Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 77

Landschapsarchitectuur — PLEK EN TIJD

Reader BK1GR1 Versie 2.0 [2019]


Saskia de Wit
Landschapsarchitectuur - Plek en tijd
Reader BK1GR1 Landschapsarchitectuur Versie 2.0 [2019]

Situatie, gebruik, ruimte


INHOUD

Voorwoord 4
Reader voor de BSc 1 Grondslagen lezingenserie [BK1GR1] – deel Landschapsarchitectuur
Tekst: Saskia de Wit 1 Landschapsarchitectuur - een introductie 6
Opmaak: Hans Teerds, Machteld Zinsmeister, Saskia de Wit
In opdracht van de Sectie Landschapsarchitectuur, Faculteit Bouwkunde, 1.1 Architectuur en landschap 8
Technische Universiteit Delft 1.2 Genius loci 12
Omslagfoto: Raymond Loewy House, Albert Frey, 1946 - Palm Springs, Californië
Intermezzo 1: Saskia de Wit, De geest van de plek 14
(foto: Sebastiaan Kaal, 2017)

2 Situatie en situering 20
2.1 De landschappelijke transformatie 21
2.2 Topos en locus, het landschapsarchitectonisch ontwerp 22
Deze tekst wordt verspreid onder studenten die de lezingenserie Grondslagen 1
volgen. Intermezzo 2: Ton Lemaire en Jan Kolen, Landschap in 26
Niet van alle afbeeldingen in deze tekst is de herkomst duidelijk. meervoud, Hoofdstuk 1: Landschap in
Rechthebbenden kunnen zich melden bij de auteur.
meervoud: op weg naar een gespleten landschap?
2.3 Het waarneembare landschap 40
2.4 Vijf tuinen 54
Intermezzo 3: Susan Herrington, On Landscapes, Introduction 62

3 Gebruik 72
3.1 De landschapsarchitectonische vorm van het programma: otium 73
en negotium
3.2 Het gelaagde landschap 77
Intermezzo 4: Guus Borger, Oorden van Onthouding, Ruit Hora, 84
het landschap als geheugen
3.3 Ontwerpcomponenten tussen otium en negotium 101
3.4 Vijf tuinen 106

4 Ruimte 112
4.1 De landschapsarchitectonische ruimte: tussen omsluiting en 113
horizon
4.2 De landschappelijke ruimte 115
4.3 Ruimtelijke ontwerpcomponenten tussen omsluiting en horizon 118
Intermezzo 5: Malene Hauxner, Open to the Sky, Russian Dance 126
4.4 Vijf tuinen 139

Epiloog 146

Bibliografie 148

Delft, Augustus 2019


Faculteit Bouwkunde, Technische Universiteit Delft
Voorwoord Grondslagen van de landschapsarchitectuur – plek en tijd is geschreven met het
oog op eerstejaars studenten Bouwkunde van de TU Delft. Rondom de thematiek van
‘huis en verankering’ maken de studenten kennis met enkele basisbegrippen uit de
landschapsarchitectuur, architectuur en stedebouwkunde. Hoofdstuk 1 begint met de vraag: wat
is landschap? En direct volgend daarop: wat is de architectuur van het landschap? Het antwoord
hierop kent verschillende ’lagen’, die in de volgende hoofdstukken één voor één ontrafeld
worden.
Het gedachtengoed achter de uitwerking van deze begrippen in deze reader is gestoeld op
ruim 30 jaar onderzoek aan de leerstoel landschapsarchitectuur, wat is neergeslagen in onder
andere boeken als Architectuur en Landschap (Clemens Steenbergen en Wouter Reh), Land
inZicht (Inge Bobbink) en Hidden Landscapes (Saskia de Wit). De begrippen worden vervolgens
uitgewerkt aan de hand van een aantal tuinontwerpen die ook terug zijn te vinden zijn in de bij
dit vak behorende canonmap. Deze tekst is dus complementair aan de canonmap. Deze tekst is
versie 1.2 en dus een werk in uitvoering. Inge Bobbink en Frits van Loon hebben in de aanloop
naar de nieuwe opzet van de lezingenserie, dan wel in de uitvoering ervan in de afgelopen jaren,
meegedacht over de inhoud, opbouw en uitvoering van dit vak.
In de hoofdstukken 2, 3, en 4 wordt een drietal ‘basisbegrippen’ geïntroduceerd: situatie,
gebruik en ruimte. Deze begrippen vormen een eerste handreiking aan de studenten waarmee
de (gebouwde) omgeving geanalyseerd en begrepen kan worden, en die ook ingezet kunnen
worden als instrumenten van het (landschaps)architectonisch ontwerpen. Samen met begrippen
als materiaal, structuur, compositie, en context, die in een volgend semester aan de orde zullen
komen, belichten deze basisbegrippen fundamentele aspecten van het ontwerp van gebouwen,
van stedenbouwkundige en landschapsarchitectonische composities. Tijdens het ontwerpproces
komen de verschillende aspecten altijd aan de orde. Door bewust te zijn van bepaalde
begrippen, en die in het ontwerpproces ook aandacht te geven en expressief te maken wordt
het denken over het project gestimuleerd én wordt het ook mogelijk het ontwerp bespreekbaar
en inzichtelijk te maken. De basisbegrippen zorgen ervoor dat karakteristieken van een ontwerp
benoemd kunnen worden, verschillen herkend en besproken. Ze structureren de analyse van de
gebouwde omgeving, de interpretatie van ontwerpvoorstellen, het nadenken over kwaliteit, en
geven richting aan het ontwerpproces. De basisbegrippen vormen een gemeenschappelijke basis
waarop we met elkaar kunnen spreken over het vak: waarmee we bestaande gebouwen, parken,
tuinen, landschappen, stedenbouwkundige composities en ontwerpen kunnen analyseren, ideeën
kunnen formuleren en aan elkaar kunnen uitleggen.
De betekenis en het gebruik van deze begrippen is daarnaast ook gerelateerd aan het
onderwerp van ontwerp. Als de situatie niet alleen de omgeving van je ontwerp is, maar ook
het onderwerp van ontwerp, datgene dat wordt ontworpen, kijk je er met andere ogen naar.
Veel van wat geldig is voor architectuur is even relevant binnen de landschapsarchitectuur,
met het verschil dat binnen de landschapsarchitectuur de situatie zowel context als onderwerp
van ontwerp is, en dat ruimte en gebruik dus gaat over het ontwerp in wisselwerking met het
landschap waar het gesitueerd is. Daarom belichten we de drie begrippen situatie, gebruik en
ruimte in de volgende hoofdstukken steeds in twee stappen: 1) wat betekenen deze begrippen
voor het landschapsarchitectonisch ontwerp, en 2) wat moet je van daaruit weten over het
landschap? In landschapsarchitectuur is het onmogelijk om het niet over situatie te hebben, dit is
ontwerp en de omgeving tegelijkertijd, de ruimtelijke constructie en het gebruik ervan. De situatie,
het onderwerp, is het wat van de landschapsarchitectuur: de verschijningsvorm, de materie, het
fysieke landschap, de kleuren, geuren, geluiden. Vervolgens bekijken we het waarom: hoe heeft
de manier waarop we het landschap gebruiken en gebruikten bepaald hoe het eruit ziet? En hoe
is de huidige vorm bepalend voor het toekomstige gebruik? Tenslotte het hoe: hoe verhouden
alle elementen waaruit het landschap bestaat, zich tot elkaar: de ruimte, de afstand, de maat, de
dimensies? Dit zijn als het ware drie niveaus van kijken: welke verschijning heeft een landschap/
ontwerp, waarom is dit zo en hoe zit het in elkaar?
Omdat landschapsarchitectuur per definitie locatiegebonden is, kunnen we het alleen
begrijpen vanuit de specifieke plek waar we ons bevinden. Omdat deze reader is geschreven
voor studenten die Delft als uitvalsbasis zullen hebben voor hun verkenningen van het landschap,
zullen we ons daarom ook concentreren op Nederland, en specifiek het laagland van West-
Nederland.

5
Hoofdstuk 1 — Landschapsarchitectuur: een introductie 1.1 Architectuur en landschap
Wat is landschapsarchitectuur? Het woord is samengesteld uit twee delen: landschap
en architectuur, en betekent dus eenvoudigweg het ruimtelijk ontwerp van het landschap,
van onze omgeving: tuinen, parken, pleinen, woonwijken, bedrijfsterreinen, infrastructuur,
natuurgebieden, landbouwgebieden, regio’s. Is elk landschap landschapsarchitectuur?
Wanneer is een landschap onderwerp van ontwerp? Laten we om hier wat meer bij te
kunnen voorstellen eens naders naar de beide onderdelen van het woord kijken. Om
te beginnen het tweede deel: architectuur. In Architectuur – Werk in uitvoering vraagt
Hans Teerds zich af: ‘Wat is goede architectuur? Wat moet je weten als architect? Hoe
moeten we bouwen? Wat zijn vandaag de dag belangrijke thema’s voor de architectuur?
Op welke manier draagt architectuur bij aan een betere wereld, aan het welzijn van de
gebruikers?’ Al snel wordt duidelijk dat hier geen eenduidig antwoord op te geven is:

‘Tot anderhalve eeuw geleden kwamen antwoorden op dergelijke vragen samen


in de stijl waarin werd gebouwd. Stijl kan eenvoudigweg omschreven worden als
de gezamenlijke kenmerken van een richting of periode in de kunst. Sinds dergelijke
eensluidende stijl(en) hun vanzelfsprekendheid hebben verloren is het debat over de
manier “waarop we moeten bouwen”, over wat goede architectuur is, niet verstomd,
maar wel moeizaam geworden. De grote technologische ontwikkelingen in de tweede
helft van de negentiende eeuw, de verschuivende verhoudingen in de samenleving en
veranderende opvattingen over het leven, hadden grote impact op het vak.’1

Naast de impact die deze ontwikkelingen hadden op vragen als hoe de architect
expressie zou moeten geven aan nieuwe materialen en technieken en aan veranderende
verhoudingen in de samenleving, leidde dit onvermijdelijk ook tot een toenemende
specialisatie. De kennis, de wetenschap, het instrumentarium en de vraagstukken die
ten grondslag lagen aan het vakgebied werden zo veelomvattend dat dit niet meer door
een persoon kon worden uitgeoefend. De homo universalis verdween van het toneel,
en specialisaties als civiele techniek, cultuurtechniek, bouwconstructie, geografie,
stedenbouwkunde en landschapsarchitectuur kwamen boven als zelfstandige disciplines.
Al deze disciplines houden die zich bezig met de vraagstukken die de inrichting van
de gebouwde omgeving betreffen. Niet voor niets heet onze faculteit sinds 2005:
Architecture and the Built Environment.
De achttiende-eeuwse Engelse ontwerper Humphrey Repton noemde zichzelf geen
gardener meer, maar landscape gardener en deed daarmee een oproep om het werkveld
van het tuinontwerp te verbreden zodat ook de nieuwe ontwikkelingen in wetenschap
en cultuur, veranderende religieuze, politieke en esthetische idealen, en stedelijke
vraagstukken geadresseerd konden worden.2 In 1803 introduceerde Jean-Marie Morel
in Frankrijk de term architecte-paysagiste om een expert in landschapsontwerp met een
breed veld aan vaardigheden te beschrijven. Morel combineerde vele professionele
identiteiten: hij was opgeleid als ingenieur en geograaf, en had kennis van geologie,
topografie, hydrologie en beplanting, en inzicht in de culturele aspecten van het
landschap, zoals landbouw, bosbouw en nederzettingen.
Niet lang daarna verscheen de Engelse term landscape architect in een boek door
Gilbert Laing Meason, On the landscape architecture of the Great Painters of Italy, dat in
1828 werd gepubliceerd, en waarin hij specifiek verwees naar architectuur in de context
van de Italiaanse landschapsschilderkunst. Daarna werd de term al snel in de praktijk
gebruikt, en vooral snel bekend doordat Frederik Law Olmsted en Calvert Vaux zichzelf
landschapsarchitect noemden bij de inzending van hun ontwerp voor de
prijsvraag van Central Park in New York in 1858 (ook het stadspark was
1. Hans Teerds, Werk in uitvoering
(Delft, 2016), 10 een van de nieuwe opgaven uit de negentiende eeuw). Ze wonnen de
prijsvraag, waarmee Central Park het allereerste uitgevoerde ontwerp van
2. Repton schreef een aantal boek-
en over het onderwerp: Sketches and een landschapsarchitect is.
Hints on landscape Gardening (1794),
Observations on the Theory en Practice
of Landscape Gardening (1803) en An Kijken we vervolgens naar het eerste deel van het woord, het landschap
enquiry into the Changes of Taste in
Landscape Gardening (1806) als object van bewerking. Wat is landschap? De Amerikaanse geograaf

7
of een ecologische eenheid te zien, maar als een poëtische of culturele eenheid die
alsmaar verandert in de loop van de geschiedenis.’5

Laten we van hieruit naar het samengestelde woord kijken, de architectuur van het
landschap. Hoe kan je iets ontwerpen dat er al is, en dat bovendien op zoveel manieren
is te interpreteren? De sleutel ligt in het kijken naar de specifieke plek. De kenmerken
van deze plek, de situatieve randvoorwaarden, vormen samen de context voor het
ontwerp. De complexe relatie tussen situatie en ontwerp wordt mooi verwoord door de
Wageningse hoogleraar landschapsarchitectuur Meto Vroom: ‘Aan de ene kant staat
[het landschap als] het zo moeilijk kenbare en ontleedbare object en de onontkoombare
drang om te leren kennen teneinde te kunnen interveniëren. Aan de andere kant staat het
landschap als spiegel van onze strevingen en verlangens, de bron van onze zingeving.
Wie een van beide negeert kan geen plannen maken die tot de verbeelding spreken, van
wie dan ook.’6
Zowel een architectonisch, een stedenbouwkundig en een landschapsarchitectonisch
ontwerp gaat nooit alleen over wat er binnen dat ontwerp gebeurt. Elke ontwerpingreep
heeft invloed op zijn omgeving, dus het is nodig om te begrijpen wat deze invloed is,
Visitekaart Humphrey Repton en de relatie tussen ontwerp en omgeving bewust te bepalen. Ontwerpen met respect
voor de situatie betekent niet dat het ontwerp zich ondergeschikt moet maken aan zijn
omgeving, maar dat er een wisselwerking is, dat de verbanden tussen ontwerp en context
John Brinckerhoff Jackson schreef over de betekenis van het woord ‘landschap’: zijn begrepen en een rol spelen in het ontwerp. ‘Het is essentieel voor de kwaliteit van de
interventie, dat het nieuwe gebouw kwaliteiten moet omvatten die een zinvolle dialoog
‘Een landschap is geen natuurlijk kenmerk van de omgeving, maar een met de bestaande situatie kunnen aangaan. Want als de interventie zijn plek moet vinden,
synthetische ruimte, een door de mens gemaakt systeem van ruimtes gesuperponeerd moet hij ons dat wat al bestaat laten zien in een nieuw licht.’7
op het oppervlak van het land, functionerend en evoluerend niet volgens natuurlijke Elk nieuw ontwerp zet een keten van reacties in gang niet alleen voor de directe
wetten maar om een gemeenschap te dienen—want het collectieve karakter van de omgeving, maar ook op de grotere schaal. Een nieuw huis in een weids landschap kan
landschap is iets waar alle generaties en alle standpunten het over eens zijn. Een bijvoorbeeld zo worden gesitueerd dat het een baken wordt voor de wijde omgeving.
landschap is dus een ruimte die opzettelijk is gecreëerd om het proces van de natuur Een nieuw huis kan ook anderen op een idee brengen, zodat er vele huizen volgen en er
te versnellen of te vertragen.’
3 een nederzetting ontstaat. Met de aanleg van een brug kan een route voor oeverdieren
worden afgesloten, waardoor er een hele populatie uitsterft. Als ontwerper zou je deze
Deze ruimte wordt gekenmerkt door verschillende factoren. De geograaf Henk reacties moeten kunnen voorspellen en erop anticiperen.
Berendsen noemt uiterlijk (de fysiognomie), structuur (patroon en sequentie), bijvoorbeeld Een ontwerp bestaat dus altijd minimaal uit deze twee stappen: het ontdekken van
een bepaalde opeenvolging van bodemtypen van hoog naar laag, dynamiek (verandering dat wat verborgen ligt in het landschap en het ontsluiten van deze verborgen ‘schatten’
in een landschap), ontwikkeling (bijvoorbeeld genetische successie), en interne (‘lezen’ en ‘schrijven’). Het uitgangspunt zou altijd moeten zijn het maximaal benutten,
samenhang tussen de factoren die het landschap beïnvloeden. 4 ontwikkelen, en expressief maken van de specifieke eigenschappen die verborgen liggen
Dat landschap vaak wordt vereenzelvigd met landelijk gebied, heeft te maken op de ontwerplocatie en zijn omgeving. Zowel voor het ontdekken als voor het ontsluiten
met de sinds de industriële revolutie klassieke tegenstelling tussen stad en land—die ervan is creativiteit nodig. Als elke plek—mooi of lelijk, saai of interessant—wordt gezien
hardnekkig stand houdt. De tegenstelling is echter een schijntegenstelling, het gevolg als uniek, wordt elk ontwerp dit ook, door te profiteren van de diverse eigenschappen van
van een eenzijdige stedelijke visie. Het begrip is echter complexer dan dat. Landschap— de plek. De beperkingen die voortkomen uit de locatie frustreren dan niet
de combinatie van het woord ‘land’ en ‘schap’—is een uitgebreidheid, een ruimte die het ontwerp, maar vormen juist de belangrijkste inspiratie.
3. John Brinckerhoff Jackson,
geschapen is, gevormd is en tevens zichtbaar en dus af te beelden. Het is het deel Discovering the Vernacular Landscape De rol van de situatie is essentieel verschillend voor een architect en
van het aardoppervlak dat ervaren kan worden. Het ‘land’ van landschap kunnen we (New Haven: Yale University Press, een landschapsarchitect. Architectuur gaat over volumes, geplaatst in de
1984), 3-13
beschrijven, ontleden in zijn componenten, zoals bodem, waterhuishouding, begroeiing context van de situatie. Om dit te kunnen doen, moet je als architect een
4. Henk Berendsen, Landschap in
en bebouwing. Maar het landschap van onze dagelijkse leefwereld is wat we ervaren: delen. Overzicht van de geofactoren
goed begrip hebben van de situatie. ‘De relatie van een bouwwerk tot de
onze omgeving, vol betekenissen, verhalen van toen en nu, verwachtingen en emoties. (Assen: Van Gorcum, 2005), 1f betreffende plek is in principe te herleiden tot een vraagstuk van ligging,
Afhankelijk van kennis en het herkennen, van normen en waarden, doelstellingen en 5. John Brinckerhoff Jackson, oriëntatie en uiteindelijk van fundering. De plek is dan niet meer dan het
Discovering the Vernacular Landscape oppervlak bestemd voor het daarop te verrijzen bouwwerk, dat de ratio van
belangen wordt het landschap verschillend gezien en gedefinieerd. We kijken door een
(New Haven: Yale University Press,
bril gekleurd door waardeoordelen, ideologieën of practisch inzicht en nuttigheidsstreven. 1984), 3-13 zijn eigen programma dwingend oplegt.’8
Voor de een staat landschap voor de natuur, voor de ander is het de open ruimte. Maar 6. Meto Vroom, Lexicon van de
Het landschapsarchitectonisch ontwerp gaat verder; hier is de situatie,
ook een stad kan beschouwd worden als een landschap, een verstedelijkt landschap. Een tuin- en landschapsarchitectuur (Wage- het fysieke landschap zelf, tevens het onderwerp van het ontwerp. Je
ningen: Blauwdruk, 2005), 197
eenduidig begrip zal het nooit zijn. Zo verzuchtte Jackson ook: maakt niet iets nieuws, maar houdt je bezig met transformatie van iets dat
7. Nobuyuki Yoshida en Peter
al bestaat, alsof het landschap een bestaand ontwerp is, dat moet worden
Zumthor, A+U: Peter Zumthor (Feb.
‘Meer dan twintig jaar heb ik geprobeerd te begrijpen wat dat onderdeel van de 1998), 16 aangepast aan veranderde omstandigheden, veranderde techniek, en
omgeving dat we landschap noemen voorstelt om het te kunnen uitleggen […] en ik 8. Sébastien Marot, ‘Voorwoord’, veranderd gebruik en waarden. Het landschapsarchitectonisch ontwerp
moet nog steeds bekennen dat het concept mijn bevattingsvermogen te boven gaat. in: Clemens Steenbergen en Wouter onderscheidt zich dus in een aantal opzichten van het architectonische. Het
Reh, Architectuur en landschap (Bus-
Misschien is een van de redenen dat ik er op sta om het niet alleen als een tafereel sum: Uitgeverij Thoth, 2003), 11 is altijd contextueel: verbonden met de ruimtelijke en temporele aspecten

8 9
van de natuur, met het fysieke milieu, met de topografie van het cultuurlandschap en met
de schaal van de landschappelijke ruimte. Elk landschapsarchitectonisch ontwerp vindt
zijn oorsprong in de morfologische kenmerken van het natuurlijke landschap, bijvoorbeeld
door de ligging aan zee, op een heuvel, in de vlakte of aan een rivier. De natuur wordt in
het ontwerp tegelijkertijd getemd, verklaard en geborgen.
Het onderscheid tussen ontworpen gebouwen en ontworpen landschappen kan
het best worden omschreven als een onderscheid tussen construeren en cultiveren. De
compositie van een gebouw wordt bepaald door de eisen van de constructie om zich
te wapenen tegen de producten en neigingen van de natuurlijke wereld, terwijl het bij
ontworpen landschappen gaat om het samenwerken met de natuurlijke wereld: ‘roofs
resist rain, artificial lakes love it; the first suffers the climate, the second engages its
operations.’9
Als een extra dimensie ontwerpen landscapsarchitecten ook met levende materialen,
wat met zich meebrengt dat een ontwerp pas gaat groeien als je klaar bent met
ontwerpen, nadat het is aangelegd. Een landschapsarchitectonisch ontwerp betekent
derhalve nooit het projecteren van een eindtoestand, maar is gericht op het sturen van
ontwikkelingen, het begeleiden van (natuurlijke) processen, het scheppen van kaders.

Een voorbeeld van een grote landschapsarchitectonische opgave is de ruimtelijke


herinrichting als gevolg van het veranderend klimaat. Zo hebben we door de
overstromingsrampen in 1993 en 1995 in het rivierengebied geleerd dat we een te
nauw keurslijf om onze rivieren hebben gebouwd. Het water stond toen tot aan de
kruin van de dijken en hier en daar bezweken deze. Onderzoek laat zien dat we dit
soort hoogwaterstanden in de grote rivieren, door ontbossing stroomopwaarts en
een toename van piekbuien door de globale klimaatverandering, steeds vaker kunnen
verwachten. Door deze rampen is men opnieuw gaan nadenken over de inrichting van
het rivierengebied en in 2007 is het nationale programma ‘Ruimte voor de Rivier’ van
start gegaan. Dit project bestaat uit ongeveer veertig verschillende soorten maatregelen,
waaronder het verleggen van dijken, het vergroten en verdiepen van uiterwaarden
en op sommige plekken het graven van nieuwe nevengeulen. Op deze manier is de
afvoer- en bergingscapaciteit van de rivieren vergroot, is er ruimte voor flora en fauna
in het binnendijkse gebied teruggebracht en is er ruimte voor recreatie gecreëerd. De
transformatie van het gebied heeft veel voeten in de aarde gehad. Huizen en wegen dicht
bij de dijk moesten worden aangepast, boerenland werd onteigend.
Het meest complexe project binnen het programma Ruimte voor de Rivier is
Ruimte voor de Waal, bij Nijmegen. H+N+S Landschapsarchitecten vervulden in
het multi-disciplinaire team de rol van coördinerend architect en was daarnaast
tevens verantwoordelijk voor het landschapsontwerp. Naast waterhuishoudkundige
maatregelen, zoals de aanleg van een nevengeul met inlaatwerk, dijkverleggingen en
natuurontwikkeling, zijn hier drie nieuwe bruggen worden gebouwd. Voor de nevengeul
moesten delen van het dorpje Lent worden gesloopt. Zo ontstond middenin de rivier een
bewoond eiland. Het eiland en de nevengeul vormen samen een rivierpark dat is ingericht
met een mix van water en natuur, recreatie en stedelijke activiteiten. De rivier heeft door
de nevengeul veel meer ruimte gekregen en tevens is de relatie met de rivier voor mens,
flora en fauna door de ingreep aanzienlijk verbeterd.

9. David Leatherbarrow, Topo-


graphical Stories; Studies in Landscape
Architecture (Philadelphia: University of
Ruimte voor de Waal, H+N+S Landschapsarchitecten, 2007 Pennsylvania Press, 2004), 61

10 11
1.2 Genius loci herinneringen zich aan kunnen hechten.14
Het begrip genius loci [letterlijk: de geest van de plek] verwijst naar de fysieke De ervaring van het landschap is een zintuiglijke ervaring. Zodra we het landschap
kenmerken van een locatie, maar vooral ook naar de inherente, verborgen kwaliteiten, ervaren met al onze zintuigen, hebben we een besef van een plek: ‘door op een langzame
de unieke, onderscheidende en gekoesterde aspecten: ‘het karakter van de plek, [...] of snelle ondergrond te lopen om naar het werk te gaan, zich te haasten of rond te
niet alleen het geografische maar ook het historische, sociale, en vooral het esthetisch dwalen in een tunnel van licht of schaduw, van zon of gebladerte, in een tuin te wandelen,
karakter.’10 Het is het centrale begrip in de landschapsarchitectuur. In architectuur speelt de geuren te ademen, te luisteren naar het ruisen. [...] Daar waar een landschap
het zeker ook een rol, maar in de landschapsarchitectuur is het de basis. Elk ontwerp is verschijnt, bevinden we ons al op een plek.’15 De zintuiglijke ervaring verbindt de locatie—
immers een transformatie van het landschap, dus neemt de kenmerkende eigenschappen de fysieke, tastbare aspecten die een plek bepalen, de combinatie van natuurlijke en door
van dat landschap als uitgangspunt. In de tekst De geest van de plek, die op de volgende de mens gemaakte elementen—met het bewustzijn van de plek. Met andere woorden,
bladzijden integraal is overgenomen, is de wijze waarop de genius loci kan worden genius loci heeft zowel een fysiek-ruimtelijke als een psychologische component:
vertaald in ontwerp, uiteengelegd in verschillende ontwerplagen. identificatie, de basis voor het menselijk gevoel van verbondenheid, gebaseerd op
Om de betekenis van het begrip enigszins te doorgronden is het nuttig naar de sociale relaties, persoonlijke kennis en gevoeligheden, ervaringen uit het verleden, met
geschiedenis ervan te kijken. De volgende alinea’s zijn ontleend aan het boek Hidden andere woorden de relatie tussen de persoonlijke geschiedenis van het individu met
Landscapes.11 Het begrip is afkomstig uit de Romeinse mythologie, waar een genius loci plaats en gemeenschap. Elke plek vertelt een verhaal, en dat verhaal is voor iedere
de beschermgeest was van een plek. De Romeinen lazen plaatsen alsof het gezichten bezoeker verschillend, al naar gelang een al dan niet gedeelde geschiedenis, cultuur,
waren, als uiterlijke tekenen van een levende innerlijke geest die het leven gaf en zijn persoonlijke herinneringen en eigen karakter. Ondanks deze verschillende interpretaties
essentie bepaalde. Elke plek had zijn eigen individuele geest. zijn het de eigenschappen van de plek die de aanleiding vormen voor dit verhaal. Het
In de achttiende eeuw introduceerde de dichter Alexander Pope (1688-1744) de landschapsarchitectonisch ontwerp kan de ‘verhaalstructuur’ versterken en verhelderen.
genius loci als een belangrijk principe in de landschapsarchitectuur, en hij beschreef het Centraal in het begrip van de genius loci is de herkenning van de specifieke en
als volgt: bijzondere plekken, zoals heuvels, enkele bomen, torens, of gesloten ruimten. De
fundamentele eigenschap van het landschap is de uitgebreidheid, die wordt gearticuleerd
‘Consult the genius of the place in all;/That tells the waters or to rise, or fall;/Or (gevisualiseerd, gesymboliseerd en aangevuld) door plekken: objecten of omsluitingen als
helps th’ ambitious hill the heav’ns to scale,/Or scoops in circling theatres the vale;/ contrapunt, waar landschappelijke kwaliteiten worden ‘verzameld’ en concreet gemaakt.
Calls in the country, catches opening glades,/Joins willing woods, and varies shades De transformatie van abstracte ruimte in een ervaarbare plek is de transformatie van
from shades,/Now breaks, or now directs, th’ intending lines;/Paints as you plant, and, bestaande landschapscondities in een eenheid die ook als eenheid ervaren kan worden.
as you work, designs.’12 Deze landschapscondities variëren van permanent (de lange duur van de geologische
substructuur) tot vluchtig (de poëzie van het alledaagse), en omvatten zowel natuurlijke
In tegenstelling tot wat het bij de Romeinen betekende, was de genius loci geen omstandigheden als de gelaagdheid van culturele en stedelijke vormen. Natuurlijke
levende innerlijke geest, maar de natuur buiten. Deze natuur was een kracht die streeft omstandigheden kunnen topografische kenmerken zijn, maar ook kosmologische en
naar perfectie, maar nog niet perfect is, en de ontwerper moest op zoek naar een begrip tijdsaspecten zoals veranderingen in lichtsterkte en beplantingsgroei en de cyclus van
van de mogelijkheden van natuurlijke perfectie en die waar mogelijk een handje te helpen. de seizoenen. Culturele en stedelijke elementen vormen de sporen van culturele en
De genius loci was een eeuwige waarde, waar slechts een ontwerpershand voor nodig sociale praktijken, van menselijk gebruik door de tijd heen. Uit deze rijke ’catalogus’
was om deze te ontdekken en zichtbaar te maken. van landschappelijke kenmerken kunnen we verschillende aspecten distilleren die als
Dit harmonische beeld van ‘de natuur’ bleef overeind, ook toen opvattingen en ontwerpmotieven kunnen dienen.
voorkeuren verschoven. In de Romantiek werd het begrip gekleurd en aangevuld met Ten eerste worden in een landschapsarchitectonisch ontwerp de fysieke
10. Nikolaus Pevsner, The English-
opvattingen over emotie en gevoel. Vernon Lee was een negentiende-eeuwse beroemde ness of English Art (London: Peregrine
aspecten van de locatie, zoals materialen, en het klimaat bewerkt. Het
schrijver van spookverhalen. Daarnaast schreef ze over esthetiek, en ze beschreef de Books, 1956), 181 tweede aspect is de landschappelijke ruimte die meerdere uitdrukkingen
genius loci als een geest die niet kan worden gescheiden van plaats: ‘we may yet feel him 11. Saskia de Wit, ‘A Way of kan hebben, en die in essentie altijd in relatie staat tot de horizon. En dan is
nearer and more potent, in some individual monument of feature of the landscape. He is looking’, in Hidden Landscapes, the er de topografie als een generatieve structuur: de verborgen geometrie van
metropolitan garden as a multi-sensory
immanent very often, and subduing our hearts […] most of all, perhaps, in the meeting- expression of place (Amsterdam: Archi- de natuurlijke geomorfologie, het patroon van het culturele landschap en
tectura & Natura, 2018)
place of streams, or the mouth of a river […] the genius of places lurks there; or, more de vorm van infrastructuur en van stedelijke composities. De representatie
strictly, he is it.’ In de Romantiek werd een plek altijd gezien als bewoond door een
13 12. Alexander Pope, “Epistles to van het landschap in een ontwerp bevat altijd meerdere betekenislagen die
Several Persons: Epistle IV To Richard
geest. De geest van de plek is de plek zelf, en we hebben er bovendien een lichamelijk Boyle, Earl of Burlington” (1731), in: een dynamische wisselwerking hebben. Hoe meer betekenissen worden
John Dixon Hunt and Peter Willis (red)
reactie op: het beïnvloedt ons in dit moment. Tegelijkertijd is elke geest ook verbonden The Genius of the Place; the Eng-
weergegeven, hoe sterker de expressie van de genius loci. De vertaling van
met het verleden. Lagen van herinnering en actie zijn ingebed in het landschap, naast de lish Landscape Garden 1620–1820, de genius loci, met al zijn nuances en betekenissen, in een ontwerp is taak
(Cambridge, MA: The MIT Press, 1988),
gelaagdheid van het fysieke landschap. 211–214 voor de ontwerper. Die vertaling zit in alle aspecten van een ontwerp, en
In de tweede helft van de twintigste eeuw werd de genius loci opnieuw populair. In raakt aan alle basisbegrippen: situatie, ruimte, gebruik, structuur, materiaal,
13. Vernon Lee, 1898. ‘Genius Loci:
Genius Loci: Towards a Phenomenology of Architecture, beschreef Christian Norberg- Notes on Places’, in: Catherine Maxwell context. In het hierna volgende artikel De geest van de plek wordt dit op
en Patricia Pulham (red), Hauntings
Schulz het begrip als essentieel voor het welzijn van de mens, gerelateerd aan de and Other Fantastic Tales, (Peterbor-
eenvoudige wijze geïllustreerd. De verschillende ‘ontwerplagen’ die hier
menselijke behoefte om zich te kunnen oriënteren in de ruimte en zich te identificeren met ough ON: Broadview Press, 2006), 6 geïntroduceerd worden, komen in de behandeling van de verschillende
de omgeving.Ruimtelijke verschillen en eigenschappen als vorm, kleur, temperatuur, en 14. Christian Norberg-Schulz, basisbegrippen aan de orde.
Genius loci; Towards a Phenomenology
textuur maken het vormen van een mentaal beeld van de omgeving makkelijker, waardoor
of Architecture (London: Academy
je de weg kan vinden. Door zich te identificeren met de omgeving kan je nieuwe Editions, 1980)
ervaringen in verband brengen met bestaande kennis en herinneringen. Ontwerp kan 15. Bernard Lassus, ‘The Obliga-
eigenschappen van de locatie zichtbaar maken en versterken, en kan van een neutrale tion of Invention’, in The Landscape
Approach (Philadelphia: University of
ruimte een specifieke, herkenbare plek maken, waar verhalen zichtbaar worden en waar Pennsylvania Press, 1998), 77

12 13
Intermezzo 1
Tuin in Landschap
Saskia de Wit, De Geest van de plek (Tuin & Landschap 8A, 2007), p. 6-10

De geest van de plek


Elke tuin heeft op een of andere manier een relatie met de plek waar hij ligt. De bodem en
het klimaat bepalen welke planten er kunnen groeien, de schaduw van bomen of bebou­
wing bepaalt waar het terras komt. Mooie vergezichten warden beleefd vanaf het terras,
terwijl je nieuwsgierige buren buitensluit met een schutting of een haag. Deze eigenschap­
pen samen vormen de context van de tuin, het landschap, de genius loci, ofwel de geest
van de plek. Het is aan de tuinarchitect om deze genius loci in het ontwerp te vatten.

