Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 19

1

De Ouwe Waerelt

Historisch tijdschrift
voor
Goeree-Overflakkee

Uitgave van de
Historische vereniging
voor
Goeree-Overflakkee

jaargang 22
nr. 67
december 2022
2

Colofon
‘De Ouwe Waerelt’ is een uitgave van de Historische Vereniging voor Goeree-Overflakkee
‘De Motte’. Dit tijdschrift verschijnt 3 maal per jaar.

Lidmaatschap/abonnement: € 30,00 per jaar.


Losse nummers € 9,95.
Aanmelden: Ledenadministratie D. van Bloois, tel. 06-11880882.
historischeverenigingdemotte@gmail.com
Website: www.demotte.nl

Redactie:
J.C. Both
P. Heerschap
J. Hoving
E. Lassing-van Gameren
C. van Rixoort
A. Timmermans-Meijs

ISSN 1568-5764

Druk: Drukkerij Kranse, Sommelsdijk


Ontwerp: SvR vormgeving, Melissant

Historische Vereniging voor Goeree-Overflakkee ‘De Motte’


Opgericht: 22 maart 1969 te Middelharnis.
Kamer van Koophandel nummer 40322315
Doel: Onderzoek naar de historie van Goeree-Overflakkee met behulp van archeologie en bronnenonderzoek.

Secretariaat:
J.C. Both, Ring 36, 3241 CR Middelharnis, tel. 0187-846861
secretaris@demotte.nl

Bestuur:
S. Olivier (voorzitter), riasolivier@ziggo.nl
J.C. Both (secretaris), secretaris@demotte.nl
A.C. Lokker (penningmeester), bram.lokker@gmail.com
D. van Bloois (ledenadministratie), d.bloois1@chello.nl
A. van Oudenaren, a3vanoudenaren@gmail.com
J. Taale, hanstaale@gmail.com

Bank:
De Motte, Goeree-Overflakkee
Rabobank
IBAN NL61 RABO 0314 1188 10
1

Van de redactie
Inhoud Dit jaar bestaat het Genealogische Centrum Goeree-Overflakkee
2 30 jaar. Dit feit was aanleiding voor het bestuur van die vereniging
Opgezonden naar Veenhuizen. een dag te organiseren om dit jubileum te vieren. Deze vond plaats
Enkele reis of een nieuwe start in het leven? op 22 oktober 2022 in de Christelijke scholengemeenschap ‘Prins
E. Lassing-van Gameren Maurits’ te Middelharnis. Er waren diverse lezingen.
Zo vertelde de schrijfster Suzanna Jansen over haar boek
‘Het Pauperparadijs’, waarin ze onder andere de ervaringen
beschrijft van leden van haar voorouders in het opvoedingsgesticht
‘Veenhuizen’. Voor Eva Lassing-van Gameren aanleiding om te
onderzoeken welke personen er van Goeree-Overflakkee ook naar
9 dat gesticht gezonden werden. Met een interessant artikel over haar
Schets van een Flakkeese landarbeider bevindingen opent deze De Ouwe Waerelt.
Jan Knape Mz. Vervolgens een artikel van Jan Knape over de Flakkeese
landarbeider, dat al eerder is verschenen in het gedenkboek van de
Landarbeidersvereniging van Sommelsdijk.
Marlies Jongejan leverde weer een uitvoerig artikel over de visserij
van Middelharnis. De schrijfster heeft meegedeeld dat er nog één
aflevering over dit onderwerp zal komen. Dan is de geschiedenis van
14 de visserij wel volledig beschreven.
‘De gesteldheid van de visscherij is te Middelharnis werkelijk Ondergetekende beschrijft de geschiedenis van de oude gevelsteen
gunstig’. De visserij van Middelharnis 1863-1893 van een in 1872 in Ouddorp gestichte meestoof. Het was grappig
M. Jongejan om te ervaren om voor deze bijdrage terug te verwijzen naar een
artikel in het in 2001 verschenen tweede nummer van De Ouwe
Waerelt. Natuurlijk mocht ook de archeologie niet ontbreken. Rias
Olivier schreef over een oude rekenpenning uit Goedereede en Annet
van Leersum vertelt over een opgraving nabij Dirksland in de buurt
van de muntvondst.
30 Verder mag ik u ook verwijzen naar het winterprogramma,
De geschiedenis van een gevelsteen waarin weer enkele boeiende lezingen op het programma staan.
P. Heerschap
Veel lees- en kijkplezier gewenst! Namens de redactie wens ik
u fijne feestdagen en een gelukkig en gezond 2023 toe.

Pau Heerschap

32
Opgraving bij Dirksland langs de N215.
Een persoonlijk verslag naar aanleiding van
het verschijnen van het rapport van Vestigia
A.G. van Leersum-Jentink

36
Twee plus twee is vier.
Een zestiende-eeuwse rekenpenning uit Goedereede
S. Olivier

38
Column
39
Verenigingsnieuws
14

‘De gesteldheid van de visscherij is te Middelharnis werkelijk gunstig’


De visserij van Middelharnis 1863-1893
Door: M. Jongejan
In De Ouwe Waerelt van maart 2022 verscheen een bijdrage over de visserij van
Middelharnis in jaren 1830-1863. Drie decennia waarin armoede en malaise de
boventoon voerden.1 Dit derde artikel in een serie van vier over de Middelharnisse visserij
met sloepen beschrijft de jaren 1863 tot 1893, een betrekkelijk voorspoedige periode.

Inleiding Vernieuwingen in de visserij


In de woelige visserijgeschiedenis van Middelharnis brak in 1863 De meest in het oog springende vernieuwingen vonden plaats in de
een periode aan zonder oorlogen en handelsbelemmeringen. De haringvisserij. De netten voor de haringvisserij werden van oudsher
verlaging van de invoerrechten door België in mei 1863 betekende van inheemse of Russische hennep vervaardigd. Het katoenen
een keerpunt voor de tanende visserij. De Belgische consument kon net, uitgevonden in Engeland, was veel lichter dan de netten van
zich weer veroorloven om Nederlandse vis te kopen. Ook door de hennep. De Scheveningse reder Adriaan Maas introduceerde de
opening van de nieuwe buitenhaven in 1865 zag men de toekomst katoenen haringnetten (drijfnetten) in Nederland. De toepassing van
van de visserij weer met vertrouwen tegemoet. Een bloeitijd, zoals deze lichtere drijfnetten betekende dat met lichtere schepen dan de
in de achttiende eeuw, zou het dorp niet meer meemaken. Door aloude hoekers en buizen kon worden gevist. Maas bestelde daarom
het verdwijnen van de visafslag was de betekenis van Middelharnis in 1866 een logger in Frankrijk. Waar de vleet (dat is het geheel van
voor de vishandel sterk afgenomen. Maar de visserij zelf was nog drijfnetten) van een hoeker bestond uit 45-48 netten kon een logger
springlevend. In 1863 brak een bloeiperiode aan die vijfentwintig een vleet van 65 netten uitzetten.2
jaar duurde. Met de kanttekening dat ook in deze jaren vele Het scheepstype dat in Middelharnis in gebruik was, de
tegenslagen en moeilijkheden overwonnen moesten worden. bunvissloep, was net als de logger een licht schip dat geschikt
Als gevolg van het opkomende liberalisme werd de staatsinvloed op was voor de haringvisserij. Arij Hoogendijk Jzn. uit Vlaardingen
de visserij in alle Noordzeelanden teruggedrongen. Het afschaffen staat ten onrechte te boek als degene die het eerst met sloepen
of drastisch verlagen van invoerrechten legde de markten rond voor zowel de haring- als de beugvisserij kwam. In het Verslag
de Noordzee en in het achterland zonder belemmeringen open. omtrent den staat der Zeevisscherijen van 1866 werd uitvoerig de
Spoorwegen en het gebruik van ijs zorgden ervoor dat meer loftrompet gestoken over deze sloepen. Modellen van Vlaardingse
gebieden bereikbaar werden als afzetmarkten voor verse vis. Ook haringsloepen waren op de Internationale Visserijtentoonstellingen
deden zich technische vernieuwingen voor in de eens zo traditionele in Den Haag in 1867 en in Le Havre in 1868 te zien. Maar
Noordzeevisserij. De enorme bevolkingsgroei in West-Europa voor de Middelharnisse reders werden al vanaf 1857 sloepen
vergrootte de vraag naar allerlei visproducten. Het gevolg was een gebouwd, die zowel voor de beugvisserij als voor de haringvisserij
zeer sterke uitbreiding van de vissersvloten van de landen rond de uitgerust waren.3 Er kwamen in totaal zes van deze sloepen: de
Noordzee. Dankbaarheid (1857), de Tweelingen (1859), de Waakzaamheid
De Middelharnisse visserij opereerde in een veranderende wereld (1865), de Maria Cornelia (1867), de Nijverheid (1869) en de
met nieuwe marktplaatsen, toenemende concurrentie, afnemende Onbestendigheid (1871). Deze innovatie is vanuit Middelharnis
vangsten en innovatie in de scheepsbouw. We zien in dit artikel niet aan de grote klok gehangen. Kennelijk had de Vlaardingse reder
hoe de reders en de vissers op de uitdagingen van de nieuwe tijd Hoogendijk een uitgebreider netwerk en meer gevoel voor public-
reageerden. relations dan de Middelharnisse reders.
Een tweede belangrijke sector binnen de Noordzeevisserij was
de visserij met het schrobnet ofwel de trawlvisserij. In vroeger
tijden heette dit de korde-visserij. Een schrobnet is een sleepnet
met gewichten aan de onderzijde dat over de zeebodem wordt
voortgetrokken, opengehouden door een houten boom. De vangst
bestond voornamelijk uit platvissoorten als schol, tong, schar en
bot en in sommige seizoenen ook rondvis als kabeljauw, schelvis
en wijting. De trawlvisserij nam sterk toe en werd in de praktijk
met allerlei scheepstypen bedreven: de logger, de sloep en de
bomschuit. De stoomvaart kwam voor het eerst op in de Engelse
trawlvisserij. Engeland had in 1886 ruim 2.000 trawlers, waarvan
256 op stoom. Rederij J.C. Speelman uit Pernis nam in Nederland
in 1885 het voortouw met de stalen stoomlogger Satoe. Het was
de eerste stoomtrawler onder Nederlandse vlag. De rederij wilde
met de stoomtrawler heel snel verse vis in Rotterdam aan de markt
brengen. Het bleef voorlopig nog bij proefnemingen.
De ‘stoomtreilvisscherij’ kwam in Nederland pas vanaf 1893 op
gang; de Britse vloot telde in 1893 al 480 stoomtrawlers.4
De bunvissloepen voor de beugvisserij werden in de loop van de
Haven met spui- en schutsluis, gereedgekomen op 5 augustus 1865 (Streekarchief
jaren ook verder ontwikkeld. Hier komen we op terug als we de
Goeree-Overflakkee) vloot van Middelharnis beschrijven.
15

Conflicten op de Noordzee geleidelijk te beperken dankzij het internationale politietoezicht.


