2004

door taal. […] Veel van die verhalen zijn gekoppeld aan specifieke landschapselementen 48.
zoals rivieren en bergen.’46 Een gevaar van zo’n terugblik in het verleden is dat het vaak Ellen Braae, Beauty Redeemed. Recy-
cling Post-Industrial Landscapes (Basel:
gepaard gaat met een romantisch verlangen naar een niet-bestaand ideaal verleden, Birkhäuser, 2015), 122

140 141
Intermezzo 5
Ellen Braae, ‘The Nature of `Memory’ in Beauty Redeemed. Recycling Post-Indus-
trial Landscapes (Basel: Birkhauser, 2015), p. 192-199

142 143
144 145
146 147
148 149
4.3 Natuurlijke levensgemeenschappen
‘Natuur is voor tevredenen of legen.
En dan: wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos, ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.’
(J.C. Bloem, 1945)

Nederland kent maar weinig plekken die je als ‘echte natuur’ zou kunnen omschrijven.
Er zijn natuurgebieden zoals de Kennemerduinen, de Oostvaardersplassen en de Veluwe,
gebieden waar wordt gewandeld, gefietst, gejaagd en gekampeerd. De bossen leveren
hout op en de duinen zuiveren ons drinkwater. Er zijn tuinen met ruimte voor egels, bijen
vogels. Een aantal begraafplaatsen kent een hoge biodiversiteit. Weilanden bieden
fourageergebieden voor trekvogels. Maar overal is de menselijke invloed duidelijk
aanwezig. Is de natuur dan vóór of ván de mensen? Is het raadzaam haar te benutten of
moeten we haar vooral met rust laten? Voor wie ontwerpen we eigenlijk als we natuur in
onze overwegingen meenemen? Voor de tevredenen en leven waar de dichter J.C. Bloem
naar refereert? Voor tastbare en aansprekende iconen als zeehonden en pandaberen?
Voor ons eigen voortbestaan?
Waar de historische en sociaal-politieke context architecten en stedenbouwkundige
evenzeer aangaat, is de relatie tussen ecologische context en ontwerp specifiek voor het
vakgebied van de landschapsarchitectuur. Wanneer we de ecologie van een landschap
in beschouwing nemen, is de relatie tussen een ontwerp en zijn context heel expliciet
aanwezig, omdat elke interventie in ecologisch opzicht altijd beïnvloed wordt door het
grotere systeem waar het deel van uitmaakt, en hier ook invloed op uitoefent (domein
van effect en het domein van invloed). Ecologie is de leer (logos) van de huishouding
(oikos) van de natuur, waarbij het gaat om de dynamiek van de wisselwerking tussen
organismen, populaties of levensgemeenschappen en de relaties tussen deze organismen,
populaties, levensgemeenschappen met hun abiotische milieu. Ruimtelijke relaties tussen
landschapselementen en hun omgeving komen tot stand door transport van energie, Wat is natuur? Geplante en om het jaar geknotte
stoffen en organismen, die het stelsel van of landschapselementen tot een functioneel knotwilgen, gegraven en jaarlijks uitgebaggerde
sloten, weilanden en een bankje (cultuurlandschap
systeem van een hogere orde maken. Binnen de ecosysteembenadering gaat men ervan bij Roermond); spontane vegetatie op menselijke
uit dat de natuur uit min of meer samenhangende systemen bestaat. Harde grenzen tussen artefacten (stadsnatuur Delftshaven), habitats voor
nieuwe ecosystemen op vervuilde en braakliggen-
ecosystemen zijn niet te trekken omdat er allerlei relaties tussen dergelijke systemen de terreinen (Hofpleinlijn Rotterdam)?
bestaan. Zo kan men de Veluwe en de Waddenzee als ecosystemen beschouwen, of