Tekst Saskia de Wit/ Beeld Peter van Bolhuis/Pandion, Saskia de Wit, Rens Kromhout en Gerdien de Nooy

M eer dan eens is het landschap ver­


geleken met een mooie vrouw.
Wanneer je haar aankleedt moet haar
De tuinarchitect is als die kleermaker.
Het is voor de tuinarchitect de kunst om
niet alleen tuinen te maken die mooi
kleding niet alleen mooi zijn of lekker zijn of goed bruikbaar, maar ook het
zitten, maar het liefst het figuur zo voor­ landschap op zijn voordeligst te laten
delig mogelijk laten uitkomen. Victoria uitkomen. Een tuin moet het bestaande
Beckham droeg eens een jurk met het Iandschap uitdagen om zijn verborgen
patroon van een Mingvaas. Onbetaalbaar kwaliteiten prijs te geven. Dan spreek je
voor gewone stervelingen maar we! erg van de architectuur van het landschap.
mooi. Vooral omdat het schitterende fi­ Daarvoor moet je weten wat de eigen­
guur van Victoria er op zijn voordeligst in schappen van dat landschap zijn. Die
uitkwam. De Mingvaasjurk was speciaal eigenschappen zijn niet altijd even zicht­
voor haar ontworpen. Niemand heeft baar, en niet voor iedereen op dezelfde
precies die combinatie van figuur, geld, manier. Zo zal een boer eerder letten
durf, smaak, karakter en gelegenheid die op de vruchtbaarheid, een koopman op
erin tot uitdrukking kwam. Overigens infrastructuur en bereikbaarheid, en een
zat de Mingvaasjurk zo strak dat Victoria schilder op de lichtval en het spel van
zonder de hulp van haar man niet naar horizontale en verticale lijnen. Een tuin­
het toilet kon, waardoor de jurk als kle­ architect moet ze eigenlijk allemaal zien,
dingstuk zijn doel voorbijschoot. Zo blijkt en ze vervolgens zichtbaar maken in zijn oudere ruggen verder weg van de kust, za
maar weer dat een kleermaker geen en­ tuinontwerp. beschermd door die eerste, jongste dui­ pe
kel aspect over het hoofd mag zien. nenrij, zijn meer afgesleten en begroeid bri
Een speciale aankleding is niet alleen met bossen. Daarachter lag een vlakte om
voorbehouden aan de Victoria Beckhams Natuurlijke landschappen van eindeloze veenmoerassen, die zich ge
onder de landschappen. Elk landschap In vergelijking met andere landen be­ uitstrekte tot de hogere zandgebieden do
heeft, net als elk mens, zijn kenmerken­ staan in Nederland enorm veel verschil­ van de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug, sto
de eigenschappen waarbij een bepaalde lende landschappen op een klein op­ Nijmegen en de zandgronden van Sal­ bo
aankleding past, zoals een joggingpak pervlak. Voor de middeleeuwen was het land en Brabant. Rivieren doorsneden die
bij de sporter of een krijtstreeppak bij de allemaal nog overzichtelijk en was het alle drie de zones. ee
bankdirecteur. Het gaat dan niet alleen land van west naar oost globaal onder te Vanaf het moment dat de eerste nu
om de verschillen in uitstraling van de verdelen in drie zones. Langs zee lag een boeren hun terpen bouwden en hun se
twee kledingstukken maar ook om de strandwallenkust, met parallel aan de sloten groeven, veranderde het grootste
details. Zo geeft een kleermaker die zijn kust langgerekte zandruggen, tot enkele deel van deze natuurlijke landschap­ gr
vak verstaat een paar millimeter meer kilometers landinwaarts de strandwallen pen in agrarisch cultuurlandschap. Door af
broek om de bovenbenen als de billen met daartussen kommen. De zandrug­ verschillende bewerkingen in verschil­ go
niet meer van een twintigjarige zijn. Die gen het dichtst bij zee zijn de huidige lende tijden ontstonden verschillende m
extra millimeters zie je niet, je ziet im­ duinen, bestaande uit schraal zand en landschapstypen. Zo vormde het klein­ se
mers het totaalbeeld. geteisterd door een zoute zeewind. De schalige esdorpenlandschap zich op de en

61 Tuina.Landschap [ 8 - THEMA ] 2007

14 15
Tuin in Landschap

het veen zo slap <lat bij stormen grote zonderlijke lagen niet te onderscheiden, Wanneer je over het landschap praat in
delen werden weggeslagen. Er ontston­ maar je zou het direct merken als er een termen van ruimte gaat het allereerst
den meren. Een deel van die plassen en ontbreekt of niet klopt met de rest. over de horizon, de verste begrenzing
meren werd met behulp van molens en In de landschapsarchitectuur zijn deze van je blikveld. De tuin is dichtbij, de ho­
later met gemalen drooggepompt. Op de lagen de plattegrond, de ruimtevorm, rizon ver weg. In de open polder of aan
bodem van deze plassen konden nieuwe de beeldende laag en de uitdrukking zee is <lat 6 km, in de stad vaak niet ver­
landbouwgebieden worden gemaakt, van het programma. Elke laag van het der dan de overkant van de straat.
functionele landschappen met een op de tuinontwerp reageert op dezelfde laag in Tuin en horizon kan je op een een­
tekentafel bedachte verkaveling. Hierbij het landschap. Dan gaat bijvoorbeeld de voudige manier met elkaar in verband
kun je denken aan de droogmakerijen tuin naadloos op in de omgeving, of her­ brengen door de tuin als kijkdoos op
zoals de Beemster, de Haarlemmermeer ken je het landschap in de tuin doordat te vatten, een doos met een venster,
en de Zuidplaspolder. En <lit is nog maar bestaande elementen uit het landschap waardoor het panorama deel van de tuin
een greep uit de vele soorten cultuur­ in de tuin in een nieuwe ordening zijn wordt zoals bij Villa Medici (foto vorige
landschappen. geplaatst. Maar de tuin kan ook bewust pagina). Of het ontwerp kan geleidelijk
Later kwam de verstedelijking. De 'ontsnappen' aan de situatie, waardoor steeds meer van de omgeving onthullen,
gebieden die hierdoor zijn ontstaan heb­ tuin en landschap elkaar versterken door door middel van een zorgvuldig in scene
ben elk een samenhangende set van het contrast. Hieronder worden de ver­ gezette route met omkaderde of juist
eigenschappen meegekregen waardoor schillende ontwerplagen uitgewerkt. weidse uitzichten en een afwisseling van
ook hier gesproken kan worden van open en besloten ruimten. De wanden
unieke landschappen met een eigen Plattegrond De eerste laag is de plat­ van en binnen een tuin spelen hierbij
microklimaat, waterstand, patroon, tegrond: een denkbeeldig maatschema een belangrijke rol.
schaal, geur en lichtval. Voorbeelden zijn met een eigen ordening of ritme, soms De meest vergaande ruimtelijke re­
de binnensteden, de industriegebieden, duidelijk zichtbaar, soms verborgen. Het latie tussen tuin en landschap is een
de Vinexwijken, het kassenlandschap en is als muziek waar altijd ritme in zit tuin zonder wanden die volledig wordt
het snelweglandschap. ook als de drumbeat niet nadrukkelijk opgenomen in de landschappelijke
hoorbaar is. Franse baroktuinen hebben ruimte. Maar <lat kan alleen als je geen
zo'n niet te missen 'beat': het eerste wat vervelende buren hebt en het landschap
Ontwerplagen je ziet is die as, waaraan alles in de tuin zelf je de wanden cadeau geeft. Zoals in
Om alle eigenschappen van een land­ ondergeschikt is. Warken, waar de horizon de wanden van
schap goed te kunnen begrijpen en er Via <lit onderliggende schema kan de tuin vormt (foto 3).
een tuinontwerp op te laten reageren, de relatie worden gelegd met de hoofd­
kun je elk landschap onderverdelen lijnen en patronen van het landschap, Bee Id Het beeld van de tuin, dat wat je
in verschillende 'lagen'. Je zou <lit het zoals de richting van een rivier of het je herinnert en op je netvlies blijft han­
beste kunnen vergelijken met muziek. grid van de verkaveling. De plattegrond gen, is vaak een samenspel van kleuren,
Die bestaat ook uit lagen: de melodie, van de tuin kan de onderlegger zijn voor geuren, geluiden, texturen en combina­
het ritme, de volumewisselingen en de een overgang tussen huis en landschap, ties daarvan. Al deze effecten verwijzen
Een tuin in zijn landschap wisselwerking tussen de instrumenten. zoals <lat bij de tuin in Epse (zie pagina vaak naar iets anders dan de tuin zelf. Ze
zandgronden in het oosten. Dit esdor­ In de Villa Medici in Fiesole wand tussen de terrassen, weerspiegelt de richting Afhankelijk van de componist en de mu­ 26) waar de onderliggende orde dicht zeggen veel over de eigenaar en over de
penlandschap werd gekenmerkt door (ltalie) zijn allerlei land­ met halverwege een pad. van de helling, maar is ook zikant is de ene laag wat nadrukkelijker bij huis duidelijk zichtbaar is in bloem­ ontwerper, over smaak en over hoe prak­
brinkdorpen en blokvormige akkertjes schappelijke eigenschappen Dit pad lijkt aan de berg te gericht op het uitzicht op aanwezig dan de andere, maar je hebt bedden en buxushagen en verder weg tisch iemand is ingesteld, maar ook over
omgeven door houtwallen. Het eerder­ verwerkt in de verschillende hangen en de wand torent de dom van Florence. Het ze allemaal nodig om tot een compositie oplost in golvende lijnen. Of er kan een het omringende landschap, de samenle­
genoemd veenmoeras werd ontwaterd lagen in het ontwerp. De hoog boven de bezoeker maatschema van rechthoe­ te komen. Als luisteraar hoef je al die af- wisselwerking gezocht worden tussen ving en de geschiedenis van de plek.
door parallelle sloten. Hierdoor ont­ tuin, liggend op een steile uit kige vlakken vorrnt tege­ de autonomie van het tuinontwerp en Elke tuin is vol met dergelijke verwij­
stonden smalle, langgerekte kavels met helling, bestaat uit twee De plek op de helling is zo lijkertijd het kader om de de onregelmatigheid van de omgeving, zingen. Ze kunnen hun omgeving over­
boerderijen op de koppen van de kavels rechthoekige terrassen. De gekozen, dat de tuin door wisselwerking tussen natuur zoals de tuin Rex in Amsterdam met zijn stemmen of er juist een wisselwerking
die langs een rivier, weg of dijk gesitu­ terrassen maken de helling de berghelling en het huis en cultuur in uit te beelden, rechthoekige grondvlak (foto 2). mee aangaan. Een tuin met grindtegels
eerd waren. Dit slagenlandschap tref je toegankelijk maar tegelij­ wordt bescherrnd tegen de met aan de ene kant het en bielzen of een tuin met cortenstaal en
nu nog aan in Waterland en de Alblas­ kertijd maken ze de steilte 'tramontana', een gure wind huis en aan de andere een Ruimte Een tuin is een driedimensi­ schanskorven roept allerlei associaties
serwaard. van de helling zichtbaar. Het die uit het oosten waait bosje als verbeelding van de onale ruimtelijke sculptuur, die je leert op met respectievelijk de jaren zeventig
Vooral in Zuid-Holland werd een sterkst werkt dit in de hoge De richting van de terrassen natuur. kennen als je erdoorheen loopt. De of negentig. Als zorgvuldig met deze
groot deel van het veenmoerasgebied meest eenvoudige ruimtevormen in de verwijzingen wordt omgegaan, vertellen
afgegraven omdat het gedroogde veen tuinarchitectuur zijn de uitersten: de ze een heel verhaal over de geschiedenis
goede brandstof vormde. De weilanden naar binnen gerichte, omsloten tuin, of van de plek.
maakten plaats voor uitgestrekte plas­ de grenzeloze tuin met een oneindige Bij een tuin met gras, water en knot­
sen, zoals nog te zien is bij Loosdrecht horizon. Daartussenin zijn vele varianten wilgen denk je meteen aan de polder, bij
en Vinkeveen. Na het ontwateren bleek ► denkbaar. een tuin met zand en helmgras denk je

Tuina.Landschap [ 8 · THEMA ] 2007 17 81 Tuin&Landschap [ 8 - THEMA ] 2007

16 17
Plattegrond en context Ruimte en context
Deze twee stedelijke binnentuinen De tuin onder (2) gaat juist tegen De tuin boven (3), in het kam­ Ook bij de tuin onder (4) is geen
hebben allebei een onregelmatig de gegeven situatie in door een penlandschap of het houtwal­ wand gemaakt, omdat de be­
gevormde kavel als uitgangspunt regelmatige rechthoek te omzomen lenlandschap van de Achterhoek, staande dijk al een wand vormt.
en reageren hier, elk op een ande­ met een zone van beplanting. Zo heeft geen hekken of hagen. De Deze abrupte grens is verzacht door
re manier, nadrukkelijk op. ontstaat er een contrast tussen het ruimtelijke omsluiting van de tuin er laagjes aan toe te voegen zodat
De tuin boven (1) accentueert autonome grondvlak en de onregel­ wordt gevormd door het land­ tuin en landschap meer geleidelijk
de verspringing in de kavel door matige gevelwanden. schap zelf, dat al intiem en beschut in elkaar overgaan: een dubbele
e de knik in het opgetilde looppad genoeg is. De houtwallen aan de bomenrij en twee sloten, elemen­
(Rotterdam, ontwerp Saskia de Wit horizon vormen de wanden van een ten die thuishoren in het polder­
Landschapsarchitectuur). landschappelijke 'kamer' die de tuin landschap, vertaald naar de tuin
ook omsluit (buitenplaats aan de Amstel).

aan de duinen. Al je zintuigen kunnen gebeurt, hoe de eigenaren leven. Dat kan
meehelpen om het verband te leggen verder gaan dan de juiste plaatsing van
tussen tuin en omgeving. Deze zintuigen de berging, de terrassen en de loop van
worden op een antler spoor gezet als de paden. Een grote tafel kan, ook al is
n in een tuin in een industriegebied een hij op <lat moment leeg, beelden oproe­
beeld van een kunstmatig bos wordt ge­ pen van uitbundige gezelschappen en bij
geven, zoals de tuin in het Smedinghuis een verlaten boomhut hoor je de echo's
(foto 6). Dan mis je onbewust de bijbe­ van kinderstemmen.
horende bosgeur, wat een vervreemdend Behalve het vinden van de meest
effect heeft. geschikte plek voor de verschillende
functies, en het zichtbaar maken van het
Programma Een tuin moet ruimte gebruik, kan in een tuin die is ontworpen
bieden voor een prettig gebruik, maar vanuit het landschap ook het tegenge­
maakt ook zichtbaar wat er in de tuin stelde gebeuren: niet het gebruik bepaalt ►

Tuin&Landschap [ 8 - THEMA] 2007 9


1

18 19
Hoofdstuk 2 — Situatie en situering 2.1 De landschappelijke transformatie
‘[…] alles wat we denken en doen vindt vroeg of laat zijn neerslag in het landschap,
en alles wat we onze omgeving aandoen slaat terug op onszelf,’16 concluderen Ton
Lemaire en Jan Kolen terecht in de introductie op Landschap in meervoud, een
beschouwing over de actuele toestand en de toekomst van het Nederlandse landschap.
Een belangrijk aspect daarvan is de onlosmakelijke relatie tussen een ontwerp en zijn
situatie: ‘elke situatie is anders, elke regio is anders, elk klimaat is anders: daarom moet
elk vraagstuk in de organisatie van de ruimte afzonderlijk worden opgelost.’17 Ontwerpen
vindt niet plaats op een onbeschreven blad. Een ontwerp wordt gemaakt voor een
specifieke plek in een specifieke omgeving met een eigen, al dan niet nadrukkelijk
aanwezige geschiedenis.
Situering behelst het plaatsen van je ontwerp in deze specifieke locatie. Elk
ontwerp begint met het vinden van de juiste locatie waar de relatie tussen ontwerp
en landschap kan worden uitgewerkt, zodat het ontwerp de specifieke situatie, het
specifieke landschap kan versterken. Waarom ligt een tuin, huis, park of stad waar
het ligt? Hoe bewust is deze keuze? Hoe reageert het ontwerp op hoogteverschillen,
patronen, schaal, etc.? Dit betekent dat ook de relatie tussen landschap en gebruik wordt
vormgegeven: wat is de beste plek voor de manier van gebruiken; wat situeer je waar?

‘Terwijl de plek in het geval van een architectonische ingreep vanuit het programma
wordt bekeken en er zelfs uit voorkomt, zien wij bij een landschapsarchitectonische
bewerking het tegengesteld gebeuren: hier vormt de plek het uitgangspunt of
beter nog de inspiratiebron van het programma. […] Uit dit subtiele onderscheid
tussen architectuur en landschap vloeit voort dat de landschapsarchitectonische
bewerking in essentie betrekking heeft op—men zou kunnen zeggen bijvoeglijk is
aan—het substraat, de onderlaag, waaraan zij bepaalde kwaliteiten, interpretatie of
accentuering verleent.’18

Vanuit het perspectief van de landschapsarchitectuur gaat situatie over het ontwerp
en de context tegelijkertijd, de ruimtelijke constructie en het gebruik ervan. De situatie
is het onderwerp van ontwerp: de verschijningsvorm, de materie, het fysieke landschap,
de kleuren, geuren, geluiden. Tastbare gegevens als topografie, aanwezige bebouwing,
beplanting, hoogteverschillen, kunnen invloed op het ontwerp hebben. Ook factoren als
bodemgesteldheid, oriëntatie op de zon, wind, regen en uitzicht spelen een rol.
Dit betekent dat er vanuit landschapsarchitectonisch perspectief geen eenduidige
grens te trekken is tussen de situatie en het ontwerp, of tussen de situatie en de plek.
‘The point is not that drawing boundaries is somehow impermissible… but that the
permeability of these boundaries has to be constantly reasserted; more than this, that the
space in which they are drawn is not a simple plane. Each site folds over and implicates
the other in its construction.’19 Dit wordt mooi geillustreerd met de vergelijking van twee
plattegronden: een anonieme plattegrond van de ideale renaissancestad Palmanuova
en een zestiende-eeuwse schets van Milaan door Leonardo da Vinci. De
Palmanuova plattegrond laat de stad zien als een duidelijk begrensde
plek, een vast object in een ongedefinieerd veld. De tekening maakt een
16. Ton Lemaire en Jan Kolen,
Landschap in meervoud (Utrecht: ondubbelzinnig onderscheid tussen binnen en buiten. Da Vinci’s schets
Uitgeverij Jan van Arkel, 1999), 23
daarentegen is vol met relaties en bewegingen, en de tekening gaat zelfs
17. Garrett Eckbo, Landscape for voorbij de rand van het papier. Het is niet vast te stellen wat de grens
Living (New York: F.W. Dodge Corpora-
tion, 1950), 131 van de stad is, wat binnen is en wat buiten. De grenzen zijn poreus. ‘IIn
de afbeelding van Leonardo is er geen grens die de locatie scheidt van
18. Sébastien Marot, ‘Voorwoord’,
in: Clemens Steenbergen en Wouter de situatie. In plaats van de grens gelijk te stellen met een scheidingslijn,
Reh, Architectuur en landschap (Bus-
sum: Uitgeverij Thoth, 2003), 11
moedigt deze schets de kijker aan zich af te vragen hoe een stedelijke
locatie is verbonden met buiten. In plaats van scheidingen te creëren die
19. Derek Gregory, Geographical
Imaginations (Cambridge: Blackwell, enkelvoudige omsloten ruimtes inkaderen, zoals Palmanuova, biedt het
1994), 72 lossere en poreuzere beeld van Milaan een alternatief begrip van grens en
20. Andrea Kahn, ‘Defining Urban schaal.’20
Sites’, in: Site Matters (New York:
Routledge, 2005), 284

21
omdat dit niet alleen verschuivingen in ruimtelijke termen vereist, maar ook veranderingen
in termen van programma en connectiviteit. De traditionele stedenbouwkundige praktijk
van het definiëren van een programma dat vervolgens wordt geprojecteerd op een plek
wordt aangevuld met een andere aanpak die voortvloeit uit de landschapsarchitectuur die
als uitgangspunt heeft dat een programma wordt ontwikkeld vanuit de plek.
Landschapsarchitectonisch ontwerp is dus het bewust creëren van een nieuwe vorm
als een resultaat van een architectonische bewerking van het bestaande landschap,
waarmee deze leesbaar en expressief wordt gemaakt. Dit wil niet zeggen dat de
ontwerper zich ondergeschikt moet maken aan het bestaande, zich dienend opstellen
aan de geschiedenis, of de geschiedenis alleen blootleggen en herhalen. Ontwerpen
met landschap is als een conversatie: om deel te nemen in een conversatie moet je
luisteren naar wat er eerder al is gezegd, naar wat anderen te zeggen hebben, en
alleen spreken om de discussie levend te houden (dus juist iets nieuws toevoegen). Het
landschapsarchitectonisch ontwerp geeft dynamiek aan de bestaande elementen van het
landschap en brengt ze in een nieuw evenwicht. Het herijkt het bestaande systeem van
vormen, verwijzingen en betekenissen uit het landschap en geeft zo een nieuwe inhoud
aan de landschapsvorm.
Landschap (hiermee wordt evengoed de stad bedoeld) is overal en op elk moment
om ons heen. Landschapsarchitectuur daarentegen is specifiek. Landschapsarchitectuur
links: Plattegrond van Palmanuova: de stad
als een duidelijk begrensd object in een speelt zich af op het snijvlak van architectuur en topografie. Het ontwerp komt als
ongedefinieerd veld (1713)
rechts: Plattegrond van Milaan: de
het ware voort uit het landschap, de plek is het uitgangspunt of de inspiratie voor de
grenzen tussen stad en landschap zijn poreus ingreep. De fysieke en ruimtelijke kenmerken van het bestaande landschap worden
(Leonardo da Vinci, zestiende eeuw)
getransformeerd tot een nieuwe compositie, ingegeven door nieuwe technieken,
nieuwe programma’s of nieuwe interpretaties van dat wat belangrijk en nodig is. De
landschapsarchitectonische bewerking heeft in essentie betrekking op—men zou ook
2.2 Topos en locus, het landschapsarchitectonisch ontwerp kunnen zeggen is bijvoeglijk aan—het substraat, de onderlaag, waaraan zij bepaalde
kwaliteiten, interpretatie of accentuering verleent.22 Hoe het bestaande landschap
‘Sweeping away old landscape for new is sometimes confused with creativity and wordt geanalyseerd als uitgangspunt van de transformatie en hoe deze transformatie
originality in design. A tabula rasa approach to landscape architecture, where existing plaatsvindt, hangt af van opvattingen en ideeën over het landschap, de maatschappij,
site conditions and landscape elements are cleared or ignored, is inappropriate in cultuur, en de relatie tussen mens en natuur.
nearly all contexts for several reasons. First, recycling and conservation of materials, Dit kan worden geïllustreerd door twee tuinen met elkaar te vergelijken: de tuin van
structures and vegetation is desirable for sustainability reasons. Second, landscapes Ryoan-ji (Kyoto, Japan) en de Moerastuin (Dedemsvaart, Nederland). Er is sprake van
accrue meanings and distinctive qualities over time and through use. Landscape regionale eigenschappen, zoals klimaat en cultuur. De hoge luchtvochtigheid in het
design can be seen as a process of adding other layers of form and meaning that grootste deel van Japan—vooral in de zomer—zorgt ervoor dat er een groot verschil is in
integrate or juxtapose to older layers and meanings. Third, vegetation (particularly zichtbaarheid tussen wat dichtbij is en verder weg, van scherp en kleurrijk naar waziger
trees) take many years to mature and to offer environmental and aesthetic benefits en minder verzadigde kleuren (atmosferisch perspectief). Elke Japanse tuin, dus ook
so, whenever possible, trees and vegetation of ecological value should be conserved. Ryoan-ji, speelt met dit gegeven door een uitzicht te ‘componeren’ met een voorgrond
Fourth, landscapes—however degraded—often have use and meaning for local en een achtergrond, te zien vanuit een vast standpunt, de veranda. Door
people. The landscape architect must always seek to find out about and understand 21. Catherine Dee, Form and Fab- het ontbreken van dit atmosferische perspectief in bijvoorbeeld Nederland,
ric in Landscape Architecture (London
site uses before developing proposals for a site.’ 21
en New York: Spon Press, 2001), 15 heeft deze manier van componeren hier veel minder effect. Ook verwijst
22. Ellen Braae, Lisa Diedrich, Site
het ontwerp van de tuin duidelijk naar de Japanse vorm van het Zen-
Wanneer we ontwerpen begrijpen als interpretatie van de plek, begrijpen we waarom specificity in contemporary large-scale boeddhisme; ‘Zen proposed the garden as an aid to meditation—an
harbour transformation projects, in:
een ontwerper een buitengewone belangstelling moet hebben voor het vastleggen van Journal of Landscape Architecture 7:1 environment to look upon, and then within. And within the small garden
(2012), 24 bounded by a simple earthen wall arose an entire universe without
de bestaande elementen en van alle aspecten die daarmee samenhangen. Ellen Braae en
Lisa Diedrich noemen dit ontwerpen ‘as found’: een ontwerper moet zich aanleren om 23. Sébastien Marot, ‘Voorwoord’, bounds.’24 Buiten deze culturele context verliest een dergelijke tuin zijn
in: Architectuur en landschap, 11
de plek te benaderen ‘zoals gevonden’ zodat hij of zij deze kan transformeren, in plaats betekenis en functie.
van een plek nieuw te ontwerpen. Transformatie is een proces, in de loop waarvan iets 24. Marc Treib and Ron Herman, A De Moerastuin is één van de tuinen in een ensemble van meer dan 30
Guide to the Gardens of Kyoto (Tokyo:
verandert van de ene staat in een andere. ‘Transformation in a design perspective is Kodansha International, 2003), 13-15 proeftuinen die sinds 1924 in de loop van de tijd zijn ontworpen door Mien
a situation when something is changed from one state to another—relating that Ruys op een voormalige kwekerij in het Overijsselse plaatsje Dedemsvaart.25
25. Mien Ruys was de dochter van
former something to the new something else knowing that neither before nor after is een plantenkweker, die de kwekerij van In wat oorspronkelijk een enorm veenmoeras was, is een veenkolonie
haar vader gebruikte om te experimen-
static. The art of transformation is basically hermeneutical and is closely linked to the teren met tuinontwerpen, te beginnen aangelegd, mogelijk gemaakt door het graven het de afwateringsvaart de
existing, and hence indirectly involves theories of preservation in these discussions, in een klein hoekje en geleidelijk steeds Dedemsvaart. In een periode van 150 jaar heeft het veenlandschap volledig
meer uitbreidend. Haar in eerste instan-
as well as the question about the relation between past, present and future.’22 tie bescheiden experimenten leidden plaats gemaakt voor een landbouwgebied. De Moerastuin is aangelegd op
uiteindelijk tot een doorslaggevende rol
Inzicht in het ontwerp als transformatie kan bijzonder nuttig zijn in het huidige debat in het ontwerpen van nieuwe polders en
een verdiepte plek op de kwekerij, waar in regenrijke periodes het water
van duurzaamheid en hergebruik, bijvoorbeeld in het nieuw leven inblazen van vervallen stedebouwkundige plannen zoals het naar toe stroomde zodat een wisselende waterstand ontstond, wat een
Algemeen Uitbreidingsplan in Amster-
havengebieden en industriële ‘brownfields’ als onderdeel van het stedelijk landschap, dam en Nagele in de Noordoostpolder. kans bood om met planten te experimenteren. Hier kon een natuurlijke

22 23
zijn tegelijkertijd met de gerealiseerde ontwerpingreep. Er is dus een directe wederzijdse,
visuele en fysieke, beïnvloeding is. De verzameling van omgevingen vormt een regio of
landschap, met landschapseigen kenmerken die misschien niet direct zichtbaar zijn vanuit
de ontwerplocatie, maar de regionale identiteit bepalen waar het ontwerp uiteindelijk deel
van zal uitmaken.
Binnen het direct zichtbare, de locale situatie, zijn er twee sferen van waarneming
te benoemen, door geograaf Johannes Granö gedefinieerd als Fernsicht en Nahsicht.
Hierbij is Fernsicht [verte, visuele schaal] dat deel van onze omgeving dat we vooral
ervaren door zicht: het landschap, bepaald door de horizon. Nahsicht [nabijheid,
tactiele schaal] is de omgeving die we met al onze zintuigen kunnen ervaren.27 Nabijheid
vestigt de aandacht op het materiële van aarde, planten en water, zoals massa, korrel,
kwetsbaarheid of soepelheid. Visuele ervaring aan de andere kant, creëert een afstand
tot de tastbare ervaringen, het ‘dematerialiseert’ de wereld. Wanneer voorwerpen buiten
bereik zijn, verliezen ze hun tactiliteit en wordt de wereld puur spektakel. Maar tevens is
Ryoan-ji (Howosaka
Katsumoto, ca. 1450) deze afstand nodig om te kunnen begrijpen hoe de elementen zich tot elkaar verhouden,
met elkaar in relatie staan. Het is dus de kunst door de schalen heen te kijken en te
ontwerpen: verte en nabijheid, structuur en materie, allebei evenveel aandacht te geven.

Er zijn twee manieren te onderscheiden om naar de situatie te kijken. Het Griekse


woord topos en het Latijnse woord locus zijn allebei te vertalen met het Nederlandse
woord plaats of plek. Maar ze weerspiegelen een essentieel ander wereldbeeld. Elke
plek is uniek, wijkt af van welke andere plek dan ook op deze aardbol, maar deze uniciteit
kan op verschillende manieren tot uitdrukking komen. Topos beschrijft een ruimtelijke
schikking van stenen, zand, klei, aarde die een organische landschapsvorm voortbrengt,
en gaat over materiaal, atmosfeer, dynamiek, relaties, ruimtes en zichtrelaties. Locus is
de objectieve bepaling van de unieke plek, die bijvoorbeeld weergegeven kan worden
met de coördinaten op de wereldbol en kan worden zichtbaar gemaakt in de door
mensenhand over het natuurlandschap gelegde ordening. Topos en locus zijn dus
twee verschillende benaderingen over het landschap, twee verschillende manieren van
Moerastuin (Mien Ruys,
1990)
lezen van het landschap, en dicteren verschillende manieren van ontwerpen. Topos
gaat vooral uit van het ooghoogteperspectief van de beschouwer, van de ruimtelijk en
zintuiglijke ervaring, zoals het op een door verschillende uitzichten aaneengeschakelde
route gebaseerde ontwerp van Stourhead. Locus gaat vooral uit van de rationele,
objectieve vorm, waarbij de spanning tussen het situatieve gegeven en het daarover
vijver worden gemaakt omdat de grondwaterstand vrij hoog is en bovendien nauwelijks in gelegde geometrische schema primair is. Het bestaande landschap wordt geometrisch
hoogte varieert. Een grote rechthoekige vijver werd uitgegraven tot op de vaste zandlaag beheerst door een (denkbeeldig) ontwerpraster. Bijvoorbeeld het kolonisatieraster van de
in de bodem. Langs de rand en het water zijn water- en moerasplanten gezet en vindt droogmakerij, een formele tuin zoals Vaux-leVicomte, en ook de omsloten tuin, zoals de
een natuurlijk verlandingsproces plaats. De tuin verwijst expliciet naar het Nederlandse tuin van Santes Creus.
polderlandschap in zijn beplanting en nattigheid, en daarnaast met zijn heldere, De ene is niet beter of waardevoller dan de andere. Afhankelijk van de situatie in
geometrische vormentaal naar de Nederlandse ontwerpcultuur, de door de eeuwenlange, ruimte en tijd speelt elke landschapsarchitectonische ontwerpingreep,
pragmatische omgang met land en water bepaalde ‘Fine Dutch Tradition’.26 Ook deze tuin 26. De term ‘Fine Dutch Tradi- elke transformatie van het landschap zich af ergens in het spanningsveld
zou buiten deze culturele en landschappelijke context zijn betekenis en functie verliezen. tion’ weerspiegelt de oude, unieke
tussen de beide uitersten: aan de ene kant van het spectrum het onthullen
en typische Hollandse traditie van
Om een locatie te kunnen controleren, beheren en bezitten zijn grenzen nodig. landschap creëren met een minimum van de topografie (topos: ‘van onderaf’) en aan de andere het ordenen van
aan middelen, met water als cruciaal
Grenzen sluiten niet alleen af van de omgeving, maar hebben ook altijd een nauwe onderdeel, die aspecten van nut en de topografie (locus: ‘projectie van bovenaf’, geometriser la topographie).
relatie met hun omgeving. Geen enkele locatie kan in afzondering worden beschouwd. schoonheid verenigt in een heldere en Hoe een ontwerp kan reageren op zijn situering en welke positie hij daarin
ingehouden vormentaal. De term kent
Het concept van situering betreft dus altijd zowel een fysiek specifieke locatie als een zijn oorsprong in de zeventiende- en inneemt in het spectrum tussen locus en topos, welke experimenten en
achttiende-eeuwse tuinarchitectuur,
uitgebreidere context, zowel in ruimte als tijd. Een ontwerp kan niet simpelweg op een waar in situering, afmeting en ontwerp
ontdekkingen hierin zijn gemaakt, hangt samen met maatschappij, cultuur,
situatie worden geprojecteerd, maar ontstaat uit een interactie, een dialoog tussen de beheersing van een nat gebied met techniek, de stand van de weternschap, opvattingen over de relatie tussen
een moeilijke geografie expressief
ontwerper en situatie. Situering gaat dus in de eerste plaats over relaties, en krijgt werd. Het systeem van afwateringskan- mens en natuur. Dit wordt geïllustreerd door een reeks van tuinen met
betekenis en waarde door een uitwisseling tussen dat wat er is en wat het zou kunnen alen om de tuinen zowel te verdelen elkaar te vergelijken die zijn gemaakt in uiteenlopende tijden (Santes Creus,
als omsluiten laat zien dat Nederlandse
zijn, tussen het fysieke en de betekenis, tussen dat wat we ervaren van de plek en de tuinontwerpers meesters waren in het Villa Medici, Vaux-le-Vicomte, Stourhead Garden en Donnell Garden). Om
combineren van tuinbouw, technolo-
kennis die we erover hebben. gie, waterbeheer en architectonisch dit op waarde te kunnen schatten moeten we eerst wat meer weten over de
Die kwaliteiten van de situatie die een rol kunnen spelen in een ontwerp, spelen ontwerp. situatie zelf. Welke aspecten kunnen allemaal een rol spelen in het ontwerp?
zich af op verschillende schaalniveaus. Er is verschil te maken tussen de directe 27. Johannes G. Granö, Pure ge-
ography, Olavi Granö and Anssi Paassi
situatie—het lokale—en de bredere situatie—het regionale. De directe situatie is de
(red) (Baltimore and London: The John
verzameling plekken en elementen die de ontwerplocatie direct omgeven, en zichtbaar Hopkins University Press, 1997)

24 25
Intermezzo 2
Ton Lemaire en Jan Kolen, ‘Landschap in meervoud: op weg naar een gesplet-
en landschap?’ in Landschap in meervoud; Perspectieven op het Nederlandse
landschap in de 20e/21e eeuw (Utrecht: Uitgeverij Jan van Arkel, 1999), p. 11-23

26 27
2.3 Het waarneembare landschap

‘The thing about Ayers Rock is that by the time you finally get there you are already
a little sick of it. Even when you are a thousand miles from it, you can’t go a day in
Australia without seeing it four, or five, or six times—on postcards, on travel agents’
posters, on the cover of souvenir picture books—and as you get nearer the rock the
frequency of exposure increases. [...] In consequence, your mood as you approach
this famous monolith is restrained, unexpectant—pessimistic even. And then you see
it, and you are instantly transfixed. There, in the middle of a memorable and imposing
emptiness, stands an eminence of exceptional nobility and grandeur, 1,150 feet high;
a mile and a half long, five and a half miles around, less red than photographs have
led you to expect but in every other way more arresting than you could ever have
supposed. [...] It’s not that Uluru is bigger than you had supposed or more perfectly
formed or in any way different from the impression you had created in your mind, but
the very opposite. It is exactly what you expected it to be. You know this rock. You
know it in a way that has nothing to do with calendars and the covers of souvenir
books. Your knowledge of this rock is grounded in something much more elemental.
In some odd way that you don’t understand and can’t begin to articulate you feel
an acquaintance with it—a familiarity on an unfamiliar level. Somewhere in the deep De geografische ervaring van specifieke plekken, zoals Bill
Bryson beschrijft over Ayers Rock, verschilt in grote mate van
sediment of your being some long-dormant fragment of primordial memory, some wat het overzichtelijke beeld van foto’s en documentaires,
gevoed door alle zintuiglijke indrukken (temperatuur, schaal,
little severed tail of DNA, has twitched or stirred. It is a motion much too faint to be de ongelijkheid van de grond onder je voeten) die hier niet
understood or interpreted, but somehow you feel certain that this large, brooding, worden beschreven.