De vissersvloten van alle Noordzeelanden groeiden, het werd na De conferentie faalde op één punt: de drankhandel werd niet
1860 steeds drukker op de Noordzee. Het Verenigd Koninkrijk aan banden gelegd. Engeland, België en Duitsland wilden het
sprong eruit: Engeland, Schotland en de Kanaaleilanden principe van handelsvrijheid niet aantasten. In 1887 bereikten de
hadden in 1881 gezamenlijk 25.300 vissersschepen. Ze waren Noordzeelanden alsnog overeenstemming over het verbieden van de
alomtegenwoordig. De drukte op de Noordzee leidde tot steeds handel in sterke drank op zee. De Schiedamse afgevaardigde in de
meer conflicten. De drijfnetten van de haringvissers werden groter. Tweede Kamer stemde vanzelfsprekend tegen het verbod.6
De trawlvissers konden de enorme netten soms niet ontwijken, Evenals het drijfnet was de beug zeer uitgestrekt en statisch. De
waardoor schade ontstond. Maar vaak ging het om moedwillige vissers konden er niet zomaar mee wegvaren als er gevaar dreigde.
vernieling van drijfnetten. De meeste conflicten deden zich voor in In 1875 brachten Engelse vissers schade toe aan het vistuig van
de maanden september tot en met november, als de haringschepen sloepen uit Middelharnis. De reders schreven: ‘Onze visschers
zich tussen de trawlvissers bevonden. De klachten betroffen vooral klagen zeer over den moedwil van sommige Engelsche visschers,
de vernielingen door Engelse trawlvissers. Anderzijds klaagden die niet zelden groote schade aan hun vischtuig toebrengen.’7 Het
de Engelse vissers over het gedrag van Franse, Nederlandse en marineschip Argus rapporteerde op 5 augustus 1883 dat drie
Belgische vissers. Het grootste deel van de Belgische vloot havende Middelharnisse sloepen schade hadden opgelopen aan hun viswant.
in Oostende. De Oostendse vissers waren zeer berucht onder de ‘Wat klachten betrof, deelde mij de schipper van MD 1 mede, dat
Engelse haringvissers. Zij bevestigden een vlijmscherp werktuig (‘the op 22 Mei jl. een Engelsche schrobnetvisscher zijn vischwant had
Belgian devil’) op hun voorsteven onder de waterlijn, op zodanige stuk gemaakt en daarvan meegenomen 1 joon, 1 dreg, 1 lood, 1
hoogte dat de drijfnetten ermee doorgesneden konden worden. bakenlijn en 1 lijnwant.’ De MD 1 was de sloep Waakzaamheid
Drankmisbruik aan boord van vissersschepen droeg ertoe bij met als stuurman Jacob van den Hoek. Van stuurman Izak van den
dat conflicten op de spits gedreven werden. Schippers gaven Nieuwendijk van de MD 2 Maria Cornelia ontving de commandant
vaak het slechte voorbeeld. Op de Noordzee deden verschillende van de Argus een soortgelijke klacht. Ook van de MD 5
drijvende drankwinkels goede zaken met de vissers. Het is niet Onbestendigheid, met als stuurman Daniël van Eck, was diezelfde
bekend hoeveel drankwinkels er in totaal rondvoeren. Alleen dag een deel van het vistuig stukgevaren en ontvreemd. De firma P.
al uit Nederland kwamen acht drankschepen, waarvan vijf uit L. Slis en Zoon te Middelharnis liet het er niet bij zitten en diende
de jeneverstad Schiedam. De drankhandelaren ruilden hun via de vertegenwoordiger van de firma in Grimsby, de heer Thomas
handelswaar tegen allerlei buitgemaakt vistuig dat ze in Nieuwediep C. Hill, een klacht in bij de autoriteiten.8
verkochten. De vissers betaalden de sterke drank ook vaak met De Middelharnisse vissers waren niet alleen maar slachtoffer
vis, zodat de drankhandelaren vaak grote hoeveelheden verse vis van deze praktijken. Uit een bericht in de Heldersche en
aan wal brachten. Er zijn geen aanwijzingen dat de Middelharnisse Nieuwedieper Courant van 7 december 1888 blijkt dat ze zich
vissers ook tot de klandizie van de varende drankwinkels behoorden. schuldig hadden gemaakt aan heling. Een visser bood een vleet
Rond 1905 namen de Middelharnisse sloepen een beperkte en vissersgereedschap aan bij een koopman in Nieuwediep.De
hoeveelheid jenever van huis mee, geleverd door de drankenhandel visserijbenodigdheden waren afkomstig van een Engels vissersschip
van reder Kolff. Op zondag was er een glaasje brandewijn voor elke uit Yarmouth. De koopman schakelde de politie in die proces-
matroos. Dronkenschap aan boord kwam niet voor.5 De stuurlieden verbaal opmaakte. De verkoop ging uiteraard niet door. Later bleek
hielden er strikte regels op na. Dat zal rond 1880 niet anders zijn dat ook andere Middelharnisse vissers een uit zee opgeviste vleet in
geweest. Nieuwediep hadden verkocht. Zij waren ondertussen vertrokken.

De moderne wereld
De aanleg van wegen, spoorwegen en kanalen veranderde
In 1875 brachten Engelse vissers schade toe de infrastructuur voor verkeer en vervoer in Nederland en de
aan het vistuig van sloepen uit Middelharnis omringende landen fundamenteel. Dit was van grote invloed op de
visserijsector. Afzetmarkten die vroeger niet bediend konden worden
met verse en gezouten vis, kwamen nu binnen bereik.9
In 1880 verscheen een Engels rapport over de misstanden. Dit De Moerdijkspoorbrug, de spoorverbinding tussen Antwerpen en
rapport was de opmaat voor de internationale conferentie van Rotterdam, kwam in 1872 gereed. De Belgische spoorlijn van
Noordzeelanden (Groot-Brittannië, Duitsland, Denemarken, Antwerpen naar Moerdijk werd echter al in 1855 geopend. Deze
Nederland, België en Frankrijk) in Den Haag in 1881. Hieruit directe spoorverbinding met Antwerpen en aansluitend met Brussel
vloeide de Noordzee-conventie van 1882 voort. De 39 artikelen en Parijs werd na 1855 van groot belang voor de vishandel.
van deze conventie handelden over de territoriale grenzen (drie Antwerpse vishandelaren vestigden zich in Moerdijk en zorgden
zeemijlen), politiebepalingen, toezicht en handhaving. Alle schepen voor het verdere transport.10 Ook de vangst van de schepen van
moesten voortaan een registratienummer voeren, voorafgegaan door Middelharnis werd vaak via Moerdijk naar Antwerpen vervoerd.
de lettercode van de thuishaven. Schrobnetvissers moesten voorrang Soms voeren de sloepen zelf naar Moerdijk, maar het vervoer ging
geven aan drijfnetvissers en ook aan beugvissers. Het bezit van op die manier niet snel genoeg als de wind en het tij tegenzaten.
werktuigen als de beruchte ‘devil’ werd strafbaar. Nederland stelde, De sloepen werden dan vanuit Hellevoetsluis door een stoomboot
net als de andere landen, marineschepen ter beschikking voor naar Moerdijk opgesleept. Ook werd de vangst wel overgeladen
politietoezicht. De commandanten van deze schepen hadden het op een stoomboot. De stuurlieden van de Tweelingen, de Twee
recht om in open zee proces-verbaal op te maken bij overtredingen. Cornelissen en de Willem de Zwijger lieten in januari 1880 12.000
De vissers werden vervolgens door een rechtbank in hun eigen schelvissen, 25 manden rog, 12 manden vleet en 30 levende
land berecht. Deze internationale overeenkomst had effect. De kabeljauwen per stoomboot Zuid-Holland van Hellevoetsluis naar
overheden van de landen rond de Noordzee wisten de misstanden Moerdijk vervoeren.11
16

De eeuwenoude vaarweg van Middelharnis naar Antwerpen liep


via het Kreekrak. Langs deze route transporteerden ventjagers
de aangekochte vis naar de Zuidelijke Nederlanden. Door de
aanleg van een dam ten behoeve van de Zeeuwse spoorlijn van
Bergen op Zoom naar Vlissingen, verviel het Kreekrak in 1867 als
scheepvaartroute. Schepen naar Antwerpen voeren voortaan via een
omweg door het Kanaal door Zuid-Beveland.
De handel in verse zeevis verplaatste zich geleidelijk naar Noord-
Holland. Met de eenwording van het Duitse Rijk in 1871 kwam
een groot aaneengesloten afzetgebied tot stand. Deze markt was
vanuit het Noord-Hollandse spoorwegnet via Utrecht en Arnhem
goed te bereiken. Ook de Belgische markt lag door de aanleg van
de Moerdijkspoorbrug in 1872 open. Nieuwediep bij Den Helder
was sinds de aanleg van de marinehaven in 1785 een plek waar de
vissers van Middelharnis regelmatig kwamen. Nieuwediep diende
als vluchthaven bij slecht weer en als servicehaven voor reparaties
en boodschappen.12 Als visafslag was Nieuwediep van beperkte
betekenis totdat Den Helder in 1865 een treinverbinding met
Alkmaar en in 1867 met Amsterdam kreeg. Door de uitstekende
ligging van de haven aan de spoorlijn maakte Nieuwediep
een stormachtige ontwikkeling door. Ook voor de sloepen van
Middelharnis werd Nieuwediep een heel belangrijke marktplaats.
In de winter van 1872-73 eindigden de reizen van de sloepen al
in 44 procent van de gevallen in Nieuwediep. Het aandeel van
het Goereese Gat (met als bestemming Hellevoetsluis, Moerdijk of
Middelharnis) was 52 procent.
Vier vissers uit Middelharnis op de foto in Den Helder, circa 1885. Ze zijn verkleed
als marinier (foto afkomstig van de familie De Moei)

In de winter van 1892-93 eindigden de reizen van de sloepen voor


67 procent in IJmuiden. De sloepen kwamen de hele winter niet
meer in de haven van Middelharnis. Om de drie reizen kwamen de
vissers met de trein en de boot naar huis voor vier of vijf dagen.15
De vissers van Pernis, Zwartewaal en Middelharnis reisden op een
gezelschapsbiljet tegen gereduceerd tarief met de trein.16

De afstand tussen Nieuwediep en de thuishaven Middelharnis


was aanzienlijk. Tussen de reizen door bleven de vissers vaak in
Nieuwediep liggen. Vanaf 1886 mochten de bemanningsleden
af en toe met de trein en aansluitend met de stoomboot naar
Middelharnis reizen.13

In 1876 kwam het Noordzeekanaal gereed, de verbinding tussen


Amsterdam en de Noordzee. Na de opening van het kanaal zochten
de Middelharnisse vissers de haven van IJmuiden onmiddellijk op.
Het was de enige haven in de tot dusver ononderbroken kustlijn van Een andere moderne ontwikkeling, die van invloed was op
Holland en dus een zeer geschikte vluchthaven. In januari 1878 de visserij, was de komst van de telegraaf. In 1854 kwam de
– Middelharnis en Nieuwediep waren door ijsgang niet te bereiken – telegraaflijn Brielle-Hellevoetsluis-Dirksland-Brouwershaven
liepen de sloepen de ijsvrije haven van IJmuiden binnen. De vissers tot stand. Herhaaldelijk werd gepleit voor een kantoor in
konden daar veilig aanmeren en hun vangst verkopen. De vishandel Middelharnis in het belang van de visserij. Het halen en brengen
was op dat moment ter plaatse nog niet goed geregeld, waardoor van telegrammen door een bode van en naar Dirksland was
de vis tegen een te lage prijs verkocht moest worden. In de behoefte duur en tijdrovend. Reder P.L. Slis verwoordde het treffend: ‘het
aan een visafslag werd in 1879 voorzien. Op 25 oktober was de tijdverlies daarmede gepaard gaande verijdelt somwijlen het
Titia Jacoba, met stuurman Maarten van Delft, het eerste schip dat doel van de draadberichten.’ Hij nam met een aantal andere
haar lading zeevis verkocht op de eerste (particuliere) visafslag van particulieren (Willem Mathias van den Broek, rentmeester,
IJmuiden.14 In 1883 kwam de spoorlijn Velsen-Haarlem gereed, David de Graaff en Arend Dingeman Mijs, landbouwers) uit
waarmee het belang van IJmuiden voor de vishandel verder toenam. Middelharnis en Sommelsdijk het heft in eigen hand. Op 1 april
17

1871 werd het Telegraafkantoor Middelharnis-Sommelsdijk aan voor het eerst sinds 1832 een sloep van stapel: de Jannetje en
het Zandpad geopend. Het kantoor was alle dagen open, ook op Sara gebouwd door Jeroen van de Rovaart Peeman.
zondag. Middelharnis kon eindelijk beschikken over een geregelde Eind 1871 telde de vloot zeventien nieuwe sloepen. Deze sloepen
telegraafverbinding. Belangrijke havens in het handelsnetwerk van van de tweede generatie zouden decennialang het beeld van de
de rederijen als Den Helder, Vlaardingen, Antwerpen en Vlissingen Middelharnisse visserij bepalen. Ze bleven gemiddeld dertig jaar in
hadden al veel langer een telegraafkantoor. bedrijf.