In het begin van de negentiende eeuw reisde Alexander Von Humboldt over de hele wereld juist onderdelen daarvan zoals een beukenbos en een zandplaat of juist overkoepelende
en door nauwkeurige observatie realiseerde hij zich de relatie tussen klimaat, geografie en
plantgemeenschappen, en tussen microscopisch kleine fenomenen en de wereldschaal. Hiermee eenheden zoals de oostelijke zandgronden en de oceaan.
werd de basis gelegd voor het begrip van ecologie als systeem, waarin alles in tijd en ruimte in
Ecosystemen zijn op te delen in twee elkaar beïnvloedende componenten:  de
verband met elkaar staat en onderling afhankelijk is. (Geographie der Pflanzen in den Tropen-Ländern,
Alexander Von Humboldt) levensgemeenschap (het levende of biotische deel) en de biotoop (het fysisch-chemische
of abiotische deel). Het abiotische deel bepaalt in grote lijnen de vorm van het biotische
deel van het ecosysteem, denk hierbij bijvoorbeeld aan hoe de hoeveelheid regenval
bepalend is voor het voorkomen van regenwouden en woestijnen. Organismen hebben
echter ook grote invloed op de abiotische factoren, doordat ze bijvoorbeeld de zuurgraad,
de structuur van de bodem, de verdamping of de hoeveelheid lichtinval kunnen veranderen.
De landschapsarchitect Gilles Clément ontwikkelde in relatie tot de Jardin en Mouvement
(zie hoofdstuk 3.3) het concept van de ‘planetaire tuin’, waarmee hij het begrip van
ecologie als een integratie van mens en natuur wil bevorderen. Hij onderstreept het belang
van menselijke betrokkenheid als de mogelijke manier om onze planeet te ondersteunen:
‘om hun verantwoordelijk te nemen, worden menselijke wezens geconfronteerd met de
noodzaak om een onbewuste diversiteit te garanderen, die afhankelijk is van hun daden’. Het
uiteindelijke doel van de planetaire tuin is om de biodiversiteit te vergroten door de bewuste
betrokkenheid van de mens met de natuurlijke stromen en de bewegingen van
49. dieren en mensen. Het begrip natuur is geen normatief gegeven, maar een
Johan van Zoest, Landschapskwaliteit;
uitwerking van de kwaliteitscriteria in sociaal-culturele constructie. Ook wetenschappelijk-ecologische theorieën
de Nota Landschap (Wageningen:
DLO-Staring Centrum, 1994), 87 over natuur komen voort uit sociaal gecreëerde beelden, maar door deze