hypnotic presence has an importance to you at the species level—perhaps even at a De aard van de bouwstenen is van betekenis, zoals een belangrijk aspect van taal de
sort of tadpole level—and that in some way your visit here is more than happenstance. betekenis van de afzonderlijke woorden is. De onderdelen kunnen verschillen in vorm,
I’m not saying that any of this is so. I’m just saying that this is how you feel.’28 kleur, en materiaal, en ze kunnen natuurlijk van aard zijn—zoals heuvels, bergen, bomen,
struiken—of door de mens gemaakt—zoals dijken en huizen, molens en buitenplaatsen,
Wat Bill Bryson hier beschrijft is een voorbeeld van een ontmoeting met de woonwijken en industrieterreinen.
geografische werkelijkheid, met een plaats, die degene die hem heeft ondergaan nooit In het hoofdstuk ‘Ruimte’ zullen we zien dat het niet alleen de objecten, de elementen
zal vergeten. De locatie waar we ons bevinden geeft tal van gegevens aan ons brein zijn die het ervaarbare landschap vormen, maar dat het evenzeer te begrijpen is als
door, informatie over de mogelijkheden ergens voedsel of materialen te vinden, maar ook waarneembare ruimte. Daarnaast kan het landschap begrepen worden als neerslag van
informatie die op zichzelf staat en schoonheidsbeleving oproept, wetenswaardigheden zijn geschiedenis, en het krijgt betekenis door bijvoorbeeld de de politieke, economische
doet ontdekken, wetenschapsbeoefening mogelijk maakt. De mens is immers een wezen en ecologische context. uiteindelijk is het, net als bij taal, de samenhang tussen de
dat niet van brood alleen kan leven, maar ook een cultuur heeft, zich afhankelijk en onderdelen, de onderliggende structuur, die het verhaal, het landschap, maken. Al deze
verantwoordelijk weet, en ethiek en religie kent. In deze orde valt de esthetische waarde aspecten komen in latere hoofdstukken aan de orde.
van het landschap. De combinatie van waarneming en waardering—de perceptie—van In de voorgaande pagina’s is de introductie van het boek Landschap in Meervoud
het landschap is een relevant thema in het kader van de keuzes die bij de inrichting van integraal opgenomen. Hier brengen Ton Lemaire en Jan Kolen, die al eerder zijn
het landschap worden gemaakt.29 aangehaald, de vele verschillende facetten van het begrip landschap, soms ronduit
‘In experiencing places, we simultaneously encounter two closely related but different strijdig met elkaar, diepgaand in beeld in een brede, fantasievolle en kritische
landscapes: the one lying beneath our feet and extending to the far horizon composed beschouwing over de grondige en snelle transformatie van het Nederlandse landschap.
of rock, soil, vegetation and water. The other consisting of sensed and remembered
landscape. It is a selective impression of what the real landscape is like. It is the Een beschrijving van de waarneembare kwaliteiten van een landschap kent een
landscape founded on perceptions and meaning, not the real landscape yet related to fundamenteel onderscheid in aarde en lucht. Enerzijds de fysieke materie, aarde als de
it.’30 zoals Richard Muir schrijft in Approaches to Landscape. Hij heeft het niet over een ‘service bearer, blossoming and fruiting, spreading out in rock and water, rising up in
het landschap zoals bijvoorbeeld een bioloog, boer of bodemkundige zou doen, maar plant and animal’31: aarde, water, beplanting, en bebouwing. Anderzijds
kijkt ernaar vanuit de menselijke waarneming. In dit hoofdstuk volgen we zijn voorbeeld, de efemere, maar evenzeer waarneembare kwaliteiten als weer, klimaat en
28. Bill Bryson, Down Under (New
en concentreren we ons op het fysieke, ervaarbare landschap: dat deel van het York: Doubleday, 2000), 356-357 atmosfeer, oftewel lucht: ‘the vaulting path of the sun, the course of the
aardoppervlak dat ervaren kan worden. Landschap is niet hetzelfde als de omgeving, de changing moon, the glitter of the stars, the year’s seasons, the light and
29. Jan Zonneveld, ‘De visie van
aarde, of de natuur, maar bestaat bij de gratie van onze waarneming; zonder waarneming de geograaf’, in: Jan Erik Burger, Jurjen dusk of day, the gloom and glow of night, the clemency and inclemency
Keessen, Egbert Kunst, Dolf Middel-
is er weliswaar land, maar is het geen landschap. De fysieke materie waar Muir het hoff (red.) Op lemen voeten; visies op of the weather, the drifting clouds and blue depth of the ether.’32 Hierin
over heeft, aarde, beplanting en water, bestaat natuurlijk wel, maar we hebben het pas het landschap (Nijmegen: Uitgeverij
speelt ook tijd een belangrijke rol: een landschap zoals het zich vandaag
Dwarsstap, 1989), 68-70
over(een) landschap als al deze elementen een waarneembare samenhang hebben. voordoet, is weer anders dan gisteren of morgen, of over 100 jaar. Tenslotte
In het leven van alledag is het landschap het geheel van zichtbare dingen om ons 30. Richard Muir, Approaches to
Landscape (London: Macmillan Press, is elke plek, elk gebied, elke regio op een specifieke wijze verbonden met
heen, datgene wat we van onze omgeving zien, horen, proeven en ruiken. In dit hoofdstuk 1999), 115 andere plekken, gebieden, regio’s, de netwerken. Deze elementen samen
kijken we naar deze materiële componenten waar het waarneembare landschap uit 31. Martin Heidegger, Poetry, Lan- in hun specieke samenstelling zorgen ervoor dat we een onderscheid
bestaat. Het landschap wordt gekenmerkt door vormen en patronen, en is samengesteld guage, Thought (New York, 1971), 149
kunnen maken in bijvoorbeeld een kustgebied en een rivierengebied: de
uit benoembare onderdelen—de bouwstenen—zoals zinnen uit woorden zijn opgebouwd. 32. Idem, 149 landschapstypen.

40 41
Bodem
Het aardoppervlak wordt gedefinieerd door verschil in materiaal en vorm. Het
materiaal—zoals grind, zand, klei, leem of veen—bepaalt de waterdoorlaatbaarheid en de
vruchtbaarheid, waardoor bijvoorbeeld precies hetzelfde gras er op verschillende plekken
anders uitziet. Op zand (in de duinen) heeft gras bijvoorbeeld harder en geler blad, terwijl
het op veen of klei (in de polders) feller groen en zachter blad heeft.
Sloten Wetering
De fysieke kwaliteiten van de verschillende materialen zijn bepalend voor mogelijke
vormen van het aardoppervlak (geo-morfologie), en de opbouw van de bodem
illustreert de ontstaanswijze, zoals bijvoorbeeld de sedimentatielagen van zandsteen,
en geeft daardoor een indruk van zowel duurzaamheid als van verandering. Natuurlijke
landvormen—zoals heuvels, rivierdalen, eilanden en fjorden—ontstaan door erosie door
wind en water, door sedimentatie en door verschuivende aardplaten. In Nederland
zijn de meeste landvormen door de mens gemaakt, doordat het natuurlijke landschap
Ringvaart Plas
is ontgonnen en gecultiveerd: dijken, terpen, en polders. Ontworpen landschappen
kunnen ook nieuwe landvormen bevatten, of zijn transformaties van bestaande (zoals een
berghelling tot terrassen is omgevormd om daarop gewassen te kunnen verbouwen).

Rivier Veenrivier

Kanaal Zee

Water
In Nederland is het grondwater een belangrijke componenten van het zichtbare
landschap. Waar dit op de meeste plekken op de wereld onzichtbaar onder het
aardoppervlak verborgen is, komt het hier aan de oppervlakte in de vorm van sloten
en plassen. Hieraan kan je zien hoe hoog het grondwater staat. Het niveau van het
grondwater wordt kunstmatig in stand gehouden omdat het land lager ligt dan NAP,
Natuurlijke landvorm, ontstaan
het gemiddelde zeeniveau. De hoogte van de grondwaterstand verschilt per gebied,
door een combinatie van erosie en afhankelijk van grondsoort en bodemgebruik. Bovendien wisselt het grondwaterniveau
sedimentatie
door de seizoenen heen. ’s Zomers daalt het, en ’s winters wordt hij weer aangevuld door
Expliciet kunstmatige landvorm als regen en sneeuw. Als een gemiddelde grondwaterspiegel op een bepaalde locatie 1,25
tegenvorm van de uitgegraven vijver, meter onder maaiveld is, zal hij ’s zomers rond de 1,50 zijn en ’s winters rond de 1 meter.
de Snake Mound in de Garden of
Cosmic Speculation. In de tuin Omdat het water lager wordt gehouden dan het van nature zou staan, moet het
worden wiskundige formules en
natuurkundige fenomenen uitgedrukt continu worden afgevoerd. Hiervoor is er in het lage deel van Nederland (de polders) in
in ruimte en vorm, zoals deze heuvel. de loop van de eeuwen een ingenieus, hiërarchisch systeem ontwikkeld, van de kleinste
(Charles Jencks, 1988-2008)
haarvaten—de sloten—via weteringen, ringvaarten, naar rivieren, kanalen, veenrivieren,
plassen en meren, tot de zee. Dit is het boezemsysteem, een kunstmatig watersysteem,
dat is gecreëerd door bestaande waterelementen—zowel natuurlijke als gegraven—met
elkaar te verbinden, om zo het water uit laagliggende polders af te kunnen voeren naar
de (hogergelegen) grote rivieren en de zee. Inge Bobbink onderscheidt ze in het boek
WaterInzicht als volgt.33
Sloten zijn repeterende, smalle, rechte waterlijnen, met over het algemeen
stilstaand, maar soms ook stromend water, met als functie om het land te ontwateren.
Daarnaast spelen sloten een rol als landscheiding. Dit is de reden dat het Nederlandse
veenlandschap zo open is, omdat er geen heggen of hekken nodig zijn om het vee
tegen te houden of eigenaarschap aan te geven. In veengrond liggen de sloten hoog,
vlak onder het niveau van het maaiveld, omdat anders door het ontbreken
van water het veen sterker zou inklinken. Een veensloot is gemiddeld 2,5
33. Inge Bobbink, WaterInzicht
(Nijmegen: SUN uitgeverij, 2011) meter breed en 60 centimeter diep. In droogmakerijen (zand- of kleigrond)

42 43
liggen ze dieper, waardoor er meer akkerbouw mogelijk is. Omdat sloten ten opzichte
van het maaiveld veel dieper liggen lijken ze in een droogmakerij ten opzichte van in een
veenpolder smaller, en zijn daardoor in het landschapsbeeld veel minder zichtbaar.
Een wetering is een gegraven, brede rechte waterloop, die voornamelijk op
polderniveau ligt. De sloten wateren hierop af. In de droogmakerij worden deze brede,
rechte watergangen waarop de sloten afwateren vaarten of tochten genoemd. Zij maken
deel uit van het polderwatersysteem en brengen het water middels een gemaal naar de
hoger gelegen boezem. Vaarten komen ook op boezemniveau voor.
Een ringvaart is een ringvormig kanaal rond een meer of plas, die drooggelegd
(droogmakerij) werd. Een ringvaart ligt hoger dan het maaiveld van de polder (de
voormalige meerbodem), en het water wordt vanuit de polder (droogmakerij) in de
ringvaart gepompt. Ringvaarten maken deel uit van het boezemstelsel, dat polderwater
Wilgen in de natte klei van de uiterwaarden van de IJssel Beuken in het Speulderbos op de Veluwse zandgrond
naar het buitenwater afvoert. Buitenwater zijn waterlichamen buiten de polder, in schaal
ook de polder of zelfs het land overstijgend. Ze zijn dus essentieel voor de afwatering van
de polders, maar hebben ook betekenis daarbuiten: plassen, meren, rivieren, veenrivieren
en kanalen.
Plassen en meren zijn grote, stilstaande watervlakken. Plassen zijn ontstaan door het
winnen van turf in het veen. Door het in stroken afgraven van veen is de vorm van de
plas rechthoekig en veelal doortrokken van langwerpige eilanden waarop het veen tot
turf gedroogd werd. Een meer is een groot (vaak rond) natuurlijk watervlak, bijvoorbeeld
ontstaan door het natuurlijke uitwaaien van veen. De plassen en meren in Laag Nederland
zijn maximaal twee meter diep.
De waterbeweging van rivieren is stromend, altijd van zuid en oost naar noord en
west (van hun bronnen in de bergen naar zee). Architectonisch is de vorm te omschrijven
als grote, meanderende waterlijn, met over het algemeen duidelijke oevers, maar zonder
Populierenrijen in het polderlandschap van de Beemster Elzensingel in de IJsseldelta
zichtbaar begin of eind. Nederland wordt van oost naar west doorsneden door een
stelsel van brede rivieren, die het smeltwater van de sneeuw en het regenwater vanuit het
achterland naar zee afvoeren: de delta. Naar gelang de seizoenen voeren de rivieren meer
(voor- en najaar) of minder (winter en zomer) water af. Rivieren hebben met hun natuurlijke
dynamiek een grote rol gespeeld in de vorming van het landschap—door sedimentatie
van uit de bergen meegevoerd zand en klei—waardoor er vaak een graduele overgang
onstond van rivier naar achterland, met uiterwaarden, oeverwallen en komgronden. De
oorspronkelijk dynamische waterlopen zijn door de omringende (door de mens gemaakte)
dijken vastgelegd.
Veenrivieren zijn traag stromend riviertjes die hun oorsprong in het laagveengebied
hebben en het regenwater afvoerde. De waterbeweging is stromend, en de
architectonische vorm een kronkelende waterlijn.
Tegenwoordig ligt een veenrivier—doordat het omringend veen is ingeklonken
Eiken bij kasteel Twickel Leilindes voor boerderij
terwijl de rivier in zijn oorspronkelijke bedding is gebleven—verhoogd in het landschap.
Doordat er geen sedimentatiemateriaal door veenrivieren is meegevoerd hebben ze geen
uiterwaarden en oeverwallen.
De waterbeweging in een kanaal kan zowel stilstaand als stromend zijn. De Planten
architectonische vorm is een rechte waterlijn, met eenduidige harde oevers. Doordat Er zijn maar weinig landschappen waar geen planten voorkomen. Er zijn circa
kanalen zijn aangelegd door een bestaan landschap (in tegenstelling tot rivieren, die juist 350.000 plantsoorten op aarde, waarvan maar een klein deel van belang is voor het
het landschap eromheen hebben gevormd) is er weinig relatie tussen de kanalen en het waarneembare landschap: bomen, heesters, klimplanten, vaste planten en eenjarige
omringende land. Naast vele kleine kanalen doorsnijden twee grote kanalen, te weten het planten. Zowel plek als tijd zijn bepalend voor beplanting als bouwsteen voor het
Noordzeekanaal en het Amsterdam-Rijnkanaal, het landschap. De rechte waterwegen zijn landschap. Beplanting is levend materiaal, en daarmee veranderlijk in de tijd. Houtachtige
gegraven ten behoeve van vracht- en personen- transport, alsook voor de waterafvoer. planten (bomen en struiken) hebben een aantal jaren nodig voor ze hun uiteindelijke
Kijkend vanaf de landzijde strekt de zee zich als watervlakte uit tot aan de horizon. omvang hebben bereikt en zijn ook het langst levend. Een ander belangrijk kenmerk is
De Noordzee is een groot zoutwatervlak, waarin zich eb en vloed in een ritme van 12,5 dat niet elke boom of struik op elke willekeurige plaats kan groeien, hoe graag sommige
uur afwisselen. De momenten waarop het hoog- en laagwater is aan de Nederlandse ontwerpers dat ook zouden willen.
kust, lopen sterk uiteen, het getij verschuift in bijna 12 uur van het zuidwesten naar het De aarde is te verdelen in verschillende klimaatzones, met elk hun bijbehorende
noordoosten van Nederland. Ook kan er op de ene locatie een veel groter hoogteverschil beplanting. In een gematigd klimaat kunnen de meeste soorten groeien, maar daar is
zitten tussen de hoog- en laagwaterstand. Het IJsselmeer is door de aanleg van de de onderlinge concurrentie ook veel groter. Men spreekt van inheemse soorten als deze
Afsluitdijk in 1953 van zee-inham tot zoetwater-binnenmeer geworden, met de verre in een bepaald gebied sinds langere tijd (meestal sinds de laatste IJstijd) van nature
horizon van de zee, maar zonder de dynamiek van eb en vloed. voorkomen. Deze directe relatie tussen beplanting, grondsoort en klimaat maakt dat

44 45
je aan de beplanting al kan zien in welk landschapstype je je bevindt, ook nadat deze
landschappen in cultuur zijn gebracht. Beplanting op zandgronden bijvoorbeeld—droog,
en vaak ook winderig—heeft zich vaak aangepast door een klein blad (bijvoorbeeld
duindoorn en jeneverbes), beharing op het blad (toorts) en vaak lichte en grijze kleuren.
De inheemse boomsoorten in Nederland zijn vooral (bladverliezende) loofbomen,
als gevolg van ons gematigde zeeklimaat waar alleen ’s zomers de temperaturen hoog
genoeg zijn voor bomen om te groeien. Op de zandgronden, zoals de strandwallen,
groeien voornamelijk eiken (Quercus robur) en beuken (Fagus sylvatica). In beekdalen
en in laagveengebieden (waar het grondwater hoog is) groeien vooral elzen (Alnus
glutinosa), in hoogveen (dat voor zijn watervoorziening aangewezen is op neerslag)
komen vooral berken (Betula pubescens) voor. Langs rivieren groeien van nature meer
wilgen (Salix alba) en zwarte populieren (Populus nigra), omdat die geen probleem
hebben met wisselende waterstanden en soms wel een maand onder water kunnen
staan, terwijl de andere soorten hier niet tegen kunnen. Deze natuurlijke relaties zijn
ook in in cultuur gebrachte landschappen nog zichtbaar. In het polderlandschap met
zijn hoge waterstand zie je vooral veel populieren. In de oude cultuurlandschappen op
de zandgronden in het zuiden en oosten is de zomereik al eeuwenlang de dominante
boomsoort. Voorbeelden van het eikenrijke cultuurlandschap zijn te zien in talrijke kleine
bosjes, houtwallen, landgoedbossen (zoals landgoed Twickel in Twente), brinken en
vrijstaande bomen.
Ook zijn er specifieke culturele relaties tussen landschap en beplanting. Zo was
het vroeger de gewoonte om voor boerderijen twee leilindes te planten, óók in het
veenlandschap, waar de grondwaterstand te hoog is voor lindes (Tilia europaea). Dit was
mogelijk omdat boerderijen in het algemeen op hogere gronden werden gebouwd, zoals
rivieroevers, dijken of kunstmatige terpen. De lindes dienden als zonwering, in de winter
kaal, en in de zomer schaduw verschaffend in de voorkamer. De bomen werden vlak bij
de gevel geplant (slechts ongeveer een meter uit de gevel) en door middel van kunstig
lei- en snoeiwerk en veel geduld tot een plat scherm gevormd.

Beplantingen
Niet alleen het verschil tussen de plantsoorten is van belang voor beleving, gebruik
en betekenis van een landschap, maar ook hun groepering. Beplantingselementen in het
landschap zijn onder te verdelen in bos, boomgaard, boomgroep, rij, laan en solitair, elk
met hun eigen ruimtevorm en gebruikswaarde.
Ook toen Nederland nog niet door de mens gecultiveerd was, bestond slechts de Landschappelijke
beplantingsvormen als inspiratie
helft van het landoppervlak uit bos; in de andere helft waren de groeicondities te slecht voor landschapsarchitectonisch
voor bomen: te nat, te zout, te dynamisch en te voedselarm. In het beboste gebied ontwerp in tuin en stad.

bestonden verschillende natuurlijke bostypen, elk corresponderend met een unieke


combinatie van locatiespecifieke, abiotische kenmerken (bodem, water en klimaat). Dicht
bij zee, in het noorden en het westen, bestond het bos uit moerasbos, meer landinwaarts exoten als de douglasspar. Nog steeds zijn er in Oost- en Zuid-Nederland uitgestrekte
kwamen droge bossen voor. naaldbossen met keurig in het gelid groeiende, kaarsrechte bomen te vinden, zonder
Door de opkomst van agrarische en stedelijke landschappen werden bossen gekapt enige onderbegroeiing. Door deze grootscheepse aanplant van (naald)bossen is de
om grond voor de landbouw te verkrijgen, maar ook om aan hout te komen voor de oppervlakte bos in Nederland in een eeuw tijds vrijwel verdubbeld tot bijna 10% van het
bouw en de scheepsbouw. Omdat de massale kap nauwelijks door nieuwe aanplant grondoppervlak rond 1950.
goedgemaakt werd, was in het midden van de negentiende eeuw nog slechts iets meer Na de Tweede Wereldoorlog was het afgelopen met de aanplant van bossen voor
dan 5% van het Nederlandse grondgebied bebost. de houtteelt. Ondanks incidentele initiatieven om Nederland minder afhankelijk te maken
In de tweede helft van de negentiende eeuw kwam daar verandering in. De groeiende van de import van hout, vond de meeste aanplant van bos voortaan om andere redenen
bevolking en de opkomende industrie hadden steeds meer hout nodig, maar het was plaats. In West-Nederland werden bossen aangeplant om als recreatiegebied voor de
vooral de Limburgse mijnindustrie die de aanleiding werd voor het aanplanten van grote steden te dienen. Deze recreatiebossen bestonden vrijwel uitsluitend uit loofhout,
nieuwe bossen voor de houtteelt. Voor het zogenaamde mijnhout (houten stutten voor waarvoor uit kostenoverwegingen een sortiment gekozen werd dat zo veel mogelijk paste
de mijngangen) werd gezocht naar snelgroeiende bosbomen die rechte stammen konden bij de plaatselijke groei-omstandigheden.
leveren. Ook moesten de nieuwe bossen op de arme zandgronden aangeplant kunnen Vanaf 1980 leidde de toegenomen belangstelling voor natuur en milieu er toe dat
worden, omdat men de rijkere gronden voor de landbouw nodig had. De oplossing werd ecologische motieven steeds belangrijker werden. De meer recente bossen zijn in de
gevonden in de introductie van naaldbomen uit het buitenland, in het bijzonder uit Noord- eerste plaats bedoeld als natuurbossen met een ‘ecologisch correcte’ samenstelling van
Amerika. Op grote schaal werden grote oppervlakten woeste gronden volgeplant met geheel inheemse loofhoutsoorten.

46 47
Al naar gelang de locatie, leeftijd, en gebruik kan een bos bestaan uit één of meerdere horticultuur is zichtbaar in het gelijkmatige raster. De bomen worden op gelijkmatige
boomsoorten, en uit een of meerdere lagen, wat grote invloed heeft op het ruimtelijk afstand van elkaar geplaatst zodat ze elk evenveel water en voedsel kunnen opnemen uit
beeld (transparantie, licht, afwisseling). Veel van nature voorkomende bossen kennen de bodem, op een afstand die zorgvuldig is afgestemd op de behoeftes van de specifieke
een grote verscheidenheid aan soorten. Dergelijke bossen met onderbeplanting zijn dicht boomsoort, de bezonning, helling, en bodemkwaliteit. Zoals alle cultuurgewassen
en besloten. In natuurlijke beukenbossen daarentegen groeien geen andere planten. worden deze bomen systematisch verzorgd: bemest, regelmatig gesnoeid, en vaak
Doordat er nauwelijks zonlicht door de kruinen heen komt, hebben de beuken hoge, worden boomgaarden omgeven door een windsingel van hoge bomen. De manier van
rechte en kale stammen en kan je in een beukenbos ver kijken. Ook populierenbossen snoeien en kweken bepaald het ruimtelijk beeld: bij hoogstamboomgaarden vormen de
(aangeplant ten behoeve van de houtproductie) zijn op ooghoogte open en je kan er ver kronen een duidelijk bladerdak, bij laagstamboomgaarden wordt het fruit gedragen door
doorheen kijken. een doorgaande stam zonder kroon, en is het raster een verzameling ‘spillen’ zonder
Tenslotte is het van belang om het verschil te benoemen tussen de binnenkant van ruimtelijke afbakening. De plantagevorm wordt ook toegepast om andere redenen
een bos, en de buitenkant, de bosrand, die van nature altijd anders is samengesteld dan voedselproductie. De voornoemde bossen voor de houtteelt zijn plantages, en
dan de binnenkant. Doordat wind en zon hier vrij spel hebben, komt hier afwijkende bijvoorbeeld bij campings en stedelijke pleinen worden bomenplantages aangeplant voor
beplanting voor, en in een natuurlijke situatie zijn bosranden dicht en ondoordringbaar, als schaduw en beschutting.
de wanden van een gebouw, terwijl de binnenkant van bossen vaak veel opener zijn, als In veel Europese cultuurlandschappen zijn bomenrijen de belangrijkste structurerende
een labyrinth van in elkaar overlopende ruimtes. elementen in het landschap, bijvoorbeeld in de Nederlandse droogmakerijen. Hier werden
Een specifieke vertaling van het bos is de boomgaard of plantage. Deze intensieve al direct na droogmaking bomenrijen aangeplant, omdat hun wortels meehielpen de jonge
bodem vast te houden en hun kruinen op de kale vlakte de genadeloze wind braken. De
rijen helpen de leegte definieren en creëren ‘gangen’ en ‘kamers’ met een maat die voor
het menselijk oog makkelijk te bevatten is.
Een laan combineert de functies van de lijn als structurerend landschapselement en
het begeleiden van de verkeersfunctie in de ruimte die tussen de rijen wordt gevormd,
ter oriëntatie en beschutting. Vooral in de tuinen van de Barok waren lanen een geliefd
architectonisch element, om de macht van de mens over het landschap tot uitdrukking
te brengen. Later, vooral in de negentiende eeuw, werd dit middel vertaald naar de stad,
als middel om samenhang in het stadsbeeld aan te brengen, waarbij het stedelijk netwerk
een sterke samenhang kreeg, terwijl de bebouwing werd gekenmerkt door een grote
verscheidenheid.
Solitaire bomen, boomparen en -groepen hebben een sterk ruimtelijk effect in
het landschap. In het cultuurlandschap werden ze aangeplant voor schaduw of als
Bos Bosrand geriefhout, waar boeren takken konden oogsten om manden van te vlechten, klompen
te maken of om te stoken. Vaak werden bomen ook als markering aangeplant, bij
kruisingen van twee landwegen. In Zuid-Limburg zie je nog veel kapelletjes langs de weg,
in de schaduw van een monumentale lindeboom. En in Groningen en Friesland waren
terpen of wierden (door mensen opgeworpen heuvels in een gebied dat aan periodieke
overstromingen onderhevig was) vaak bekroond met een boom of boomgroep, als enige
verticale element in een vlak en open landschap.

Bebouwing
Naast onder andere beplanting, reliëf en water zijn landschappen ook te
onderscheiden door hun bebouwing. De schijnbaar meest voor de hand liggende indeling
is tussen gebieden die je landelijk of stedelijk zou kunnen noemen. Echter, met de huidige
Bomenrij Laan (de dubbele Loolaan in Apeldoorn) mate van verstedelijking, naarmate er meer mensen op een bepaald oppervlake leven
wordt het onderscheid tussen landelijk en stedelijk steeds kleiner en ontstaan er allerlei
hybride tussenvormen, zoals stadsboerderijen (agrarische functie in stedelijk gebied)
en boerderettes (woonhuis met een beeld dat een geheel andere functie suggereert).
Daarnaast bestaan er gebouwtypen die juist kenmerkend zijn voor de ondefinieerbare
tussengebieden, zoals kassen, loodsen en volkstuinhuisjes.
In ‘stedelijke’ gebieden waren traditioneel regionale verschillen zichtbaar, door
bijvoorbeeld lokaal gewonnen bouwmateriaal, woningtypen (zoals grachtenhuizen in de
laaglandsteden) en dichtheden die de welvaart weerspiegelden. Met de toenemende
verstedelijking nemen regionale verschillen vaak af.
Kenmerkende bebouwing in ‘landelijke’ gebieden zijn boerderijen, buitenhuizen,
vakantiehuizen, molens en gemalen. Met name boerderijen hebben vaak lokale,
gebiedsspecifieke kenmerken, doordat boerenerven en de bijbehorende bebouwing
Hoogstamboomgaard Boomgroep als baken in het landschap door hun directe functionele relatie met het land een afspiegeling zijn van grondsoort,

48 49
C

CM

MY

CY

CMY

Europese landschapstypen (Johan Meeus, 1990)

Landschapstypen
Al deze kenmerkende kleuren, texturen, geuren zelfs, beplanting, bebouwing,
begrenzingen, en vormen van grond en water zorgen voor de herkenbaarheid van
verschillende landschappen. Een geheel van karakteristieke kenmerken en eigenschappen
zorgen ervoor dat het ene landschapstype te onderscheiden is van het andere.
Landschapstypologie is de systematische indeling van typen landschappen die intern een
consistente opbouw vertonen. Dit geheel is het gevolg van de ontstaansgeschiedenis
van elk van deze typen, van processen op tal van schaalniveaus in ruimte en tijd. Maar
ook zonder deze geschiedenis te kennen, is het mogelijk het ene landschap van het
andere te onderscheiden aan de hand van direct ervaarbare kenmerken, het resultaat
van die processen. Er zijn verschillende typologieën (indelingen) mogelijk, al naar gelang
de invalshoek. Zo kunnen we geomorfologische en bodemkundige landschappen
onderscheiden, plantengeografische districten en waterbeheereenheden zoals beekdal-
en polderlandschappen. Op grond van een combinatie van natuurlijke factoren,
ruimtelijke kenmerken en cultuurhistorische invloeden is een polythematische indeling te
maken. In Nederland wordt op die manier een onderscheid gemaakt tussen onder meer
het duinlandschap, het terpenlandschap, het slagenlandschap, het rivierenlandschap,
het landschap van de verveningen en dat van de droogmakerijen. Op Europees niveau
kunnen we onderscheid maken tussen open mariene landschappen, open en gesloten
Tijdens de Tweede Wereldoorlog onderscheidde landschaps- mediterrane heuvellandschappen, bocagelandschappen, semi-bocagelandschappen,
architect Jan Bijhouwer Nederlandse boerenerven in verschil-
lende typen. Doordat boerenerven een afspiegeling waren van kampen-, berg- en deltalandschappen.34
grondsoort, bedrijfstype (veelteelt, akkerbouw of gemengd Landschapstypologie is overzichtelijk, maar heeft het gevaar van verstarring en doet
bedrijf) en interne bedrijfsorganisatie, ontstonden per regio
specifieke boerderijtypen. geen recht aan locatiespecifieke kenmerken. Daarnaast is het dus van belang om allerlei
soorten basisgegevens zoals ondergrond, gebruik, stromen, processen te verzamelen en
in onderlinge samenhang per situatie te bekijken, waardoor de uniciteit van elke plek tot
bedrijfstype (veelteelt, akkerbouw of gemengd bedrijf) en interne bedrijfsorganisatie. uitdrukking komt in de veelheid van combinaties die de informatie te bieden heeft.
Als derde categorie wordt steeds vaker ook het infrastructurele landschap genoemd,
dat niet alleen de infrastructuurlijnen (zoals spoorwegen en snelwegen) betreft, maar de
34. Johan Meeus, Agricultural
steeds grotere ruimte die deze in beslag nemen met hun bruggen, tunnels, portalen, op-
landscapes in Europe and their trans-
en afritten. Daarbij komt ook nog de ruimte die energievoorzienningen in beslag nemen formation’, in: Landscape and Urban
Planning nr. 18 (Amsterdam: Elsevier
zoals elektriciteitsmasten, windmolens, velden met zonnecellen, etc. 1990), 289-352

50 51
Atmosfeer voor de fysieke vorm ervan. Meestal is er een hiërarchie nodig om netwerken goed te
laten functioneren. Zo verloopt het netwerk van afwatering van de kleinste sloot naar
‘When walking along the shore of Brattøra one finds oneself immersed in an rivier, en het netwerk van voortbeweging van voetpad naar snelweg. Zo’n hiërarchie gaat
environment that is shaped by an unmediated relationship between the matters over een groot aantal verschillende kenmerken.
of the ground and the meteors of the sky. This relationship between ground and Zo is een snelweg bedoeld voor snelle voortbeweging en een voetpad voor langzame,
sky intensely informs the experience of the landscape of Brattøra, which is closely en dat brengt met zich mee dat ze elk een andere maaswijdte hebben, eigen afmetingen,
dependent on the atmospheric events taking place above and around it. By means of profiel, bochtstralen, materialisering, en aantal aftakkingen. Maar ook betekent dit dat
the distinct material and geometric characteristics of its ground, one could say that een snelweg geen andere functie kan faciliteren dan vervoer, terwijl bijvoorbeeld een
the shore of Brattøra transcends its pure function as vertical foundation for the human boulevard ook ruimte biedt aan verblijf, en daardoor veel elementen kan bevatten die
body and becomes a stage for an ultimate confrontation between the human body niets met voortbeweging zelf te maken hebben, zoals banken en bomen.
and the elements of the weather.’35 Bovendien brengt een snelweg of spoorlijn een hele zone met zich mee die hem
scheidt van zijn omgeving (geluidswallen, op- en afritten), en vormt daardoor weliswaar
Maar de waarneming van specifieke landschappen wordt niet alleen bepaald door de een verbinding, maar tegelijkertijd een scheiding tussen verschillende delen van het
fysieke elementen. Het karakter van landschappen wordt beïnvloed door temperatuur, landschap. Een dorpsstraat daarentegen is nauw verbonden met de woningen, erven
luchtvochtigheid, wind en zonlicht. De atmosfeer—de dunne deken van lucht die de en velden aan weerszijden. De lokale, bovengrondse infrastructuur samen met de
aarde omgeeft en onze planeet op een aangename temperatuur houdt, omdat het de kavelgrenzen, de bebouwing en andere elementen van hetzelfde schaalniveau, vormt
warmte van de zon tot op de grond laat doordringen en verhindert dat de uitgaande vanouds de netwerken die landschapspatronen bepalen.
warmte in de ruimte ontsnapt—is bepalend voor hoe wij onze omgeving ervaren. In
architectuur en ruimtelijk ontwerp verwijst atmosfeer naar de zintuiglijke kwaliteiten
van een ruimte, de onmiddellijke fysieke waarneming. Ruimtelijk ontwerpers gebruiken Tijd
het begrip om te stellen dat architectuur en ruimte is ontworpen en gebouwd om door Tenslotte. Het landschap zoals we dat ervaren is evenzeer de ervaring van (het
mensen te gebruiken en te ervaren. Peter Zumthor beschrijft in zijn boek Atmospheres als voorbijgaan van) tijd, de continuïteit van de cycli van de seizoenen, van dag en nacht, van
‘deze bijzondere dichtheid en gemoedstoestand, dit gevoel van aanwezigheid, welzijn, terugkerende feestdagen en gebeurtenissen. John Brinckerhoff Jackson schreef hierover:
harmonie, schoonheid ... in wiens betovering ik ervaar wat ik anders niet precies op deze
manier zou ervaren.’36 ‘I’m inclined to believe that the average American still associates a sense of place
Het waarneembare licht wordt beïnvloed door de wisseling van de zonnestand in de not so much with architecture or a monument or a designed space as with some
loop van de dag en gedurende de seizoenen, door klimatologische omstandigheden zoals event, some daily or weekly or seasonal occurrence which we look forward to or
mist en regen, en bijvoorbeeld door reflectie. Water en glazen façades weerspiegelen remember and which we share with others, and as a result the event becomes more
het licht, bomen geven, al naar gelang het seizoen, donkere schaduwplekken. significant than the place itself. Moreover, I believe that this has always been the
Dergelijke schaduwplekken zijn gekleurd onder invloed van factoren zoals de kleur van common or vernacular way of recognizing the unique quality of the community we live
het opvallende licht en de kleur van het object waarop het licht valt. Atmosferische in. The Old farm village came to life whenever it observed the traditional farm calendar
omstandigheden bepalen de kleur en de helderheid van het daglicht. Zo is in een droog or the church calendar. The special days for plowing, for planting, for harvesting, the
woestijnklimaat de lucht zo helder dat afstanden veel korter lijken dan elders; dit hangt days set aside for honoring the local saint, were days when the local sense of place
samen met factoren als temperatuur en de aanwezigheid van stofdeeltjes in de lucht. Ook was most vivid. What made the marketplace significant was not the architecture, it
kleur wordt beïnvloed door licht, zodat elk landschap zijn specifieke kleurenpalet kent was the event which took place there, the recurring day.’37
(denk bijvoorbeeld aan hoe anders het beeld van helderwit stucwerk met azuurblauwe
accenten overkomt in het heldere Zuid-Europese licht en onder een grauwe Hollandse
lucht). Ook de niet-zichtbare klimaateigenschappen zijn kenmerkend voor de specifieke
kwaliteit van een landschap. Ook met je ogen dicht voel je direct of je aan zee bent, of in
het binnenland. De temperatuur in een stedelijk gebied is gemiddeld hoger is dan in het
omliggende landelijk gebied, onder andere door de grote hoeveelheid verhard oppervlak,
de absorptie van zonlicht door de in de stad aanwezige donkere materialen en de relatief
lage windsnelheden.