De positieve vooruitzichten voor de zeevisserij


stemden de reders van Middelharnis positief

Het telegramadres van de firma Wed. C. Kolff en Zoon (Streekarchief Goeree-


Overflakkee, contracten firma Kolff)

Voor de vissersgezinnen betekende de komst van de telegraaf dat ze


sneller op de hoogte waren van het wel en wee van de sloepen. Een
voorbeeld van slecht nieuws dateert uit 1876. Vanuit Hellevoetsluis
kwam een ‘onrustbarend telegraphisch bericht’: drie personen,
waren overboord geslagen van de vissloep Onbestendigheid,
waaronder stuurman Jan de Korte.
De reders werden door de telegraaf sneller geïnformeerd over
markten en prijzen dan voorheen en ze hadden de mogelijkheid om
de stuurlieden op afstand instructies te geven. Een voorbeeld van De haven van Middelharnis met ‘platgatters’, waarschijnlijk in november 1890.
een telegrafische instructie stamt uit Vlissingen uit november 1887. Rechts de MD 5 Onbestendigheid en op de achtergrond de MD 16 Op Hoop van
Zegen (Streekarchief Goeree-Overflakkee). De originele foto is gemaakt door
De MD 16 Op Hoop van Zegen, stuurman Jacob van den Hoek, fotograaf Henri de Louw uit Delft.
en de MD 9 Dankbaarheid, stuurman Jan Koster, kwamen op een
middag de haven binnen met elk ongeveer 3.800 stuks schelvis. Tussen 1875 en 1888 werden maar zeven nieuwe sloepen in
Ze liepen niet in Vlissingen binnen om hun vangst te verkopen, gebruik genomen en in 1888 werd de vloot verrijkt met drie
maar alleen om via de telegraaf orders te krijgen van rederij Kolff. tweedehands sloepen, waarvan twee uit Antwerpen. De vloot was
Slechts enkele Vlissingers konden wat ‘heerlijke en springlevende in 1888 en 1889 op de maximale sterkte met 22 sloepen. In 1890
schelvisschen’ bemachtigen. De volgende morgen vertrokken de zonk de Bedachtzaamheid in de Nieuwe Waterweg bij Maassluis na
sloepen weer omdat ze instructie gekregen hadden hun vangst in een aanvaring met een veerboot, waarmee het aantal sloepen op 21
Antwerpen aan de markt te brengen. kwam.

De vloot
In de zomer van 1863 bestond de vloot van Middelharnis uit dertien
sloepen en drie hoekers. Slechts twee van de dertien sloepen waren
kort geleden, in 1857 en 1859, nieuw gebouwd. De gunstige
perspectieven voor de visserij werden volledig overschaduwd door
het grote verlies aan mensenlevens. Door scheepsrampen ging
een deel van de sloepen met volledige bemanning ten onder. In
de decemberstormen van 1863 vergingen de Vrouw Aplonia (uit
1817) en de Eben Haëzer (uit 1830). De Lucretia Adelaïde (uit
1826) ging in een storm in februari 1865 verloren. In januari
1867 verging de Wisselvalligheid (uit 1819) door een aanvaring.
Deze scheepsrampen en de gevolgen voor de betrokken gezinnen
zijn uitvoerig beschreven in het boek De vergeten vissers van
Middelharnis.17 De andere sloepen werden geleidelijk gesloopt,
verkocht of ingeruild bij de bestelling van een nieuwe sloep. De
laatste hoeker van Middelharnis, Op Hoop van Zegen, werd in
1870 verkocht naar Vlaardingen.

De positieve vooruitzichten voor de zeevisserij stemden de reders


van Middelharnis positief. Er werden na drie decennia eindelijk weer
nieuwe ‘bunvischsloepen’ besteld. De eerste bestellingen, in 1864 De sloep Volharding, model in 1927 gebouwd door A. de Groot naar de tekeningen
en 1865, bestonden uit vier sloepen die de werf van Van Dam & uit 1871 (Het Scheepvaartmuseum, inv. nr. A 0729) De sloepen die tussen 1857
Co. in Vlaardingen mocht leveren. In Middelharnis zelf liep in 1867 en 1871 werden gebouwd zagen er uit als de Volharding. Vanaf 1876 werd een
korte achtermast bijgeplaatst.
18

De sloepen die tussen 1857 en 1871 voor de vloot van Door de bezaansmast werd het zeiloppervlak en daarmee de
Middelharnis werden gebouwd, waren gelijk aan de sloepen van vaarsnelheid vergroot. Bovendien werd het schip beter te besturen
de eerste generatie (gebouwd tussen 1817 en 1832). Het waren bij het inhalen van de beug. Dit beviel zo goed dat in de jaren
een-mastsloepen van bijna twintig meter lang met een vlakke tussen 1876 en 1882 op alle bestaande sloepen een korte
spiegel (dat wil zeggen een rechtop staand achtersteven) voorzien achtermast bijgeplaatst werd. De laatste nieuwgebouwde sloep
van kottertuig. De vissers noemden deze schepen ‘platgatters’.18 met anderhalve mast (en een vierkante spiegel) was de MD 28
In het contract voor de bouw van de Twee Cornelissen uit maart Vertrouwen uit 1886, ruim 22 meter lang. Hendrik de Korte,
1864 tussen de firma Wed. C. Kolff en Zoon en L. van Dam & Co. een Middelharnisse visser (later leraar aan de Visserijschool in
werd bepaald dat de bun van de sloep met een meter verlengd IJmuiden), heeft zelf twee jaar op deze sloep gevaren. Hij noemde
moest worden. Door het vergroten van de bun kon meer verse vis de Vertrouwen: ‘een mooi, zeer sterk gebouwd en zeer vlug zeilend
meegenomen worden. Casco kostte de sloep 8.300 gulden. Volledig vaartuig.’ Een andere Middelharnisse visser, Beschier Faasse,
afgebouwd en ingericht kwam de prijs op 16.000 gulden. werkte ook op deze sloep, die hij typeerde als een ‘snelle zeiler die
altijd het eerst aan de markt was.’21
In 1870 bracht rederij Kwak en Zoon uit Zwartewaal een nieuw
model sloep in de vaart: een schoenersloep met twee lange masten Het volgende stadium in de ontwikkeling van de sloepen van
en een grotere bun. De thuishaven van deze sloep, de Presto I, was Middelharnis was de houten schoenersloep met twee lange masten.
Pernis. In 1874 volgde de Presto II die hetzelfde model had. Voor De MD 12 Zeemeeuw uit 1888, 23,50 meter lang, was de eerste
reders van Pernis werden tussen 1870 en 1874 drie sloepen met sloep van dit model. Ook de zeer snelle houten sloepen, de Avenir
anderhalve mast en kottertuig gebouwd. De prestaties van deze en de Pionnier, uit Antwerpen waren schoenersloepen. De beide
nieuwe sloepen werden zeer geroemd. De toegenomen vaarsnelheid schepen waren buitengewoon groot. Volgens een Noorse meetbrief
en de grotere bunnen leidden tot aanzienlijk hogere besommingen had de Avenir een lengte van 98,1 Noorse voet, dat is 31,15
dan voorheen voor de Pernisse vissers.19 Gelet op de recente meter.22
investering van circa 272.000 gulden voor zeventien sloepen was De Middelharnisse reders liepen aanvankelijk voorop met de bouw
het voor de Middelharnisse reders niet mogelijk om grootscheeps van zeventien nieuwe sloepen en met de introductie van sloepen
op een nieuw model over te stappen. De bekende ‘wet van de die zowel voor de haring- als de kabeljauwvisserij te gebruiken
remmende voorsprong’ deed zich voor. waren. Daarna namen de reders een afwachtende houding aan. De
Bij de eerstvolgende nieuwe sloepen werd wel gekozen voor een schoenersloep, in 1870 in Pernis geïntroduceerd, werd pas in 1888
extra mast: een korte achtermast ofwel bezaansmast. De eerste was aan de vloot van Middelharnis toegevoegd. De eerste ijzeren sloep
de Willem de Zwijger, in 1875 gebouwd in Middelharnis op de werd in 1886 voor Pernis gebouwd, Middelharnis volgde in 1896.
werf van Peeman. Om ruimte voor de bezaansmast te creëren kreeg
de achterkant van de sloepen een hellende spiegel (vierkant of rond) Grafiek 1. Omvang van de vissersvloot van Middelharnis,
in plaats van een platte spiegel. In 1876 kwam de eerste sloep met 1861-1896
anderhalve mast en een vierkante hellende spiegel in de vaart: de
Zeemanshoop, gebouwd op de werf van Peeman. Titia Jacoba Slis
(geboren in 1863), een dochter van de reder, herinnerde zich op
100-jarige leeftijd nog dat er sloepen in Middelharnis van stapel
liepen. Het was voor de inwoners van Middelharnis een feestelijke
gebeurtenis.20 Haar vader en haar grootvader hebben overigens
nooit een sloep op een werf in Middelharnis laten bouwen. De
Titia Jacoba van P.L. Slis werd in 1877 in Vlaardingen gebouwd.
Het was de eerste sloep met anderhalve mast en een ronde,
overhangende spiegel. De Hendrika Adriana uit 1883 en de Eben
Haëzer uit 1884 hadden ook deze ronde overhangende spiegel. De
Korte schreef over de Hendrika Adriana: ‘Het was een zeer sierlijk
vaartuig, getuigd als kotter, en een vlugge zeiler.’ Om politietoezicht mogelijk te maken werd in de Noordzee-
conventie afgesproken dat de vissersschepen uit alle betrokken
landen een duidelijk zichtbaar kenteken moesten voeren. Het
kenteken bestond uit de letters van de thuishaven en een nummer.
Voor Middelharnis gold de afkorting MD. De gemeente kende de
volgnummers in juli 1882 toe. De sloepen kregen de nummers 1
tot en met 18, de daarop volgende nummers werden toegekend aan
kleinere vissersschepen die op het Haringvliet visten. De nummers
28, 32 en 35 waren ook weer sloepen. In 1887 had Middelharnis
qua tonnenmaat de vijfde Noordzeevloot van Nederland. De twintig
sloepen telden gezamenlijk 1.473 ton. De grootste vloten havenden
in Vlaardingen (8.965 ton), Scheveningen (7.450 ton), Maassluis
(5.586 ton) en Katwijk (2.418 ton). Middelharnis was de grootste
van de kleinere vissersplaatsen als Pernis, Egmond en Zandvoort.23
Schepen van grote rederijen waren herkenbaar aan een eigen
De Zeemanshoop uit 1876, met anderhalve mast en een vierkante spiegel. De kantoorvlag. De Middelharnisse reders hadden geen kantoorvlaggen,
laatste sloep die in Middelharnis gebouwd is. Schilderij van een onbekende maar de schepen uit Middelharnis waren wel herkenbaar door de
schilder afkomstig van rederij Kolff (Streekmuseum Goeree-Overflakkee)
19

manier waarop ze geschilderd waren: de stootrand was zwart geteerd


en erboven, langs het gangboord, was een witte baan te zien.24

Na 1877 werden nog maar weinig nieuwe sloepen in gebruik


genomen. Het resultaat was dat de vloot in 1893 grotendeels
verouderd was. In de visserij werd doorgaans met een
afschrijvingstermijn van twintig jaar gerekend.25 In 1893 waren elf
De witte baan en de zwarte stootrand waren typerend voor de sloepen van
Middelharnis. Uit: Kaart der kantoorvlaggen, 1887 (Museum Vlaardingen)
van de 21 sloepen al meer dan twintig jaar oud. De 33 jaar oude
Tweelingen spande de kroon.