150 151
beelden te legitimeren door middel van wetenschappelijke bevestiging, pretenderen we
dat dat niet zo is. Hoewel we dus geneigd zijn te denken dat natuur iets buiten de mens om
is, zijn we er onlosmakelijk mee verbonden, en is het hele idee van natuur een door mensen
bedachte constructie.
Ook wanneer we ons er voldoende van bewust zijn dat natuur niet los van de mens te
beschouwen is, zijn er verschillende definities mogelijk, en die definitie verschilt per locatie
en per opgave. Globaal zijn er drie groepen motieven te onderscheiden. Milieukundige
waarden zijn door Johan Van Zoest gedefinieerd als die waarden die gaan over het nut
van de natuur voor de mens, de hoedanigheid van het fysieke milieu met betrekking tot
gezondheid, voedselproductie, drinkwaterkwaliteit, enzovoort, waarbij het zelfregulerend
mechanisme van biologische zuivering van water en lucht, en het opruimen van
afvalproducten belangrijk is, ofwel de regulatiefunctie van het landschap. Natuurwaarden
(natuurbeschermingswaarden) omschrijft hij als betrekking hebbende op de hoedanigheid
van landschappen, met de daarin voorkomende planten, dieren, gemeenschappen,
enzovoort, die niet zijn gekoppeld aan meetbaar nut voor de mensheid.49 Hierbij kan worden
gedacht aan het in stand houden van voedselarme vennen ten behoeve van een specifieke,
slechts voor enkele experts waarneembare kiezelwierflora. Een derde groep motieven heeft
betrekking op de natuurbeleving.
Wanneer we het bijvoorbeeld hebben over verlies aan biodiversiteit, gaat dit dus
zowel over het verlies van (bedreigde) soorten (natuurwaarde) als over de noodzaak Het Craters of the Moon National Monument is een uitgestrekt lavalandschap, ontstaan als gevolg
van vulkaanuitbarstingen 15.000 jaar geleden. Het lijkt een kunstmatige asfaltvlakte, waar voor het
van een stabiel ecosysteem om het ‘life support system’ van de mensheid in stand te menselijk oog nauwelijks leven te ontdekken is. In werkelijkheid is het een rijke bron van vooral korst-
houden (milieukundige waarde). Een stabiel ecosysteem is een systeem dat zich goed mossen, met in de scheuren unieke planten die hebben manieren ontwikkeld om de extreme omstan-
digheden te overleven. De natuurwaarde is hoog, de natuurbeleving (voor veel mensen) laag.
kan aanpassen. Elke soort heeft zijn eigen specifieke kenmerken en genetische variatie,
zodat als er soorten zich niet kunnen aanpassen aan veranderde omstandigheden
(zoals klimaatverandering) er voldoende soorten overblijven met eigenschappen die wel diensten die onmisbaar zijn voor mensen, waar we, direct of indirect, van kunnen profiteren.
in de nieuwe omstandigheden kunnen overleven, en daar ontstaat dan weer een nieuw Een goed ontwikkeld ecosysteem is in veel opzichten waardevol en levert meerdere
evenwicht in. Hoe meer oorspronkelijke soorten, hoe groter de diversiteit, betekent dus ecosysteemdiensten tegelijk. Een bos biedt leefruimte aan planten en dieren, produceert
stabieler ecosysteem. hout, filtert de lucht, zuivert het water, legt koolstof vast, en biedt ruimte voor wandelen en
Om de noodzaak van ecologische kwaliteiten voor ons eigen voortbestaan te fietsen.
benadrukken, wordt ook wel het begrip ‘ecosysteemdiensten’ gebruikt: producten en Maar ook als we denken dat we het over ‘zuivere’ natuurwaarden hebben—wat goed
is voor het functioneren van de natuur ‘buiten ons om’—gaat het nog steeds over onze
eigen denkbeelden; het kan immers niet anders dan dat we ook natuur beschouwen vanuit
‘Hortus Conclusus’, het Serpentine Gallery Pavilion uit 2011, was een tijdelijk paviljoen in het Hyde
onszelf, vanuit morele en ideologische opvattingen van wat natuur zou moeten zijn. De
Park in Londen, met daarin een tuin als een expressieve verbeelding van een natuurlijke prairiebeplant-
ing. Het ontwerp van de tuin is gebaseerd op een zorgvuldige bestudering van natuurlijke vegetaties, opvattingen die mensen hebben over (bepaalde vormen van) de natuur, bijvoorbeeld
hun onderlinge samenhang en natuurlijke groeicycli, en die kennis is vervolgens vertaald in esthe-
tische, evenwichtige composities. De beplantingsontwerper, Piet Oudolf, gebruikt veel gekweekte de afwijzing van spontane vegetatie die rijk is aan gebiedsvreemde soorten of juist het
soorten omdat die een expressievere uitstraling hebben dan de natuurlijke soorten en dus een grotere enthousiasme voor nieuwe stedelijke habitats, hangt in grote mate af van sociaal-culturele
bijdrage leveren aan de beleving, maar in het natuurlijk ecosysteem een lage waarde hebben. De
natuurbeleving is hier hoog, de natuurwaarde laag. (Peter Zumthor en Piet Oudolf, 2011) waarden, verlangens en angsten die mensen op de natuur projecteren.
Het belang van natuurbeleving is onderzocht door de al eerder aangehaalde Stephen
en Rachel Kaplan. Uit decennia van omgevingspsychologisch onderzoek concluderen zij
dat natuur ervaringen biedt om te herstellen van de vermoeidheid die wordt veroorzaakt
door de mentale inspanning, het omgaan met het gedoe en de dagelijkse eisen van het
leven in de moderne wereld, de mentale ontspanning die we nodig hebben als tegenwicht
van de inspanning. Ze identificeerden vier factoren die allemaal een rol spelen in
wilderniservaringen en die bijdragen aan het bereiken van een ervaring die leidt tot een
mentaal herstellen: being away [weg zijn], fascination [fascinatie, moeiteloze aandacht],
extent [uitgebreidheid, zowel voldoende ruimte als voldoende samenhang] en compatibility
[verenigbaarheid, in de zin dat de omgeving past bij met je mogelijkheden en
50.
Stephen en Rachel Kaplan, The verlangens].
Experience of Nature: A Psychological
Perspective (New York, Cambridge De Kaplans vonden deze factoren in onderzoek naar mensen die letterlijk
University Press, 1989) de wildernis introkken. Interessant is dat ze er door vervolgonderzoek
51. achter kwamen dat deze factoren evengoed gevonden kunnen worden in
Ton Lemaire, Filosofie van het land-
schap (Bilthoven: Ambo, 1970), 38
nabijgelegen, dagelijkse omgevingen.50 Dus ook in parken en tuinen kan
natuur worden weergegeven en ervaren, wat betekent dat deze factoren
52.
Stephen en Rachel Kaplan, The weliswaar verbonden zijn aan de ervaring van natuur, maar niet perse aan
Experience of Nature: A Psychological natuur zelf. Oftewel, natuurbeleving is essentieel iets anders is dan natuur,
Perspective (New York, Cambridge
University Press, 1989) ecologische kwaliteit of ecosysteemdiensten: een gebied kan een lage