Netwerken
Landschappen worden niet alleen gekenmerkt door wat zich er afspeelt, maar
evenzeer door de verbindingen met de aangrenzende plekken en gebieden, en met
de plekken en gebieden verder en nog verder weg. Grenslijnen en verbindingslijnen— 35. Alice Labadini, ‘Providing a
scheidend en verbindend—vormen samen netwerken. Het gaat hier dus om de lange stage for atmospheric encounters
Brattøra’s seafront by SLA’, in: SPOOL
lijnen in het landschap: wegen, spoorlijnen, waterlijnen, maar ook onzichtbare lijnen Vol. #03 | Issue #02 (2017), 93
zoals ondergrondse drinkwater- en rioolsystemen, electriciteitsnetwerken, warmtenetten 36. Peter Zumthor, Atmospheres
en communicatienetwerken zoals telefonie en internet, en ecologische netwerken. (Basel: Birkhäuser 2006)

Netwerken zijn de dragers van stromen mensen, dieren, goederen, water, energie. 37. John Brinckerhoff Jackson, A
Een netwerk kan in abstracte zin beschouwd worden (bijvoorbeeld door onderscheid Sense of Place, a Sense of Time (New
Haven: Yale University Press, 1994),
te maken tussen een fietsnetwerk en een autonetwerk), maar het heeft altijd consequentie 159-160

52 53
2.3 Vijf tuinen
Eerder vergeleken we de elementen van het landschap, de vormen en patronen, met
woorden in taal. Uiteindelijk is het, net als bij taal, de samenhang tussen de onderdelen,
de onderliggende structuur, die het verhaal, het landschap, maken. Hoe leer je schrijven
met de elementen van het landschap? De tuinhistoricus John Dixon Hunt schreef dat
‘gardens focus the art of place-making or landscape architecture in the way that poetry
can focus the art of writing. Not everyone wants to write poetry, nor do its modes of
expression suit evey occasion or topic.’38 Maar, zoals Susan Herrington beargumenteert
in de hier opgenomen tekst On Landscapes, net als poëzie kunnen tuinen de conventies
en verwachtingen van het schrijven van het landschap, van landschapsarchitectuur,
blootleggen.
Elke tuin heeft een specifieke relatie met zijn situatie. De bodem en het klimaat
bepalen welke planten er kunnen groeien, de schaduw van bomen of bebouwing bepaalt
waar het terras komt. De route vanaf de tuinpoort naar de voordeur wordt opgebouwd
door een serie tuinruimtes en markeringen, vergezichten worden beleefd vanaf het
terras, nieuwsgierige buren worden buitengesloten met een schutting of een haag. Deze
eigenschappen samen vormen de situatie van de tuin, het landschap, de genius loci,
ofwel de geest van de plek. Het is aan de tuinarchitect om deze genius loci in het ontwerp
te vatten.
Aspecten van omgaan met de situatie worden op de volgende pagina’s besproken
aan de hand van enkele tuinen, waarvan de plattegrond en een selectie van foto’s zijn
opgenomen in de canonmap. Het is verstandig deze map en de bijbehorende tekeningen
bij het lezen van deze tekst te houden.
In dit hoofdstuk zullen we het ‘wat’ bespreken: hoe worden deze tuinen
waargenomen, wat is de eerste, direct zintuiglijke indruk? Door deze indruk te leggen Het klooster Santes Creus ligt
naast de vormen, kleuren, materialen, en elementen van het landschap waar de tuinen aan de rand van een kustvlakte

gesitueerd zijn, wordt inzichtelijk gemaakt hoe deze tuinen een expressie zijn van het
landschap waar ze liggen: uitgaande vanuit het ooghoogteperspectief (topos), of Santes Creus
uitgaande van een ordening van bovenaf (locus). In het volgende hoofdstuk wordt Het klooster Santes Creus is in de twaalfde eeuw gebouwd langs het riviertje Gaià
besproken hoe deze elementen met elkaar samenwerken om ruimtes te vormen in relatie aan de rand van een grote vlakte aan de oostkust van Catalonië in Noord-Spanje. De
tot het huis en tot het omringende landschap: uitzicht ten opzichte van beschutting, vlakte wordt begrensd door de bergketen van Montmell-Marmellar. Vanuit de omsloten
horizon ten opzichte van beslotenheid. In het laatste hoofdstuk tenslotte, wordt het tuin is het omringende landschap niet te zien, maar de situering halverwege de helling is
‘waarom’ duidelijk: hoe heeft de manier waarom de tuinen worden gebruikt bepaald in nauwkeurig op het landschap afgestemd.
relatie tot het bestaande landschap, en hoe heeft dit het ontwerp bepaald? De keuze voor deze plek is begrijpelijk: tussen de onherbergzame bergketen en de
De geselecteerde voorbeelden zijn behandeld als stappen in een ontwikkeling waarin dorre vlakte vormt de vallei van de Gaià een koele en vruchtbare oase: zilverpopulier en
de landschapsarchitectuur zich als ontwerpende discipline door de eeuwen heen heeft hazelnoot groeien langs de oevers. Waar een kleiner riviertje, de Barranco de Hort Gran,
gevormd. Hoe een ontwerp kan reageren op zijn situering en welke positie hij daarin in de Gaià uitmondt ligt het klooster Santes Creus, met middenin twee tuinen. Vanaf een
inneemt in het spectrum tussen locus en topos, welke experimenten en ontdekkingen plateau dertig meter boven de rivier kijkt het klooster neer op het kleine dorp. Door het
hierin zijn gemaakt, hangt samen met maatschappij, cultuur, techniek, de stand van de klooster op de noordelijke helling te situeren, konden op de zuidelijke helling wijngaarden,
wetenschap, opvattingen over de relatie tussen mens en natuur. amandel- en olijfgaarden worden aangelegd.
Wanneer een reiziger het klooster bezoekt, ondergaat hij een opeenvolging van buiten
naar binnen, van de grote, hete vlakte naar een koele fontein in de beschaduwde tuin, als
de beloning voor de pelgrim. Na de vlakte volgt het beboste natuurlijke rivierdal, gevolgd
door een ontworpen reeks: een straat met aan de ene kant huizen, aan de andere
platanen (voor de schaduw), een plein met uitzicht over de rivier, een groter plein als
formele entree naar de kerk, een grote en hoge kloostertuin, en ten slotte, onverwacht,
nog een tweede tuin. Van alle ruimtes is deze laatste het meest besloten en beschut, met
hoge bomen die voor verkoeling zorgen, omringd door een galerij met massieve, zware
muren. In de tuin is een ring van hoge cipressen geplant, met in het midden een fontein,
overgroeid met vochtig en koel mos, als een minatuuroase. In de situering van het kloster
en de tuin daarbinnen is dus optimaal gebruikgemaakt van de aanwezigheid van het
water, het relief en de klimatologische omstandigheden.
De omsloten tuin wordt bepaald door de rationele, objectieve vorm
38. John Dixon Hunt, Greater Per-
van een om een middelpunt heen gerangschikte organisatie, waarbij
fections: The Practice of Garden Theory de spanning tussen het situatieve gegeven en het daarover gelegde
(Philadelphia: University of Pennsylva-
nia, 2000), 11 geometrische schema (locus) primair is.

54 55
De toegangslaan naar de villa komt uit op het bovenste, noordelijke terras. Dit niveau
sluit aan op de hoofdverdieping van het huis, de piano nobile. Dit terras bestaat uit een
grasparterre, beëindigd door een halfronde haag van hulst. In de grasvlakken staan grote
bomen die in het warme seizoen schaduw bieden. Buiten de tuin sluiten deze aan op de
natuurlijke begroeiing van de berghelling, die is begroeid met olijfbomen en cipressen.
De ‘kier’ tussen de rechthoekige grasparterre en de natuurlijke rotswand is opgevuld met
een verhoogde bak, een gestucte keermuur met natuurstenen rand, hetzelfde materiaal
als de rotswand. De rotswand is geheel met klimop begroeid; oorspronkelijk stonden
hier citrusplanten die hier konden profiteren van de door de zon opgewarmde wand. In
het midden van de muur bevindt zich een nis met daarin kleine waterbron, ingelegd met
kiezels. De lengterichting van het terras is geaccentueerd door een belvedère, met op de
achterwand een schildering van het landschap buiten de tuin.
Binnen de tuin is het niet mogelijk om van het ene op het andere terras te komen; de
twee niveaus zijn alleen via het huis met elkaar verbonden. Een lange trap leidt vanuit
de gang naar het souterrain, met grote, openslaande deuren op de zuidgevel. De villa
is in de rotshelling uitgehouwen, wat duidelijk waarneembaar is in het souterrain. Het
souterrain geeft toegang tot een pad dat halverwege de keermuur is gemaakt, die het
hoogteverschil van twaalf meter tussen de twee terrassen overbrugt. Het door een
pergola beschaduwde pad lijkt aan de berg te hangen, de wand torent hoog boven
de bezoeker uit. Vanuit het midden van de pergola wordt via een trap het zuidelijke,
lagergelegen terras bereikt. Dit terras is symmetrisch ingedeeld in vier parterres,
omzoomd met buxus, en met in het midden een ronde spiegelvijver. Vier gesnoeide
Magnolia’s en kegelvormig gesnoeide laurierstruiken vormen een gecultiveerd tafereel als
voorgrond voor het uitzicht over de stad.
Het geometrische maatschema van rechthoekige vlakken is ingezet als ordening van
de topografie, en vormt tevens het kader om de wisselwerking tussen natuur en cultuur in
uit te beelden, met aan de ene kant het huis en aan de andere een bosje als verbeelding
van de natuur. De berghelling is zodanig bewerkt dat de ‘genius loci’ van de plek is
versterkt. Tegelijkertijd is gebruikgemaakt van het reliëf, de meest aansprekende oriëntatie
betreffende wind en bezonning en komt het uitzicht en daarmee de verbondenheid met
de stad maximaal tot zijn recht.

Vaux-le-Vicomte
Vaux-le-Vicomte is het buitenverblijf van Nicolas Fouquet, Minister van Financiën
van Lodewijk XIV. De belangrijkste ontwerper die was betrokken bij de bouw van de
residenties rond Parijs was André Le Nôtre (1613-1700). Vaux-le-Vicomte was zijn eerste,
Villa Medici op de helling van het
Arnodal iconische, werk. Le Nôtres ontwerp beantwoordde aan de nieuwe ideeën, gaf de Franse
tuinkunst een eigen identiteit en vormde de uitdrukking van het politieke striven van
Villa Medici Fouquet.
In de villa Medici bij Florence (ltalië) zijn allerlei landschappelijke eigenschappen De tuin is gesitueerd in een groot noord-zuidgericht bosmassief in een open
verwerkt in de verschillende lagen in het ontwerp. Florence ligt in het dal van de rivier de beekdallandschap, waarin de tuin als langgerekte open ruimte is uitgesneden. De
Arno. De hellingen glooien vanuit het dal omhoog tot meer dan 700 meter. In de tweede situering wordt bepaald door de geomorfologie, gevormd door een hoofdbeekdal (Ru
helft van de vijftiende eeuw liet Giovanni di Medici door de architect Michelozzo hier een d’Anqueil) en een vanuit het noorden onder een schuine hoek daarin uitmondend zijdal
villa—een ensemble van huis en tuin— bouwen, uitkijkend over de stad die door de De (Ru Bobee). Beide stroomdalen zijn asymmetrisch, met een steilere zuidelijke en oostelijke
Medici’s werd beheersd. Om zo goed mogelijk van het uitzicht te profiteren is de villa dalwand. Loodrecht op de richting van het hoofddal is een as gemaakt, die de gehele
gesitueerd halverwege een berghelling, op een hoogte van 250 meter boven het dal, plattegrond van de tuin bepaalt.
ongeveer vijf kilometer van het centrum van Florence. Een door een gracht omringd eiland, met daarop het chateau, is het centrale element
Ter plaatse van de villa verandert de glooiende helling in een steiler naar het noorden op de as. De as (3400 meter) bestaat uit drie delen. Een noordelijke oprijlaan ligt in de
oplopende heuveltop. Tegen deze achtergrond tekent zich de zuidgevel af van de villa, bovenloop van het zijdal en is gefixeerd op het chateau. Voorbij het chateau komt het
op een basement van twee rechthoekige terrassen. De steile helling werd bewoonbaar belangrijkste deel van de tuin. De as wordt hier geflankeerd door een serie parterres, die
gemaakt door de indrukwekkende terrassenconstructie van ongeveer honderd meter lang een reeks van toenemende natuurlijkheid vormen, ondersteund door tuinelementen die
en met keermuren van meer dan tien meter hoog, een slimme en technisch vernuftige cultuur, vermaak of ongerepte natuur representeren: eerst een paar broderieparterres van
vertaling van de helling. De terrassen maken de steile helling toegankelijk en tegelijkertijd buxus, dan ronde en ovale vijvers in strakke gazons, vervolgens op het diepste deel van
benadrukken ze de steilte van de helling. De richting van de terrassen weerspiegelt de de tuin (in het rivierdal) een Grand Canal en op de overgelegen helling van het dal een
richting van de helling, maar is ook gericht op het uitzicht op de dom van Florence. gazon omzoomd door bomen, met aan het eind een groot beeld van Hercules.

56 57
Waar het Grand Canal de hoofdas snijdt is hij verbreed tot een spiegelvijver, en vanaf
de steile zuidelijke helling stroomt het water via allerlei kunstige nissen en watervallen
in de vijver. Het Grand Canal is de transformatie van het bestaande riviertje in het
hoofddal, en ‘vouwt’ de hoofdas in een noordelijk, rijk bewerkt deel in het zijdal, en een
zuidelijk, eenvoudiger deel op het hooggelegen plateau. De waterdruk voor fonteinen is
opgebouwd dankzij het natuurlijk hoogteverschil. Vanuit het chateau kijk je over de tuin
heen tot aan het Herculesbeeld die het einde lvan de tuin ijkt te markeren bovenaan de
helling. Alleen als je daar naartoe loopt zie je dat de tuin nog verder gaat. Hier is de as
teruggebracht tot een boslaan, als een van de lanen in een grootschalig sterrenbos.
Op het eerste gezicht lijkt het ontwerp van deze tuin niets met de situering te maken
te hebben, maar als een monumentaal stempel op het landschap te zijn gedrukt. Echter,
het is alleen door zijn precieze situering in het reliëf van beide dalen, met hun steilere en
minder steile helling, en door gebruik te maken van het riviertje en van de zwaartekracht,
dat dit spektakel tot stand kon worden gebracht. Binnen de eenheid van de tuin is de
spanning tussen het situatieve gegeven en het geometrische plan tot het maximale
uitgewerkt.

Vaux-le-Vicomte, uitgesneden uit


het bosmassief

In het ontwerp van Stourhead is het


dal van het riviertje de Stour
gedramatiseerd.

Stourhead
Stourhead Park ligt in de westelijke rand van de krijtheuvels van Wessex, waar het
zachte gesteente is doorsneden door diepe dalen. Daardoor ligt ten oosten van het huis
kalkrijk, glooiend akkerland met spaarzame begroeiing, terwijl aan de westkant de heuvels
zijn ingesneden door de rivier de Stour, waardoor een beboste vallei ontstond. De tuin
is grotendeels ontworpen door de eigenaar zelf, Henry Hoare II, en is gebaseerd op het
principe van de rondwandeling.
Rond 1720 liet hij Stourhead House bouwen, een neo-palladiaanse villa met uitzicht
over de akkers aan de oostzijde. Aan de westkant werd een weide aangelegd, omgeven
door een ha-ha, een onzichtbare grens tussen tuin en landschap. Vervolgens werd
voorbij deze weide, in het dal van de Stour, de valleituin aangelegd. De eerste stap was
het afdammen van het riviertje de Stour in 1754, waardoor een stuwmeer ontstond.
Hieromheen werd in de loop van de jaren een tafereelcompositie ontworpen, een route
waarbij uitzichten werden gecomponeerd als Arcadische landschapsschilderijen, om
de wandelaar te verleiden zich door de tuin heen te bewegen. De taferelen werden
gecomponeerd rondom ‘follies’, met opzet nutteloze bouwwerken, zoals ruïnes, grotten
of tempels. Zo werd er een grotto gemaakt om de oorsprong van de rivier te verbeelden.

58 59
Als belangrijkste aanzet tot de route werd een bouwwerk, gemodelleerd naar
het Pantheon, diagonaal tegenover het huis geplaatst zodat het vanaf het terras kon
worden bekeken, met het meer dat als spiegelvijver het tafereel reflecteerde. Wanneer
men, aangetrokken door dat beeld aan de rondwandeling begon, kwam men eerst de
hooggelegen Apollotempel tegen, vanwaar men als hoogtepunt van de rondwandeling
uitzicht had over het gehele meer. Ook werd een Palladiaanse brug toegevoegd om het
bestaande dorpje Stourton in de compositie te betrekken, en in een later stadium werd
Bristol Cross, een middeleeuws monument, toegevoegd.
Zo ontstond binnen de compositie een versmelting van drie picturale genres: the
Classic, verbeeld met de tempels, the Rustic van het dorp, aangevuld met the Gothic
door de elementen uit de Britse geschiedenis.
Stourhead heeft (net als de andere Engelse landschapstuinen) een dubbelzinnige
relatie met zijn situering. Enerzijds is de tuin een mooi voorbeeld van topos: het onthullen
van de bestaande topografie van het landschap. De tuin lijkt een natuurlijk onderdeel te
vormen van het omringende landschap, met zijn onzichtbare grenzen (zoals de ha-ha) en
de schijnbaar natuurlijke watervormen en beplanting. Maar het meer is geheel kunstmatig,
en de beplanting is aangeplant. Toch is het juist het ontwerp van het stuwmeer dat met
zijn scherpe horizontale oeverlijn de vorm van het golvende landschap blootlegt, de
topografie onthult: topos. De ervaring van in het landschap zijn wordt uitgewerkt door
middel van een aaneenschakeling van gecomponeerde beelden, waarin de bezoeker
wordt verleid om zich steeds dieper in het landschap te begeven. Anderzijds, naast het
zichtbaar maken van het reliëf, is er ook een beeld overheen geprojecteerd van hoe een
ideaal landschap in het algemeen eruit zou moeten zien, en is de situatie aangepast
aan de mal van dit ideaalbeeld, door middel van nieuwe beplantingen en gebouwde
Het zwembad Donnell Garden als
elementen, dus er zit ook een element van locus in. voorgrond voor het uitzicht.

zoutmoerassen die te zien zijn vanuit de tuin.


Donnell Garden In het ontwerp van de tuin is het huis niet betrokken. Het huis (1952, architect Austin
Een van de meest iconische en meest gefotografeerde tuinen van de 20e eeuw Pierpoint) staat aan de andere zijde van de heuveltop, zodat je vanaf het zwembad het
is de Donnell Garden in Sonoma, Californië, ontworpen door Thomas Church. Het huis niet ziet en vice versa; zo heb je in de tuin, en vooral in het zwembad, het gevoel
middelpunt van de tuin is een elegant, organisch gevormd zwembad. De eerste foto van midden in het landschap te zijn. In het zwembad staat een beeld, ontworpen door Adaline
het zwembad verscheen in House Beautiful zo kort na de aanleg dat het tijdschrift het net Kent. Al zwemmend kadert het gat in de sculptuur een zicht in op de grasheuvel, en de
ingezaaide grasveld moest inkleuren. Het zwembad werd een icoon van goed modern golvende vormen van de sculptuur lijken een vlugge schets van de kruinen van de live
ontwerp: een houten dek, eenvoudige stalen stoelen, en een abstract beeldhouwwerk oaks. Vanuit het water zijn de boomstammen niet zichtbaar, en je lijkt te drijven tussen de
als middelpunt. Kijkend naar de foto’s kan je bijna het chloorwater, de zonnebrandcrème, boomkruinen.
en de hamburgers op de barbecue ruiken, en de daiquiri proeven van de bar bij het De bestaande eiken werden opgenomen in het ontwerp. De bomen zijn zorgvuldig
zwembad. Het beeld vangt de verbeelding en de geest van de tijd. gehandhaafd omdat ze een link met het landschap leggen, en bovendien bieden ze
De tuin is aangelegd op een ranch in de Bay Area, ten noorden van San Francisco. schaduw en beschutting tegen de wind. Dat het dek deels in hout is uitgevoerd, heeft
Hier kon het goede leven geleefd worden—een mild klimaat, geen insecten, en een lang als reden dat er zo niet meer aarde hoefde te worden verplaatst dan nodig was en zo de
droog seizoen. En met een beetje irrigatie kon alles er groeien. De plek die voor de tuin bestaande bomen, die immers op een helling stonden, te beschermen. Door extra grond
was uitgekozen, was een bosje met live oak (Quercus virginiana), een eikensoort die aan te brengen op de wortels van bestaande bomen, zou de drainage en zuurstoftoevoer
kenmerkend is voor de kust van de Stille Oceaan: een wintergroene, struikachtige boom, van de wortels worden verstoord, en sterven ze af.
met een grillige takkenstructuur. Het bosje lag in de beschutting van een heuveltop, Hoewel de Donnell Garden op foto’s in eerste instantie als een autonoom kunstwerk
uitkijkend over een meanderend zoutmoeras en de San Pablo Bay in de verte. De heuvel oogt, met zijn abstracte vormen en felblauwe zwembadkleur, is het ontwerp een
wordt omringd door droog, golvend grasland, in contrast met de weelderige tuin en zorgvuldig vertaling van het landschap, een onthulling van de topografie (topos): het
zwembad. volgen van de geomorfologie in de positionering van zwembad, huis en paden, de
Bij het zwembad werden omkleedruimtes en een overdekte buitenruimte (een lanai, de verwijzing naar de vormen van rotsen (sculptuur) en kreken (zwembad), en het in verband
term komt uit Hawai) aangelegd. Het geheel is gevat in een betonnen terras, in contrast brengen van het weidse uitzicht en de gebruiker van de tuin, door gebruik te maken van
met de helling van de heuvel een enkel vlak zonder treden of hellingen, om lanai en de bestaande bomen met het nieuwe zwembad als voorgrond.
zwembad te verankeren in de heuvel. Het beton is oker gekleurd om het felle zonlicht Hiermee is deze tuin een voorbeeld van hoe algemeengeldige ideeën over het leven
te temperen. Een deel van het vlak is uitgevoerd als een houten dek. Het dek is niet in het landschap (sportief, ontspannen, en geïnspireerd door kunst) en kwaliteiten
omsloten door een reling of hekwerk, maar door een lange bank, die hiermee tevens dient ontleend aan het omringende landschap kunnen versmelten in een ontwerp. De heldere,
als afscheiding. kunstmatige vormen van de tuin en de kleurrijke en eclectische beplanting beantwoorden
De biomorfe vorm van het zwembad is geïnspireerd op de abstracte en surrealistische aan wat Lawrence Halprin, een tijdgenoot van Church verwoordde als de
kunst (Vasily Kandinsky, Joan Miró) die na de oorlog steeds meer landschapsarchitecten uitdaging van de moderne landschapsarchitectuur: ‘not to make the garden
ging beïnvloeden. Maar ook is het een verwijzing naar de kronkelende kreken in de 39. Lawrence Halprin. look natural, but to make the garden so the people in it will feel natural.’39

60 61
Intermezzo 3
Susan Herrington, On Landscapes, Thinking in Action, p. 1-16
Hoofdstuk 3 — Gebruik 3.1 De landschapsarchitectonische vorm van het programma: otium en negotium
Hier komen we aan bij een essentieel verschil in denken tussen architectuur en
landschapsarchitectuur: de relatie tussen de plek en het gebruik. Zoals Sébastien
Marot al eerder werd geciteerd: ‘Terwijl de plek in het geval van een architectonische
ingreep vanuit het programma wordt bekeken en er zelfs uit voorkomt, zien wij bij een
landschapsarchitectonische bewerking het tegengesteld gebeuren: hier vormt de plek
het uitgangspunt of beter nog de inspiratiebron van het programma.’40 Als er geen vraag
is naar ‘wonen’ wordt er geen huis gebouwd, als er geen vraag is naar kennisoverdracht,
geen school. Maar ook zonder dat wij een functie bedenken, ligt het landschap er al.
Dit geeft dan ook aanleiding tot een wat scheve opvatting over wat landschap is: het
landschap wordt vaak gezien als het domein van de natuur, of als een esthetisch plaatje,
een mooi uitzicht, in beide gevallen iets dat buiten onze invloedssfeer valt.
Niets is echter minder waar. We kunnen niet leven in een landschap dat we ons niet
eigen hebben gemaakt, het toeëigenen van het landschap maakt het bewoonbaar. Door
ergens te zijn, geven we het landschap een betekenis en daarmee een gebruik. En die
betekenis, dat gebruik, wordt ontleend aan, en geconfronteerd met, dat wat we in het
landschap aantreffen. We kunnen er pas voor kiezen voedsel te verbouwen als de bodem
voldoende vruchtbaar is, we kunnen er pas voor kiezen ergens te gaan wonen als een
plek toegankelijk is. Leven, wonen, is echter meer dan voedsel en onderdak. Betekenis,
ervaring, onze relatie met de natuur, spelen een even grote rol. En dat toegekende
gebruik, die betekenis is vervolgens weer de oorzaak van de landschappelijke
transformatie.
Zakelijke en productieve bezigheden (negotium) enerzijds, en ontspanning,
wetenschappelijke en culturele interesses en de omgang met de natuur (otium) anderzijds
worden in het landschapsarchitectonische ontwerp steeds met elkaar verbonden. Het
vormgeven van het gebruik in het ontwerp is een zoektoch naar een balans tussen
economisch nut, culturele reflectie en een zinvolle omgang met de natuur.

Negotium
Het landschap produceert, al dan niet gedwongen of geholpen door de
mens, voedsel, water, lucht, bouwmaterialen, vezels voor kleding, en verzorgt
zo productiefuncties. Ook hebben we vaste grond onder de voeten nodig voor
nederzettingen en wegen, of water om te varen: de draagfuncties van het landschap. Het
landschap biedt plaats aan praktische, materiële zaken zoals infrastructuur, veiligheid,
waterhuishouding, communicatienetwerken, drinkwater- en energievoorzieningen,
landbouw en recreatie. Gezamenlijk vertegenwoordigen zij de economische-functionele
waarde van het landschap, de gebruiksmogelijkheden. Het gebruik heeft zowel een
particulier-economisch als een openbaar-maatschappelijk karakter, en het gaat zowel
om aspecten van het landschap die deel uitmaken van het economische verkeer, als
om basale voorzieningen die door de overheid of publiek-private samenwerking worden
verzorgd, zoals woningbouw, recreatiegebieden en infrastructuur.41
Er zijn altijd meerdere waarden in het geding, niet alleen op de locatie, maar ook in
het grotere invloedsgebied. Bij exploitatie van het landschap wordt meestal maar naar
één of enkele producten of diensten gekeken. Maximaliseren van die ene dienst leidt tot
hogere productie en snel geld. Maar elke ingreep kan overlast en kosten elders of later
veroorzaken. Zo is grootschalige drainage van landbouwgebieden voordelig voor de
landbouw, maar kan de versnelde afvoer van regenwater benedenstrooms voor ernstige
wateroverlast zorgen. De productiefunctie voedsel gaat dan ten koste van
de regulerende functie waterberging. Alles hangt met alles samen.
40. Sébastien Marot, ‘Voorwoord’,
in: Clemens Steenbergen en Wouter
Reh, Architectuur en landschap (Bus-
sum: Uitgeverij Thoth, 2003), 11
Otium
41. Johan van Zoest,
Landschapskwaliteit; uitwerking
Otium betekent vrijheid van sociale of politieke verplichtingen, als
van de kwaliteitscriteria in de Nota ontspanning en geestelijke oplading, herstellen van de stress die het
Landschap (Wageningen: DLO-Staring
Centrum, 1994), 93 dagelijks leven vaak met zich meebrengt. Het gaat daarbij zowel om

73
afzondering, rust en ontspanning, als om de mogelijkheid om intens deel te nemen in
waardevolle fysieke en mentale bezigheden. De Deense landschapsarchitect Sven Ingvar
Andersson schreef: ‘de kracht van de discipline [landschapsarchitectuur] ligt in de kunst
van het scheppen van plekken die de zintuigen prikkelen, vreugde verschaffen, paradoxen
omvatten, tradities weerspiegelen en verwachtingen opwekken; dus plekken waarvan
de esthetische kwaliteiten duurzaam zijn en gewaardeerd worden los van de specifieke
economische en sociale voorwaarden op grond waarvan ze zijn ontstaan.’42
Een belangrijke component daarin is de weerspiegeling van de relatie tussen mens
en natuur: ‘Het vertalen van opvattingen over natuur naar alledaagse omgevingen kan
worden gezien als de unieke en eeuwige taak van landschapsarchitectuur.’43 Vooral in
tuinen wordt dit expliciet zichtbaar, als een laboratorium waar de vraagstukken die op de
grote schaal spelen, op kleine schaal worden weergegeven en mee geëxperimenteerd.
De wisselwerking tussen cultuur en natuur komt in elke tuin tot uitdrukking en geeft in
al zijn vormen steeds opnieuw aanleiding geeft tot nadenken of juist het hoofd leeg
te maken. Dit kan op uiteenlopende manieren in ontwerp worden vertaald, omdat de
opvatting van deze relatie geen permanent gegeven is, maar verandert door de tijd.
Zo werden in de Renaissance mens en natuur niet gezien als twee uitersten, maar
als een manifestatie van hetzelfde levensprincipe. In de natuur werd Gods ordening
geopenbaard, en de minutieuze onderzoekingen van natuurlijke vormen en verschijnselen
door Leonardo da Vinci en zijn collega’s waren pogingen deze orde bloot te leggen.
De kunst was de nabootsing van de natuur (‘Natura artis magistra est’). Geen letterlijke
nabootsing, maar een met menselijke rede en intuïtie te achterhalen werkelijkheid, die
verborgen ligt onder de uiterlijke, zichtbare verschijningsvorm van de materiële natuur.
De tuin was een interpretatie van de grondbeginselen van de natuur, gekoppeld aan een
zinnelijk genieten van diezelfde natuur.
Een latere, weer totaal andere uitdrukking van die wisselwerking natuur-cultuur, treffen
we aan in de tuinen van de Verlichting, waar in reactie op het nuttigheidsdenken en de
Parc del Clot / PROGRAMMA doelmatigheid van het industriële tijdperk de ‘oorspronkelijke’ natuur werd verheerlijkt
en geromantiseerd. Het natuurlijke landschap, weliswaar onderworpen aan esthetische
maatstaven, werd verbeeld in de tuin. Opnieuw werd de natuur geïdealiseerd als bron van
het goede in de mens, de spiegel van het innerlijk.
Ook in de negentiende en twintigste eeuw werd op het klassieke thema van natuur
en cultuur voortgeborduurd, zoals in de expressieve tuinen en parken die de Braziliaanse
tuinarchitect Roberto Burle Marx ontwierp tussen de jaren ‘30 en ‘90 van de vorige
eeuw. De tuinen die hij ontwierp zijn twee-dimensionale, abstracte composities. Maar de
materialen waarmee deze levende schilderijen worden gecomponeerd zijn ontleend aan
de weelderige, Braziliaanse natuur: inheemse planten met explosieve kleuren en vormen,
die hij zelf uit het oerwoud haalde en verder kweekte, in tegenstelling tot het uit Europa
sporten en recreëren
verblijven geïmporteerde sortiment dat gangbaar was in die tijd.
Meer dan in de tuinen uit Renaissance en Verlichting zijn hier de natuurlijke en de
cultuurlijke component duidelijk afzonderlijk te benoemen. Er is iets wezenlijk veranderd in
lopen
de opvattingen over natuur en mens. In plaats van een wisselwerking tussen twee kanten
spelen
die in wezen hetzelfde zijn, is het een wisselwerking tussen twee uitersten geworden.
Natuur is iets buiten onszelf, waar we ver vandaan zijn gegroeid. Tuinen zoeken niet meer
vanzelfsprekend de meest harmonieuze uitdrukking van het samengaan van die twee,
OTIUM
maar zitten op een glijdende schaal tussen twee uitersten: de architectonische, door
activiteit rust
de mens gecontroleerde tuin en de natuurlijke tuin. De architectonische tuin is statisch,
onveranderlijk, de natuurlijke tuin dynamisch en onvoorspelbaar.
De architectonische tuin ontstond aan het begin van de twintigste
eeuw, toen onder invloed van het modernisme de mens centraal kwam
flaneren
42. Udo Weilacher, Between Land- te staan in de tuin. Tuinen werden functioneel bepaald of juist ontworpen
scape Architecture and Land Art (Basel: als een esthetische compositie van lijnen en vlakken, ingekaderd als een
culturele activiteiten
Birkhäuser, 1996)
schilderij. De horticultuur als basis van het tuinontwerp werd vervangen
dwalen 43. Christophe Girot, The Course
of Landscape Architecture; A History door architectuur. Veel hedendaagse tuinen zijn hieraan ontleend,
De landschapsarchitectonische vorm van het of Our Designs on the Natural World, minimalistische, helder gedefinieerde ruimtes met veel harde materialen en
programma: analyse van verschillende vormen from Prehistory to the Present (London:
van otium in Parc del Clot (Fabiana Toni) Thames & Hudson, 2016) weinig of geen beplanting.

74 75
De tegenhanger van de architectonische tuin, de natuurlijke tuin, heeft zijn wortels
zelfs al eerder. Aan het eind van de negentiende eeuw bepleitte William Robinson
in Engeland de ‘Wild Garden’, waar planten in natuurlijke omstandigheden zonder
uitgebreide zorg konden gedijen, een idee dat in de tweede helft van de twintigste
eeuw werd geperfectioneerd met toegankelijke kennis van planten en hun natuurlijke
groeiomstandigheden. Deze tegenbeweging hing samen met het pessimisme dat
ontstond toen het geloof in de maakbare samenleving begon af te brokkelen. Door te
ontwerpen op basis van een begrip van natuurlijke systemen werden ruimtelijke keuzes
achterwege gelaten: laten was belangrijker dan maken.44
Momenteel is deze tegenstelling voorzichtig aan het verschuiven, de kunstmatige
dualiteit tussen mens en natuur verdwijnt. Natuur is niet alleen grootse wildernis (de
ideale natuur, waar menselijke invloeden alleen maar afbreuk aan kunnen doen) maar ook
onderdeel van het dagelijks leven. De natuur bestaat ook niet meer zonder menselijke
invloeden.45 Het gaat dus opnieuw om het weergeven van deze nieuwe verhouding die we
hebben ten opzichte van de natuur, waar de mens niet is weg te denken als bepalende
factor.