De sloepen van Middelharnis, 1857-1893

Toelichting: het jaartal duidt het jaar van ingebruikname aan. De allereerste stuurman en de eerste reder(s) zijn vermeld. Het cijfer (2) of (3)
achter de scheepsnaam betekent dat de scheepsnaam al eerder gebruikt is. De vermelde bouwkosten zijn casco, te vermeerderen met 90%
voor opbouw en inrichting. In 1882 werden de MD-nummers toegekend. Deze zijn achter de scheepsnaam opgenomen.

jaar naam stuurman Opdrachtgever reder werf bijzonderheden


1857 Dankbaarheid (2) Hendrik Langbroek Wed. C. Kolff en Zn L. van Dam & Co. Vlaardingen 78 ton.
MD 9 Ook voor de haringvangst
1859 Tweelingen MD 10 Arij Jongejan Wed. C. Kolff en Zn L. van Dam & Co. Vlaardingen 74 ton
Ook voor de haringvangst
1865 Twee Cornelissen Maarten Langbroek Hz Wed. C. Kolff en Zn L. van Dam & Co. Vlaardingen 74 ton,
MD 12 bouwkosten 8.300 gulden
1865 Waakzaamheid (2) Cornelis Dubbeld P.L. Slis L. van Dam & Co. Vlaardingen 71 ton
MD 1 Ook voor de haringvangst
1865 Middelharnis (2) Cornelis Smit J. Meijer Veerman L. van Dam & Co. Vlaardingen Vergaan in 1872
1865 Hendrika Adriana
MD 11 Jeroen Langbroek Cz. Wed. C. Kolff en Zn L. van Dam & Co. Vlaardingen
1867 Maria Cornelia
MD 2 Izak vd Nieuwendijk P.L. Slis L. van Dam & Co. Vlaardingen 69 ton
Ook voor de haringvangst
1867 Jannetje en Sara Jeroen Langbroek Gz J. Peeman Peeman Midddelharnis 84 ton (bruto)
1878 gesloopt
1868 Adriana Lumina
MD 13 Marinus Jongejan Wed. C. Kolff en Zn L. van Dam & Co. Vlaardingen 71 ton
1868 Noord Over MD 14 Laurens van der Put Wed. C. Kolff en Zn L. van Dam & Co. Vlaardingen 69 ton
1869 Nijverheid (2)
MD 3 Gleijn Langbroek P.L. Slis L. van Dam & Co. Vlaardingen 73 ton
Ook voor de haringvangst
1869 Ulbo MD 15 Jan Smit Wed. C. Kolff en Zn L. van Dam & Co. Vlaardingen 72 ton
en J. Meijer Veerman
1869 De Vijf Gebroeders
MD 7 Gerrit Langbroek J. Peeman Peeman Middelharnis 68 ton. Na 1878 onder de naam
Bedachtzaamheid. 1890 vergaan
1870 Op Hoop van Zegen Jacob van den Hoek J. Meijer Veerman Peeman Middelharnis 76 ton
(2)MD 16
1871 Emma en Anna
MD 17 Cornelis Langbroek Jz Wed. C. Kolff en Zn Peeman Middelharnis 73 ton, bouwkosten 8.250 gulden
1871 Volharding (2)
MD 4 Jan van der Put P.L. Slis ’s Lands Welvaren Vlaardingen 72 ton, 19,82 meter lang
1871 Onbestendigheid
(2) MD 5 Jan de Korte P.L. Slis W. van der Windt Vlaardingen 70 ton
Ook voor de haringvangst
1875 Willem de Zwijger
MD 8 Jeroen Langbroek Mz J. Peeman Peeman Middelharnis 68 ton (86 ton bruto)
Anderhalve mast, vierkante spiegel
1876 Zeemanshoop
MD 18 Huibrecht vd Hoek Wed. C. Kolff en Zn Peeman Middelharnis 78 ton, bouwkosten 8.900 gulden.
Anderhalve mast, vierkante spiegel
1877 Titia Jacoba MD 6 Maarten van Delft P.L. Slis ’s Lands Welvaren, Vlaardingen 79 ton, 21,80 meter lang.
Anderhalve mast, ronde spiegel
20

1883 Hendrika Adriana Leendert Koster Wed. C. Kolff en Zn W. van der Windt Vlaardingen 81 ton, 22,65 meter lang, 5,80
(2) MD 11 wijd, 3,26 diep. Bouwkosten
11.500 gulden. Anderhalve mast,
ronde spiegel
1884 Eben Haëzer (2)
MD 32 Hendrik Langbroek Wed. C. Kolff en Zn W. van der Windt Vlaardingen 80 ton, 22,65 meter lang. 5,80
wijd, 3,26 diep. Bouwkosten
12.700 gulden Anderhalve mast,
ronde spiegel
1886 Vertrouwen
MD 28 Cornelis van den Hoek P.L. Slis ’s Lands Welvaren, Vlaardingen 77 ton, 22,65 meter lang, 5,95
wijd, 3,26 diep. Anderhalve mast,
vierkante spiegel
1888 Avenir A11/ Bastiaan Dubbeld Wed. D. Mauroy, Firma H. Wappers, 2e hands uit Antwerpen,
Toekomst MD 7 Antwerpen Antwerpen Schoenersloep
K.J. Meijer boekhouder Bouwjaar 1883 Bruto 116 ton, netto 99 ton
31,15 meter lang
1888 Pionnier A12/ Leendert van der Valk Wed. D. Mauroy, Firma H. Wappers, 2e hands uit Antwerpen
Pionier MD 35 Antwerpen Antwerpen Schoenersloep. Bruto 114 ton,
K.J. Meijer boekhouder Bouwjaar 1883 netto 104 ton.
1888 Zeemeeuw MD 12 Leendert Koster Wed. C. Kolff en Zn W. van der Windt Vlaardingen 23,50 meter lang, 5,80 wijd,
3,26 diep. Bouwkosten
13.000 gulden. Schoenersloep
1888 Middelharnis (3)
MD 9 Jacob van den Hoek Wed. C. Kolff en Zn P. de Zeeuw Vlaardingen 80 ton, 2e hands aangekocht uit
Bouwjaar 1885 Amsterdam voor 14.000 gulden.
AM 26. Schoenersloep

IJshokken
Het bewaren van vis in natuurijs vond ingang om de vis langer goed Iedere dag werd er gekaard, dat wil zeggen dat de dode vis met een
te houden. De eerste vermelding van het gebruik van ijs als koeling schepnet uit het bun werd gehaald en in het ijs gelegd.’30
tijdens vervoer van vis dateert uit 1866.26 Daartoe werden aan
boord van de schepen ijshokken gebouwd. Deze hokken bestonden
uit dubbele houten wanden opgevuld met slakkenwol, dat gemaakt
was van metaalslakken. Een sloep uit Pernis kreeg in 1875 als
eerste ijshokken. De Middelharnisse sloep Titia Jacoba werd in
1877, gelijk bij de bouw, van ijshokken voorzien. Daarna kregen
ook de andere sloepen van Middelharnis alsnog ijshokken, door de
reders deftig een ‘ijsinrichting’ genoemd. De firma Kolff richtte aan
de Vissersdijk een ijspakhuis in. Het natuurijs werd tijdens strenge
winters uit de omgeving gehaald en in het pakhuis opgeslagen. Als
er niet voldoende ijs voorhanden was, werd het vanuit Noorwegen IJskabeljauw, ijsleng en ijsschelvis. Door Hendrik Langbroek met de Dankbaarheid
aangevoerd.27 In Nieuwediep was in 1881 ‘Noorsch blok-ijs’ te in Vlaardingen aangebracht (Vlaardingsche Courant, 30 januari 1884)
koop dat door een stoomboot aangevoerd werd en in IJmuiden
werden in 1887 drie ijskelders in gebruik genomen voor de opslag
van ijs uit Noorwegen. De reders
Vanwege de schraler wordende vangsten moesten de sloepen steeds Over het algemeen wordt aangenomen dat alleen de rederijen van
noordelijker gaan vissen. Het gebruik van ijs maakte het mogelijk Kolff en Slis actief waren in de Middelharnisse visserij met sloepen.
om langere reizen te maken, waarbij de dode vis in ijs bewaard Dit beeld verdient enige nuancering. Tot 1878 waren er naast Kolff
werd.28 De grotere afstand tussen de visgronden en de markt en Slis ook andere reders die een of meer sloepen in hun bezit
maakte het gebruik van ijs nodig en ook het feit dat zich meer hadden. Bovendien was er niet één rederij Kolff. Er bestonden
zachte winters met onstuimig weer voordeden dan vroeger. Bij zacht twee afzonderlijke rederijen, de rederij Kolff van Oosterwijk en de
weer waren dode vissen maar kort houdbaar. ‘Vroeger werd bij firma Wed. C. Kolff en Zoon.31 Lambertus Constantinus Catharinus
zachte weersgesteldheid de doode visch in zulken staat aangevoerd, Kolff van Oosterwijk, burgemeester van Stad aan ’t Haringvliet en
dat ze dikwijls geheel waardeloos was en weggeworpen moest Den Bommel, investeerde niet meer in nieuwe sloepen. Zijn sloep
worden, terwijl men ze nu vele dagen lang in zeer goeden toestand Lucretia Adelaïde verging begin 1865 en later dat jaar deed hij de
bewaren kan.’29 We laten een visser aan het woord om uit te leggen Vrouw Pietertje van de hand. In 1869 was Kolff van Oosterwijk
hoe het in de praktijk werkte: ‘De levende vis ging in het bun, de nog reder van de Kleine Maria, een sloep uit 1832. Daarna zien
dode vis in het ijs in het ijshok, dat verdeeld was in keeën of laden, we hem niet meer vermeld als reder. Aan het begin van de hier
zoals in ouderwetse kasten, laag na laag met ijs overdekt en dan beschreven periode stopte ook de rederij van Jan Kom, eigenaar
met bomen (planken) afgesloten, waarna de volgende werd gevuld. van een koffiehuis aan de haven (het latere Havenzicht). Jan Kom
21