152 153
biodiversiteit kennen en daarmee een lage ecologische waarde hebben, maar mensen zuilengalerij die bescherming biedt tegen zon en regen, en tegelijkertijd een overgangsruimte
kunnen er een emotionele binding mee hebben omdat ze de ervaring hebben in de natuur tussen binnen en buiten, tussen plein en vergaderzaal. Maar meer dan een functionele
te zijn. Of andersom. voorziening tegen regen en zon, was de stoa ‘een toevluchtsoord voor mensen die niet
Doordat er in Nederland geen daadwerkelijke natuurlandschappen meer bestaan, en actief wilden deelnemen aan het debat op het plein of in de zaal, maar alles op enige
tal van natuurgebieden en natuurlijke processen verloren zijn gegaan door onwetendheid afstand in ogenschouw wilden nemen. In de stoa wachtte men op een vriend, brachten
en onverschilligheid, ontstond in de tweede helft van de twintigste eeuw een afkeer van filosofen al mijmerend de tijd door en sliepen de daklozen. De stoa was het “reservoir van
techniek en stedelijkheid in het landschap, en een herwaardering van de natuur, als reactie gedachtevorming en openbaar debat.”’54
op ‘een situatie waarbij de cultuur—als cultivering van de natuur—in de ogen van velen De vraag welke vormen van toe-eigening en gebruik van het landschap worden
negatieve verschijnselen vertoont.’51 Deze reactie heeft ertoe geleid dat er sinds het eind verwelkomd, getolereerd of verboden, kan worden gezien als weerspiegeling van politieke
van de twintigste eeuw gewerkt wordt aan het creëren van ‘kunstmatige’ wildernis, via idealen over individuele vrijheid en sociale structuren. Ruimtelijk ontwerp kan dus impliciet of
natuurbeleidsplannen van de overheid, met ecologische verbindingszones, natuurdoeltypen expliciet een krachtig sociaal en politiek instrument zijn door bepaalde gebruiken ruimtelijk
en daaraan gerelateerde beheersvormen. Natuurbeelden vormen weer een onderdeel van te faciliteren of stimuleren, of specifieke activiteiten of zelfs toegang te belemmeren, vooral
het landschap. Maar de popularisering van het begrip natuur maakt het soms ook sleets daar waar ruimte schaars is. ‘Stedelijke openbare ruimtes zijn een plaats van constante
als ‘alles wat chlorofyl bevat, niet van steen is en waar geen auto’s over rijden.’52 Maar niet onderhandeling en strijd, niet alleen over hun materiële ontwerp, maar vooral ook over
alles wat groen is, is direct goed en mooi of ecologisch waardevol, en het is van essentieel hun toegang, regulering en symbolische betekenissen. Stedelijke openbare ruimten zijn
belang voor een ontwerper om precies te zijn in het definiëren ervan. volledig politiek ‘, zoals de Duitse geograaf Bernd Belina stelt.55
Ontworpen landschappen weerspiegelen de dynamische geschiedenis van
planningsopvattingen, ontwerpconcepten en daarmee van wereldvisies. Elk ontwerp
De stoa is een ruimtevorm, toegespitst op samenzijn, discussie, gesprek en beschouwing van het en elk programma weerspiegelt de periode van politieke, technologische en sociale
meer actieve leven daarbuiten. (Reconstruction of the Stoa Basileios looking toward the Acropolis, omstandigheden waarin het is bedacht, terwijl het tegelijk de latere maatschappelijke
Samantha Martin, 2007)
transformaties weerspiegelt. De veranderingen tonen een continu en dynamisch proces
van professionele ondervraging en kritiek, zowel gebaseerd op ervaringen van succes
en falen als op de eb en vloed van ideeën en idealen. Deze idealen zijn nooit neutraal,
maar omlijst door relaties, praktijken en interacties ingebed in machtsstructuren.
De processen van het vormen, beheren en gebruiken van stedelijke landschappen
moeten dus worden begrepen als een directe relatie met de politieke, economische en
culturele omstandigheden van de samenleving, waarin de gebouwde omgeving zowel
machtsposities, sociale ordening als hiërarchie betekent en beïnvloedt. Doreen Massey