Flexibiliteit Duinlandschap in Verkade album

De relatie tussen gebruik en ontwerp is niet één-op-één, wat zou betekenen dat een
ontwerp zijn betekenis verliest als het gebruik, de gebruiker, of de omgeving verandert.
Oftewel, ook wanneer bepaalde ruimtelijke configuraties niet meer dienend zijn voor de
functies waarvoor ze zijn ontworpen, bijvoorbeeld omdat die functie niet meer bestaat, 3.2 Het gelaagde landschap
of de technische eisen veranderd zijn, kunnen de esthetische kwaliteiten zo sterk zijn Het landschap transformeert voortdurend, onder invloed van nieuwe vormen van
door een sterke relatie met het onderliggende en omringende landschap, door een gebruik. Door zorgvuldig gebruik te maken van de bestaande kwaliteiten, deze te
sterke verbondenheid van de bewoners, dat het overeind blijft, en nieuwe programma’s, onderzoeken, aan te passen en er een nieuwe uitdrukking aan te geven, kunnen nieuwe
functies, gebruik, betekenissen in zich op kan nemen. landschapsarchitectonische composities ontstaan waarin schoonheid en functionaliteit
Daarnaast sluiten ontwerpen die exclusief gericht zijn op een enkel gebruik, daarmee samenvallen. Kwaliteiten van een landschap kunnen bijdragen aan de identiteit van een
een groot deel van de samenleving automatisch uit. Een landschap daarentegen dat gebied en daarmee aan die van de bewoners. Bestaande kwaliteiten zijn ‘gratis’, ze zitten
de mogelijkheid heeft voor een grote verscheidenheid aan gebruik en ervaringen, kan in de harten van de locale bevolking en ze hebben de tijd gekregen om zich ecologisch
worden gedefinieerd als een ‘robuust’ landschap. Dit betekent dat het flexibel en inclusief te ontwikkelen. Kennis en begrip van de locale geologische, ecologische en culturele
is, en verschillende interpretaties en manieren van gebruik verdraagt en ondersteunt, geschiedenis van een gebied, in samenhang met een begrip van de manier waarop
ook manieren die niet voorzien waren, misschien niet eens bestonden ten tijde van het mensen dingen doen, het landschap gebruiken en vormen, dienen daarom als vertrekpunt
ontwerp. Een ontwerp wordt dus nooit alleen gemaakt ten behoeve van het gebruik, voor het landschapsarchitectonisch ontwerp.
de wensen en behoeftes van de opdrachtgever, maar heeft altijd een betekenis als Een goede ingang om begrip te krijgen van de huidige landschappelijke kwaliteiten
onderdeel van het publieke domein. Een multifunctioneel landschap heeft in meerdere is te onderzoeken hoe het landschap in de loop van de tijd is veranderd
opzichten een hogere waarde dan landschappen met één of enkele functies. door veranderend gebruik, waardoor landschappen zeggingskracht hebben
Onzekere of wisselende programma’s vragen om een flexibele compositie, die kan 44. Saskia de Wit, ‘Otium en nego- gekregen die voorbij het visuele beeld gaat:
tium’, in: Onze Eigen Tuin (Zomer 2011,
groeien of krimpen en die verschillende programma’s kan opnemen. Het programma moet 57e jaargang, nummer 2), 18-20
als het ware telkens opnieuw worden ontleed en gewaardeerd in zijn samenstellende ‘Het landschap als visueel begrip is een plaatje. Men kan ernaar
45. Hiervoor introduceerde
delen en worden geconfronteerd met de bestaande topografie. Soms is de gegeven de geoloog Paul Crutzen de term kijken. Men kan het schilderen of fotograferen en aan de muur hangen.
vorm van het landschap sterk genoeg om verschillende programma’s te absorberen en Antropoceen: het ‘tijdperk van de
mens’. Dit is het huidige tijdperk, na het Men kan er een Verkade-album mee vullen.47 Meestal ziet men op zo’n
desalniettemin landschappelijke continuïteit te garanderen. In andere gevallen is een Holoceen, waarin de mensheid als een plaatje ook bewoners: planten, dieren en mensen. Voor die bewoners is
natuurkracht op de aarde ingrijpt.
nieuwe landschappelijke structuur nodig, die enerzijds flexibel genoeg is om wisselende het landschap meer dan een plaatje. Zij moeten erin kunnen overleven,
programma’s te integreren, en anderzijds krachtig genoeg om de continuïteit van het 46. Clemens Steenbergen, Ont-
er de kost verdienen en er zich prettig voelen. Planten, dieren en mensen
werpen met landschap; de tekening als
landschap te waarborgen. Door het herkennen, classificeren en selecteren van gegeven onderzoek (Bussum: Uitgeverij Thoth, zoeken daarom in het landschap hun eigen plek, de plek die het beste
2008), 243
topografische elementen, en het bewerken en versterken daarvan kan een nieuwe bij ze past. Op de ene plaats is het hoog en droog, elders is het laag
geografie worden gecreëerd.46 47. Verkade-albums zijn in 1903 en nat. Hier is het voedselarm, daar is het voedselrijk. Ofwel het is kaal
ontstaan toen de koekfabrikant
Verkade plaatjes bij zijn producten en zonnig, ofwel begroeid en schaduwrijk. Binnen dat patroon is van
ging voegen, die konden worden
verzameld en geplakt in speciaal
alles in beweging: water stroomt van hoog naar laag, ondergronds en
daarvoor gemaakte albums. Hiervoor bovengronds, hier spoelt iets uit, daar slibt iets aan. Ook de bewoners
werd in 1905 de beroemde schrijver
en natuurbeschermer Jac. P. Thijsse zijn in beweging. Planten verspreiden zich, kiemen, groeien en sterven
benaderd om de tekst te gaan af. Hun wortels dringen in de bodem en veranderen daar het een en
verzorgen. Uiteindelijk schreef hij
18 van de 30 verschenen Verkade- ander. Dieren en mensen zijn voortdurend actief: hier wordt een nest
albums, veelal met de verschillende
Nederlandse landschappen als gebouwd, daar voedsel gezocht, hier wordt gekapt, daar gemest,hier
onderwerp. grazen koeien, daar schapen. De bewoners—planten, dieren en

76 77
mensen—benutten de patronen en processen in het landschap, ze “kennen” ze,
hun activiteiten zijn erop afgestemd en beïnvloeden op hun beurt die patronen
en processen. […] Het geheel vormt een functionerend systeem, een levend
landschap.’48

Het landschap zoals het zich op dit moment aan ons voordoet is een momentopname
van de dynamische processen van gebruik, iets dat is te begrijpen door het landschap op
te vatten als een palimpsest.
Een palimpsest is een hergebruikt stuk perkament dat met de hand is beschreven.
De bovenste laag van dit perkament (met de tekst erop) werd afgeschraapt zodat het
perkament opnieuw beschreven kon worden.
Dit werd gedaan omdat perkament kostbaar was en geen waarde meer werd
gehecht aan de oorspronkelijke tekst. Men zou denken dat door de palimpsesten veel
oude geschriften verloren zijn gegaan, maar het tegendeel is eerder waar. Vaak bleef
de oorspronkelijke tekst toch nog deels zichtbaar en met behulp van ultraviolet-licht
valt de onderliggende tekst vaak goed te ontcijferen. Het is aan de kostbaarheid van
het perkament en aan de palimpsesten te danken dat veel oude geschriften bewaard
De natuurlijke grondvorm van het laagland is het
gebleven zijn. Was het perkament goedkoper geweest, dan zou men oude documenten product van de krachten van zee, rivieren en veen.
eerder vernietigd hebben dan ze als palimpsest te gebruiken. Deze grondvorm is bepaald doordat één van de drie
krachten langer van invloed is geweest dan beide
Elk landschap is te beschouwen als zo’n kostbaar perkament. Niets gaat verloren, andere, maar ook door het moment van ontginnen.
alles wordt hergebruikt. Onder elk landschap zijn nog patronen zichtbaar van het De laatste natuurlijke invloed voor het ontginnen is
nog steeds zichtbaar.
landschap dat eraan vooral ging. ‘Een landschap als palimpsest’ wil zeggen dat oude
en nieuwe patronen zodanig gesuperponeerd zijn dat ze gelijktijdig zichtbaar zijn. Het
landschap is de resultante van een opeenvolging van lagen in de tijd en van een reeks moerasandijvie, goudzuring en lisdodde. Er ontstond een afwisselend plassenlandschap
beslissingen die op verschillende tijdstippen en om verschillende redenen genomen zijn. met rietland, wilgenbroek, moerasvegetatie en water, een aantrekkelijk biotoop voor veel
De onderliggende laag werkt door in de volgende laag. soorten vogels, zoals de grauwe gans en de lepelaar. Er werd een actiegroep opgericht
Deze fysiek-ruimtelijke ontwikkeling heeft geen continu verloop, maar is die pleitte voor behoud van het plassengebied, en in 1973 werden de ontginningen aan
uitgekristalliseerd in verschillende stadia: het natuurlandschap, het cultuurlandschap de rand van het gebied beëindigd en er kwam een provisorische kade die weglekken van
en het stedelijk landschap met elk een eigen organisatie en vorm. Deze organisatie water uit het moeras moest stoppen. De inrichtingsplannen werden herzien en de kade
en vorm zijn tot stand gekomen vanuit veranderend gebruik, dat onontkoombaar leidt om het moeras werd in 1975 definitief. Uiteindelijk zijn de geplande industrie en de kassen
tot veranderingen in het landschap: het natuurlandschap kent geen menselijk gebruik, er nooit gekomen en zijn de Oostvaardersplannen het meest natuurlijke ‘natuurgebied’
landbouw, productie leidde tot het cultuurlandschap, en wonen, industrie, transport dat we kennen in Nederland, hoewel de edelherten, heckrunderen en konikpaarden er
en recreatie tot het stedelijke landschap. De onderstaande omschrijvingen van het door de mens zijn uitgezet.
natuurlandschap, cultuurlandschap en stedelijk landschap zijn ontleend aan het boek Ook zonder echte natuurlijke landschappen bevatten alle landschappen in Nederland,
Dutch Lowlands. 49
hoe stedelijk ze ook zijn geworden, tekenen van de onderliggende natuurlijke laag. Zo is
de omtrek van de Haarlemmermeerpolder de contour van het oorspronkelijke meer dat is
drooggemaakt om landbouw te kunnen plegen. En de plek waar de Amstel van nature in
Natuurlandschap het IJ uitmondde heeft de ligging van Amsterdam bepaald, waarbij het stedelijke patroon
Het natuurlijk landschap is het resultaat van de inwerking van de biotische (levende) de natuurlijke grondvormen volgde.
op de a-biotische (niet-levende) natuur. Natuurlijke dynamiek vindt plaats als gevolg In het laagland van West-Nederland zijn deze natuurlijke grondvormen het resultaat
van fysische processen, zoals erosie en sedimentatie en van biotische processen zoals van de wisselwerking tussen drie belangrijke vormende krachten: de zee, de rivieren en
groei, bloei en verval. Het is zonder menselijk ingrijpen tot stand gekomen en vormt de het stagnerende water ertussenin, het moeras. Dit natuurlijke landschap is vrijwel geheel
‘oercontext’ van het huidige landschap. ontstaan in het Holoceen, de periode na de laatste IJstijd. Heen en weer schuivend van
Volledig natuurlijke landschappen, zonder enige menselijke inmenging, bestaan oost naar west nam de invloed van zee en rivieren voortdurend toe en af. Vrijwel overal
nauwelijks meer, en al helemaal niet in Nederland. Het duinlandschap is nog het meest in het laagland heeft elk van deze invloeden korte of langere tijd de overhand gehad. Het
natuurlijk, maar ook de duinen zijn grotendeels vastgelegd en worden voortdurend heen en weer schuiven van zee, rivieren en veen laat zich samenvatten in drie fasen: nadat
gemonitord omdat ze onderdeel uitmaken van onze zeewering, en van belang zijn voor de basis was gevormd door de rivieren kreeg de zee de overhand, vervolgens het veen,
de waterwinning. Ook een natuurlijk aandoend gebied zoals de Oostvaardersplassen en in de Middeleeuwen de rivieren en opnieuw de zee.
is ontstaan door menselijke ingrepen. De Oostvaardersplassen zijn ontstaan na de Door het rijzen van de zeespiegel na de IJstijd zetten de rivieren in een opschuivende
drooglegging van de Flevopolder. Het grootste deel van de polder werd bestemd en oeverlijn brede stroken rivierklei af, die voor een groot deel de basis vormen
ingericht voor de landbouw, maar langs de buitendijk van de polder, de Oostvaardersdijk, van de huidige kust. Vervolgens ontstond voor deze kustlijn een duingordel,
48. Frits van Beusekom, ‘Land-
ontstonden plassen door sterke kwel vanuit het IJsselmeer. Bovendien was de die werd gevormd door het materiaal dat door de zee aangevoerd. Door
schap in Nederland: Verkade of
zandige bodem weinig vruchtbaar. Het gebied werd dus bestemd tot industrieterrein McDonald’s?’ in Landschap in de gaten waar de rivieren door de kust heen een uitweg naar zee zochten,
meervoud (1999), 161.
en kassengebied. Vanuit vliegtuigjes werd het gebied ingezaaid met riet als eerste ontstonden inbraken vanuit zee die grote kleigebieden achterlieten,
ontginning, wat samen met het zaad van de wilg snel tot ontwikkeling kwam. 49. Saskia de Wit, Dutch Lowlands, kwelders genaamd. Door afwisselende getijdebewegingen ontstond een
Morphogenesis of a cultural landscape
Afhankelijk van het vochtgehalte van de bodem vestigden zich ook pionierplanten zoals (Amsterdam: Uitgeverij SUN, 2009) gelijkmatige afzetting van kleiplaten, met daarin uitgesneden erosiegeulen,

78 79
de kreken.
Vanaf de vijfde eeuw werd de duinenrij opnieuw op veel plaatsen door de
opdringende zee doorbroken. Hierdoor werd het intussen gevormde veen aangetast, in
het zuiden werd een waddengebied gevormd en het bestaande waddengebied in het
noorden werd veel groter. In de twaalfde eeuw tenslotte brak de zee in het Flevomeer
door, waardoor de Zuiderzee ontstond.
Tussen de rivieren en de strandwallen ontstond vanaf ongeveer 5000 jaar geleden
een grote zoetwaterlagune. In het voedselrijke water van deze lagune ging riet groeien,
waarvan de afgestorven delen door gebrek aan zuurstof niet werd afgebroken, maar zich
als veen ophoopten op de bodem, zodat het water steeds ondieper werd. Uiteindelijk
vormde zich één ononderbroken veengebied dat zich tot in de vroege Middeleeuwen
uitstrekte van Vlaanderen tot in Noordwest-Duitsland, in drieën gesneden door het IJ
en de (Oude) Rijn. Het veen bestond uit er verschillende veentypen, afhankelijk van
de planten waaruit het was samengesteld. Langs de kreken waar klei werd afgezet
ontstonden brakwatermoerassen met zeggeveen en rietveen. Verder landinwaarts
langs de rivieren ontstonden voedselrijke veenmoerassen met bomen. In de perioden
waarin er geen overstromingen waren door zee of rivieren, groeide veenmos op het
veenpakket, dat kon leven van voedselarm regenwater. Uit dit sponsachtige mos
vormden zich metersdikke veenkoepels die hoog boven het grondwater uitgroeiden. De grondvorm van het cultuurlandschap
wordt bepaald door de verhoudingen
Overtollig regenwater verzamelde zich in een fijnmazige netwerk van veenstroompjes, tussen veenontginningen, droogmakerijen,
verveningsplassen en verveningsdroogmakerijen.
die de veenkussens doorsneden. Bij overstromingen werd het veen soms weggeslagen
en ontstonden er gaten, die volliepen met water. Dit zogenaamde Hollandveen
werd plaatselijk meer dan zeven meter dik en lag enkele meters boven zeeniveau.
Tegenwoordig ligt het door ontwatering en inklinking enkele meters onder zeeniveau. Cultuurlandschap
Rond het jaar 800 werd het klimaat warmer en de zeespiegel begon te stijgen. De eerste vorm van menselijk gebruik van dit natuurlandschap had de vorming van
De groei van het veenpakket kwam tot stilstand en het bestaande veen begon uit te het cultturlandschap tot gevolg. Het cultuurlandschap (in cultuur gebracht landschap), de
drogen en in te zakken. De zeearmen drongen steeds verder landinwaarts en grote geordende wereld van velden en akkers, is een door de mens bewerkt natuurlandschap,
delen van het veenpakket spoelden weg, zoals in de Waddenzee. Over het veen dat niet ’getemde natuur’. Zo schreef de Romeinse Schrijver Cicero in 45 v. Chr. over het
wegspoelde werd door de zee klei en zand afgezet. Vervolgens is het natuurlandschap cultuurlandschap: ‘Wij zaaien graan, we planten bomen, we maken de bodem vruchtbaar
getransformeerd tot cultuurlandschap, om het geschikt te maken voor menselijk gebruik door bevloeiing, we dammen rivieren af en sturen ze waarheen we willen. Kortom,
op basis van de bestaande kenmerken. met onze handen proberen we als het ware een tweede natuur binnen de natuur te
scheppen.’50 Elk cultuurlandschap wordt dus voorafgegaan door een natuurlandschap.
Nadat in de loop van eeuwen de natuurlijke processen steeds verder op de achtergrond
zijn geraakt, is men er door schade en schande achtergekomen dat een duurzaam
De Oostvaardersplassen, ontstaan door
natuurlijke processen die zijn ingewerkt op een
cultuurlandschap alleen kan bestaan als er een nauwe samenwerking is met het
door de mens gemaakt landschap. aanwezige natuurlandschap.
Elementen uit het cultuurlandschap zijn bijvoorbeeld een patroon van sloten voor
de afwatering, of het tegengestelde: een irrigatiesysteem in woestijnachtige gebieden.
Maar ook de ontsluiting van het agrarische gebied door een wegenpatroon en de
boerderijen daarlangs met hun door het agrarische gebruik bepaalde indeling, en
bijvoorbeeld bomenrijen die zijn geplant om de wind tegen te houden behoren bij het
cultuurlandschap. Deze elementen vormen de bouwstenen van het cultuurlandschap.
Net als de vorming van het natuurlandschap is het cultuurlandschap het resultaat
van een aantal te onderscheiden stappen, waarbij elke stap werd beïnvloed door de
voorgaande. De eerste landbouw in Nederland vond plaats rond 4500 voor Christus op
de hoger gelegen gronden: de lossgronden in Zuid-Limburg, en niet lang daarna ook
in de zandgebieden. Men legde kleine akkers aan in het bos die na enkele jaren, als de
bodem was uitgeput, weer werden verlaten. Veeteelt nam een belangrijkere plaats in.
Deze vond ook plaats in het bos, waarbij door het weggrazen van de nieuwe houtopslag
rond eenmaal opengevallen plekken, open ruimtes ontstonden. Als de grond uitgeput
was veranderden de nederzettingen van locatie, op zoek naar nieuwe vruchtbare grond,
wat de oorspronkelijke landbouwgrond de gelegenheid gaf zich te herstellen.
In het westen en noorden van Nederland waren de hogergelegen
50. Cicero, geciteerd in John Dixon gebieden de rivieroevers, strandwallen en kreekruggen (Delft bijvoorbeeld
Hunt, Greater Perfections; the Practice ligt op een oude kreekrug). De strandwallenkust lag verder westwaarts
of Garden Theory (London: Thames &
Hudson, 2000), 33 dan nu en ook liep de kust door tot en met Texel. Op de strandwallen

80 81
ontstonden langwerpige akkercomplexen, de geesten. De zee en de rivieren waren het beheersen van het waterpeil zich ontwikkelden, ging men op grote schaal over tot
in die tijd vrij kalm, zodat men zich ook kon vestigen op de hoge kweldergedeelten het ontginnen van de veengebieden, wat inhield dat er sloten werden gegraven om het
en overslaggronden. Toen de invloed van de zee in de bewoonde kweldergebieden moeras te ontwateren. In 300 jaar tijd raakte het overgrote deel van het reusachtige
van Noord-Nederland groter werd ging men—vanaf ongeveer 500 voor Christus— Hollands-Utrechtse veengebied ontgonnen en bewoond.
kunstmatige ophogingen aanleggen, de terpen. Wat men zich echter niet realiseerde was dat het veenmoeras zijn samenhang
Als gevolg van de bijzondere ondergrond van het veenmoeras in het westen ontleende aan het water, en dit eraan te onttrekken betekende een verzwakking
heeft Nederland een eigen traditie wat betreft het omgaan met het landschap. In het van de grond. Met name in Noord-Holland, waar het water van de Zuiderzee via
moerassige Nederlandse laagland is niet zozeer bevloeiing noodzakelijk om het natuurlijke de veenstroompjes makkelijk het land kon binnendringen, kregen wind en water
landschap geschikt te maken voor landbouw, maar het tegengestelde: drainage. De zoveel vat op de slappe veengrond dat in korte tijd veel van het pas ontgonnen land
‘laaglandtechniek’ van drainage, afvoer en zeewering is tot stand gekomen door de weggevreten werd en het ingezakte veenkussen veranderde in een archipel van
noodzaak om de dynamiek van de waterbewegingen in het deltagebied te reguleren en veeneilanden, temidden van uitdijende meren. Vanaf de zestiende eeuw werden deze
vast te leggen. Door bodeminklinking en zeespiegelrijzingen zijn er steeds aanpassingen meren één voor één drooggemaakt, enerzijds om te voorkomen dat ze zich verder
en technische innovaties noodzakelijk. Het is de cultuur van het overleven, die gericht is zouden uitbreiden, anderzijds om uit de meerbodem nieuwe landbouwgrond te winnen.
op vooruitzien, waarbij waterstaatkundige eisen de cultivering van het landschap bepalen. Een groot deel van het veenontginningslandschap werd zo getransformeerd in een
Deze traditie van landinrichting grijpt terug op de periode van de late Middeleeuwen droogmakerijenlandschap, gekenmerkt door de vorm van de natuurlijke (drooggelegde)
en vooral op die van de zeventiende eeuw, waarbij het landschap collectief werd meren, met daartussen fragmenten van de oorspronkelijke veenontginningen.
omgevormd en beheerst door ontginning en inpoldering. Dit geschikt maken van de Een dergelijke tweede ontginning is ook te zien op de plekken waar het veen
natuurlijke ondergrond voor menselijke activiteit vergt een specifieke bodembehandeling voedselarm was. Dit was in gedroogde vorm (turf) namelijk uitstekende brandstof. Het
en ontwatering, ontsluiting, verkaveling en bebouwing. Hiermee is met de cultivering veen werd afgegraven, in eerste instantie alleen boven de grondwaterspiegel, maar
van het Nederlandse laagland het natuurlandschap in de loop van de eeuwen zover in de loop van de zestiende eeuw werd op systematische wijze veen tot ver onder
teruggedrongen dat slechts relicten en geïsoleerde elementen resteren. het grondwater uitgebaggerd, zodat er een plassenlandschap ontstond. Tussen de
Vanaf de zevende eeuw begon de bevolking toe te nemen en was er meer ruimte uitgeveende stroken werden legakkers of ‘ribben’ uitgespaard: smalle eilanden waarop
nodig. Vanuit de bestaande nederzettingen maakte men een begin met het ontginnen van het veen gedroogd werd. Deze stroken moesten voorkomen dat er grote en gevaarlijke
het veenmoeras. De eerste veenontginningen vonden vooral plaats in de kustgebieden, meren zouden ontstaan, maar ze werden vaak door wind en water weggeslagen. De
waar de getijdewerking van de zee voor enige natuurlijke ontwatering zorgde. Deze contouren van deze uitgegraven plassen waren niet, zoals bij de natuurlijke meren,
oudste ontginningen zijn later ook weer door de zee verzwolgen, zoals de Moerwaard, bepaald door de natuurlijke veenstroompjes en de richting van de wind, maar door de
een uitgestrekt veengebied ten zuiden van Vlieland, dat nu deel uitmaakt van de structuur van dijken uit het oude veenlandschap. De veenstroompjes vormden niet de
Waddenzee. kern van de meren, maar juist de buitengrens ervan.
De nog onontgonnen veengebieden vormden in het begin de grenzen tussen de Waar deze plassen werden drooggemaakt, ontstond eveneens een
bewoonde gebieden. Toen in de bloeitijd van de Middeleeuwen de behoefte aan droogmakerijenlandschap. Zowel het veenplassenlandschap als het vervenings-
landbouwgrond toenam en de technische vaardigheden in het ontginnen van grond en droogmakerijenlandschap dat na het droogmalen van deze plassen ontstond, heeft
dezelfde hoofdstructuur als het voorafgaande veenontginningslandschap, met binnen de
hoofdstructuur een plas of een droogmakerij in plaats van een veenpolder.
Op de grens tussen droogmakerij de Schermer In de twintigste eeuw vond een derde ontginning plaats van het veenlandschap.
en veenpolder de Mijzen is te zien hoe groot de
verschillen tussen droogmakerijen en veenpolders Grote delen van het veenontginningslandschap zijn toen getransformeerd in een
zijn, zoals de verhouding land-water, de kavelvormen,
en de hoogte van het grondwater.
ruilverkavelingslandschap. Na de natuurkrachten die het droogmakerijenlandschap als
gevolg hadden, en de economische krachten die tot het verveningslandschap leidden,
was het nu het oorlogsgeweld van de Tweede Wereldoorlog, die de vernietiging van
veel landbouwgebieden had veroorzaakt. Het herstel hiervan ging gepaard met een
modernisering van de landbouw, waarvoor een structurele verandering nodig was. Om de
versnippering van grondeigendom tegen te gaan, en tevens de afwatering en ontsluiting
te verbeteren werden percelen samengevoegd en geëgaliseerd, sloten gedempt en
andere uitgediept, beken verruimd en rechtgetrokken, landbouwwegen verbreed en
verhard, boerenerven, wegen en restpercelen opnieuw beplant.
Hoe de verschillende natuurlijke grondvormen hebben geleid tot verschillende vormen
van agrarisch gebruik en daarmee tot verschillende expressies van het cultuurlandschap
wordt goed in beeld gebracht in de hier opgenomen tekst Ruit Hora, het landschap
als geheugen. Hierin onderzoekt Guus Borger hoe het landschap in de loop van de tijd
is veranderd door veranderend gebruik, als basis voor toekomstige landschappelijke
transformaties.51

51. Guus Borger, ‘Ruit Hora, het


landschap als geheugen’, in Fred Fed-
des, Rik Herngreen e.a. (red.), Oorden
van onthouding; nieuwe natuur in
verstedelijkend Nederland (Rotterdam:
NAI uitgevers 1998), 95-98

82 83
Intermezzo 4
Guus Borger, Ruit Hora, het landschap als geheugen (1998), p. 95-98

84
89
Stedelijk landschap
Het stedelijk landschap ontstond op zijn beurt uit een civieltechnische bewerking
van het natuur- en cultuurlandschap, een bewerking die nodig was om de stedelijke
programma’s van wonen, werken en recreatie mogelijk te maken. In West-Nederland
is het stedelijk landschap afgeleid van de ontwateringsstructuur die is ontstaan bij de
ontginning van de kustvlakte. Dit was allereerst een technische randvoorwaarde, maar
ook de ruimtelijke kenmerken van de veenpoldervlakte en het droogmakerijlandschap zijn
op verschillende manieren verwerkt in het patroon van de stad, zowel op regionaal als op
lokaal niveau. Ook hier zijn door een ontwikkeling van cultuur en techniek, en daarmee
een veranderend gebruik van het landschap, weer een aantal stappen de onderscheiden
in de ontwikkeling van het infrastructurele netwerk, in samenhang en parallel aan de
stappen in de relatie tussen stad, landschap, arbeid en recreatie.
Doordat de Hollandse steden gebaseerd zijn op de ontwateringsstructuur, week
hun spreidingspatroon sterk af van dat in andere landen, waar elke stad een uitgestrekt,
feodaal agrarisch ommeland had. Hier bestond van meet af aan een ‘netwerksysteem’,
met regionaal en zelfs internationaal open relaties in ontwikkeling. Dit netwerk van haven-
en handelssteden is mede ontstaan door de strategische ligging aan het waternetwerk
van de Delta. Bijna elke stad beschikte over een haven. De handel van de Franken, uit het
achterland van de Rijn en Maas, kwam hier samen met die uit Scandinavië en Engeland. het regionale netwerk van steden en infrastructuur
volgt de grondvorm van het natuurlandschap:
Op knooppunten van land- en waterwegen en rond militaire en economische centra zoals strandwallen, zeearmen en rivieren.
een grafelijk hof ontwikkelden zich nederzettingen met een concentratie van handelaars
en ambachtslieden, die zich vervolgens ontwikkelden tot steden. De trekvaarten zijn de eerste infrastructurele lijnen die zich op grote schaal hebben
De steden zijn gesitueerd langs de natuurlijke grondvormen: in het laagland liggen ze losgemaakt van het bestaande landschap, om een efficient en autonoom tracé te
aan de lange oost-westgerichte lijnen van de grote rivieren, langs de kust van met name kunnen volgen. Vanuit de technische eisen van het systeem—de trekschuit had geen
de Zuiderzee, en later ook aan de mondingen van veenstromen in de lagune. Zo markeren besturingsmechanisme en kon slechts met hulpmiddelen op de wal een bocht maken—
de steden de belangrijke plekken in de geografie van het laagland, zoals de overgangen bestaat het stelsel uit lange rechtstanden, die het cultuurlandschap doorsnijden.
tussen de duinrand en het veenlandschap (Haarlem), tussen een veenrivier en binnenzee Het trekvaartenpatroon vormde de eerste stedelijke infrastructuur van Holland, de
(Amsterdam) of een kruispunt van drie meren (Purmerend). Samen met het netwerk van onderlegger voor de latere Randstad: te beginnen met het spoorwegnet dat in de loop
rivieren en gegraven vaarten vormen ze een stedelijk landschap, een vertaling van de van de negentiende eeuw vaak exact naast bestaande tracés van vaarten en kanalen
waterstaatkundige vorm en structuur van de lagune. Waar het patroon van de agrarische werd gelegd en waarlangs een eeuw later weer het Rijkswegennet werd geprojecteerd.52
dorpen het cultuurlandschap als drager heeft, is het patroon van de steden gebaseerd op Zo ontstond tussen ongeveer 1720 en 1880, in navolging van het industriële Engeland,
het natuurlandschap. een uitgebreid netwerk van kanalen, (tol)wegen en spoorwegen, dat de stad en het
Het drainage- en waterbeheersingssysteem doordrong als eerste regionale stelsel cultuurlandschap in gelijke mate doorsneed en door zijn architectonische expressie een
zowel stad als land. Omdat de waterlijnen tevens de levensaders waren van het nieuwe fysieke en visuele verbinding tot stand bracht tussen stad en ommeland. Sluizen,
agrarische achterland had dit een intensieve uitwisseling met het cultuurlandschap van de bruggen, viaducten, aquaducten, scheepsliften, tunnels, stations en andere kunstwerken
lagune tot gevolg. De groei van de steden werd ook bevorderd door de ontwikkelingen werden het nieuwe utilitaire vocabulaire van deze negentiende-eeuwse relatie; het was de
op het platteland. Al snel na de ontginning van de veenwildernis bleek dat de technologie die de eenheid tussen stad en land op een nieuwe manier aan de orde stelde.
akkerbouw op deze natte gronden niet vol was te houden, waardoor de boeren werden In de stad vond dit netwerk zijn tegenhanger in de avenues, boulevards en de
gedwongen zich te richten op de meer extensieve veeteelt. Dit leidde tot het afstoten rondwegen. Een tweede gevolg van het ontstaan van dit metropolitane netwerk was dat
van arbeidskrachten, die deels werden opgevangen door aanvullende activiteiten op het zich parkachtige ketens of parksystemen gingen vormen, waarin verbindingen werden
platteland zelf, zoals turfwinning, maar deels ook werd geabsorbeerd door de steden. gelegd tussen de nieuwe infrastructuur, vooral kanalen, en de parken die voorheen
Het trekvaartenstelsel, de belangrijkste regionale infrastructuur die de steden met gekoppeld waren aan de koninklijke residenties.
elkaar verbond, was afgeleid van het waterbeheersingssysteem. Naast de riviertjes Het netwerk van regionale stedelijke infrastructuur (kanalen, wegen, spoorlijnen,
en de kronkelige ringvaarten van de droogmakerijen vormden de kaarsrecht door het gebaseerd op het oudere patroon van de trekvaarten) vormt de hoofdstructuur van het
veenlandschap gegraven kanalen de belangrijkste schakels in het regionale netwerk van stedelijk landschap. Door het spreidingspatroon en de betrekkelijk geringe omvang van
trekvaarten. Als we tegenwoordig een trekvaart zien (een kanaal met aan weerszijden een de Hollandse steden had dit nog niet direct de vorming van een metropolitaan netwerk
pad), ziet dat er heel landelijk uit, en zou je kunnen denken dat ze onderdeel zijn van het tot gevolg, zoals bij Parijs of Londen.
cultuurlandschap of misschien zelfs wel het natuurlandschap. Niets is minder waar. Het De nieuwe infrastructuur hing samen met een veranderende rol van de steden; ze
is een ‘machinerie van civiel-technische werken’, met een stedelijke functie. Begonnen werden niet meer in eerste instantie gebruikt als handelsknooppunt in een op productie
in de zeventiende eeuw als een verbinding tussen twee met elkaar wedijverende steden gericht ommeland, maar steeds meer als centrum van productie. Terwijl er in de landbouw
(Haarlem en Amsterdam) ontwikkelde zich in 30 jaar tijd een fijnmazig netwerk van door veranderingen in technieken en producten steeds minder arbeidskrachten nodig
waterwegen, waar vrijwel alle Hollandse steden op waren aangesloten. De veerschuiten, waren, groeide in de steden de vraag naar goedkope arbeid. Voor de vorm van de
getrokken door paarden, waren onafhankelijk van de wind en konden zo een regelmatige industriestad had het regionale netwerk verstrekkende gevolgen; het
dienstregeling tussen de steden onderhouden. Bijvoorbeeld de ‘Vliegende Schuit’, die bepaalde de maaswijdte van het groeipatroon van de grotere steden. Deze
over de Amstel Amsterdam en Utrecht verbond, met zijn galopperende paarden de ‘TGV 52. Ed Taverne, ‘Randstad Holland, nieuwe stedelijk kavels werden begrensd door de infrastructuur en door
Horizons van een verstrooide stad’, in:
onder de trekschuiten’. Archis 7/994 middel van bruggen, viaducten en onderdoorgangen met elkaar verbonden.