overleed in 1865 waarna zijn sloep, de Vrouw Maartje, geveild op twintigjarige leeftijd naar Den Helder. De compagnon van J.C.
werd en in handen kwam van P.L. Slis. Slis in de zeevishandel was Gerhard Tobias van Oterendorp, een
Gualtherus Constantinus Marius Kolff en Arnoldus Catharinus koopman uit Norden in Oost-Friesland (Duitsland).
Kolff waren de firmanten van de vennootschap onder firma Wed.
C. Kolff en Zoon. G.C.M. Kolff was rentmeester en koopman. Hij
woonde in Voorstraat en verhuisde in 1880 vanuit Middelharnis
naar Rotterdam In 1886 behoorde hij tot de rijkste mensen van Naast de firma’s Kolff en Slis waren er nog
Zuid-Holland. Op de lijst van 267 ‘hoogstaangeslagenen’ in de twee rederijen
belastingen – de lijst was nodig om vast te stellen wie kiesrecht
bezat- stond hij op nummer 223.32 A. C. Kolff was eveneens
koopman en bovendien wijnhandelaar en kassier (bankier). Hij Naast de firma’s Kolff en Slis waren er nog twee rederijen, die aan
woonde in het ‘huis met de druiventros’ in de Voorstraat. Hij is in het begin van de nieuwe bloeitijd opdracht gaven voor de bouw
1891 naar Bergen op Zoom verhuisd. Alle kinderen Kolff verlieten van nieuwe sloepen: Johannis Meijer Veerman en Jeroen van de
Middelharnis op jonge leeftijd. Alleen Cornelis Kolff GCMzn (1850- Rovaart Peeman. Veerman was lange tijd gemeentesecretaris van
1931) en Cornelis Kolff ACzn (1860-1923) bleven in Middelharnis Middelharnis. Hij was vrijgezel en woonde in de Voorstraat samen
wonen om de rederij over te nemen. Om met de praktijk van de met zijn zus Johanna. Zijn vader, Willem Leonard Veerman, was
visserij kennis te maken maakten de jongeheren Kolff af en toe reder van gaffelschuiten en vele jaren pachter van de visafslag.
een visreis met de sloep Tweelingen mee. De firma Kolff liet in J.M. Veerman was een vermogend man. Bij zijn overlijden in 1892
totaal twaalf nieuwe sloepen bouwen, aanzienlijk meer dan Slis die liet hij 30.000 gulden aan de Nederlands Hervormde kerk na en
zeven keer de opdracht gaf voor de bouw van een sloep. De firma 10.000 gulden aan de diaconie.35 Sinds 1853 was hij boekhouder
nam het initiatief voor de bouw van de eerste sloepen die tevens van de sloep de Hoop en eigenaar van de touwslagerij (lijnbaan)
voor de haringvisserij waren uitgerust. Ook de bouw van de eerste van Middelharnis, waarin de firma Kolff deelnemer was. Ook
schoenersloep, de Zeemeeuw, was een initiatief van de firma Kolff. de taanderij voor touwwerk was eigendom van Veerman en zijn
Pieter Leendert Slis bestuurde de rederij alleen, na het overlijden compagnon Kolff.36 Veerman was de opdrachtgever voor de bouw
van zijn vader Jacob Slis in 1861. In 1870 vormde hij met zijn van de sloep Middelharnis en hij was eigenaar van de Ulbo (de
zoon Jacob Johannes de vennootschap onder firma P.L. Slis en firma Kolff was contractueel de opdrachtgever voor de bouw van
Zoon. In 1890 trad ook zoon Dirk toe tot de vennootschap. P.L. Slis deze sloep). In 1870 liet hij de sloep Op Hoop van Zegen bouwen
woonde met zijn gezin in het statige pand aan de Kaai (nummer 3). op de werf van Peeman. Zijn nog maar zeven jaar oude sloep
Anders dan bij de leden van de firma Kolff, die naast de rederij ook Middelharnis is in november 1872 vergaan. Meijer Veerman bleef
andere beroepen uitoefenden, was ‘scheepsreeder’ het hoofdberoep nog enkele jaren reder van de Op Hoop van Zegen en de Ulbo. De
van P.L. Slis. Rederij Slis gaf, zoals gezegd, zeven keer opdracht beide sloepen gingen in 1878 over naar de firma Kolff.
tot de bouw van een nieuwe sloep. Meestal liet Slis beproefde
modellen bouwen, alleen de Titia Jacoba uit 1877 was een nieuw
model. Evenals zijn vader Jacob Slis had Pieter Leendert een neus
voor koopjes op de markt van tweedehands vissersschepen. P.L.
Slis genoot landelijk veel aanzien. In 1861 had hij zitting in de
jury van de eerste internationale visserijtentoonstelling die in Den
Haag plaatsvond.33 Hij was vanaf 1857 correspondent voor het
College voor de Zeevisserijen, een adviescollege van de regering.
Slis rapporteerde jaarlijks over de toestand van de visserij in
Middelharnis. Jacob Johannes Slis nam deze rol van hem over en
werd in 1881 bij Koninklijk Besluit benoemd als lid van het College
voor de Zeevisserijen.34
P.L. Slis was vanaf ongeveer 1846 actief in de vishandel. Hij
liet vanuit Middelharnis vis vervoeren naar Antwerpen met de
bunbotter Volharding, die in 1869 vervangen werd door een nieuwe
botter Volharding, de latere MD 21. In juni 1880 kocht Slis in
Nieuwediep een kapitaal pand met pakhuizen en grond uit de
nalatenschap van de industrieel Ch. Bosch Reitz voor 8.023 gulden.
In visserijkringen deed al snel het gerucht de ronde dat ‘een groot
reeder uit Middelharnis’ met vissers en al naar Nieuwediep zou
gaan. De handel in verse zeevis concentreerde zich in Nieuwediep
en de sloepen van Middelharnis waren hier vaak te vinden. Dit
gerucht kwam dus niet uit de lucht vallen. Enkele jaren eerder was Sextant (hoekmeetinstrument om de geografische breedte te bepalen), afkomstig
in Nieuwediep al een rederij voor de beugvisserij gevestigd, de van de Ulbo van rederij Wed. C. Kolff en Zoon. Het voorwerp is door de zoon van
een bemanningslid van de Ulbo aan het museum geschonken (Maritiem Museum
‘Maatschappij ter exploitatie van zeevisscherij Neptunus’ die met Rotterdam, inv. nr. M 1607)
moderne schepen en met bemanningsleden uit Pernis (en enkele
uit Middelharnis) werkte. Het bleek dat Slis met de aankoop van de De vierde reder die in de bloeitijd nieuwe sloepen liet bouwen was
gebouwen in Nieuwediep niet de bedoeling had om zijn rederij te Jeroen van de Rovaart Peeman, eigenaar van de scheepswerf. In
verplaatsen, maar om een groothandel in zeevis op te richten. Een 1872 kwam ook zijn zoon Jan Peeman in het bedrijf te werken. Na
zoon van P.L. Slis, Johannes Cornelis, verhuisde hiertoe in 1880 het gereedkomen van de haven in 1865 durfde Jeroen Peeman het
22

aan om een sloep te bouwen, de Jannetje en Sara, die hij 1867 Peeman liet in de jaren 1875-1877 woningen en pakhuizen
voor eigen rekening in de vaart bracht. Daarna volgden de Vijf rondom het terrein van de werf bouwen. De opbrengsten van de
Gebroeders (1869) en de Willem de Zwijger (1875). visserij vielen juist in deze jaren tegen (zie grafiek 2). De grote
investeringen in combinatie met de tegenvallende inkomsten
waren waarschijnlijk de oorzaak van het faillissement van Jeroen
Peeman. In juli 1878 vond de publieke veiling plaats van alle
gebouwen en van de sloepen Willem de Zwijger en Jannetje en
Sara. P.L. Slis kocht de Willem de Zwijger en nam voorafgaand aan
de veiling de Vijf Gebroeders al over. Hij doopte dit schip om tot
de Bedachtzaamheid. Voor de Jannetje en Sara was geen koper
te vinden. Deze sloep werd in 1878 gesloopt. De scheepswerf
maakte na 1878 een doorstart. Peeman bouwde nog één nieuw
vissersschip, een haringlogger. Dit schip werd in 1884 gekocht door
een Vlaardingse reder en kwam in de vaart als de Vier Gezusters.
De werf richtte zich daarna op het onderhoud en de reparatie van
De Willem de Zwijger te water gelaten van de werf van Peeman op 2 augustus sloepen.
1875. (Nieuwe Brielsche Courant, 5 augustus 1875)

Uit grafiek 2 zijn de jaarlonen van de vissers voor de winter- en de


zomerteelt tussen 1868 en 1895 af te lezen. Het deel dat aan de
rederijen toekwam bedroeg zes keer het jaarloon van een volwassen
matroos. De betrekkelijk lage besommingen tijdens de winter van
1875-76 hielden aan tot en met de winter van 1879-80. De kleine
rederijen van Peeman en van Meijer Veerman konden het niet
bolwerken. Ze waren niet kapitaalkrachtig genoeg om tegenvallers
gedurende enkele jaren op te vangen en om verbeteringen aan te
brengen aan de sloepen (de extra mast en de ijshokken). De grotere
reders Slis en Kolff konden dat wel.
De Antwerpse zeevisserij, rond 1840 opgezet naar het voorbeeld
van de Nederlandse beugvisserij, deed vaak een beroep op vissers
uit Pernis en Middelharnis. In 1883 liet de rederij van Wed. D.
Mauroy twee schoenersloepen bouwen, de A11 Avenir en de A12
Pionnier.37 De rederij trok de Middelharnisse stuurlieden Jasper
Buurveld en Bastiaan Dubbeld aan, die op hun beurt vissers
uit Middelharnis aanzochten. De sloepen brachten hun vis vaak
in Hellevoetsluis aan de markt. Voor de rederij lag het voor de
hand om de sloepen in Middelharnis onder te brengen en hier
een zaakwaarnemer aan te trekken. Vanaf het najaar van 1888
was Klaas Johannis Meijer boekhouder van de beide Antwerpse
sloepen. Meijer was de eigenaar van het ‘Logement Overflakkee
en Goedereede’ aan de haven, het latere Hotel Meijer. In 1891
verkocht de Antwerpse rederij de sloepen aan Meijer. De firma Slis
nam de beide sloepen, de MD 7 Toekomst en de MD 35 Pionier,
eind 1892 van hem over.
In de zeevisserij kwamen in alle visserijplaatsen de Naamloze
Vennootschappen op. N.V.’s waren als bedrijfsvorm zeer geschikt
om het kapitaal voor de investeringen in nieuwe schepen bij elkaar

Aankondiging van de openbare verkoping van de scheepswerf van Peeman met


woon- en pakhuizen, sloepen etc. op 3, 10, 11 en 12 juli 1878 (Heldersche en De schoenersloep MD 12 Zeemeeuw, gebouwd in 1888. De foto is uit 1898
Nieuwedieper Courant, 23 juni 1878) (Streekarchief Goeree-Overflakkee)
23

te brengen.38 Een voorbeeld is de rederij ‘Poseidon’ uit Pernis,


onder directie van M. Zwanenburg, die tussen 1886 en 1895
vijf stalen schoenersloepen voor de beugvisserij liet bouwen. De
Middelharnisse rederijen Slis en Kolff bleven als vennootschap
onder firma functioneren. Ze stelden het eigen familiekapitaal veilig
en trokken geen kapitaal van buiten de eigen familie aan. Na 1889
namen ze door de tegenvallende resultaten van de visserij een
afwachtende houding aan. Nieuwe sloepen als de Vertrouwen en de
Zeemeeuw haalden weliswaar meestal een hogere besomming dan
de oude sloepen, maar men durfde de investering van circa 25.000
gulden per sloep niet meer aan.

De exploitatie van de rederijen en van de nevenbedrijven (taanderij,


zeilmakerij, touwslagerij, mandenmakerij) is door het verloren gaan
van de administratie niet inzichtelijk. Wel is duidelijk dat in de jaren
tachtig hoge besommingen werden gemaakt (zie grafiek 2), waarvan
maar weinig in de vernieuwing van de vloot is geïnvesteerd. Het
kapitaal werd door de redersfamilies opgepot.