heeft betoogd dat ruimte ‘de politieke vraag stelt over hoe we samen zullen leven’.56 Deze
ideeën en idealen over hoe we samen moeten leven, manifesteren zich in het veranderen
van ontwerpstijlen, programma’s en gebruiksregels en zelfs financieringsmodellen.
Stadsparken bijvoorbeeld waren in eerste instantie koninklijke voorzieningen
die werden opengesteld voor het publiek, later werden ze speciaal ontworpen en
aangelegd met financiering via publiek-private partnerschappen, en vervolgens door
overheidsinstanties als gevolg van een politiek met meer paternalistische ideeën over
maatschappelijk welzijn en gezondheid. Terwijl de voorheen koninklijke, openbare parken
zijn gevormd door pastorale ideeën, hebben (sociale) modernistische programma’s geleid
tot een meer functioneel, pragmatisch ontwerp.
De oudste stadsparken zijn ontstaan uit koninklijke of adellijke tuinen die min of
4.4 Ontwerp en samenleving meer toevallig binnen de stad kwamen te liggen. In hun ontwerp is zichtbaar dat ze
Het landschap is ook een sociale ruimte, van betekenis als drager van het openbare oorspronkelijk voor een enkele opdrachtgever zijn gemaakt. De tweede generatie
leven. Over het algemeen wordt onder openbare ruimte die ruimte verstaan die toegankelijk stadsparken werden in de negentiende eeuw aangelegd, voor het eerst als park voor de
is voor iedereen, waarbij het niet (alleen) gaat om eigendomsverhoudingen. Een groot deel stad, en als onderdeel van de stedelijke structuur. De opkomst van deze parken is nauw
van het (cultuur)landschap is privaat bezit en niet toegankelijk voor het publiek. Het is verbonden met de stormachtige opkomst van de industriestad en de problemen die dit
het bezit van boeren die er hun vee houden en hun gewassen verbouwen. Je zou kunnen met zich meebracht. Al snel realiseerde men zich hoe slecht de industrie was voor de
zeggen dat, omdat dit privaat is, wij daar als samenleving niets mee te maken hebben. gezondheid (en dus de productiviteit) van de arbeiders, en parken werden
Toch is, zoals Hans Teerds en Johan van der Zwart betogen in Levend Landschap, ook dit 53. gezien als oplossing om licht, lucht en ruimte te scheppen ter compensatie
Hans Teerds en Johan van der Zwart,
private eigendom deel van het publieke domein: een ervaring die bijdraagt aan de identiteit Levend landschap; manifest voor stad van de verslechterende leefomgeving die de industrie veroorzaakte. Door
en land (Nijmegen: SUN Uitgeverij,
en de intensiteit van de samenleving, het ‘podium’ waar elk individu letterlijk aan de wereld 2012), 63-66
de snelle uitbreiding van de stad was het cultuurlandschap buiten de stad
verschijnt, dat wat in de openbaarheid, niet in het verborgene, plaatsvindt. Boven alles voor een groot deel van de bevolking onbereikbaar geworden, en het
54.
is het publieke domein de ruimte waar ontmoetingen plaatsvinden, ontmoetingen met Han Meyer, Frank de Josselin de Jong, stadspark is in zekere zin een compensatie hiervoor.
gelijkgestemden, maar ook de onverwachte ontmoetingen. 53 MaartenJan Hoekstra, Het ontwerp van Het stadspark had deels ook een opvoedkundig karakter: het verblijven
de openbare ruimte (Nijmegen: SUN
Het landschap biedt ruimte voor, en geeft aanleiding tot, menselijke interactie. Het Uitgeverij, 2006), 11 ‘in de natuur’ zou tot verheffing van het volk leiden. Er werd een pastorale
publieke karakter van landschappen betekent dat ze worden gebruikt door een grote 55.
idylle geprojecteerd op het stedelijk bestaan, met op de achtergrond een
verscheidenheid van mensen, gemeenschappen en activiteiten. Een voorbeeld hiervan is Bernd Belina, opening session of the Rousseauiaans ideaal van de ‘edele wilde’. Dit romantische ideaal, dat
Conference x–LArch 2018 – Park
de stoa, een onmisbaar onderdeel in de Griekse stad uit de Oudheid. Dit is een overdekte politics als onderdeel van het Verlichtingsdenken gemeengoed werd in reactie op