90 91
Het natuurlandschap rond de stad werd ingesloten en bleef in fragmenten bestaan.
Daar waar het in de afwatering een rol vervulde, zoals de Rotte in Rotterdam en de Amstel
in Amsterdam, bleef de samenhang met het afwateringspatroon van de stad behouden.
In de twintigste eeuw werd het regionale stadslandschap gemarkeerd door twee
nieuwe vormen van gebruik, die nauw met elkaar verbonden waren: het vervoer per
auto en de recreatie. In navolging van Duitsland werden in 1937 in Nederland de eerste
snelwegen aangelegd: van Den Haag naar Utrecht, van Utrecht naar Vianen en van
Amsterdam naar Oegstgeest. Na deze ambitieuze start lag de snelwegbouw nagenoeg
stil tot 1968, hoewel na de Tweede Wereldoorlog het autoverkeer snel toenam. Het
Rijkswegenplan van 1968 voorzag in 1850 kilometer autosnelweg, aan te leggen in tien à
vijftien jaar.
Het verloop van de snelwegen is een gevolg van de ontmoeting van de vereisten
van het gebruik—deze snelle vervoermiddelen konden geen haakse hoeken maken en
de rijrichtingen moesten van elkaar gescheiden worden, de nieuwe wegen hadden dus
een minimale breedte en flauwe bochten nodig—en de grondvormen van het bestaande
natuur- en cultuurlandschap. Evenals de trekvaarten zijn de snelwegen samengesteld uit
rechtstanden, zo efficient mogelijk door het verdichte cultuurlandschap heen gelegd.
De landbouwkavels worden zoveel mogelijk haaks aangesneden om het ‘snijverlies’ te
minimaliseren. In de droogmakerijen liggen weg en spoorlijn laag en recht, tegen de
rand kiezen ze vanuit een hogere positie een richting naar een andere polder waar het
meest doelmatige tracé vaak niet in het verlengde ligt van het bestaande stuk. Deze
richtingen moeten met elkaar worden verzoend; hiertoe zijn lichte krommingen in het tracé
ontworpen.
De nieuwe mobiliteit van de stedelijke bevolking ging samen met de ontdekking
van het landschap als recreatievoorziening. In haar Jaarverslag over 1959 schreef
Staatsbosbeheer: ‘Nu transportmiddelen, vrije tijd en het welvaartspeil mogelijkheden
scheppen voor ontspanning in de vrije natuur, die tot voor kort ondenkbaar waren, is
er een nijpend tekort aan gronden, die aan deze nieuwe behoefte kunnen voldoen. Er is
vraag naar eenvoudige en meer uitgebreide terreinen voor kamperen, spel en picknick.
Ook vraagt het moderne vervoer dringend om parkeerruimte in de nabijheid van recreatie-
objecten.’53
Stedelijke parken voldeden niet langer; men kon er nu immers veel verder op uit.
Onder invloed van een verdieping van het sociaal-wetenschappelijk onderzoek en
de toegenomen vrije tijd werden na de Tweede Wereldoorlog steeds meer richtlijnen
gegeven aan de invulling van voorzieningen voor openluchtrecreatie. De verdeling van
de bevolking in leeftijdsklassen en normen, opgesteld voor de oppervlakten per hoofd

Het trekvaartennetwerk in Nederland in de


achttiende eeuw (tekening J. Deckewitz).

Aansluiting van Rijksweg 15 op Rijksweg


16 bij Ridderkerk (1959).

van de bevolking, leidde tot een kwantificering en categorisering van recreatiegebieden.


Naast een opsplitsing in buurt-, wijk- en stadsparken werd het recreatiepark
geïntroduceerd, waarmee het regionale landschap in één beweging binnen het stedelijke
invloedsveld werd gebracht.
Opmerkelijk is dat de plekken die voor de stedelingen van belang werden geacht,
samenvallen met het natuurlandschap zoals de veenplassen, de veenriviertjes, de
duinen; aan het cultuurlandschap werd nauwelijks een recreatieve waarde toegekend.
In feite werd het complexe regionale landschap gereduceerd tot twee complementaire
grootheden: stad en natuur. Het stedelijk groen, waarin het stedelijke recreatieve
programma werd ondergebracht, vond zijn complement in de natuurgebieden in de regio.
Daarmee werd de relatie tussen stad en het cultuurlandschap ontdaan
van zijn culturele dimensie en teruggebracht tot een louter ceremoniële
53. Staatsbosbeheer 1959 bevestiging van de autonomie van de stad.

92 93
Architectonisch landschap: de landschapsarchitectonische transformatie
Het landschap reflecteert dus de ontstaansgeschiedenis van het op elkaar inwerken
en elkaar beïnvloeden van deze drie lagen, maar de vorm is slechts latent, impliciet,
aanwezig, en nog niet expliciet gemaakt. Wanneer deze momenten in een ontwerp
expliciet worden gemaakt, wanneer de impliciete vorm van het natuurlandschap, het
cultuurlandschap of het stedelijk landschap in het ontwerp tot uitdrukking komen, is
er sprake van een landschapsarchitectonische transformatie: het architectonische
landschap. Landschapsarchitectonische kwaliteit ontstaat daar waar door de
architectonische behandeling van de grondvormen in de opeenvolgende lagen (de
‘genius loci’) het landschap als zelfstandige identiteit ‘leesbaar’ of ‘transparant’ wordt
gemaakt. Deze architectonische laag van het landschap is geen eenduidige spiegeling
van de ‘onderbouw’ in de ‘bovenbouw’, de ondergrond in de vorm; zij gaat gepaard
met bewerkingen, transformaties. Bij architectonische transformaties ontstaat een
driedimensionale, architectonisch gecontroleerde samenhang.

Middeleeuwse hofsteden, zoals Den Burgh in


Delfland, hadden een nauwe relatie met de
agrarische functie (Jan Jansz Potter, 1565)

Een markant voorbeeld van hoe de verschillende lagen van het natuurlandschap,
cultuurlandschap en het stedelijk landschap zijn getransformeerd in een architectonisch
Het architectonische landschap is een transformatie van de voorgaande drie lagen.
1: St. Germain-en-Laye in Parijs (1665/1669) is een directe transformatie van het natuurlijke
landschap is het buitenplaatsenlandschap, dat vanaf de schaal van het laagland tot de
landschap van de Seine. schaal van tuin uitdrukking geeft aan het Hollandse laagland.
2: Villa Cetinale bij Siena (1678) is een transformatie van het culturele landschap van
landbouwterrassen, die op zich een transformatie van het natuurlijke landschap is. Het eerste niveau is dat van de kavel en de indeling van het erf, waarbij het
3: Het Vondelpark in Amsterdam (1864-1877) is een transformatie van het stedelijk weefsel, tweedimensionale raster van het cultuurlandschap het uitgangspunt vormde. Het tweede
dat een aanpassing is van het culturele landschap van turfwinning, wat opnieuw een
aanpassing is van het natuurlijke landschap van de rivieren IJ, Amstel en Schinkel. niveau is dat van de constellatie van verschillende buitenplaatsen die in wisselwerking
met elkaar een bewerking vormen van het landschap. Het buitenplaatsenlandschap is een
nadrukkelijk onderdeel van zowel het cultuurlandschap als van het stedelijk landschap,
het legt een link tussen beide. Buitenplaatsen vormen een bewerking en verbijzondering
van het agrarische land en verkeren in voortdurende wisselwerking daarmee. Daarnaast
waren het satellieten van de stad, de tegenhangers van de residenties in de stad (vaak
van dezelfde eigenaar) met vaak dezelfde architectonische elementen, en ze waren
onderdeel van een uitgebreid stedelijk netwerk van wegen, kanalen of zelfs spoorlijnen.
Er ontstonden concentraties van plantages rondom Amsterdam, Den Haag en Utrecht.
De relatie met het natuurlijk landschap komt tot uiting in de vorm van gestileerde en
geometrische vormen die aan de natuur zijn ontleend.
De voorlopers van de buitenplaatsen zijn de Middeleeuwse boerenhofsteden,
met een feodale, agrarische achtergrond. Ze bevonden zich rondom de steden, op
strategische plekken langs belangrijke routes. Met name in het rivierenlandschap,
waar immers vanaf de hogergelegen oeverwallen de waterroutes konden worden
gecontroleerd, is een groot aantal hofstedes ontstaan. In latere periodes werden de
hofsteden vaak omgevormd tot een buitenplaats en in de nabijheid van de eerste
hofstede ontstonden er al snel meer. Zo ontstonden reeksen van buitenplaatsen. De
hofsteden kenden geen luxe en de bijbehorende tuinen waren van beperkte omvang met
vooral agrarische elementen, zoals een boomgaard en een keukentuin.
Van de middeleeuwse hofstede ontwikkelde de laagland-buitenplaats zich tot een
type dat de weerspiegeling of intensivering was van het cultuurlandschap: de ‘plantage’.
In een gesloten, orthogonale compositie van huis, boomgaarden, lanen, bossen,
groentetuinen, formele tuinen en waterpartijen werden productielandschap en lusthof
verenigd: negotium en otium. Hoogtepunt in de geschiedenis van de buitenplaats is de
zeventiende eeuw. De sterke economische groei leidde tot een toename van het aantal
buitenplaatsen en uitbreiding van de bestaande. Het geld dat was verdiend met de
handel in een tropische producten werd, als veilige belegging, geïnvesteerd in grond.
Zeventiende-eeuwse buitenplaatsen lagen met name in de klei- en veengebieden,

94 95
die met hun welvarende aanblik de passende achtergrond boden voor de gewenste
uitstraling van de buitenplaatsen. Bovendien waren de vlakke gebieden geschikt voor
een formele tuinaanleg en waren ze goed bereikbaar met de trekschuit, het belangrijkste
vervoermiddel in die tijd.
Deze buitenplaatsen, de plantages, zijn gebaseerd op een ideaalschema, dat zowel
technisch als formeel geoptimaliseerd was en als zodanig autonoom. Dit ideaalschema
werd nauwkeurig gepositioneerd in het natuurlijke raamwerk van het landschap waardoor
zowel het schema als de vorm van het natuurlandschap expliciet werden. (De plantage
is dus een typisch voorbeeld van locus, zoals behandeld in hoofdstuk 2). De eenheid
van de ruimte werd tot stand gebracht door middel van een tussen het ideaalschema
en het natuurlandschap ‘bemiddelend’ watersysteem. De natuur die in deze plantages
werd verbeeld was de door de mens verbeterde natuur, het productielandschap, niet de
oorspronkelijke natuur, die als onaf, wild en ongeordend werd afgekeurd.
In het ontwerp van de verschillende plantages worden de verschillen tussen de
landschapstypen zichtbaar. De veenontginningen bestaan uit bundels van lange
ontginningskavels, het raster van de droogmakerij bestaat uit vrijwel vierkante
poldermodules waarbinnen de ideale kavel is gelegen, op de oevers van de rivieren
vindt de bemiddeling plaats tussen de lineaire verkaveling van het achterland en de
kromming van de rivier, en de opeenvolgende rijen strandwallen geven als een tribune Negentiende-eeuwse landgoederen, zoals
uitzicht over het laagland. Er is verschil in zowel de geleding van de tuincompositie als Elswout bij Overveen, gaven een geïdealiseerd
natuurlandschap weer, en maakte daarvoor
in de scenografie. De bewerking van de veenkavel laat een opdeling in achter elkaar gebruik van reliefrijk landschap, zoals de
binnenduinrand, toegankelijk gemaakt door de
geschakelde tuingedeelten zien, terwijl bij de buitenplaatsen in de droogmakerij een nieuwe treinverbindingen (ansichtkaart 1908)
opdeling van de kavelmaten tot het vierkant van de tuinparterre, een architectonische
reductie van de poldermodule, het uitgangspunt is.
Na een terugval in de achttiende eeuw vond in de negentiende eeuw een nieuwe
opbloei plaats van de Hollandse economie. Het was het begin van de industrialisatie, de buitenplaatsen uit de zeventiende eeuw zijn terug te voeren op een verandering in
en een bloeitijd voor de handel met Indië. De welvaart weerspiegelde zich opnieuw de tuinkunst, het beschikbaar komen van goedkope zandgronden en een toenemende
in de buitenplaatsen. Een groot aantal oude buitenplaatsen werd opgeknapt en actieradius van de stedeling. De op dat moment heersende tuinkunst was een
uitgebreid en er werd een reeks nieuwe buitenplaatsen aangelegd. De verschillen met geïdealiseerd natuurlandschap: een gecreëerd natuurlijk beeld met gevarieerde bossen,
weide en rustiek gelegen bouwwerken. Deze nieuwe tuinkunst vroeg om een ander
landschap met meer reliëf: de zandgronden langs de kust en op de Utrechtse Heuvelrug.
Door de komst van trein en (paarden-)tram werden deze gebieden vanuit de stad
De zeventiende-eeuwse buitenplaats,
zoals Vredenburg in de Beemster, was een ontsloten.
lusthof, waarvan het programma met behulp
van ideale maatschema’s in verband werd
Toen er meer buitenplaatsen in elkaars nabijheid werden aangelegd, gingen ze
gebracht met de landbouwverkaveling een architectonisch aggregaat vormen, als een vertaling van de structuur van het
(gravure door J. Mathys naar P. Post, 1715)
natuurlandschap. Op de strandwallen ten zuiden van Haarlem ontstonden er reeksen
die in dwarsrichting gekoppeld waren met de lagune en het duinlandschap via het
uitzicht en/of de lanenstelsels in de strandvlakte. Langs de binnenduinrand, bij de
Wijkermeer, transformeerde de gekromde duinenrij rond een natuurlijke kom in een
regionaal landschapstheater dat de binnenduinrand visueel verbond met Amsterdam.
Langs de veenrivieren ontstonden reeksen met kruiselingse zichten over het water. In
de droogmakerijen vormden de buitenplaatsen reeksen langs de polderlanen, aan de
achterzijde gekoppeld via het afwateringsstelsel. Op vergelijkbare wijze zijn de buitens in
de zandafgravingen van ’s Graveland aaneengeschakeld door evenwijdig lopende sloten
en lanen en gekoppeld aan de ‘s Gravelandse Vaart, die de overgang markeert tussen het
zand van ‘t Gooi en de Utrechtse venen.
Bindende factor tussen deze typen is de nauwe relatie met de stad. Het territorium
van de stad heeft een direct verband met de positie van de buitenplaats in het ommeland.
In de zestiende eeuw was het stedelijk territorium, vanwege de oorlogen die van het
buitengebied een gevaarlijke plek maakten, nog beperkt. In de zeventiende eeuw werd
het groter, en in enkele gevallen raakten de territoria elkaar ook. De buitenplaatsen
spreidden zich uit over het omringende gebied. Met name het territorium van Amsterdam
strekte zich ver uit en buitenplaatsen van de Amsterdamse kooplieden waren tot nabij de
stadspoorten van Utrecht te vinden. In de negentiende eeuw waren nog grotere gebieden
bereikbaar en het territorium strekte zich uit buiten het gedefinieerde beeld van Holland.
De territoria begonnen te overlappen en de grenzen tussen de steden vervaagde.

96 97
Uit het aggregaat van buitenplaatsen met verschillende cultuurlandschappen als
uitgangspunt ontstonden architectonische landschappen met een uiteenlopende schaal,
bereik en compositie. Het spreidingspatroon hing direct samen met de strandwallen,
de veenrivieren, de droogmakerijen en het waternetwerk van de lagune. Zij vormen
op regionale schaal een eenheid omdat zij in hun typologische rijkdom samen een
architectonische bewerking laten zien van de morfologie van de natuurlandschappen van
de delta. Ze markeren daardoor de architectonische reikwijdte van het stedelijk territorium
in het Hollandse deltalandschap.

Het buitenplaatsenlandschap rond


Amsterdam in de zeventiende eeuw, met
geclusterde aggregaten in de droogmakerijen
(Beemster, Watergraafsmeer), rond de
veen rivieren (Amstel, Vecht), en langs de
binnenduinrand.

Boven: Velserhooft met op de achtergrond de


duinen (Brouerius en Hendrik De Leth)

Links: Gezicht op Beverwijk vanaf het


Wijkermeer (Salomon van Ruysdael, 1661)

Rechts: De formatie van buitenplaatsen langs


de binnenduinrand, als een theater gerangschikt
rond het Wijkermeer, met uitzicht over het meer
richting Amsterdam (omstreeks 1730)

98 99
3.3 Ontwerpcomponenten tussen otium en negotium
In de buitenplaatsenlandschappen is, zowel in het ontwerp van de buitenplaats als
in de constellatie die ze met elkaar vormen, zichtbaar dat de plek het uitgangspunt, de
inspiratiebron is geweest van het gebruik. De wisselwerking tussen wonen en productie
(negotium), en betekenis, ervaring en de expressie van de relatie met de natuur (otium) is
geconfronteerd met de eigenheden van de verschillende landschapstypen, en hebben zo
unieke configuraties veroorzaakt. Belangrijke ontwerpaspecten die we hier zien, waarin
de wisselwerking tussen situatie en gebruik tot uitdrukking komt, aspecten die bij elk
landschapsarchitectonisch ontwerp aan de orde zijn, zijn de uitwerking van bewegen en
verblijven, de grenzen, en de bewerking van materialen als beplanting en water.

Bewegen en verblijven
Er zijn in essentie slechts twee manieren om fysiek in de ruimte aanwezig te zijn:
voortbewegen of verblijven. Dit bepaalt de afmetingen en verhoudingen van de ruimtes.
De verhoudingen laten vaak al de hoofdfunctie zien: lineaire elementen (straten, lanen,
boulevards, grachten, singels, paden) voor voortbewegen en vlakvormige elementen
(pleinen, velden, terrassen) voor verblijven. De afmetingen staan in verhouding tot
snelheid, hoeveelheid gebruikers, verschillende soorten gebruik, en wijze van gebruik.
In de buitenplaatsen vormen de bewegingspatronen tevens de hoofdstructuur
van het ontwerp. In de zeventiende-eeuwse buitenplaats was de plattegrond leidend:
de patronen van afwatering in het onringende veenverkavelingslandschap zijn in de
buitenplaatsen vertaald in patronen van voortbewegen, waarbij de ervaring van het
voortbewegen een ‘toevallig’ gevolg was van de plattegrond. De plekken van stilstand
waren de belangrijkste kruisingen, daar waar alles bij elkaar kwam. In de negentiende-
eeuwse buitenplaats was de organisatie van beweging radicaal anders: net als in de
picturale tuinen zoals Stourhead, was beweging en vooral de ervaring die dit teweeg
bracht, leidend: de paden werden zo aangelegd dat de ervaring van het relief werd
gemaximaliseerd en de uitzichten over het omringende landschap zo gunstig mogelijk.
Deze uitzichtplekken waren de rustplekken in de tuin, afzijdig van de routes, gericht op de
omgeving.
De breedte van de paden is gerelateerd aan de manier van voortbewegen en aan
de ervaring daarvan. Zo kan de maat van looproutes variëren van slechts 30 centimeter
tot wel tien meter breedte. Bospaden zijn soms zo smal dat je achter elkaar moet lopen
waardoor er minder gepraat wordt, zodat de invloed op de omgeving kleiner is en de
aandacht groter. Promenades daarentegen kunnen veel breder zijn dan vanuit de functie
van voortbeweging alleen nodig zou zijn, zodat ze tevens als verblijfsruimte kunnen
dienen: zitten, verkopen, spelen.
Wanneer niet de randvoorwaarden vanuit het gebruik, maar het bestaande landschap
als beginpunt wordt genomen, kunnen er totaal andere maten en verhoudingen uit
voortkomen, die onverwachte vormen van gebruik uitlokken. De belangrijkste routes
in het Berlijnse park Tempelhofer Feld zijn de voormalige start- en landingsbanen, met
afmetingen gebaseerd op vliegtuigen. Er wordt vooral gefietst, maar ook geskate,
gejogd, en gewandeld. Daarnaast worden zitten en liggen mensen aan de randen van
de voormalige startbanen, uitkijkend over de velden of juist naar het schouwspel van de
andere mensen.

Boven: de voormalige start- en landingsbanen van Tegelhof zijn


getransformeerd in ‘promenades’ en hun afmetingen lokken
allerlei vormen van gebruik uit.

Onder: dit bospad in Bloedel Reserve (Bainbridge Island) is


ontworpen om er met een persoon tegelijk over te lopen,
zodatpraten wordt ontmoedigd en bezoekers meer aandacht
voor het bos hebben.

100 101
Grenzen Beplanting
Grenzen, randen, zijn van essentieel belang voor een goed functionerend landschap. Beplanting en de ruimtes die door beplanting worden gevormd (zie hoofdstuk 4.3)
Niet alleen hun ligging, maar vooral ook hun ruimtelijke bepaling, en de sociale en kunnen voldoen aan verschillende functies voor milieu en mens: economisch, ecologisch,
esthetische implicaties daarvan. Zo is het markeren van eigendomsverhoudingen, en van sociaal, esthetisch (ruimtelijke aspecten zoals, en symbolische aspecten zoals). Juist
de verhoudingen tussen privé en openbaar, één van de belangrijkste redenen om grenzen omdat ze zoveel functies tegelijkertijd kunnen vervullen is beplanting een belangrijk
aan te brengen. Ook is de aard van randen een weerspiegeling van de verschillende ontwerpmiddel voor de buitenruimte.
functies van de plekken die ze begrenzen. Zo heeft een sloot in het Nederlandse Een aantal soorten planten is in eerste plaats waardevol voor de productie van
landschap altijd verschillende functies: het geeft de eigendomsverhoudingen tussen de voedsel, brandstof, bouwmaterialen, geriefhout, dijkbevestiging, papier. Daarnaast
verschillende boeren weer, zorgt dat vee niet naar de kavel van de buren kan oversteken, worden bomen of hagen aangeplant om wind breken voor productiegewassen, en om
en draagt tevens zorg voor de afwatering van het land. De afstanden tussen de sloten grond vast te houden, zoals riet dat wordt uitgezaaid in net drooggemaakte polders.
zijn gebaseerd op een uitgekiende balans tussen grondsoort (hoe natter de grond, hoe De tegenhanger van de produtieve rol is de rol die planten spelen in ecologie. Planten
meer sloten er nodig zijn voor afwatering) en gebruik (de maten van de kavels zijn vaak zorgen door fotosynthese voor het overgrote deel van alle energie in land-ecosystemen,
gebaseerd op hoeveel land een boer in een halve dag kon bewerken). en zijn zowel de belangrijkste zuurstofproducenten als de basis van de voedselketens in
In de zeventiende-eeuwse buitenplaats Huis Vredenburgh is deze enkelvoudige grens ecosystemen. Hierin moeten zorgvuldige keuzes worden gemaakt, niet alles dat groen
van de sloot ruimtelijk bewerkt met een vierdubbele bomenrij, waardoor de grens tevens is, is ecologisch waardevol. We kennen allemaal wel de ‘invasieve exoten’, planten die
dienst deed als schaduwrijke oprijlaan naar het huis. De sloot zorgde ervoor dat er geen expres of per ongeluk zijn geïntroduceerd in een omgeving waar ze van nature niet
muur nodig was, zodat men vanaf de oprijlaan tussen de boomstammen door uitzicht voorkomen, en vervolgens de soorten die er van nature voorkwamen verdrukken. Niet
over het landschap behield. Binnen de grens van de buitenplaats is de sloot nog eens alle exoten zijn invasief, sommigen blijken zich makkelijk aan te passen aan het bestaande
herhaald, maar in een bewerkte vorm: als een slotgracht (met ophaalbrug!) zodat er een ecosysteem. Ook spelen lang niet alle planten een even belangrijke rol in het ecosysteem.
onderscheid ontstond tussen binnentuin en buitentuin. De overgang van openbaar naar In Nederland leven op een eik duizenden verschillende organismen, op een plataan nog
privé is hier dus uitgewerkt als geleidelijke gradiënt. geen tien. De plataan is de meest voorkomende stadsboom in Nederland, maar heeft dus
een minimale bijdrage aan de ecologische kwaliteit.
Beplanting draagt in belangrijke mate bij aan ruimtelijke kwalificaties: als verticale
elementen in een voornamelijk horizontaal landschap verschaft beplanting oriëntatie,
ruimteverdeling, omsluiting, en markering onderscheid en continuiteit. geheimzinnigheid,
leesbaarheid, complexiteit en samenhang, het zich orienteren in en identificeren in ruimte
en tijd. Zo kan een bomenrij een weg markeren, zoals de straatbomen in de stad, of een
grens aangeven, zoals de bomen op een dijk.
Afgeleid hiervan is de rol die beplanting speelt in de sociale structuur van de ruimte.
Afbakenen en markeren geeft aanleiding voor mensen om zich te verzamelen of juist af
te schermen, denk aan een centrale lindeboom op een dorpsplein. Daarentegen kan
het toepassen van dichte en doornige beplanting afschrikkend werken, Maar ook de
productieve functie van beplanting kan een sociale waarde hebben, denk aan collectief
tuinieren, zorgboerderijen, urban farming.
Links: De grens tussen privé en openbaar is zelden
een harde grens, maar heeft een gradient, een Niet onbelangrijk in de huidige tijd is de rol van beplanting in het reguleren van
tussenzone waar sociale uitwisseling plaatsvindt.
het microklimaat. De rijen bomen op Vredenburgh zijn onder andere aangeplant als
Onder: Gelaagde grens van Huis Vredenburg in de windscherm, en in steden kunnen ze schaduw en verkoeling geven. In hitte-eilanden
Beemster.
kunnen bomen de temperatuur soms wel enkele graden omlaag brengen. In een stad
is het ‘s zomers vaak warmer dan buiten de stad. Beplanting in de stad zorgt voor
verkoeling en tempert grote hitte. Ook wordt beplanting ingezet om de gevolgen van
klimaatverandering zoals extreme hoosbuien te temperen, bijvoorbeeld in de vorm
van waterretentie. Ook hier is zorgvuldigheid geboden: het stedelijk microklimaat kan
verbeteren doordat bomen verkoeling geven en stof opnemen, maar ook verslechteren
doordat ze wind tegenhouden.
De betekenis die wordt ontleend aan verschillende vormen van beplanting is een mix
van verschillende componenten: schoonheid, identiteit, natuurbeleving, mythologische,
cultuurhistorische of religieuze betekenissen. Als je goed oplet zie je dat veel steden een
kenmerkende boomsoort hebben, wat bijdraagt aan het specifieke karakter van die stad.
In Amsterdam zijn dat bijvoorbeeld iepen. In 2010 heeft de Unesco, mede vanwege de
bomen, de historische binnenstad van Amsterdam uitgeroepen tot Werelderfgoed. Door
deze nominatie is ook de iep door de Unesco bevestigd als onlosmakelijk verbonden met
het stadsbeeld van de stad Amsterdam. In april is de stad bezaaid met een dik tapijt van
iepenzaden, en sinds enkele jaren is hier zelfs een festival aan gewijd: Springsnow.
Door het samengaan van verschillende functies heeft een groene omgeving een
aantoonbaar positief effect op de gezondheid. Beplanting kan bijvoorbeeld bijdragen aan
minder stress, stimuleren tot meer bewegen, buiten spelen of meer sociale samenhang.

102 103
Negotium: in de Stad van de Zon is een grote waterplas aangelegd als
waterberging en voor recreatie. De plas wordt gevoed met het regenwater
van de daken in de wijk. Om kwel van verontreinigd omgevingswater te
voorkomen is het waterpeil verhoogd. Het is ontworpen om zowel grotere te
verwachten hoeveelheden neerslag als grote droogte op te vangen: ’s zomers
kan het water 40 centimeter zakken en ’s winters 30 centimeter stijgen ten
opzichte van het gemiddelde. Om in extreem droge zomers water in te laten
uit de omgeving is een waterzuiveringssysteem aangebracht bij de inlaat met
natuurlijke oevers, rietbeplanting en onderwaterribbels voor extra stroming.
(Bureau Alle Hosper, 1993)

Otium: de Wasserkrater Garden maakt zowel de


natuurlijk kracht van het ondergrondse water als
de menselijke exploitatie daarvan ervaarbaar,
zonder onderscheid te maken tussen het
menselijke en het natuurlijke (Agence Ter, 1997)

Water
Ook water heeft een grote hoeveelheid aan vormen van gebruik, vooral in het
Nederlandse laagland, en is dus van meet af aan een onmisbaar element in vrijwel elk
landschapsarchitectonisch ontwerp: vervoer, afwatering, drinkwater, klimaatregulering,
betekenis. Veel van de constellaties van buitenplaatsen ontstonden doordat een
bestaande waterlijn—in die tijd de belangrijkste manier van vervoer—de mogelijkheid
bood van een directe verbinding met de stad (zie afbeelding op blz. 98). En de
afmetingen, hoeveelheiden, afstanden en verhoudingen van de sloten in de polder,
ingegeven door de hoeveelheid grondwater die moest worden afgevoerd, werkten
noodgedwongen door in het ontwerp van de buitenplaatsen.
Een recente grote transformatie van het landschap als gevolg van veranderend
gebruik, is het ruimte bieden voor water, ingegeven door de actuele, noodzakelijke
aandacht voor de gevolgen van klimaatverandering. Door temperatuurstijging stijgt de
zeespiegel en veranderen luchtstromen, met zowel extreme neerslag als drogere zomers
als gevolg.54 Bovengrondse hemelwaterafvoer om het riool niet te overbelasten, zuivering
van afvalwater, infiltratievoorzieningen, oppervlakte voor piekberging, versterken van
mogelijkheden voor natuurontwikkeling, hebben allemaal een grote ruimtebehoefte,
waar alleen door slim te combineren met andere functies aan voldaan kan worden.
Daarnaast kunnen bepaalde maatregelen elkaar tegenwerken, terwijl andere maatregelen
in combinatie juist een meerwaarde opleveren, zoals het vasthouden van
54. In de meest extreme scenar- regenwater op het terrein in combinatie met zuivering en hergebruik van
io’s is de toename van piekneerslag afvalwater. De middelen die hiervoor beschikbaar zijn, zijn het vasthouden
in de zomer 54% in 2100, met een
zeespiegelstijging van 35-85 centimeter. en zuiveren van het water en het zichtbaar maken van het watersysteem.

104 105
3.4 Vijf tuinen
De manier waarop de buitenruimte wordt gebruikt hangt samen met cultuur, techniek,
wetenschap, politiek en samenleving. Door sociale, culturele, religieuze, technische en
wetenschappelijke ontwikkelingen veranderen de opvattingen over natuur en landschap,
en daarmee de manier waarop men gebruik maakt van de buitenruimte. Hierdoor hebben
de kenmerken van de landschapsarchitectonische compositie zich ontwikkeld door de
tijden heen, als uitdrukking van cultuur en gebruik.

Santes Creus
Santes Creus staat niet op zichzelf, maar is een van de koninklijke kloosters die
onderdeel zijn van de bedevaartroute naar Santiago de Compostella. Een bedevaart was
bedoeld als loutering van de pelgrim, en de route naar het klooster is zodanig ontworpen
dat deze het karakter heeft van een loutering, wat tot uitdrukking komt in het stijgen
van de vlakte naar het klooster, de toenemende koelte en beschutting, en de overgang
van dor en ongecultiveerd naar weelderig en gecultiveerd. In de keuze voor de locatie
komen twee verschillende uitgangspunten samen. Enerzijds moest worden voldaan aan
de cisterciënzer waarden van soberheid, strengheid, individuele armoede en afzondering
van het westerse leven. Anderzijds moest het klooster zelfvoorzienend zijn. Daarom is
gezocht naar de meest vruchtbare en waterrijke, maar ook afgelegen plek in het dorre
berglandschap.
De kloostertuin werd niet betreden, maar was toch een van de belangrijkste ruimtes Groepen adelijken reisden van de ene villa naar de
in het klooster. Hier werd de betekenis van het klooster het samengebald op één plek: de andere, om te musiceren, te spelen, verhalen te
vertellen. (Decamerone)
kloostertuin werd gebruikt als aanleiding voor introspectie en contemplatie. Daarom de
focus op het midden; het was een gewijde ruimte, als een ‘projectievlak’ voor gedachten beweging rond het lege midden van de hof. De rondgaande galerij nodigde uit tot
en betekenis, voor contemplatie. De stilte van de ruimte daarbinnen was ook wel nodig het maken van een wandeling zonder begin en zonder eind, waardoor tegenover het
als welkom rustpunt in het harde, drukke en veeleisende kloosterleven. voorbijgaande van de dagelijkse activiteiten een idee van tijdloosheid, van eeuwigheid
De menselijke activiteiten vonden plaats in de galerij. Deze diende als een gezet werd. Doordat deze rondwandeling geen begin en geen eind heeft, kan hij zo lang
verkeersruimte tussen de verschillende functies van het klooster, tussen de eetzaal, duren als de wandelaar zelf wil of nodig heeft, en geeft zo gelegenheid om het hoofd leeg
de kerk, de ziekenboeg, de slaapvertrekken en de landerijen. Ook was de galerij een te maken na een drukke werkdag, of om juist weer op te laden om aan het werk te gaan.
klimatologische buffer tussen binnen en buiten. Maar belangrijker was de cyclische Om deze functie te ondersteunen is er de symbolische waarde van de tuin.
De onvergelijkbaarheid tussen God en de wereld werd uitgedrukt door aan God
oneindigheid en aan de wereld eindigheid toe te kennen. De tuin is de verbinding
Monniken in de rondgang van een klooster.
(Samuel Bannister Harding, 1912) tussen de oneindigheid en de eindigheid. Ten opzichte van de natuur hanteerde het
middeleeuwse christendom een dualistische opvatting: de vanuit hun perspectief
onoverzichtelijke en chaotische natuur representeerde de gevolgen van de zondeval,
terwijl de cyclische beweging van de hemellichamen verwees naar de perfectie van de
oorspronkelijke schepping. De kloostertuin weerspiegelde het ideaal om zo dicht mogelijk
bij de natuur te komen zoals hij bedoeld was; het beheersen van de natuur en het
scheppen van orde in de chaos is het ideaal.
De kloostertuin vormde het centrum van de organisatie van het klooster, en verbond
de actieve (werk, zoals landbouw en ziekenverzorging) en passieve (studie, gebed,
rust) onderdelen van de kloosterleven. De tweedeling van de plattegrond in middelpunt
en galerij is dus vooral een organisatie van een tweeledig gebruik: activiteit en rust, en
tevens een symbolische weergave van een ideale natuurlijke orde.

Villa Medici
Met de machtsverschuivingen in Italië in de vijftiende eeuw, verschoof het centrum
van de macht van het platteland naar de steden. Onderdeel van de nieuwe stedelijke
cultuur was de arcadische genieting van het landschap. De adel en de rijke burgerij
namen de gewoonte aan om vier maanden per jaar op het platteland door te brengen,
om hitte en vervuiling te ontvluchten. Hiervoor werden in eerste instantie bestaande
boerderijen en kastelen getransformeerd tot bescheiden buitenverblijven, en uiteindelijk
bouwde men speciaal voor dit doel villa’s naar Romeins voorbeeld: buitenverblijven,
waarin huis en tuin samen het culturele ideaal van het landleven verbeelden, en waar

106 107
men zich uit de stad terug kon trekken voor contemplatie en zinnelijke genieting. De
stadsburgers en het hofleven volgden de cycli van de jaargetijden in verhuizingen van de
stad naar het land, en van de ene villa naar de andere.
Villa Medici was één van de eerste villa’s die voor dit doel werd gebouwd: op een
berghelling met uitzicht op de stad (immers de basis van hun macht) en op andere
bezittingen. De plek op de helling is zo gekozen dat de tuin door de berghelling en het
huis wordt beschermd tegen de ‘tramontana’, een gure wind die uit het oosten waait,
terwijl in de zomer de zeewind uit het westen verkoeling kan brengen. Het buitenverblijf
was niet, zoals nu, een private aangelegenheid, het heen en weer trekken tussen de
villa’s gebeurde met een hele hofhouding en was vooral een sociaal gebeuren, en in de
villatuinen werd gemusiceerd, er werden verhalen verteld, intriges gesmeed en indruk
gemaakt. Ook hierom was het uitzicht op de stad van belang, zo konden de Medici’s hun
bezoekers eraan herinneren waar de macht lag, en wie daar de machthebbers waren. Zo
was bijvoorbeeld ook de plantkeuze onderdeel van het verhaal dat zij hun bezoekers op
subtiele wijze voorschotelden: de laurierstruiken (Laurus nobilis) die het uitzicht op de
stad omlijstten staan symbool voor de adellijkheid van de Medici’s.
Op deze manier weerspiegelden de villa’s als connectie tussen stad en landschap
de wisselwerking tussen otium en negotium. ’s Winters werden er zaken gedaan in de
stad (negotium), in de zomer zocht men ontspanning, genot, sociaal contact en mentale
verrijking op het land. Wetenschappelijk en culturele bezigheden, jacht, agrarische Stourhead Garden was in de eerste plaats ontworpen
om te verleiden tot voortbeweging (S.H. Grimm, 1790)
productie en natuurgenieting werden in de villa met elkaar verbonden (otium). 55

weilanden—voorop stond, maar de buitenplaats het decor werd voor de stedelijke


Vaux-le-Vicomte hofcultuur.
Net als Villa Medici was Vaux-le-Vicomte ontworpen om grote groepen mensen te De kracht van de boodschap die een landschapsarchitectonisch ontwerp kon
vermaken, met een belangrijke politieke agenda. In de zeventiende eeuw was Parijs uitdragen werd haarfijn begrepen door Fouquet, de minister van financiën, die zijn
uitgegroeid tot het centrum van een absolutistisch rijk. Maar het was niet de stad, Vaux-le-Vicomte in het grootste geheim liet aanleggen (één van de voordelen van het
maar het landschap dat werd ontworpen als een embleem van de macht. De koning omringende bos). Bij de opening waren 6000 gasten uitgenodigd, waaronder de koning.
verplaatste zijn hof van Parijs naar het landschap (Versailles), dat veranderde in een De centrale zone van de tuin vormde het toneel waarop ceremoniën volgens een vaste
residentielandschap. Burgers en aristocraten verwierven zoveel mogelijk land, waarbij itinéraire plaatsvonden. Het vermaaksprogramma werd ondergebracht in de bosquets
niet meer de genieting van het landleven—door bijvoorbeeld uitzichten op akkers en eromheen. Met het spektakel van fonteinen, bloemstukken, gouden beelden en een
nagespeelde zeeslag in het Grand Canal, maar ook de 6000 gasten zelf en de ruimte
die de tuin daarvoor bood, liet Fouquet zien dat hij slimmer, intellectueler, rijker, en dus
Vaux-le-Vicomte is ontworpen om grote groepen
mensen te vermaken (gravure Perelle) eigenlijk machtiger was dan de koning zelf. Door de visuele horizon binnen de grenzen
van de tuin te leggen, leek Fouquet te suggereren dat zijn macht tot aan het einde van
de aarde reikt. Helaas werd de boodschap maar al te goed begrepen door de koning,
die Fouquet in de gevangenis liet zetten, beschuldigd van misbruik van de staatskas,
waar deze de rest van zijn leven doorbracht. Al de geniale ontwerpers van Fouquet—de
tuinarchitect André Le Nôtre, de architect Louis Le Vau en de schilder Charles Lebrun—
werden vervolgens aan het werk gezet door de koning om een ontwerp te maken dat
Vaux-le-Vicomte in alles moest overtreffen. Dit werd Versailles.
In Vaux-le-Vicomte is het agrarische cultuurlandschap uit het gezichtsveld gebannen;
in plaats daarvan vormde een grootschalige bosbouwcultuur met sterrenbossen (voor de
jacht) het ceremoniële decor voor een wijd vertakte hofcultuur, van waaruit het land werd
geregeerd: het landschap als context voor powerplay. De stad en het stedelijke leven, alle
sociale codes en culturen die hoorden bij het ingewikkelde hofleven, werden opgenomen
in het Grand Ensemble.