De vissers
In de winter van 1863-64 verdienden de vissers van Middelharnis
het dubbele van de voorafgaande jaren. Van grote blijdschap
over deze ruime verdiensten zal geen sprake zijn geweest. In
dezelfde winter, december 1863, vond de grootste scheepsramp
uit de geschiedenis van de visserij van Middelharnis plaats: het
vergaan van twee sloepen met volledige bemanning van elk
dertien vissers. Negentien vrouwen werden weduwe en veertig
kinderen verloren hun vader. Middelharnis was in de rouw. Uit
de familiegeschiedenissen die voor het boek De vergeten vissers
van Middelharnis zijn samengesteld blijkt dat in enkele gezinnen Pieter Rooij (1862-1895) als jongste bemanningslid omstreeks 1875 (foto
meerdere slachtoffers te betreuren waren. Korte tijd later, in januari afkomstig van Lenie Rooij-Visser)
1865, werd het dorp weer opgeschrikt door een scheepsramp en Dirksland naar Middelharnis. Stuurman Johannes de Korte was
in 1867 en 1872 gebeurde het opnieuw. Bij de vijf scheepsrampen de zoon van een landarbeider en ook vijf jongens Faasse uit een
tussen 1863 en 1872 kwamen 63 vissers om. Alle gezinnen in Sommelsdijks landarbeidersgezin kwamen op de sloepen werken.
het dorp werden met rouw en verlies geconfronteerd, hetzij door De verdiensten in de visserij waren veel beter dan in de landbouw.
het overlijden van een gezinslid, hetzij door verlies van een neef, De werkgelegenheid in de landbouw nam vanaf 1870 af. De
oom of buurman. Tot overmaat van ramp teisterde in 1866 een afzetmogelijkheden voor tarwe en meekrap gingen sterk achteruit,
cholera-epidemie het dorp, waarbij 93 mensen het leven verloren. waardoor de boeren gedwongen waren om op arbeid te bezuinigen.
In de jaren na 1872 deden zich nog tal van ongevallen voor die tot Vooral de inkrimping van de zeer arbeidsintensieve meekrapteelt
en met 1893 negentien slachtoffers eisten. Nog eens negen vissers bracht op Flakkee een groot verlies aan werkgelegenheid met zich
kwamen om op een schip uit een andere haven, waarvan vier op mee. De landbouwcrisis van 1878 tot 1894 versnelde dit proces.
een Antwerpse sloep. De bloeitijd van de visserij eiste een hoge De lonen van landarbeiders kwamen tot 1895 nooit boven de 250
tol.39 gulden per jaar uit.41 Veel landarbeiders trokken naar de steden
In de jaren 1860 bood de vloot werk aan ongeveer 220 vissers. of ze emigreerden naar Amerika. Voor een aantal jongens uit
Er ontstond, ondanks dat er zoveel vissers omkwamen, geen groot Dirksland, Sommelsdijk en Middelharnis bood de zeevisserij een
personeelsgebrek. De reders vreesden hier wel voor. Voor twee van alternatief.
de drie nieuwe sloepen die in 1871 in de vaart zouden komen De stuurman verzocht de vissers mondeling om bij hem aan
verwachtten ze een tekort aan bemanningsleden. De vrees was boord te komen werken. Dit gebeurde voorafgaand aan herfst- en
ongegrond; het blijkt dat deze sloepen toch uitgevaren zijn. Een van wintervaart. Vissers waren juridisch niet verplicht om een heel jaar
de oplossingen was dat er, in verhouding tot het aantal volwassen te blijven want er was geen schriftelijk contract. In jaren dat de
vissers, meer jonge vissers op de schepen werden opgeleid. Voor vissers in de winter weinig verdienden, waren ze erg beducht dat ze
1870 waren er als regel twee of hooguit drie jongens aan boord. Uit na de zomerreizen ook met te weinig geld thuis zouden komen.
de vele getuigenissen over de Middelharnisse visserij blijkt dat er Daarom monsterden sommige vissers, na een winter met lage
later steevast vijf jongens meegingen.40 besommingen, in de zomer op de haringschepen van Vlaardingen
en Maassluis aan. Vanwege het gedeeltelijk vaste weekloon bood
Ook van buiten de visserij kwam nieuwe aanwas, vooral uit kringen de haringvisserij meer zekerheid dan de zomerbeugvaart. Dit
van landarbeiders. De vader van de zes broers Van den Hoek, verschijnsel deed zich voor in de jaren na 1875-76. Het waren
die vanaf 1870 de een na de ander als stuurman aantraden, vooral de reders Peeman en van Meijer Veerman die moeite hadden
was landarbeider en kwam uit Dirksland. Mattheus den Braber, om aan mensen te komen. Voor de beide kleine rederijen was dit
stuurman van de Emma en Anna, was eveneens een zoon van een een van de redenen om in het voorjaar van 1878 te stoppen.42
Dirkslandse landarbeider. Ook twee broers De Man kwamen vanuit
24

De stuurlieden die voor Slis en Kolff werkten slaagden er kennelijk gulden. In die tijd een flink bedrag. De grootste besommingen
beter in om de vissers aan zich te binden. maakten Jan van den Hoek en Leen Koster.’46 De matrozen aan
De krapte aan personeel was eind 1878 duidelijk voorbij. Er boord bij Jan van den Hoek op de Willem de Zwijger brachten
werden zelfs schepen die in andere havens thuishoorden, met dat jaar 933 gulden thuis, de matrozen bij Daniël van Eck met de
Middelharnisse vissers bemand. In het najaar van 1878 kreeg Onbestendigheid 869 gulden. Het jaar daarop ging Leendert Koster
de sloep De Zeeuw van de N.V. Vlissingsche Zeevisscherij een met de Hendrika Adriana aan kop met 778 gulden. Het systeem
Middelharnisse bemanning. De sloep havende in Middelharnis. van vissen op deel leidde tot grote verschillen in beloning. De
Ook de Zeemanshoop van Hellevoetsluis voer in 1882 vanuit bemanningsleden van de Noord Over, stuurman Marinus Jongejan,
Middelharnis. Deze sloep was eigendom van de ‘Maatschappij kwamen zelfs in het topjaar 1882-83 maar met 449 gulden
ter oefening der zeevisscherij De Onderneming’ en was eveneens thuis; het jaar daarop verdienden ze 304 gulden. Maar gemiddeld
bemand met Middelharnisse vissers.43 In 1882 stelde een Pernisse verdienden de vissers van Middelharnis in de jaren 1880 heel
reder op de sloep Doggersbank een stuurman uit Middelharnis goed. De levensstandaard ging werkelijk omhoog want tijdens de
aan. De Pernisse bemanningsleden legden uit protest het werk genoemde landbouwcrisis (1878-1894) daalden de prijzen van
neer, waarna vissers uit Middelharnis het werk overnamen. Enkele levensmiddelen.47
bemanningsleden zijn daarop van Middelharnis naar Pernis
verhuisd. Ook de twee genoemde Antwerpse sloepen Avenir en De gemiddelde jaarlonen van de vissers daalden na 1892 tot
Pionnier voeren met een Middelharnisse stuurman en bemanning. onder de 400 gulden. In de winter van 1893-94 leverde de herfst-
Bij de lonen van de vissers, zoals weergegeven in grafiek 2, moeten en wintervisserij op verse vis slechte resultaten op. De geringe
we ook de emolumenten, de bijkomende verdiensten in geld en in verdiensten deed een aantal vissers, zoals we eerder in de jaren
natura, in gedachten houden. De opbrengst van de kibbels (wangen 1870 zagen, besluiten om in de zomer op de haringvloot dienst te
van de kabeljauw) en van de levers kwamen na de zoutreizen in de nemen. Dertien vissers verlieten Middelharnis in 1894 om elders
zomer rechtstreeks ten goede aan de bemanning: ‘zookibbels volk’ een bestaan op te bouwen. Van 1890 tot en met 1893 waren ook
(een zoodje kibbels voor de bemanning) 68,25 gulden noteerde Slis al 27 vissers vertrokken.48
bijvoorbeeld op 1 oktober 1866 in het meenteboekje van de Pieter Op sociaal gebied deden zich belangrijke ontwikkelingen voor. De
en Johannes. Daarnaast werd bij terugkeer van de zomerreizen huisvesting van de vissers verbeterde vanaf 1869 door de bouw van
voorzien in een portie vis per bemanningslid: verse makreel, droge nieuwe woningen in de Vissersstraat. In 1882 kwam een minimale
heilbot, en ook wel droge schelvis en vleet.44 In de winter werd het sociale voorziening voor weduwen en wezen in de vorm van het
‘zoogeld’ (opbrengst van zoodjes verse vis) onder de bemanning Vissersfonds tot stand. Beide onderwerpen zijn door Fons Grasveld
verdeeld. Dit was de opbrengst van vis die in de bun achtergebleven in zijn boek Het lot van de MD3 Anna uitgebreid beschreven.49
was en die buiten de afslag om verkocht werd.45 Ook het eten aan Rond 1890 woonden er ongeveer driehonderd vissers in
boord was een vorm van beloning in natura. De mannen en jongens Middelharnis, tachtig meer dan in 1860. De eigen vloot bood werk
aten niet thuis, dus dat scheelde in het huishoudbudget. aan 273 vissers op 21 schepen. Daarnaast werkten nog tien tot
De statistiek van de lonen vanaf 1868 illustreert dat de visserij een twintig haringvissers op de loggers van Vlaardingen, Maassluis en
wisselvallig bedrijf was. In 1874-75 verdienden de vissers meer Schiedam. Voor de vissers was de periode 1863-1893 een tijd van
dan 600 gulden per jaar. Het jaarloon daalde vervolgens tot rond de grote veranderingen. Hun arbeidsterrein was de Noordzee, waar
400 gulden. Het jaar 1880-81 markeert het begin van een reeks zich in de internationale gemeenschap van vissers veel conflicten
jaren waarin de vissers elk jaar gemiddeld tussen de 580 en de 690 voordeden, die soms gepaard gingen met geweld. In Nieuwediep,
gulden thuisbrachten. waar de Middelharnisse vissers veel vertoefden, speelden zich
wildwesttaferelen af. Verruwing van de omgangsvormen was hier
Grafiek 2. Gemiddelde jaarlonen van de vissers van Middelharnis in aan de orde van de dag. De vissers waren langer van huis. Tussen
guldens, 1868-1895 begin mei en eind september/begin oktober kwamen ze nauwelijks
Toelichting: het jaarloon van een volwassen visser was het zogenoemde thuis. Ze kwamen door hun werk veel in aanraking met nieuwe
‘matrozendeel’, dat wil zeggen 1/17 de deel van de netto-besomming. 6/17 de deel
ging naar de rederij.
fenomenen als de spoorwegen en de telegraaf. Vissers waren uit
eigen ervaring veel beter op de hoogte van de moderne wereld dan
de andere inwoners van het dorp. Ze waren wereldwijs.