154 155
de van de geïndustrialiseerde samenleving, was onder andere gebaseerd op de ideeën
van filosoof Jean Jacques Rousseau, die de natuurlijke leefwijze van de primitieve mens
idealiseerde, nog niet besmet met de beschaving en de daarbij horende ongelijkheid
tussen de mensen.
Er werd bewust gezocht naar een compositieprincipe die uitdrukking kon geven aan
dit nieuwe programma. Hiervoor werd het model van de landschapstuin vertaald naar de
stedelijke context. De tafereelcompositie met uitzicht op het omliggende open landschap
werd als het ware binnenstebuiten gekeerd. Van een individueel huis in het midden, dat
via de tuin uitzicht had op het landschap rondom, naar collectieve, stedelijke bebouwing
rondom, en vele, gelijkwaardige uitzichten op een geïdealiseerde representatie van
de wildernis in het midden van het park. De route is omgevormd tot een stedelijk
circulatiepatroon.
Het allereerste stadspark dat door een
Maar in de twintigste eeuw ontstond er kritiek op het landschappelijke stadspark. Het gemeentelijke overheid als integraal
onderdeel van de planning van de stad
was gebaseerd op een illusie, vond men, en had in wezen een anti-stedelijk karakter. In werd aangelegd was Birkenhead Park
die tijd werd ook de auto steeds meer gemeengoed, en het werd dus makkelijker voor de in Liverpool, als uitdrukking van de
negentiende-eeuwse pastorale idylle
stedeling om te recreëren in het landschap buiten de stad, waardoor de betekenis van (Joseph Paxton, 1843-1847).
het park als compensatie-landschap overbodig werd. Het stadspark werd omgevormd
tot ‘Volkspark’, een programmatisch bepaalde gebruiksruimte ten behoeve van
volksbijeenkomsten en actieve recreatie. De uitvinding van het Volkspark was onderdeel
van een stedelijke hervormingsbeweging die was doordrongen van emancipatoire sociale
ideeën: een park ‘van het volk voor het volk’, gekenmerkt door een streven naar eenvoud
en doelmatigheid. Het park moest worden ontworpen als een groot tehuis voor het volk in
de open lucht, met verschillende vertrekken voor uiteenlopende activiteiten.
Omgekeerd zijn parken niet alleen een uitdrukking van de maatschappij, maar
veroorzaken ook maatschappelijke veranderingen. Highline Park in Manhattan is een van
de meest recente voorbeelden van een park dat een explosieve inkomstenstijging voor