Stourhead Garden
Waar de Franse baroktuinen het agrarische landschap buitensloten, accommodeerde
het Engelse landhuis het landleven, net als de renaissancevilla enkele eeuwen voorheen
had gedaan, als een aristocratisch alternatief voor het leven in de stad. Het ontwerp
voor het landhuis werd grotendeel bepaald door informele, maar
55. Clemens Steenbergen en gechoreografeerde omgangsvormen, die leidden tot circulatie door de
Wouter Reh, Architectuur en landschap
(Bussum: Uitgeverij Thoth, 2005), 384 verschillende vertrekken van het landhuis. Dat had ook zijn uitwerking in

108 109
het ontwerp van de landschapstuin. De circuit walk was een rechtstreekse tegenhanger
van de rondgang door het huis. Er ontstonden verschillende circuits, gekoppeld aan
verschillende zones in de tuin. Te voet door de pleasure grounds, te paard of met de
koets door de landerijen.
Henry Hoare II, de eigenaar van Stourhead, was bankier en man van smaak, met
veel belangstelling voor literatuur en schilderkunst. Zoals veel van zijn tijdgenoten had
hij als jongeman een Grand Tour gemaakt door Zuid-Europa. Ze werden gegrepen door
wat zij als de ultieme combinatie van cultuur en natuur zagen, het hoogst bereikbare
ideaal. Dit ideale landschap werd naar Engeland gebracht in de vorm van de schilderijen
van landschappelijke taferelen die ze meebrachten van hun Grand Tour. De natuurlijke
uitstraling van Stourhead Garden is in die zin een goed geslaagde illusie: het zijn
nagebootste beelden van dit ideale, Zuid-Europese landschap die weinig te maken
hebben met het natuurlijke landschap van Zuid-Engeland. De Engelse landschapstuin, met
zijn esthetiek van perfectie en onveranderlijkheid, representeert in feite een fictief beeld
van een enkelvoudige natuur, ontkennend dat het lokale landschap totaal verschilt van de
Romeinse landschappen die in de tuinen werden verbeeld.
In dit ideale landschap plaatste Henry het verhaal van de Aeneis, waarin de stichting
van Rome wordt verteld, als drager voor het ontwerp van de valleituin. De rond het
meer geprojecteerde route beeldt de reis van Aeneas uit, en de omringende heuvels
doen dienst als decor. Met het Pantheon, de ‘Romeinse’ tempel, werd het universeel
classicistische karakter van de compositie vastgelegd, en het thema van de Aeneis
in een groter verband geplaatst. Dit abstracte ideaal werd versmolten met het ideaal
van het eigene van de plek, de genius loci. Natuur werd beschouwd als een kracht die
streeft naar perfectie, maar niet perfect is. Zoeken naar de genius loci was het zoeken Zonnen aan de rand van het zwembad.
naar de mogelijkheden van natuurlijke perfectie en deze waar mogelijk een handje te
helpen. Engelse landeigenaren zagen het als een culturele verplichting om op zo’n manier
uitdrukking te geven aan vrijheid, natuur, en historische continuïteit.
zwembad liet lopen en vlak achter haar aan liep om te kijken welke route ze nam, en
die vervolgens in het ontwerp heeft vertaald. Het gebruik in relatie tot het bestaande
Donnell Garden landschap was leidend voor het ontwerp.
Ook de Donnell Garden is de weerspiegeling van een ideaal, van een gezond De vorm van het zwembad is een synthese tussen gebruik en verbeelding. Het is een
en vrij leven zonder zorgen. Voor de Tweede Wereldoorlog was het Californische praktische vertaling van het gebruik: opgebouwd uit twee lange lijnen om baantjes te
Bay Area landschap vooral een landschap van veeteelt en wijngaarden, maar na de kunnen trekken en verdeeld in een diep deel om te duiken, en een ondiep deel voor de
oorlog stroomden nieuwkomers toe. Moe van de zuinigheid en de ontberingen van kinderen. De betonnen sculptuur in het zwembad is zo ontworpen dat je er onder water
de oorlog hadden ze behoefte aan nieuwe ideeën en nieuwe modes. Architecten en doorheen kan zwemmen, er vanaf kan duiken en kan zonnebaden in de holle vormen.
landschapsarchitecten experimenteerden naar hartenlust met stijlen, materialen en Tegelijkertijd zijn zwembad en sculptuur een verbeelding van een eigentijdse opvatting
technieken. De Donnell Garden is in de eerste plaats een uitdrukking van zijn tijd, van de over kunst en ontwerp.
zonneschijn, de vreugde en het hedonisme van de naoorlogse periode. Daarnaast is het
ook vooral een rechttoe-rechtaan uitdrukking van de manier waarop hij wordt gebruikt.
Toen Dewey en Jean Donnell een nieuw huis wilden laten bouwen op hun ranch,
El Novillero, was de oorlog net voorbij, en de bouwbeperkingen van de naoorlogse
reconstructieperiode lieten het niet toe om woonhuizen te bouwen. Wel mochten er
reservoirs worden aangelegd, voor het blussen van grasbranden. Dus de Donnells
bleven in hun oude huis wonen en lieten in eerste instantie alleen het zwembad en de
tuin eromheen aanleggen, onder de regelgeving voor reservoirs. De plek die ze hiervoor
uitkozen was hun favoriete picknickplek, de heuveltop met het bosje van live oaks,. Vijf
jaar lang pendelde ze heen en weer tussen hun oude huis en de tuin met het zwembad.
Het zwembad werd bereikt vanaf de parkeerplaats aan de noordzijde, met de lanai als
schakel tussen parkeerplaats en zwembad. Daar reden ze dan met de auto naartoe,
parkeerden op de parkeerplaats, kleedden zich om in de lanai en brachten de dag door
aan het zwembad, met uitzicht over het landschap.
Toen de regelgeving het toeliet om hier een nieuw huis te bouwen, was de tocht door
het landschap en het beeld van het zwembad in de vrije natuur zo gaan horen bij hun
beleving van de tuin, dat de Donnells besloten hun huis te bouwen aan de andere kant
van de heuveltop, onzichtbaar vanaf het zwembad. Het verhaal achter de route tussen
huis en tuin is dat Thomas Church de eigenaresse van de locatie van het huis naar het

110 111
Hoofdstuk 4 — Ruimte 4.1 Tussen omsluiting en horizon, het landschapsarchitectonisch ontwerp
Een van de meest fundamentele ingrepen van de mens in het landschap is het
afbakenen, scheiden en verbinden van delen ervan. Door het afbakenen ontstaan
grenzen. Mensen zoeken grenzen op, als de plekken waar ze zich kunnen oriënteren,
plekken die beschutting en bescherming bieden. De plek waar je je bevindt, heeft alles
te maken met de ervaring van de ruimte. Dit is mooi verwoord door landschapsarchitect
Anet Scholma:

‘Grote openheid en leegte kan ook een onprettig gevoel opleveren. Ooit bezocht
ik in St. Petersburg een buitenwijk met stalinistische woonkazernes. Tussen de
onwaarschijnlijk grote flatgebouwen lag een immens plein. Zo groot dat alle gevoel
voor maat en schaal verdween; het bleek onmogelijk de breedte en de lengte te
schatten en hoe paradoxaal dat ook lijkt, het was beklemmend. Wonderlijk eigenlijk,
want het weidse uitzicht vanaf een bergtop heeft een totaal ander effect op het
gemoed. Het heeft volgens mij te maken met de plaats vanwaar je de ruimte ervaart:
kijk je erover uit of verblijf je erin. In een tuin werkt het net zo. Een weids en open
uitzicht gezien vanuit de beslotenheid van het huis, omlijst door een raamkozijn, is iets
heel anders dan midden in die winderige openheid vanaf een terras dezelfde ruimte
ervaren. Over het algemeen is het prettig om te zitten met rugdekking, beschutting
achter en uitzicht voor. Door het terras in te kaderen en een zekere kleinschaligheid
aan te brengen wordt het een plezierige zitplek van waaf het weidse uitzicht geweldig
is.’56

De ruimtelijke constructie verbindt een ontwerp met alle lagen waaruit het landschap
bestaat: topografie, bodem, drainage, beplanting, meubilair, etc. Het ruimtelijke ontwerp,
de vorm van de ruimte, is de schakel tussen de situering in het landschap en het menselijk
gebruik van de locatie (de economische, ecologische, sociale, esthetische betekenis van
dat landschap).
Zoals gezegd in de inleiding, is bij landschapsarchitectonisch ontwerpen het
lezen en vervolgens expressief maken van de genius loci, een van de belangrijkste
uitgangspunten. Hierbij kan het ontwerp de bestaande betekenis, de ‘verhaalstructuur’
van een plek versterken en verhelderen. Ook voor bezoekers die volledig onbekend zijn
met de culturele en sociale context van het ontwerp en aan wie de bedoelde betekenis
zou kunnen ontsnappen, kan de verhaallijn van de ruimtelijke structuur betekenis hebben.
Elke bezoeker kan een ander verhaal lezen, met de ruimtelijke structuur als een gedeelde
verhaallijn. Daarom is het een essentiële eigenschap van de ruimtelijke bepalingen, dat ze
niet zozeer beelden met een specifieke betekenis verschaffen, maar fysiek waarneembare
kinesthetische gebeurtenissen, die abstract blijven in die zin dat ze het verhaal niet
dicteren, maar ruimte laten voor elke bezoeker om zijn eigen verhaal te creëren.57
Michel de Montaigne (1533-1592) schreef in de zestiende eeuw: ‘Er is geen
natuurlijker verlangen dan het verlangen naar kennis. Geen middel dat ons daartoe
kan brengen laten we onbeproefd. Wanneer de rede ons in de steek laat, maken we
gebruik van de ervaring.’58 Ruimtelijk ontwerp is bedoeld om de ervaring te structureren,
te dienen en te versterken. Hoewel de plattegrond een belangrijke rol speelt in het
begrijpen van de ordening van de verschillende elementen, kan een
56. Anet Scholma, ‘Minder eng’, in: (landschaps-)architectonische ontwerp dus niet alleen worden gezien als
Onze eigen tuin, Herfst 2009, 19 een tweedimensionale ordening, zoals in de fotografie of de beeldende
57. Kinesthesie is het vermogen kunst. Het zorgvuldig onderscheiden van de kwaliteiten en elementen
van het lichaam om zijn eigen positie en
van het driedimensionale landschap helpt om de integratie te zien van
beweging waar te nemen. De directe,
fysieke waarneming is iets anders dan de verschillende functies en gebruiken, die in plattegrond juist worden
de betekenis die we geven aan dat
wat we waarnemen. De waarneembare gescheiden, gesimplificeerd en onderdrukt.
kwaliteiten van het landschap (die we Verschillende overwegingen spelen een rol bij het bepalen van de
alleen kunnen waarnemen door er door-
heen te bewegen) zijn voor iedereen vorm van een ruimte, zoals interpretatie van gegeven landschapsvormen,
hetzelfde, de betekenis die we eraan
geven is persoonlijk.
geometrie, metaforen, symboliek, abstractie van natuurlijke vormen,
archetypes, lokaal gebruik, of historisch ingesleten gewoontes. Doordat
58. Michel de Montaigne, Essays I,
II, III (Amsterdam: Boom, 1998), 336 het landschap geen blanco vel papier is, maar al aanwezig met zijn eigen

113
Uitzicht en beschutting (Catherine Dee).

4.2 De landschappelijke ruimte


Waarneming van het landschap, ook wel ‘geografische ervaring’ genoemd, is
essentieel om onze plek in de wereld te kunnen bepalen. De ruimtelijke kwaliteiten van
landschap, het landschap als driedimensionale constructie, worden bekeken met de
menselijke ervaring als uitgangspunt. Er wordt gekeken vanuit een specifiek standpunt
of bewegend door de ruimte, waarbij aspecten als vorm, plasticiteit, textuur en licht
bepalend zijn.
Volgens Jay Appleton is de relatie tussen de mens en de ervaren ruimte vergelijkbaar
met die tussen een dier en zijn habitat. Een habitat (Latijn voor ‘hij/zij/het bewoont’) omvat
alle mogelijke plaatsen waar een bepaald organisme voorkomt, waar zowel biotische als
abiotische factoren aan de minimale levensvoorwaarden van het betreffende organisme
voldoen, dat wil zeggen dat deze factoren binnen de toleranties van dat organisme
blijven. Hierdoor kan het op deze plaatsen overleven, groeien en zich voortplanten. De
aangeboren voorkeur voor bepaalde landschapskenmerken is een spontane reactie op
het landschap als habitat. Oftewel, onze voorkeur gaat uit naar die landschappen die
De ruimtelijke bepalingen vormen niet zozeer
beelden met een specifieke betekenis, onze voorouders de beste kansen op overleving boden: we willen kunnen zien zonder
maar fysiek waarneembare kinesthetische zelf gezien te worden, we prefereren landschappen die de mogelijkheid bieden om ons
gebeurtenissen (Serial vision, Gordon Cullen)
te verbergen, en tegelijkertijd de omgeving te overzien. Onze voorouders (jagers en
gebruik en ruimtes, bestaat het ontwerp vaker uit het transformeren of modificeren van verzamelaars) moesten zich kunnen verstoppen voor grote roofdieren, en het landschap
bestaande vormen dan het creëren van nieuwe. Ruimtes kunnen worden vormgegeven kunnen overzien om zelf te kunnen jagen.61 Deze zogenaamde prospect-refuge theorie
door de abstractie van natuurlijk voorkomende vormen die zijn gevormd door vegetatie, stelt dat landschappen die zowel uitzicht (prospect) als beschutting (refuge) bieden, onze
grondvormen en waterelementen. Hierbij kunnen natuurlijke processen zoals de onbewuste voorkeur hebben: tussen omsluiting en horizon.
ontwikkeling van beplantingen, maar ook erosie en sedimentatie kunnen worden ingezet Daarnaast blijken onze hersenen behoefte te hebben aan orde en overzicht enerzijds,
om ruimtes te ontwikkelen in de loop van de tijd, om ruimtes te verzachten, te verfijnen, en aan mysterie en verassing anderzijds. Dit hangt nauw samen met het in de introctie
expressief te maken, etc. genoemde concept van genius loci, een kernconcept voor het menselijk welzijn,
gerelateerd aan de menselijke behoefte om zich zowel in de ruimte te oriënteren als zich
Omsluiting—de mate waarin ruimtes worden gedefinieerd met behulp van verticale te identificeren met de omgeving. Ruimtelijke verschillen en eigenschappen als vorm,
elementen—creëert een convexe ruimte, als een schelp die schuilplaats en toevlucht biedt. kleur, temperatuur of textuur vergemakkelijken het maken van een mentaal beeld van
Een duidelijk omschreven grens waarborgt zowel fysieke als psychologische bescherming. de omgeving dat een persoon beschermt tegen verdwalen. Een gestructureerde en
Een gedefinieerde ruimte heeft een centrum—een zwaartepunt of een middelpunt—en overzichtelijke ruimte maakt dat we onze weg kunnen vinden, onze omgeving kunnen
begrenzingen in de vorm van randen, contouren.59 begrijpen, zodat we ons ermee kunnen identificeren en ons er thuis kunnen voelen.
Anderzijds zijn omsluitingen in het landschap zelden hard, meestal poreus, transparant, Echter, teveel orde maakt dat we ons gaan vervelen, en ons opgesloten
dubbelzinnig; men kan voorbij bijna alles kijken of bewegen. Vormen verspreiden zich, kunnen gaan voelen. Verrassingen, avontuur en mysterie maakt dat we
59. Rudolph Arnheim, The Power of
divergeren en openen zich, ze vormen samen een omgeving. Openingen worden the Center: A Study of Composition in nieuwe dingen blijven ontdekken, en ook dat hebben we nodig om ons te
the Visual Arts (Berkeley: University of
doorgangen die alle plekken verbinden met de horizon. In een landschap overschrijden we California Press, 1982). kunnen identificeren met onze omgeving en ons er thuis kunnen voelen.
voortdurend grenzen en bewegen van de ene ruimte naar een andere, en dan weer naar Daarentegen maakt teveel mysterie angstig. Ontwerpen van ruimtes is het
60. Corajoud, M. 2004. Interview
de volgende. Dit heeft als gevolg dat een landschapsarchitectonisch ontwerp niet alleen pour la revue “Face”. voortduren zoeken naar de balans tussen omsluiting en uitzicht, en tussen
wordt bepaald door de kwaliteit van de plek zelf, maar tevens door wat ernaast ligt en orde en verrassing.
61. Jay Appleton, The Experience
verderop, een telescopische aaneenschakeling van ruimtes, tot aan de horizon. 60
of Landscape (Chicester: Wiley, 1996) De omgevingspsychologen Stephen en Rachel Kaplan hebben dit

114 115
samengevat in vier complementaire eigenschappen die de ervaring en waardering van
landschappelijke ruimtes beïnvloeden: geheimzinnigheid, leesbaarheid, complexiteit
en samenhang. Leesbaarheid verwijst naar hoe makkelijk het is om een omgeving te
begrijpen, en daarmee hoe makkelijk mensen er hun weg kunnen vinden, en kunnen
voorspellen wat ze kunnen verwachten van wat er bijvoorbeeld om de hoek gebeurt.
Geheimzinnigheid beschrijft die eigenschap van landschappen die ons uitdaagt om op
onderzoek uit te gaan, en daarmee een ‘relatie’ aan te gaan met dat landschap, ons
erbij betrokken voelen. Samenhang gaat over de ordening van de ruimte, hoe goed In het cultuurlandschap kunnen we een inschatting van de
schaal maken door herkenbare schaalelementen
alle onderdelen bij elkaar passen. Complexiteit tenslotte, verwijst naar de diversiteit en
rijkdom van materialen, vormen en elementen in een ruimte. Ideaal gesproken komen
deze eigenschappen alle vier voor in omgevingen waar mensen zich zowel thuis, veilig, verschijnselen, steeds in relatie tot de beschouwer. Al bewegend en beschouwend
op hun gemak kunnen voelen als waardoor ze gestimuleerd worden. Zowel dichte
62
verschijnt telkens een andere ruimtelijke werkelijkheid om ons heen, waarvan we als
bossen (weinig overzicht) als kale vlakten (weinig variatie) worden in het algemeen laag waarnemend subject het middelpunt lijken te vormen.65 ‘It is not surprising that the
gewaardeerd, terwijl een afwisseling tussen dichte bossen en open vlaktes, tussen horizon played a decisive role in forming our world, our language and our thought. By
uitgestrekte en omsloten ruimtes, of open vlaktes met enkele groepen bomen of defining the limits of what we can see, receding with our movement but not disappearing,
bebouwing, juist hoog worden gewaardeerd. De voorbeelden die aan het eind van dit it became a vehicle integrating reference and continuity for everything in the visible world.
hoofdstuk worden besproken, geven een idee van hoe een zorgvuldige wisselwerking Horizon belongs to the human way of seeing the world: it holds the human situation
tussen deze vier complementaire eigenschappen tot een ruimtelijk expressief ontwerp together and gives it coherence and meaning.’66 De relatie tot de horizon enerzijds—
kunnen leiden. horizontaliteit—en de rechtopgaande houding van de mens anderzijds—verticaliteit—
Landschap is grotendeels onbepaald, en wordt gekenmerkt door zijn openheid. worden zo een manier om de relatie tussen de mens en zijn omgeving te definiëren. Deze
Het heeft geen eenduidige omsluiting, geen duidelijke grens; alle materie waar ze relatie is daarmee de belangrijkste drager van het situatieve ontwerp. De horizon is de
uit bestaat is min of meer poreus en men kan voorbij bijna alles kijken of bewegen. sleutel tot de identiteit van een situatie, maar ook tot die situaties die nog niet zichtbaar
De enige zichtbare begrenzing is de horizon, een grens die mee beweegt met de zijn als we door de ruimte bewegen.
beschouwer. De afstand die je in een open vlakte kan kijken, bedraagt bij helder zicht Er is een herkenbare verhouding aan te duiden tussen maten in de ruimte onderling en
ongeveer 4,7 kilometer.63 Het landschap verschilt daarin radicaal van de wereld van de ten opzichte de menselijke maat. De ervaring van de schaal van een landschap wordt in
objecten. Objecten bestaan buiten ons, hun vorm is gesloten en ze blijven opgesloten sterke mate bepaald door de mate van omsluiting, verdichting, en de kijkafstand. In het
binnen hun contour. Daartegenover hebben de componenten van het landschap geen landschap is alles zowel meetbaar als onmetelijk. De uitdaging is het toekennen van de
duidelijke contour, hun grenzen lopen uiteen. Ze hebben vormen die zich verspreiden, die juiste dimensie aan dingen. Vooral het cultuurlandschap kent veel markeringen aan de
divergeren en zich openen. En door deze opening, fuseren de elementen en vormen een hand waarvan we een inschatting van schaal kunnen maken. Bij het in cultuur brengen
omgeving. De openingen maken doorgangen mogelijk, en van doorgang naar doorgang van het grondgebied zijn er schaalelementen gecreëerd die ons in staat stellen om
zijn alle plekken verbonden met de horizon.64 gemakkelijk de meeste van onze landschappen te begrijpen, omdat ze gerelateerd zijn
De horizon definieert ons begrip van ruimte in hoge mate. Ook al strekt de ruimte aan het menselijk lichaam. We kunnen de afstand tussen ploegvoren, de grootte van de
zich uit in alle richtingen, zicht op de einder is bepalender voor de ervaring van ruimte velden, de locatie van de bomen in hagen relateren aan dat wat we kennen.67
dan de vloer onder ons of het zenit boven ons. De horizon is de buitenste grens van In het landschap spreek je van ‘ruimte’ wanneer er over een relatief
de landschappelijke ruimte: het omsluit de wereld als geheel, begrenst het veld van groot oppervlak geen landschapselementen als boomgroepen, huizenrijen,
62. Stephen en Rachel Kaplan, The
Experience of Nature; A Psychological dijken, en dergelijke, hoger dan ooghoogte, het uitzicht van de op de grond
Een balans tussen omsluiting en uitzicht, en
Perspective (New York: Cambridge staande waarnemer belemmeren. Anders gezegd, er is ruimte wanneer een
University Press, 1989)
tussen orde en verrassing waarnemer ver kan kijken: een open landschap. Er is daarentegen massa
63. d=de wortel uit (2Rh) +
(h-kwadraat). D is de afstand die je kunt
wanneer in een gebied een groot aantal landschapsonderdelen dicht bij
kijken, h is de hoogte van je ogen— elkaar staan en een dusdanige hoogte hebben dat zij het zicht op verre
gemiddeld 1,75 meter—en R is de straal
(6371 kilometer) van de aarde. zaken ontnemen, zoals in een bos of een stad. Dit is dus, in tegenstelling tot
een open landschap, een gesloten landschap. Er zijn allerlei tussen-situaties
64. Michel Corajoud, Interview
pour la revue Face (2004) mogelijk. We kennen coulissen in het landschap, er zijn landschappen met
65. Ton Lemaire, ‘Een wijsgerige
doorkijkjes, er zijn landschappen waarin je in de ene richting verder kunt
wandeling door het landschap’, in: Jan kijken dan in de richting loodrecht erop, bijvoorbeeld doordat heggen of
Kolen en Ton Lemaire (red), Landschap
in meervoud (Utrecht: Uitgeverij Jan van houtwallen op de grenzen tussen langgerekte percelen staan.
Arkel, 1999), 58
Het begrip ruimte heeft dus alles te maken met waarneming op
66. Dalibor Vesely, Architecture in ooghoogte. Landschappen kunnen in de loop van de seizoenen
the Age of Divided Representation: The
Question of Creativity in the Shadow of variaties kunnen vertonen ten aanzien van hun openheid, niet alleen
Production (MIT Press, 2004) 381 doordat ’s winters, wanneer de bomen kaal zijn, smalle bomenrijen
67. Michel Corajoud, Interview aanzienlijk doorzichtiger zijn dan ’s zomers, maar ook doordat sommige
pour la revue Face (2004)
akkergewassen (zoals mais) een aanzienlijke hoogte kunnen bereiken.
68. Jan Zonneveld, ‘De visie van Ook de aanwezigheid van reliëf is van betekenis. In een bos is het zicht
een geograaf, Als ‘k u zo lief niet had,
mijn aarde’, in: Jan Erik Burger, Jurjen beperkt, maar zodra je in een bos de gelegenheid hebt om op een heuvel
Keessen, Egbert Kunst, Dolf Middelhof te klimmen, kan openheid ervaren worden, een weids uitzicht over de
(red), Visies op het landschap (Amster-
dam: Op Lemen Voeten, 1989), 62-63 boomtoppen heen.68

116 117
4.3 Ruimtelijke ontwerpcomponenten tussen omsluiting en horizon
De ruimtelijke constructie verbindt een ontwerp met de horizon. Deze relatie tussen
de landschappelijke ruimte en de gedefinieerde ruimte van het ontwerp kent verschillende
ontwerpcomponenten. De eerste is de definitie van de grens, of beter gezegd de
opeenvolging van grenzen, die elk min of meer poreus zijn. Hierin is beplanting het
belangrijkste middel, dat door zijn specifieke ruimtelijke kwaliteiten veel invloed heeft op
de definiering van de grens. De relatie tussen de verschillende gedefinieerde ruimtes
wordt gelegd door zicht, dat kan worden opgenomen in het ontwerp als zichtlijn of
panorama, en door routes.

Grenzen
Grenzen zijn zowel conceptueel als fysiek essentieel voor zowel het mogelijk maken
van het gebruik van de ruimte als voor de ervaring ervan. Een grens tussen verschillende
ruimtelijke eenheden heeft verschillende betekenissen: het is een scheiding tussen twee
Ruimtes en randen
ruimtes of gebieden met verschillend gebruik en/of fysiek karakter, maar is daarnaast ook
de uitwisseling daartussen, een overgang.

De bepaling van de grens maakt de ruimte specifiek, verbijzonderd ten opzichte van
zijn omgeving. Tegelijkertijd is de grens ook de voorwaarde die de verbinding met de
omgeving maakt; de omsluiting is evenzeer een eigenschap van de ruimte die wordt
omsloten, als van de omgeving. Een goed ontworpen grens creëert niet alleen scheiding
maar ook communicatie; het heeft de rol van een bemiddelaar en articuleert zowel het
binnen als het buiten, zowel bepaalde ruimte als omringend landschap. Catherine Dee
schrijft hierover:

‘An edge occurs at the place where openness (space) transforms into the solidity
of enclosing elements. In landscape architecture, harsh and immediate transitions
from space to solid are often neither desirable nor feasible. This is due, in part, to the
nature of landscape elements, particularly vegetation. Plants ‘mesh’ space within their
form. Sudden transitions in designed space ignore the potential of spatial subtleties
Definiëring van ruimte zonder
wanden: door verschillen and the social and ecological opportunities that transitional places offer. The
binnen-buiten en bewerking van
enclosing edge of a space is often a well-used place.’69
overgangen (Brattora)

Grenzen kunnen verschillende kwaliteiten hebben: al dan niet fysiek doordringbaar,


al dan niet visueel doordringbaar, al dan niet een fysiek zelfstandig element, hard of
zacht, abrupt of geleidelijk, zonering, gradiënt. Natuurlijke grenzen zijn over het algemeen
zacht en geleidelijk: een gradiënt. In natuurlijke omgevingen vormen vegetatie, bodem,
klimaat en topografie samen een specifiek landschapstype. Elk van deze ingrediënten
zijn veranderlijk in tijd en ruimte en hebben dus zelden abrupte fysieke randen. Eerder
is er sprake van overgangsgebieden waar het ene landschap geleidelijk overgaat in het
andere. Deze overgangen—ecotones—kunnen plaatsvinden over kilometers of over
meters. Zulke overgangsgebieden bevatten een visuele en ecologische rijkdom, dynamiek
en complexiteit, zoals een bosrand of duingebied, of een moerasgebied tussen een
rivier en de rivieroever. Omdat een dergelijk gebied onvermijdelijk beïnvloed wordt door
de twee aangrenzende ecosystemen, is als gevolg hiervan binnen een ecotone een
hogere dichtheid van organismen en variëteit van soorten te vinden is. Deze toename in
biodiversiteit wordt het ‘randeffect’ genoemd.
Een grens kan worden aangegeven met minimale middelen, zoals een greppel, een
struik, een klein hoogteverschil of een laaghangende boomkruin. Grenzen kunnen worden
ontworpen als een al dan niet fysiek zelfstandig element, al dan niet met een eigen
gebruik. Zo kan de grens tussen een tuin en een weiland er uit bestaan dat
De grens tussen tuin en
landschap articuleert zowel
aan de ene kant het gras wel gemaaid is, aan de andere kant niet. Op de
binnen als buiten en is bewerkt 69. Catherine Dee, Form and fabric overgang kan ook een muur geplaatst worden en de muur kan ook functie
tot een rijke overgangszone in landscape architecture; A Visual
(Donnell Garden) Introduction (Spon Press, 2001), 45 doen als zitrand.

118 119
Beplanting
Vaak wordt het landschap als situatie voor ontwerp beschouwd als een idyllisch
achtergrondbeeld, tegenover de stad en het gebouw als leefomgeving voor de mens.
Modernistische architecten als Le Corbusier, plaatsten in hun ontwerptekeningen
het gebouw als een ‘machine for living’ in een groene, pastorale idylle. ‘Isn’t it a little
incosistent, and perhaps unfair, to expect a Twentieth Century individual to step out
of a streamlined automobile, and then flounder trhough a Rousseauian wilderness until
he reaches a ‘machine for living’? We cannot confine living, which is a process, to little
segregated compartments that end at the edge of the nearest terrace where we are again
asked to adjust ourselves to what, in its highest form, becomes an Eighteenth Century
landscape painting.’70 Landschapsarchitecten uit de twintigste eeuw vonden een uitweg
uit deze oneigenlijke tegenstelling door zowel landschap, tuin als gebouw op te vatten als
ruimtelijke constructies, waardoor deze door middel van ontwerp met elkaar in verband
gebracht konden worden. Tuinen werden ontworpen als evenwichtige composities
van verticale en horizontale vlakken. In de hierna opgenomen tekst, Russian Dance,
werkt Malene Hauxner uit hoe—in wat gezien kan worden als een landschappelijke
revolutie—beplanting als het middel bij uitstek middel werd ‘uitgevonden’ door deze
landschapsarchitecten om ruimtes te creeren, als middel om een ontwerp te laten
ontstaan vanuit de definiering van de ruimte.71
Inspiratie voor het ruimtelijk ontwerp kan worden gevonden in het natuurlandschap
en het cultuurlandschap. Waar bebouwing over het algemeen duidelijk gedefinieerde
ruimtes maakt (vloer, wanden en plafond) is hier het scala aan drie-dimensionale
ruimtevormen schier oneindig. De ruimte van een bos bijvoorbeeld is
70. James Rose, ‘Integration: De-
complex, een ‘layrinthische’ ruimtelijke hybride tussen massa en ruimte,
sign Expresses the Continuity of Living’ gevormd door het bladerdak van de bomen, de vericale stammen, en de
in Pencil Points 12/1938, 759
massa’s van struikengroepen. Mensen hebben vaak ambigue gevoelens
71. Malene Hauxner, ‘Russian in de labyrinthische ruimte van een bos: echo’s, stilte, angst, mysterie. Een
Dance’ in Open to the Sky (Kopenha-
gen: Arkitektens Forlag, 2003) 90-100 dramatisch en ‘primitief’ ruimtetype is het loo, de open plek in het bos.