Vissers waren goed op de hoogte van de moderne


wereld. Ze waren wereldwijs

Herfst- en wintervisserij
De vangst van verse vis in de herfst en de winter tot in het vroege
voorjaar bleef als altijd het hoofdbedrijf van de Middelharnisse
visserij. Tussen 1870 en 1893 werd gemiddeld 63 procent van de
jaarlijkse inkomsten in de versvaart verdiend.
De top werd bereikt in 1882-83 toen de vissers gemiddeld 690 De plompvisserij op schelvis in de maanden september en oktober
gulden per jaar verdienden. Beschier Faasse herinnerde zich dit stopte in 1880. De hoge prijzen voor gezouten kabeljauw maakten
op 87-jarige leeftijd nog goed. ‘De besommingen waren hoog en het lonend om langer, soms tot begin oktober, voor de zoutreizen
de manschappen kregen een goed deel, wel zes à zevenhonderd op zee te blijven. De plompvisserij in september en oktober bleef
25

geleidelijk achterwege. Bij uitzondering werden in de jaren 1870 De beugvissers van Vlaardingen en Maassluis beklaagden zich in
nog plompreizen gemaakt door sloepen die vroeg terug waren 1877 voor het eerst over uitputting van de visgronden. Zij vingen
van de tweede zomerzoutreis. De Titia Jacoba kwam in 1880, in de winter op de Noordzee aanmerkelijk minder kabeljauw
wegens het overlijden van matroos Dirk Koster op 19 augustus, dan vroeger. De oorzaak zochten de vissers ‘in de buitengewone
vervroegd terug van de tweede zomerreis. Maarten van Delft en zijn uitbreiding door de Engelschen aan de trawlvisscherij gegeven.
bemanning maakten nog drie plompreizen, waarvan de laatste op Zij beweren namelijk dat de sleepnetten, welke men voor deze
31 oktober 1880 eindigde. Hiermee kwam definitief een eind aan visscherij gebruikt, en dit deels op dezelfde gronden welke onze
de plompvisserij van Middelharnis, die in 1818 een aanvang had beugvaarders bevisschen, ene verbazende hoeveelheid jongen visch
genomen. ‘Uit hoofde van de goede uitkomsten der zomervaart’ was vernietigen en dus tot verarming van de visscherij bijdragen.’51
het patroon van de visserij veranderd. De vissers van de Engelse oostkust waren steeds verder van de
In oktober werden de voorbereidingen getroffen voor de eigen kust te vinden. De visgronden strekten zich uit tot onder de
herfstbeugvisserij op schelvis. Het aas voor de schelvisvangst werd Nederlandse, Deense en Noorse kust.52 De vissers van Middelharnis
in het Haringvliet en het Hollands Diep gevangen. De aasvisserij op merkten dat op geringe afstand van de kust minder vis te vangen
deze rivieren was een oude gewoonte. In 1708 werd al vastgelegd was dan vroeger, en dat ze daarom noordelijker gelegen visgronden
dat in de wintermaanden op onder andere bliek, rietvoorn en op moesten zoeken.53 De vangsten in de beugvisserij liepen dus al
grondel gevist mocht worden ten behoeve van de zeevisserij.50 voor de opkomst van de stoomtrawlers terug.
In 1874 kwam er onverwacht een kink in de kabel als gevolg
van een nieuwe regeling over de verpachting van percelen in het
Haringvliet en het Hollands Diep. Normaal gesproken werd in de
loop van oktober door de sloepen met ankerkuilen op aas gevist. De vangsten in de beugvisserij liepen al voor
Nu werd het vissen van aas voor 1 november verboden. De sloepen de opkomst van de stoomtrawlers terug
konden daardoor pas enkele dagen na 1 november voor het eerst
uitvaren. Het College voor de Zeevisserijen bemiddelde in deze
kwestie ten behoeve van de Middelharnisse reders. Het verzoek om De reeds besproken verbeteringen (ijshokken en een extra mast)
de aasvisserij vanaf 1875 in oktober weer toe te staan werd, na droegen volgens de reders bij aan hogere besommingen tijdens
veel correspondentie over en weer met het ministerie, ingewilligd. de herfst- en winterteelt. Vanaf 1880-81 waren de besommingen
De volgende jaren vingen de vissers om onbekende reden soms tijdens de herfst- en wintervisserij zelfs alle jaren hoog. ‘De
bijzonder weinig aas op de rivieren. Daarom werd sardijn (sprot) gesteldheid van de visscherij is te Middelharnis werkelijk gunstig’
gekocht in Zeeland, in Engeland of in Noorwegen. Ook werden wel vermeldde het verslag van de College van de Zeevisserijen over
koeienlevers meegenomen om tot aas te versnijden. Voor de Pieter 1881.54 En dat bleef een aantal jaren zo. Over het seizoen
en Johannes kocht Slis in december 1867 bijvoorbeeld voor 9,35 1888-1889 lezen we voor het eerst minder gunstige berichten.
gulden aan levers bij de plaatselijke vleeshouwer Salomon Gazan. De hoogtijdagen, waarin de Middelharnisse vloot tijdens de
In de loop van januari eindigde de schelvisteelt en gingen de versvaart meer dan 200.000 gulden besomde, waren voorbij. De
sloepen op kabeljauw, leng, rog, vleet en heilbot uit. Tijdens de besommingen keerden terug naar het niveau van voor 1880.
winterbeugvisserij, die tot in april soms tot half mei doorging, was In vroeger jaren, zoals in de jaren 1813-1830, lag de visserij
kabeljauw de belangrijkste soort. In het vroege voorjaar werd ook vaak stil vanwege ijsgang op de rivieren. Later in de negentiende
veel rog en vleet gevangen. In de eerste maanden van het jaar eeuw kwamen strenge winters minder vaak voor. Tijdens de zeer
werden prikken als aas gebruikt. Een tal prikken (200 stuks) voor strenge winter van 1879-80 konden dertien sloepen de haven van
de Pieter Mogge kostte in de jaren rond 1870 20 tot 28 gulden. Middelharnis niet verlaten. Ze waren eind november in de haven
Meestal werden 600 tot 700 prikken per reis meegenomen.. De ingevroren. Na een maand, tussen 22 en 27 december, zijn de
prijs kon buitengewoon hoog oplopen. In 1875 bijvoorbeeld kostte sloepen door stoomsleepboten door het ijs heen naar zee gebracht.
een tal prikken 125 gulden of meer. Prikken werden daarom zo De beruchte strenge winter van 1890-91 bracht geen schade toe
min mogelijk gebruikt. Zodra in het vroege voorjaar verse haring te aan de visserij; de sloepen liepen de hele winter in de ijsvrije haven
krijgen was in Nieuwediep werd hierop overgeschakeld om de beug van IJmuiden binnen.
te azen. De stuurlieden zochten vanzelfsprekend altijd de havens op waar
ze de beste prijs voor de vis maakten. In de jaren 1860 brachten

De MD 4 Volharding en de MD 5 Onbestendigheid in de haven in 1890. De


Schelp (stormhoed of ossekop genaamd) in gebruik geweest als misthoorn op een vis wordt overgeladen in een bunbotter (Streekarchief Goeree-Overflakkee). De
vissloep van Middelharnis (Maritiem Museum Rotterdam inv. nr. M437 A) originele foto is gemaakt door fotograaf Henri de Louw uit Delft.
26

de Middelharnisse sloepen de verse vis nog regelmatig in Engelse van materialen, in het bijzonder van de kostbare netten, was men
havens, aanvankelijk in Gravesend en later uitsluitend in Grimsby. volledig van Vlaardingen afhankelijk. Dit bracht extra kosten met
Deze vissershaven ontwikkelde zich tot het centrum voor de zich mee.56 De reders zochten in 1834 een alternatieve bron van
handel in verse zeevis voor Engeland, met aansluitend vervoer per inkomsten in de zomer. Anno 1870 was het omgekeerde het geval.
spoor naar de grote bevolkingsconcentraties. De Engelse beug- De zomerbeugvisserij bracht door de hoge prijzen voor gezouten
en trawlvisserij breidde zich zodanig uit dat de Engelse markt kabeljauw meer op dan vroeger. De vissers van Middelharnis waren
overvoerd werd met vis. De prijzen daalden en de sloepen uit uitstekende beugvissers, maar ze hadden weinig ambitie in de
Middelharnis waren daarom minder vaak in Grimsby te vinden. haringvisserij. Het besluit van reders om zich weer volledig op de
De laatste sloep die Grimsby aandeed was de Waakzaamheid beugvisserij te richten was een verstandige keuze. Specialisatie
(stuurman Cornelis Dubbeld) in februari 1873. was in deze omstandigheden lonender dan differentiatie. Ook het
Zoals hiervoor beschreven kwam het zwaartepunt van de handel in College voor de Zeevisserijen dacht er in 1882 ook zo over: ‘De
verse zeevis in Noord-Holland te liggen. De handel in Middelharnis ervaring toch schijnt te leeren dat wanneer de bemanning van een
stelde sinds 1842 niet veel meer voor. De verse vis die nog wel visschers-vaartuig geroepen wordt om zich beurtelings met geheel
in Middelharnis binnenkwam, werd meestal in consignatie naar verschillende takken van visscherij bezig te houden, het eene bedrijf
Antwerpen gebracht en van daaruit naar de verschillende Belgische onder het andere schade lijdt, ’t zij dan ook omdat de visscher
markten verzonden. De vis werd overgeladen in kleine bunschepen, de praktijk van beide bedrijven niet in gelijke mate machtig is,
zoals de genoemde bunbotter de Volharding, van Slis. Zij voeren ’t zij omdat het een hem meer belangstelling inboezemt dan het
via het Kanaal door Zuid-Beveland naar Antwerpen. Een van deze andere.’57
schepen, de Nieuw-Holland, schipper Dirk Witvliet, zonk in april
1875 in dit kanaal. In 1884 werd een treurig beeld van de handel Zomerbeugvaart
geschetst: ‘alleen de leng en enkele partijtjes doode kabeljauw voor De zoutreizen in de zomer, op 56 tot 60 graden Noorderbreedte,
binnenlandsch gebruik kwamen te Middelharnis ter markt.’55 werden ‘Noordzeereizen’ genoemd. De vangst die de vissers na
een zoutreis in Vlaardingen aanbrachten werd als ‘noordvisch’
Haringvisserij aangeduid. Voorafgaand aan de zoutreizen moesten veel kosten
Zes van de nieuwgebouwde sloepen waren zowel voor de gemaakt worden ten laste van de meente, de gezamenlijke rekening
haringvisserij als voor de kabeljauwvisserij uitgerust. Deze sloepen van de reder en de bemanning.58 Bovenop de gewone kosten van
zijn maar weinig voor de haringvisserij ingezet omdat Middelharnis levensmiddelen en andere benodigdheden (die ook voor de herfst-
na 1872 niet meer aan de haringvloot deelnam. De reders Slis en winterreizen golden) waren het zout en de tonnen een extra
en Kolff stuurden van 1863 tot en met 1866 vijf schepen met kostenpost. Bovendien werd er meer aan aas uitgegeven dan in het
de haringvloot mee. In 1867 werden zes schepen uitgerust, het seizoen van de versvaart. De verhouding kosten/baten was tijdens
grootste aantal in de geschiedenis van de haringvisserij vanuit de zomervaart erg ongunstig: gemiddeld bleef er van de besomming
Middelharnis. Het ging om vier nieuwe sloepen en de twee oude maar de helft over om onder de bemanning en de reder te verdelen.
hoekers Onbestendigheid en Op Hoop van Zegen. In 1868 stuurde
Kolff de sloepen de Tweelingen en de Dankbaarheid niet meer
op haringvisserij. De beide sloepen maakten twee zoutreizen. De
Waakzaamheid en de Maria Cornelia van Slis maakten in 1868
eerst een zoutreis om pas na half juli op haring te gaan vissen. Zo’n
zoutreis voorafgaand aan de haringvisserij werd een ‘voorteeltreis’
genoemd. Voor de hoeker Op Hoop van Zegen was 1869 het laatste
jaar, de hoeker Onbestendigheid maakte in 1870 haar laatste
reis. Vanwege de ‘ernstige ongesteldheid van een der matrozen’
verliet het schip, met als stuurman Arij Boogerman, vroegtijdig de
visserij. In 1870 kwamen de Maria Cornelia en de Waakzaamheid
Zoutvlaggetje. Uit: Kaart der kantoorvlaggen, 1887 (Museum Vlaardingen)
op 15 juli terug van een zoutreis om daarna met de haringvangst
te beginnen. Het valt op dat de sloepen het haringseizoen van
begin juni tot in november niet volmaakten omdat ze vaak eerst In jaren met een lage besomming bleef er zelfs maar iets meer dan
nog een zoutreis maakten. In 1871 werden geen schepen uit 40 procent over. Ter illustratie een voorbeeld van de zoutreizen van
Middelharnis uitgerust om op haring te vissen. De laatste haringreis de sloep Pieter en Johannes in de zomer van 1866. De besomming
werd gemaakt met de Onbestendigheid in 1872. De nieuwe sloep uit twee reizen bedroeg 4.710 gulden en de uitgaven waren 2.702
maakte tot 19 juli een zoutreis. De haringreis duurde van 15 gulden. Van de besomming bleef dus 43 procent over om te
augustus tot en met 7 november. verdelen. Per volwassen matroos werd 139 gulden uitgekeerd (het
Met de haringvisserij was in 1834 begonnen om meer differentiatie matrozendeel), de rederij hield er 834 gulden (zes delen) aan over.
aan te brengen in de visserij, in een tijd dat de opbrengsten van de Als grootverbruiker van zout was de zeevisserij vrijgesteld van
zomerreizen op gezouten kabeljauw laag waren. De haringvisserij zoutaccijns. Volgens de jaarlijkse opgave van de belastingdienst
is in Middelharnis altijd bijzaak gebleven. Voor aankoop en herstel verbruikte de Middelharnisse vloot van 1869 tot en met 1874
gemiddeld 325.000 pond zout per jaar voor het zouten van
vis en aas. Van overheidswege moesten de schepen een blauw
zoutvlaggetje aan de bezaansmast voeren ten teken dat er accijnsvrij
zout aan boord was. Het zout werd ingekocht in Vlaardingen en in
de pakhuizen van de reders in Middelharnis opgeslagen.59
Laatste haringreis door een Middelharnisse sloep (Vlaardingsche Courant, 17 Tijdens de zomerzoutreizen was kabeljauw de doelsoort.
augustus 1872)
27