Situering, compositie, ruimtelijkheid en materialisering van een ontwerp kan veel verschillende vormen
van gebruik stimuleren, zoals de trappen in Parc del Clot, of juist ontmoedigen, zoals deze speelplek. Volkspark Hamburg (Fritz Schumacher,
(Parc del Clot en speelplek in Gulpen) 1902-1910) een programmatische
bepaalde groenvoorziening als
uitdrukking van de twintigste-eeuwse
sociale idealen.

de eigenaren van het omringende onroerend goed veroorzaakte. Dit economische effect
van stijgende vastgoedprijzen en huurprijzen als gevolg van de implementatie van parken
die het stedelijke milieu verbeteren, leidt ertoe dat lage inkomens gedwongen worden te
vertrekken. Het ontwerpen van onze leefomgeving en het realiseren ervan is een proces van
opeenvolgende beslissingen. Als het al wordt genomen als een weloverwogen beslissing,
en niet slechts het resultaat is van een algemene instelling die achter de schermen blijft.
Verschillende contexten kunnen niet los van elkaar worden gezien, zoals Greet De Block
en Vera Vicenzotti dat beargumenteren in hun—hier integraal opgenomen—scherpe analyse
van de huidige overheersende houding ten opzichte van klimaatverandering. In deze tijd
van ecologische bedreigingen houdt iedereen van natuur. Echter, zeggen ze, ‘although the
attitude of thinking-with, living-with, and designing-with the non-human, is seemingly soft
and sensitive, this logic is currently leading to anti-humanist stances advocating the systemic
rather than the intentional, an ecological rationale rather than socio-political choices.’ Een
overgrote nadruk op ecologie kan ertoe leiden dat systemen en modellen
uit de exacte wetenschappen (zoals het verzamelen van data en meetbare
56.
Doreen Massey, For Space (London: ecologische parameters) belangrijker worden geacht dan sociaal-politieke
Sage,(2005)
keuzes, en door ervan uit te gaan dat natuurlijke evolutionaire processen
57. zelfregulerend zijn, wordt vermeden om politieke keuzes (bijvoorbeeld een
Greet De Block en Vera Vicenzotti, ‘The
nature of post-human landscape de- streven naar sociale rechtvaardigheid) te maken. Daarom is het van belang
sign’, in Landscape Architecture Europe dat ontwerpers zorgvuldig overwegen welke waarden ze ondersteunen en
(Wageningen: Uitgeverij Blauwdruk,
2018) hoe die waarden in het ontwerp vertaald kunnen worden.57

156 157
Intermezzo 6
Greet de Block en Vera Vicenzotti ‘The nature of post-human landscape design’
in Landscape Architecture Europe (Wageningen: Uitgeverij Blauwdruk, 2018), p.
149-155

158 159
160 161
162 163
164 165
4.5 Highline
Bron: Alan Tate, Great City Parks (Taylor & Francis, 2015), p. 35-47

166 167
168 169
170 171
172 173
174 175
176 177
BIBLIOGRAFIE
Saskia de Wit, Poldercomplexen van de Hollandse delta, morfogenese van een cultuurlandschap (Technische Universiteit Delft, 2008)
Ana Luz, ‘On pavements and other public groundscapes. Ground as Canvas for and Process of Urban Exploration in Design Pro-
cesses’, in OASE # 77 Into the open (2008) Sébastien Marot, ‘The Reclaiming of Sites’, in: James Corner (red.), Recovering Landscape: Essays in Contemporary Landscape
Theory (New York: Princeton Architectural Press, 1999)
Andersson, Brev från min trädgård/Letters from My Henyard (Malmö: Bokförlaget Arena, 2007)
Steffen Nijhuis, ‘Principles of Landscape Architecture’, in: E. Farini and S. Nijhuis (red.) Flowscapes. Exploring landscape infrastruc-
Bernard Tschumi, tures (Madrid, Universidad Francisco De Vitoria, 2013)

Carol Burns and Andrea Kahn, Site Matters: Design Concepts, Histories and Strategies (New York: Routledge, 2005) Stephen en Rachel Kaplan, The Experience of Nature: A Psychological Perspective (New York, Cambridge University Press, 1989)

Catherine Dee, Form and fabric in landscape architecture, a visual introduction (London and New York: Spon Press, 2001) S.H. Crowhurst Lennard en H.L. Lennard, Livable Cities Observed. A Source Book of Images and Ideas for City Officials Community
Leaders Architects Planners and All Others Committed (Carmel, CA, 1995)
Charles W. Moore, William J. Mitchell, William Turnbull jr., The Poetics of Gardens (Cambridge, Mass.: The MIT Press, 1993)
Opening session of the Conference x–LArch 2018 – Park politics
Clemens Steenbergen (red.), Architectuur van stedelijke beplanting, toepassing en tekentechnieken (Delft: Delftse Universitaire Pers,
1990) Tjeerd Dijkstra, ‘helderheid en complexiteit’, in: Architectonische kwaliteit (Rotterdam: Uitgeverij 010, 2001)