120 121
Zulke plekken geven sterke zintuiglijke ervaringen: van donker naar licht, van dicht naar
open, van koel naar warm, van onoverzichtelijk en groot naar omsloten en intiem. In
relatie tot de ruimte van een open plek is het bos de ‘massa’, de wand. De labyrinthische
ruimte van een bos vinden we terug in de geformaliseerde vorm van een bosquet of
boomgaard, waarbij de bomen in een geometrische ordening zijn geplaatst. Hagen zijn
dichte omsluitingen van de ruimte, levende muren. Ze kunnen strak gesnoeid zijn, of juist
ruig of wolkachtig, doornig of zacht, eenvormig of gevarieerd. Geplaatst in open ruimte
wordt een solitaire boom of boomgroep een landmark of middelpunt, door hun contrast
met het relatief horizontale grondvlak. Zulke landmarks trekken visuele aandacht, maar
stimuleren ook de beweging en fungeren als bestemming van een route. Bovendien
bieden ze beschutting en schaduw in de openheid en dienen als natuurlijk aanleidingen
om te rusten. De rol van een boomgroep is dus afhankelijk van de schaal: van grote
afstand dient een groep als landmark, maar op de plek zelf als omsloten ruimte.
In het ontwerp van tuinen vormen hagen en bomenrijen onafhankelijke, onderling
verbonden ruimtes, terwijl gras de vloer vormt en de lucht het plafond.
Panorama (Villa Medici)
Naast de specifieke vormkwaliteiten van beplanting als vormgevers van ruimte,
speelt de veranderlijkheid in de tijd een belangrijke rol. ‘Plant form is really plant growth,
since the form of a plant at any given time has arisen because of growth. […] Although
plants do not change their original position, their three-dimensional extent and size in
plan do change as they grow and adapt to the ecology of their situation. Consequently,
spaces too change over time as the plants that define them change. Furthermore,
since each plant is genetically individual, the plan figure is even further disturbed. This
makes it difficult to regard plants as combining to create a uniform structuring element
in plan. These different growth effects converge to imply flux and imbue the plan with
a certain waviness over time. Dynamic plant growth produces qualitative changes in
three-dimensional form from static quantitative figures in plan. In other words, while plant
locations on the plan does not change much over time; the spaces do.’72

Zichtlijnen en panorama’s
Bij een panorama bestaat er een verband tussen een vast punt in het landschap en
de volledige ruimte die vanaf dat punt kan worden waargenomen. De eerste Europeaan
waarvan we weten dat hij een landschappelijk panorama bewust ervoer en er verslag van
deed was de Italiaan Petrarca die in 1335 de Mont Ventoux beklom om van het uitzicht
te genieten en daarop te reflecteren. Daarmee bracht hij een omkering teweeg in het
denken over landschap. In de vroegste tuinen was het zicht vanuit de woonvertrekken
Zichtlijn en centrale as (Vaux-le-Vicomte) niet op de omgeving gericht, maar op de veilige binnentuin (refuge). Petrarca’s verslag
weerspiegelde een interesse voor de schoonheid van de natuur en de genieting van het
landschap, mogelijk gemaakt doordat na de turbulente Middeleeuwen het landschap
veiliger geworden was. De architectuur keerde het zicht naar buiten; omgeving, huis
en tuin werden één architectonische compositie, waarbij de tuin het intermediair en de
omlijsting was van het zicht vanuit het huis over het landschap. De horizon vormde de
visuele begrenzing.
In het landschap is een zichtlijn een lijn die het uitzichtpunt verbindt met de horizon,
met een punt daarop of daarvoor. De zichtlijn bestaat uit een afwezigheid van materie.
Zo’n lijn behoeft geen begeleiding of kader, wat tussen uitzichtpunt en punt aan de
horizon gebeurt is niet belangrijk. Zichtlijnen helpen de waarnemer zich te oriënteren
in de ruimte, te begrijpen hoe plekken ten opzichte van elkaar liggen. Als instrument
om de ruimte te beheersen helpen zichtlijnen bij het verankeren van een plek in zijn
omgeving en bevorderen daarmee de ruimtelijke samenhang. In de tuinen van de
Barok werd de zichtlijn getransformeerd in een centrale spiegelas waarmee een nieuwe
perspectivisch gemanipuleerde werkelijkheid werd geconcipieerd en beheerst. De achter
elkaar geschakelde grondvlakken werden perspectivisch gecorrigeerd
om het visuele bereik zo groot mogelijk te maken. De spiegelas werd
72. Julian Raxworthy, Overgrown, verzelfstandigd tot een architectonisch geconstrueerd panorama, een op
(Cambridge Mass: the MIT Press,
Stelsel van zichtlijnen (Stourhead) 2018), 12 de horizon gerichte ‘telescoop’.

122 123
In de landschapstuinen van de Verlichting was de aanleg strak geregisseerd maar vastleggen van een opeenvolging van bewegingen. De ruimtelijke structuur van een
met een natuurlijk ogend, geïdealiseerd landschap als resultaat. Zichtlijnen bleven opeenvolging van plekken spreekt ook bezoekers aan die de culturele en sociale context
belangrijk, ook vanuit de woonvertrekken, maar een centrale as ontbrak. De zichtlijnen van de tuin niet kennen, hoewel de beoogde betekenis hen zou kunnen ontgaan. Elke
werden zorgvuldig tussen boomgroepen en over wateroppervlakken geleid, waarbij de bezoeker kan een ander verhaal lezen, met de route als een gedeelde verhaallijn. De
boomgroepen als coulissen werkten om een grotere diepte te suggereren.

Routes
Situering en route zijn wederzijds afhankelijk. Een route kan naar een plek leiden,
ervandaan of eromheen. Een route is meer dan een verbinding alleen plekken, maar
geeft ook informatie over de ruimtelijke en zintuiglijke kwaliteiten van de plek door die
ervaarbaar te maken als een opeenvolging van indrukken—beelden, geluiden en ruimten.
Deze opeenvolging van indrukken betekent dat een route niet alleen een ruimtelijk
concept is, het impliceert tevens tijd: de ervaring van ruimte in tijd. Historische tijd en
gerichte ruimte zijn aspecten van dezelfde ervaring. Bewegen langs een pad naar een
bestemming betekent dat ruimte en tijd samen een kader vormen, waar de tijd een maat
is voor afstand. Een tempo is een eenheid van tijd, die wordt gevoeld als een biologische
boog van inspanning en rust, van spanning en ontspanning. Ruimte en tijd bestaan naast
elkaar, grijpen ineen en definiëren elkaar wederzijds in een route, als uitdrukking van de
compositie van het ontwerp.72
Deze relatie tussen ruimte en tijd spreekt de lichamelijke ervaring heel direct aan. Niet
alleen zijn we in staat om aan de hand van het tempo afstanden te schatten, onze spieren
maken de ruimte ook voelbaar. Het evenwichtsorgaan en spierbewegingen leggen relaties
tussen de waarneming van het horizontale grondvlak en onze verticale houding. Het zorgt
ervoor dat onze zintuigen steeds op zoek zijn naar een symmetrische balans.73
Paden bekijkt men op ooghoogte en in de lengterichting, dus een nauwkeurige
toepassing van de perspectiefregels is in elk ontwerp geboden. Buiten dat wat onze
ogen zien, de waarneming van de ruimte doordat we de grenzen kunnen visualiseren,
speelt zoals gezegd de kinesthetische ervaring, oftewel de fysieke sensatie van onze
bewegingen, een belangrijke rol. Er is daarmee een nauw verband tussen verschillende
zintuiglijke stimuli en de route. Een combinatie van ruimtelijke verbredingen en
vernauwingen, en een afwisseling van beelden, licht en donker, geuren, texturen, en reliëf
bepaalt de voortbeweging en wordt erdoor versterkt.
Of een pad direct of indirect is, de vorm en het verloop van een pad, wordt bepaald
door het gebruik, door esthetische overwegingen (hoe ervaar je de omgeving vanaf het
pad?) en ook door het karakter van het landschap waar de route doorheen loopt (in
polderlandschappen zijn wegen recht en orthogonaal, aansluitend op het bodemgebruik,
in heuvelachtige landschappen slingerend om de hoogteverschillen op te vangen). Het
ontwerp van de padenstructuur kan verschillende manieren oproepen om door een tuin,
park of landschap te bewegen, en daarmee de ruimte te ervaren. Voor het dwalen door
het landschap heeft de beweging geen externe aansporing nodig; bewegingen worden
grotendeels gestuurd door de wil of nieuwsgierigheid van een persoon die de tijd heeft
om rond te dwalen.
72. Yi-Fu Tuan, Space and Place.
Daartegenover staat de route, lineair ontworpen, met een narratieve, verhalende The Perspective of Experience (Minne-
structuur en een duidelijk doel: ‘Een rituele beweging die zowel een vooraf bepaald pad apolis: University of Minnesota Press,
1977), 119, 129-130
als een doel volgt, en op grond van zijn recept ontelbare keren herhaalbaar is.’74 Routes
vertellen verhalen, door een opeenvolging van belevenissen en gebeurtenissen, van het 73. J.J. Gibson, The senses con-
sidered as perceptual systems (Boston:
begin naar het midden en het einde, met bochten, afwijkingen, vertakkingen, lussen, lichte Houghton Mifflin, 1966) 53
en donkere plekken. In de meeste tuinontwerpen wordt de compositie bepaald door de 74. John Dixon Hunt, ‘Lordship
route: een formele opeenvolging van ervaringen, die expliciet een verbinding legt tussen of the Feet. Towards a Poetics of
Movement in the Garden’, in: Michel
compositie-elementen en -lagen. Tuinen kunnen worden ‘gechoreografeerd om een reis te Conan (ed), Landscape Design and
the Experience of Motion. Dumbarton
maken vol afwisseling en opwinding, met kenmerken die de pelgrim naar een doel leiden Oaks Colloquium on the History of
en de aankomst daar belonen, misschien met een rustplaats of een koele, spetterende Landscape Architecture (Washington:
Dumbarton Oaks, 2003), 188-189
fontein, zoals een goed opgebouwd verhaal ons naar de climax en het einde leidt.’75
Maar waar een verhaal zich in de tijd ontvouwt, en de ruimte daarin slechts wordt 75. Charles Moore en William
Turnbull, The Poetics of Gardens
gesuggereerd, wordt in de ruimte van de tuin de tijdsdimensie gesuggereerd door het (Cambridge: MIT Press, 1988), 35

124 125
Intermezzo 5
Malene Hauxner, ‘Russian Dance’ in Open to the Sky (Kopenhagen: Arkitektens
Forlag, 2003), p. 90-100
136 137
choreografie van de ruimte zelf, met de verborgen aanwijzingen in de ruimtelijke inrichting
van de tuin—de theatrale enscenering van ruimten, de steilheid van hellingen en trappen,
entrees, landmarks en vergezichten—verschaft de ‘woorden’ die nodig zijn om het verhaal
te maken. De route kan tal van vormen aannemen; alleen de volgorde is van belang, de
vorm en de compositie van de picturale taferelen zelf en hun opeenvolging in de tijd.
Deze geënsceneerde landschapsbeelden vertellen het verhaal.

4.4 Vijf tuinen


Door de ruimtelijke organisatie van tuinen uit verschillende tijdsperiodes met
elkaar te vergelijken, kunnen we de verschillende vorminstrumenten herkennen die
achtereenvolgens zijn ontdekt in reactie op de tijdgeest, en die ook vandaag nog kunnen
worden ingezet en getransformeerd. Zoals elke nieuwe stijl voortborduurde op het
bestaande, zijn de vondsten en ontdekkingen opnieuw te gebruiken, niet als verwijzing
naar het verleden, maar als zinvol kader voor eigentijds gebruik en betekenis, en gaan
traditie en experiment hand in hand. De relatie tussen omsluiting en horizon heeft bij
elk voorbeeld een expliciete uitdrukking gekregen, door een unieke toepassing van
zichten, routes en begrenzingen. Elk voorbeeld heeft een andere verhouding tussen
de vier complementaire eigenschappen van de ruimtelijke ervaring (geheimzinnigheid,
leesbaarheid, complexiteit en samenhang ) die tot een ruimtelijk expressief ontwerp
kunnen leiden.

Santes Creus: omsluiting


Laten we de omsloten tuin van Santes Creus met deze kennis nog eens opnieuw
bekijken. De ruimtelijke opeenvolging van vlakte naar fontein beweegt zich van de
horizon, de uiterste grens van het landschap, naar de meest omsloten ruimte, van groot
naar klein, van open naar omsloten. Heuvelopwaarts worden de ruimtes kleiner en
ruimtelijk meer gedefinieerd, met afwisselend weidse uitzichten, ingekaderde vista’s en
volledig introverte ruimtes. De in de vlakte nog nadrukkelijk aanwezige horizon is in de
reeks opeenvolgende ruimtes stapsgewijs steeds meer verborgen.
De omsluiting van de tuin is meer dan een enkele muur, en is uitgewerkt in
verschillende materialen, texturen, en mate van transparantie. De bebouwing rondom
de tuin is een verzameling in de loop van tijd gegroeide, min of meer verbonden,
gebouwdelen, die door de arcade, als eenduidige omsluiting van de tuin, bij elkaar
worden gebracht tot een geheel. De arcade heeft aan de buitenzijde een gesloten
wand, aan de tuinzijde een serie eenvoudige, lage, Romaanse bogen. Het middelpunt
van de tuin wordt benadrukt doordat binnen de galerij nóg een omsluiting is: de ring van
cipressen. Ruimtelijk is deze ring van belang, omdat deze hoog boven de kloostermuren
uitsteekt, en zo de verborgen tuin zichtbaar maakt naar de omgeving. Ook ontstaat er
zo binnen de ruimte van de tuin een evenwicht tussen de zware, horizontale massa’s
van de galerij en de krachtige verticale lijnen van de cipressen. Doordat de cipressen
wintergroen zijn, is dit ruimtelijk effect hetzelfde door de seizoenen heen, zowel in ruimte
als in tijd een stevige ruimtelijke structuur.
In de ring ligt een centrale vijver, in de vorm van een kruis, wat niet alleen in de
symboliek van het klooster past, maar ook een heel letterlijke markering van het midden
is, waardoor de ruimte leesbaar wordt. Als men de ring van cipressen betreedt wordt
het zicht op de galerij buitengesloten en omlijsten de boomkruinen een cirkelvormige
hemeluitsnede: mysterie. De organisatie van de ruimte is samenhangend: alle
onderdelen—galerij, cipressen, vijver, fontein—zijn concentrisch georganiseerd rondom

Santes Creus: ruimtereeks van rivierdal, straat,


naar buiten gericht plein (4), centraal plein (3),
gotische tuin (3) en omsloten tuin met ring van
cipressen (1).

138 139
het middelpunt. Maar ook is hij complex, met zijn rijke materialisering van lichtgekleurde
steen, donkere, harde cipressen, water en de grilligheid en sponsachtige zachtheid van
het dikke mos op de fontein.
De bepalende componenten van de ruimte zijn de galerij en het middelpunt. De galerij
is de ruimtelijke verbinding tussen binnen en buiten, en bakent de vorm van de ruimte af.
Het middelpunt is het focuspunt voor het zicht, en is de basis voor de samenhang in de
plattegrond.
Villa Medici: panorama
In de Renaissance keerde de architectuur het zicht naar buiten; omgeving, huis en tuin
werden één architectonische compositie, waarbij de tuin het intermediair en de omlijsting
was van het zicht over het landschap. De horizon vormde de visuele begrenzing van het
panorama.
De boven elkaar geplaatste terrassen van Villa Medici zijn in de eerste plaats op
het panorama over het Arnodal en Florence gericht. Het uitzicht is in het ontwerp
architectonisch bewerkt, om er een perspectief aan te geven en zo een relatie te
scheppen tussen de beschouwer en het uitzicht: loggia’s, arcades en trappen plaatsten
de achtergrond voortdurend tegen een meetbare voorgrond. De plaatsing van de
elementen richt zich op het versterken van de op het uitzicht gerichte compositie. Een
belangrijk element is de lange pergola, die evenwijdig met de keermuur loopt en daar
onderdeel van uitmaakt. Lopend onder deze pergola heeft men opzij kijkend voortdurend
uitzicht op het Arnodal en Florence. De pergola zorgt zowel voor een voorgrond als voor
een inkadering van dat uitzicht, waardoor de dieptewerking van het landschap wordt
versterkt.
In de ruimtevorm werd er dus ten opzichte van de omsloten tuin een enorme sprong
gemaakt in de ontwikkeling: de vierde wand van de omsloten tuin werd als het ware
opengeklapt en de landschappelijke ruimte maakte deel uit van het ontwerp. Omdat
het buiten de tuin ligt kan het panorama zelf niet worden ontworpen, maar als een
theaterdecor werd het onderdeel van de tuinruimte. Niet slechts als beeld, maar het werd
door middel van de ontworpen referentiepunten (loggia, arcades) op de voorgrond in
relatie gebracht tot de maat van de beschouwer. Door het in te kaderen is het panorama
controleerbaar gemaakt.
Deze schaalreferenties maken de onmetelijke ruimte van het landschap leesbaar,
en de organisatie van de ruimte is samenhangend en wordt bijeengehouden door de
orthogonale organisatie van de plattegrond én door de verticale opeenvolging van de
terrassen. De route daarentegen is indirect, een slingerbeweging parallel aan de helling
over het bovenste terras, door het huis, om via het souterrain onverwacht onder de
pergola uit te komen, weer parallel aan de helling, waarna het uitzicht zich pas halverwege
opent, waarna een trap tot het onderste terras leidt: mysterieus en complex.

Vaux-le-Vicomte: zichtas
In de eerste helft van de zeventiende eeuw werd de perspectiefconstructie wiskundig
gefundeerd, wat behalve een wetenschappelijk juiste perspectiefconstructie ook
een manipulatie van het perspectief mogelijk maakte. Er werd geëxperimenteerd met
de illusionistische ruimte in de schilderkunst en in het theater, waar bijvoorbeeld de
introductie van coulissen een ongekende suggestie van ruimtelijke diepte mogelijk
maakte. Ook in de landschapsarchitectuur werd gezocht naar middelen om ruimtelijke
diepte te scheppen. Een belangrijk middel was de spiegelas, waarmee de blik werd geleid
naar een eindpunt als representatie van het panorama, dat hiermee binnen de grenzen
van de tuin werd gebracht. In het ontwerp voor Vaux-le-Viconte is van deze kennis
Villa Medici, met in geel gemarkeerd de
toegangsweg via het bovenste terras, de maximal gebruik gemaakt.
centrale ruimte in het huis, het zicht over het
zijdal en tenslotte het weidse panorama vanaf Vanaf de oprijlaan zorgt een reeks van coulissen voor een continue veranderend
de pergola beeld, gefixeerd op het decor van het chateau, dat het eindpunt van de as lijkt, maar het
begin blijkt van een nieuwe ruimtereeks. Vanuit de Grand Salon, de belangrijkste zaal van
het chateau, wordt een perfecte optische illusie gecreëerd. Het effect van beslotenheid
wordt versterkt door de geomorfologie, gevormd door de ontmoeting van de twee

140 141
een horizon op nog geen 1000 meter afstand, binnen de grenzen van het plan dus. In
die zin is de oneindigheid van het natuurlijke panorama met architectonische middelen
in de tuin gesuggereerd en zo wordt er een spanning gecrëerd tussen de reële en de
illusionistische ruimte. De as organiseert dus niet alleen alle onderdelen van het ontwerp
in de plattegrond, maar organiseert (en manipuleert) de drie-dimensionale ruimte. De
wisselwerking tussen leesbaarheid en mysterie, samenhang en complexiteit is tot op het
scherpst van de snede uitgewerkt.
Stourhead: tafereelcompositie
Bij Stourhead worden omsluiting en horizon, dichtbij en ver weg, niet aan elkaar
gekoppeld door één nauwkeurig ontworpen uitzicht vanaf een vast standpunt, maar door
een route, waardoor de beschouwer naar de horizon toe beweegt en er weer vanaf. De
tuin is gebaseerd op het principe van de rondwandeling, die is geënsceneerd als een
opeenvolging van taferelen. De tuin is te beschouwen als een scenografie waarin de
bezoeker de toeschouwer is.
De route bestaat uit een aaneenschakeling van taferelen, rondom het meer als
spiegelvlak voor de verschillende taferelen, ingedeeld door de coulissen van groepen
bomen en met bomen beplante eilanden, en omgeven door het Arcadische decor van
de beboste en grazige hellingen. (De opvolger van Henry Hoare heeft de hellingen vol
bomen geplant, zodat de transparante beplanting veranderde in een dichte groene
massa, en de visuele relatie met het huis verdween.)
De verwijzing naar landschapsschilderijen ging niet alleen om wat daar was
afgebeeld maar vooral ook om hoe dit was afgebeeld: aan de schilderijen lag een
perspectiefconstructie ten grondslag, waarmee de onderdelen van het tafereel in een
monumentaal architectonisch verband werden geplaatst. Er werd diepte gecreëerd door
een voorgrond, midden- en achtergrond te onderscheiden, waardoor er, net als in het
panorama, een relatie werd gecreëerd tussen de beschouwer en de verte, en het geen
afstandelijke afbeelding bleef. Waar in de schilderijen een driediminsionale werkelijkheid
werd vertaald naar het platte vlak, werd dit in de tuin weer terugvertaald naar de
driedimensionale ruimte, wat wellicht overbodig klinkt, maar als voordeel heeft dat men
van de schilderijen had geleerd hoe te werken met schaal en met verhoudingen. Zo is in
Stourhead een kopie van het Pantheon in Rome geplaatst, maar verkleind. Doordat het
eruit ziet als het echte Pantheon en daardoor groter lijkt dan het is, lijkt het verder weg te
staan, en lijkt de tuin daardoor groter. Het Pantheon is te zien over de lengte-as van het
meer, met als voorgrond voor dit uitzicht de Palladian Bridge. Verleid door dit beeld begint

De route in Stourhead is een aaneenschakeling


van taferelen

Vaux-le-Vixomte: de as is zo in het bestaande


relief geplooid, dat de horizon dichterbij is
gehaald.
beekdalen, en de relatief steile helling aan de overzijde van het hoofdbeekdal. Tussen het
chateau en het Grand Canal wordt door het naar beneden hellen van het grondvlak de
perspectivische horizon naar voren geschoven, waardoor de ruimte dieper lijkt, maar door
de verbreding en verlenging van de terrassen lijkt de ruimte daarentegen weer ondieper,
zodat de werkelijke diepte onmogelijk is te peilen. In de opeenvolging van parterres treedt
een schaalvergroting op (waardoor de ruimte weer ondieper lijkt) met als laatste de
tapis vert. Door het omhooglopen van dit vlak lijkt het vele malen langer dan het is. Het
Herculesbeeld is veel groter dan een mens, maar doordat elke maatreferentie ontbreekt,
is dit niet in te schatten. Dit is vaardig teweeg gebracht doordat in het eerste deel van de
tuin het looppad in de as ligt, maar voorbij het Grand Canal de mensen in de schaduw
van de bomen aan weerszijden lopen, en dus onzichtbaar zijn vanuit de Grand Salon
gezien.
Door zo de perspectivische verkleining uit te schakelen werkt de ruimte als een
verrekijker: de horizon wordt dichterbij gehaald. De perspectivische horizon (op
ooghoogte) ligt 850 meter verderop, halverwege het tapis vert. Terwijl de werkelijke
horizon 4,7 kilometer ver zou liggen, worden je ogen hier voor de gek gehouden en zien

142 143
de wandelaar aan een rondwandeling rond het meer, maar het pad verlaat de oever, om
omhoog en weer omlaag te bewegen, zodat panorama’s over het omringende landschap
worden opgenomen in de reeks van beelden. Vanaf het Pantheon opent zich weer een
nieuw uitzicht: naar het bestaande naburige dorp. Om dit visueel onderdeel te maken van
de tuin werd er een rustieke brug voor geplaatst, als een coulisse.
Geheel nieuw in de Engelse landschapstuin was het idee van beweging als manier
om de vorm van het landschap te ervaren. Het huis was niet langer het centrum van de
compositie, maar één van de elementen. De tuinruimtes en verre uitzichten op natuurlijke
en cultuurlijke landschappen werden in beweging waargenomen, zonder zichtbare
grenzen. Het idee van mysterie stond dus centraal, door de bezoeker nieuwsgierig te
maken naar wat er zich rond de volgende bocht van de route bevond, werd beweging
gestimuleerd. Het was de betekenis van de taferelen, als opeenvolgende hoofdstukken
van een verhaal, die de verschillende beelden met elkaar in verband bracht en
leesbaarheid verschafte. Hierin zijn de verhalen van de geschiedenis van de locatie en dat
van het ideale landschap op een complexe manier door elkaar heen geweven, waarbij het
meer de noodzakelijke samenhang verschaft.

Donnell garden: zicht vanaf de parkeerplaats


door de lanai heen Donnell Garden: een modern ruimtelijk experiment
Ook in de Donnell Garden is een organisch gevormd wateroppervlak het centrum
van de ruimtelijke compositie, maar deze ligt bovenop een heuvel in plaats van in een
dal, en is dus niet zozeer een uitdrukking van de landschapsvorm, maar refereert aan
het landschap verderop, onderaan de heuvel. Een zichtlijn verbindt de parkeerplaats, de
lanai, tuin en landschap. De relatie tussen binnen en buiten is zorgvuldig uitgewerkt, met
bijvoorbeeld de richting van het uitzicht, de plaatsing van de bomen, en de houten rand
die zowel afscheiding als zitrand is.
Huis en zwembad liggen niet in elkaars zichtveld, maar zijn verbonden door een
kronkelende coniferenhaag en een slingerend asfaltpad. Zo ontstaat er een dynamische
route vanaf de voorzijde van het huis, door de smalle hal naar de achterzijde, waar
vandaan je dan via de geheimzinnige, indirecte slingerroute om de heuveltop heen
naar het zwembad wordt geleid. De haag is laag gehouden om een continu uitzicht
over landschap mogelijk te maken als men van het huis naar het zwembad loopt. Huis
en zwembad liggen op vrijwel dezelfde hoogte, en de meanderende paden volgen de
hoogtelijnen, waardoor de route natuurlijk aanvoelt.
De parkeerplaats ligt hoger dan de tuin, en de lanai tussen tuin en parkeerplaats is
half verzonken in de grond gebouwd, met net onder het dak een horizontaal kijkraam in
Donnell Garden: binnen en buiten zijn de keermuur, zodat je vanaf de parkeerplaats al een eerste glimp van de tuin opvangt.
verbonden door een doorlopende bank
Hoe zorgvuldig alles op elkaar is afgestemd is zichtbaar aan de positie van de lanai. In
plaats van recht naar de sculptuur te kijken—wat het zou doen als de lanai op het grid
van de betonnen tegels geplaatst zou zijn—is het gedraaid, zodat je tussen het beeld en
het planteneiland door kijkt. Twee bomen aan de andere kant van het zwembad kaderen
het uitzicht over het landschap in. Zo ingekaderd krijgt het panorama over de baai diepte,
door de voorgrond van het terras, waar het sculptuur in het zwembad zorgt voor een
afleesbare schaal.
Dit is een expressief voorbeeld van hoe een ruimtelijke constructie van het panorama,
die al in de Renaissance is uitgevonden (kijk maar eens naar de overeenkomsten met
Villa Medici) een hedendaagse vertaling kan krijgen. Hier is optimaal gebruik gemaakt
van de bestaande combinatie van het uitzicht vanaf een heuveltop en de beschutting
door bomen (prospect-refuge). Het ontwerp is opgespannen tussen de twee uitersten
die in feite al in dit landschap aanwezig waren: de omslotenheid van de bomen en de
horizon. In de schijnbaar vrije plattegrond is een sterke samenhang gecreëerd door
deze visuele relaties tussen alle elementen. Het mysterie zit in de relatie met het huis:
visueel gescheiden, verbonden door de route. De tuin maakt door de overeenkomst in
vormentaal het omringende landschap met zijn kronkelende kreken leesbaar, terwijl de
wisselwerking tussen openheid en beslotenheid, en de onverwachte vormen complexiteit
Donnell garden: zicht over het zwembad tussen
het sculptuur en planteneiland door creëren.

144 145
Epiloog Landschapsarchitectuur gaat over transformatie van de situatie. Dat laten alle
voorbeelden op hun eigen manier zien. Dat al deze transformaties toch zo verschillend
zijn komt door de verschillen in culturele context, in tijd, in modes en manieren van
leven, en daardoor het specifieke gebruik. Een hechte groep monniken in de vijftiende
eeuw gebruikt zijn leefomgeving natuurlijk geheel anders dan een mondain echtpaar
in de twintigste eeuw. Maar beide gaan even zorgvuldig om met het landschap dat ze
aantroffen, en passen het aan aan hun behoeftes. Het bij elkaar komen van situatie en
gebruik, het projecteren van het gebruik op de situatie, levert de specifieke ingredienten
waarop de ruimte is ontworpen: de ruimte die een expressie is van de situatie en die de
voorwaarde vormt voor het gebruik.
Elke vondst uit het verleden kan weer opnieuw worden ingezet om nieuwe
transformaties mogelijk te maken. De techniek van het panorama om omsluiting en
horizon, dichtbij en ver weg, tuin en landschap, beschouwer en uitzicht met elkaar
te verbinden, die als het ware is uitgevonden in de Villa Medici, is drie eeuwen later
onderdeel van de tafereelcompositie van Stourhead, en nog eens twee eeuwen verder
terug te vinden in Donnell Garden. En de dynamische route van huis naar tuin als een
aaneenschakeling van taferelen zoals in Stourhead Garden heeft in de Donnell Garden
in een moderne vertaling gekregen. Evengoed zijn deze vondsten door hedendaagse
landschapsarchitecten, architecten en stedebouwkundigen in te zetten in hun ontwerpen,
en kunnen door studenten worden bestudeerd, uitgeprobeerd en verfijnd in hun eigen
ontwerpexperimenten.

146 147
Bibliografie Arnheim, Rudolph. The Power of
the Center: A Study of Composition in
Dumbarton Oaks, 2003) Expresses the Continuity of Living’ in
Pencil Points 12/1938
the Visual Arts (Berkeley: University of Heidegger, Martin. Poetry,
California Press, 1982) Language, Thought (New York, 1971) Pope, Alexander. “Epistles to
Several Persons: Epistle IV To Richard
Appleton, Jay. The Experience of Hunt, John Dixon. Greater Boyle, Earl of Burlington” (1731),
Landscape (Chicester: Wiley, 1996) Perfection: The Practice of Garden in: John Dixon Hunt and Peter Willis
Theory (Philadelphia: University of (red) The Genius of the Place; the
Berendsen, Henk. Landschap in Pennsylvania, 2000) English Landscape Garden 1620–1820
delen. Overzicht van de geofactoren (Cambridge, MA: The MIT Press, 1988)
(Assen: Van Gorcum, 2005) Jackson, John Brinckerhoff.
Discovering the Vernacular Landscape Scholma, Anet. ‘Minder eng’, in:
Beusekom, Frits van. ‘Landschap in (New Haven: Yale University Press, Onze eigen tuin, Herfst 2009
Nederland: Verkade of McDonald’s?’ 1984)
in Landschap in meervoud (1999) Steenbergen, Clemens en Wouter
Jackson, John Brinckerhoff. A Reh. Architectuur en landschap
Bobbink, Inge. WaterInzicht Sense of Place, a Sense of Time (New (Bussum: Uitgeverij Thoth, 2005)
(Nijmegen: SUN uitgeverij, 2011) Haven: Yale University Press, 1994)
Steenbergen, Clemens.
Borger, Guus. ‘Ruit Hora, het Kahn, Andrea. ‘Defining Urban Ontwerpen met landschap; de
landschap als geheugen’, in Fred Sites’, in: Site Matters (New York: tekening als onderzoek (Bussum:
Feddes, Rik Herngreen e.a. (red.), Routledge, 2005) Uitgeverij Thoth, 2008)
Oorden van onthouding; nieuwe
natuur in verstedelijkend Nederland Kaplan, Stephen en Rachel. The Taverne, Ed. ‘Randstad Holland,
(Rotterdam: NAI uitgevers 1998) Experience of Nature; A Psychological Horizons van een verstrooide stad’, in:
Perspective (New York: Cambridge Archis 7/99
Braae, Ellen en Lisa Diedrich. ‘Site University Press, 1989)
specificity in contemporary large-scale Teerds, Hans. Werk in uitvoering
harbour transformation projects’, in: Labadini, Alice. ‘Providing a stage (Delft, 2016)
Journal of Landscape Architecture 7:1 for atmospheric encounters Brattøra’s
(2012) seafront by SLA’, in: SPOOL Vol. #03 | Treib, Marc and Ron Herman. A
Issue #02 (2017) Guide to the Gardens of Kyoto (Tokyo:
Bryson, Bill. Down Under (New Kodansha International, 2003)
York: Doubleday, 2000) Lassus, Bernard. ‘The Obligation
of Invention’, in The Landscape Yi-Fu Tuan. Space and Place.
Corajoud, Michel. Interview pour Approach (Philadelphia: University of The Perspective of Experience
la revue Face (2004) Pennsylvania Press, 1998) (Minneapolis: University of Minnesota
Press, 1977)
Dee, Catherine. Form and Fabric Leatherbarrow, David.
in Landscape Architecture (London en Topographical Stories; Studies in Vesely, Dalibor. Architecture in the
New York: Spon Press, 2001) Landscape Architecture (Philadelphia: Age of Divided Representation: The
University of Pennsylvania Press, 2004) Question of Creativity in the Shadow
Eckbo, Garrett. Landscape of Production (MIT Press, 2004)
for Living (New York: F.W. Dodge Lee, Vernon. 1898. ‘Genius
Corporation, 1950) Loci: Notes on Places’, in: Catherine Vroom, Meto. Lexicon van de
Maxwell en Patricia Pulham (red), tuin- en landschapsarchitectuur
Gibson, J.J. The senses considered Hauntings and Other Fantastic Tales (Wageningen: Blauwdruk, 2005)
as perceptual systems (Boston: (Peterborough ON: Broadview Press,
Houghton Mifflin, 1966) 2006) Weilacher, Udo. Between
Landscape Architecture and Land Art
Girot, Christophe. The Course Lemaire, Ton en Jan Kolen, (Basel: Birkhäuser, 1996)
of Landscape Architecture; A History Landschap in meervoud (Utrecht:
of Our Designs on the Natural Uitgeverij Jan van Arkel, 1999) Wit, Saskia de. Dutch Lowlands,
World, from Prehistory to the Present Morphogenesis of a cultural landscape
(London: Thames & Hudson, 2016) Marot, Sébastien. ‘Voorwoord’, in: (Amsterdam: Uitgeverij SUN, 2009)
Clemens Steenbergen en Wouter Reh,
Granö, Johannes G. Pure Architectuur en landschap (Bussum: Wit, Saskia de. ‘Otium en
geography, Olavi Granö and Anssi Uitgeverij Thoth, 2003) negotium’, in: Onze Eigen Tuin (Zomer
Paassi (red) (Baltimore and London: 2011, 57e jaargang, nummer 2)
The John Hopkins University Press, Meeus, Johan. Agricultural
1997) landscapes in Europe and their Wit, Saskia de. Hidden
transformation’, in: Landscape and Landscapes, the metropolitan garden
Gregory, Derek. Geographical Urban Planning nr. 18 (Amsterdam: as a multi-sensory expression of place
Imaginations (Cambridge: Blackwell, Elsevier 1990) (Amsterdam: Architectura & Natura,
1994) 2018)
Montaigne, Michel de. Essays I, II, Yoshida, Nobuyuki en Peter
Hayden, Dolores. The Power of III (Amsterdam: Boom, 1998) Zumthor, A+U: Peter Zumthor (Feb.
Place; Urban Landscapes as Public 1998)
History (Cambridge: MIT Press, 1995) Moore, Charles en William Turnbull,
The Poetics of Gardens (Cambridge: Zoest, Johan van.
Hauxner, Malene. ‘Russian Dance’ MIT Press, 1988) Landschapskwaliteit; uitwerking van de
in Open to the Sky (Kopenhagen: kwaliteitscriteria in de Nota Landschap
Arkitektens Forlag, 2003) Muir, Richard. Approaches to (Wageningen: DLO-Staring Centrum,
Landscape (London: Macmillan Press, 1994)
Hunt, John Dixon. Greater 1999)
Perfections; the Practice of Garden Zonneveld, Jan. ‘De visie van
Theory (London: Thames & Hudson, Norberg-Schulz, Christian. Genius de geograaf, Als ‘k u zo lief niet
2000) loci; Towards a Phenomenology had, mijn aarde’ in: Jan Erik Burger,
of Architecture (London: Academy Jurjen Keessen, Egbert Kunst, Dolf
Hunt, John Dixon. ‘Lordship Editions, 1980) Middelhoff (red.) Op lemen voeten;
of the Feet. Towards a Poetics of visies op het landschap (Nijmegen:
Movement in the Garden’, in: Michel Pevsner, Nikolaus. The Englishness Uitgeverij Dwarsstap, 1989)
Conan (ed), Landscape Design and of English Art (London: Peregrine
the Experience of Motion. Dumbarton Books, 1956) Peter Zumthor, Atmospheres
Oaks Colloquium on the History of (Basel: Birkhäuser 2006)
Landscape Architecture (Washington: Rose, James. ‘Integration: Design

149
Landschapsarchitectuur – plek en tijd is het eerste deel
van een reeks readers, geschreven met het oog op eerste­
jaars studenten Bouwkunde van de TU Delft in het kad­
er van de Grondslagen­-lezingen, en specifiek bedoeld ter
ondersteuning van het landschapsarchitectuurdeel van deze
lezingen. Het biedt allereerst een inleidende reflectie op
het vak.Vervolgens worden drie begrippen gepresenteerd
die tot de kern van het architectonisch denken behoren:
situatie, ruimte en gebruik. Deze drie vormen een eerste
handreiking aan de studenten om ingezet te worden in het
vak, niet alleen als instrument van analyse van de bestaande
omgeving, maar ook als instrument van het ontwerp. De
begrippen worden uitgewerkt aan de hand van een aantal
tuinen die ook terug zijn te vinden in de bij dit vak behoren­
de canonmap.

You might also like