Clemens Steenbergen, ‘De poëzie van de vlakte’, in: Nederlandse landschapsarchitectuur, tussen traditie en experiment (Amsterdam: Tjeerd Dijkstra, Architectonische kwaliteit; een notitie over cultuurbeleid (Den Haag: Rijksgebouwendienst, 1985)
uitgeverij Thoth, 1993)
Ton Lemaire, Filosofie van het landschap (Bilthoven: Ambo, 1970)
Clemens Steenbergen en Wouter Reh, Architectuur en landschap (Bussum: Uitgeverij Thoth, 2003)
Vittorio Gregotti, introductie van de Franse uitgave van Le territoire de l’architecture, (Paris: L’Équerre, 1982)
Clemens Steenbergen, Ontwerpen met landschap; de tekening als vorm van onderzoek (Bussum: Uitgeverij Thoth, 2008)

Colquhoun ‘Composition versus the Project.’ In: Modernity and the Classical Tradition. Architectural Essays 1980-1987 (Cambridge:
MIT Press 1989)

Dirk Sijmonds, ‘Wakker worden in het antropoceen’, in: IABR 2014-Urban by nature (Rotterdam: IABR, 2014)

D.K. Spencer, Urban Spaces (New York, 1974)

Doreen Massey, For Space (London: Sage,(2005)

Ellen Braae, Beauty Redeemed. Recycling Post-Industrial Landscapes (Basel: Birkhäuser, 2015)

Gilles Clément, Planetary Gardens – The landscape architecture of Gilles Clément (Basel, Boston, Berlin: Birkhäuser, 2008)

Greet De Block en Vera Vicenzotti, ‘The nature of post-human landscape design’, in Landscape Architecture Europe (Wageningen:
Uitgeverij Blauwdruk, 2018)

Gordon Cullen, The Concise Townscape (Oxford 1961)

Han Meyer, Frank de Josselin de Jong, MaartenJan Hoekstra, Het ontwerp van de openbare ruimte (Nijmegen: SUN Uitgeverij, 2006),
11

Hans Ibelings. ‘Autolandschap’, in: Jan Kolen en Ton Lemaire (red.) Landschap in meervoud; perspectieven op het Nederlandse
landschap in de twintigste / 21e eeuw (Utrecht: Jan van Arkel, 1999)

Hans Teerds en Johan van der Zwart, Levend landschap; manifest voor stad en land (Nijmegen: SUN Uitgeverij, 2012)

Hagi Kenaan, ‘Ground’s Hidden Surface’, Wolkenkuckucksheim: International Journal of Architectural Theory, 12 (2007)

Hiltrud Pötz en Pierre Bleuzé, Vorm geven aan stedelijk water, synergie van natuur, techniek en esthetiek (Amsterdam: Uitgeverij SUN)

James Rose, Creative Gardens (New York: Reinhold Publishing Corporation, 1958)

Jan Zonneveld, ‘De visie van een geograaf, Als ‘k u zo lief niet had, mijn aarde’, in: Jan Erik Burger, Jurjen Keessen, Egbert Kunst, Dolf
Middelhof (red), Visies op het landschap (Amsterdam: Op Lemen Voeten, 1989)

Johan van Zoest, Landschapskwaliteit; uitwerking van de kwaliteitscriteria in de Nota Landschap (Wageningen: DLO-Staring Cen-
trum, 1994)

Joost Emmerik en Lara Voerman, Landschap en representatie (ongepubliceerd, 2016)

Judith Wasserman, ‘Memory embedded’, in: Landscape Journal 21: 1-02 (2002)

Julian Raxworthy, Novelty in the Entropic Landscape: Landscape architecture, gardening and change (University of Queensland,
2013)

Karel Kapek, The Gardener’s Year. Vertaald door M. en R. Weatherall (new York: Random House, 2002)

Marjoleine de Vos, in NRC Handelsblad 23-2-2004

Michael Laurie, An Introduction to Landscape Architecture (New York: Elsevier, 1986)

Rob Aben en Saskia de Wit, De omsloten tuin, Geschiedenis en ontwikkeling van de hortus conclusus en de herintroductie ervan in
het hedendaagse stadslandschap (Rotterdam: Uitgeverij 010, 1998)

Rudi van Etteger, ‘Tijd’, in: Duurzame landschapsarchitectuur (Wageningen: Uitgeverij Blauwdruk, 2015)

Saskia de Wit, ‘De geest van de plek’ in: Tuin en landschap april 2007 nummer 8A, 8

Saskia de Wit, Hidden Landscapes, The metropolitan garden as a multi-sensory expression of place (Amsterdam: Architectura &
Natura, 2018)

178 179

You might also like