De kibbelen en de kelen en lippen werden apart ingezouten. Naast


kabeljauw werd ook veel leng aangevoerd. De verhouding was een
ton leng op zeven tonnen kabeljauw. Van koolvis en heilbot werden
geringe hoeveelheden ingezouten. Het was gebruikelijk om de totale
vangst als ‘visch en rommeling’ te omschrijven. ‘Visch’ was de
aanduiding voor kabeljauw en ‘rommeling’ was een verzamelnaam
voor alle vis die naast kabeljauw aangebracht werd.
Na minder goede vangsten tijdens de zoutreizen van 1860 en 1861
schakelde Middelharnis, in navolging van Pernis en Zwartewaal,
in de zomer van 1862 van de kolvisserij over op de beugvisserij.
Bij beide technieken werd gezouten geep als aas gebruikt. Voor
de kolvisserij (met handlijnen) was minder aas nodig dan voor de
beugvisserij. Door deze omschakeling en door de toename van het
aantal schepen dat met de beug op kabeljauw viste, ontstond een
tekort aan geep. Het gevolg was dat schepen soms niet of niet tijdig
uit konden varen en dat de prijzen voor geep hoog opliepen. Het
probleem zou zich vanaf 1862 geregeld voordoen. De prijs van geep
was zeer wisselvallig omdat de vangst onvoorspelbaar was. Verse
geep werd in Nieuwediep verkocht per ‘tal’ van tweehonderd stuks.

‘Maassche’ vissers kopen geep in Nieuwediep (Nieuwe Vlaardingsche Courant, 8


mei 1875)

In 1865 moesten de reders van Middelharnis in het begin van het


seizoen 10 gulden per tal betalen. Later in het seizoen was er een
groot aanbod aan geep voor 3 gulden per tal. In 1867 moest de Johannes Martinus Boogerman (1870-1912). De foto is genomen in Nieuwediep
helft van de Middelharnisse vloot door gebrek aan geep alsnog met rond 1895 (foto afkomstig van Atie de Hamer-Boogerman)
kollijnen gaan vissen, met tegenvallende vangsten als gevolg. en 1880. Vanwege de hoge prijzen werd meer tijd dan voorheen
In 1881 konden de sloepen wegens gebrek aan aas niet tijdig met besteed aan de zoutreizen. Dit lijkt een gunstige ontwikkeling, ware
de zomerbeugvaart beginnen. Ze lagen geruime tijd werkloos in het niet dat er steeds minder gevangen werd. Tot 1880 brachten
Nieuwediep. Het aas werd later tegen buitensporig hoge prijzen de sloepen jaarlijks in twee reizen 200 tot 250 tonnen gezouten
aangekocht. Voor de gezamenlijke sloepen besteedden de reders kabeljauw aan. Daarna daalden de vangsten gestaag tot rond de
ten behoeve van twee zomerreizen niet minder dan 15.000 gulden 100 tonnen per jaar per sloep (grafiek 3).
aan aas, meer dan 800 gulden per sloep. In 1890 speelde het
tekort aan geep de Middelharnisse vissers nog steeds parten. Een Grafiek 3. Gemiddeld aantal tonnen gezouten kabeljauw per sloep,
gedeelte van de vloot moest daarom op de kolvisserij overschakelen. 1869-1894
Het tekort aan geep maakte dat de vissers ander aas moesten
gebruiken, zoals koeienlever, stukjes verse makreel en stukjes verse
schelvis.60 Met het inkopen en zouten van geep waren tien tot
veertien ligdagen in Nieuwediep gemoeid.

De sloepen van Middelharnis maakten tot 1860 maar één zoutreis


per zomer. Dit patroon veranderde geleidelijk. In 1870 maakten alle
schepen twee zoutreizen. Vanaf begin mei tot eind mei vertrokken
de sloepen uit Middelharnis naar Nieuwediep. De reizen duurden
tot eind september – begin oktober. De prijs die de handelaren in
Vlaardingen voor een ton gezouten kabeljauw betaalden steeg. In
de jaren 1860 was de opbrengst rond de 25 gulden per ton, in
1875 30 gulden en in 1885 35 gulden.61 Over de hele linie waren
de prijzen goed, al waren er wat mindere jaren zoals 1877, 1878
28

De vissers wisten steeds minder kabeljauw thuis te brengen. en winterteelt. Vanwege de hoge prijzen voor gezouten kabeljauw
De Middelharnisse reders verwoordden de achteruitgang van werd meer tijd besteed aan de zomerzoutreizen. Dit was de reden
de visstand in 1886 als volgt: ‘De vangst van kabeljauw op de om de haringvisserij en de plompvisserij te beëindigen.
verschillende vischgronden van de Noordzee vermindert merkbaar, Het patroon in de zomer veranderde rond 1870 van een naar twee
een feit dat de visschers toeschrijven aan de groote uitbreiding zoutreizen in de zomer, om in 1894 weer terug te keren naar een
welke in de latere jaren aan de trawlvisscherij gegeven is.’62 De zoutreis per jaar.
reders en de vissers merkten de ‘vischarmoede’ nog niet gelijk in Na een bloeiperiode van vijfentwintig jaar zette de neergang van de
hun portemonnee, omdat de teruglopende vangsten nog jarenlang visserij van Middelharnis aan het eind van de jaren tachtig in. In de
gecompenseerd werden door de hoge prijzen. Maar na de zomers jaren 1875-1880 zagen de reders nog kans om zelf maatregelen
van 1892 en 1893 was de rek eruit. De vissers kwamen na een te nemen om tot betere resultaten te komen. Nu waren de externe
lange zomer op zee met iets meer dan 100 gulden thuis. De factoren die de teruggang veroorzaakten vanuit Middelharnis
sloepen keerden terug naar het patroon van voor 1860, toen één niet te beïnvloeden. De schrale vangst (als gevolg van het
zoutreis de regel was. In 1894 maakten vrijwel alle sloepen één ‘doodvisschen’ van de Noordzee) was de belangrijkste oorzaak van
lange reis. Er werd zo weinig gevangen dat het niet langer nodig de achteruitgang. De sloepen voerden in de zomer steeds minder
was om de vis tussendoor aan wal te brengen. tonnen gezouten vis aan. De tweede oorzaak voor de neergang was
de veranderde infrastructuur voor verkeer en vervoer. In de herfst
en in de winter haalden de vissers nog wel redelijke besommingen,
maar de sloepen kwamen weinig in de thuishaven. De handel in
verse zeevis speelde zich in Noord-Holland af. De afstanden van
de thuishaven naar de visgronden en van de thuishaven naar de
visafslag werden groter. Middelharnis lag in een uithoek.
In de jaren 1890-1895 drong in het dorp geleidelijk het besef door
dat er geen sprake was van enkele mindere jaren (zoals wel vaker
in de visserij), maar van een structurele achteruitgang. In 1893
merkte het gemeentebestuur op dat de winkelnering achteruitging,
omdat er in de visserij weinig verdiend werd en omdat de sloepen
in de winter in andere havens binnenliepen en daar hun inkopen
deden. In vijf jaar tijd trokken veertig vissers uit Middelharnis weg.
Het College voor de Zeevisserijen zag de toekomst van Middelharnis
als vissersplaats in 1893 somber in: ‘De sedert eenige jaren
ingetreden achteruitgang van de visscherij […] doet vreezen, dat
De Titia Jacoba uit 1877, sloep met anderhalve mast en een ronde, overhangende deze tak van nijverheid, zoo belangrijk voor deze gemeente, zich
spiegel. Schilderij van een onbekende schilder afkomstig van rederij Slis (Maritiem van lieverlede zal moeten gaan inkrimpen.’64
Museum Rotterdam, inv. nr. P 2259)
Bronnen:
Besluit Verslag van den staat der Nederlandsche Zeevisscherijen (VNZ) 1863 – 1893.
In de periode 1863-1893 werkten de vissers van Middelharnis Naamlijst der haring-schepen in Zuid- en Noord-Holland uitgerust, 1863-1872.
Krantenarchieven: www.-delpher.nl, krantenbankzeeland.nl, Noord-Hollands Archief
onder sterk gewijzigde omstandigheden. Door de enorme groei van Haarlem, Regionaal Archief Alkmaar, Streekarchief Voorne-Putten Brielle.
de internationale Noordzeevloot ontstonden spanningen tussen de Maritiem Museum, Rotterdam:
vissers van verschillende nationaliteiten, die tot meer regelgeving Lijnenplan uit 1877 van de houten vissloep Titia Jacoba uit Middelharnis, inv. T871.
en ook tot politietoezicht leiden. De marktplaatsen voor verse vis Het Scheepvaartmuseum, Amsterdam:
Hendrik de Korte Johsz., Twaalf verschillende afbeeldingen van vissersvaartuigen uit
werden bepaald door de aanleg van spoorwegen en kanalen. De Middelharnis, inv. nr. S. 1811 (01) 001; Inrichting, dekplan en tuigtekening van de
vissers van Middelharnis pasten zich aan. Eerst was Moerdijk de beugsloep “Hendrika Adriana” uit Middelharnis. inv. nr. S. 1811 (01) 002.
geëigende plaats om de verse vis van de Middelharnisse vloot aan Streekarchief Goeree-Overflakkee, Archief Gemeente Middelharnis:
te brengen, vervolgens was dat Nieuwediep en tot slot IJmuiden. Verslagen van de toestand der gemeente Middelharnis, inv. nrs. 816-818.
Dossier inzake de oprichting van een post- en telegraafkantoor aan het Zandpad,
De Zeevisserijwet van 1857 kende geen enkele beperking. Artikel 1870-1876, inv. nr. 1702.
1 luidde: ‘Er wordt aan elk een volkomen vrijheid gelaten de Register voor vissersvaartuigen, inv. nr. 1736.
verschillende takken van zeevisscherij naar eigen goedvinden Meente van de vissloep Pieter en Johannes, 1829-1869, inv. nrs. 2190-2197.
uit te oefenen.’63 Ook in de andere Noordzeelanden golden geen Meente van de vissloep Pieter Mogge 1836-1871, inv. nrs. 2198-2203.
Register van de sloepen van Middelharnis (met besommingen van de winter- en
restricties. De vrijheid van ondernemen had duidelijk een keerzijde. zomervisserij per sloep), 1867-1923.
De grootschalige trawlvisserij bracht schade toe aan de visstand. Collectie Kolff, map met contracten en aantekeningen afkomstig van rederij Wed. C.
De eerste klachten over verminderde vangsten als gevolg van Kolff en Zoon.
visarmoede op de Noordzee dateren uit 1877.
Noten:
De visserij in de herfst en in de winter was voor Middelharnis 1) Marlies Jongejan, ‘Een tak van nijverheid zal geheel te gronde gaan’. De visserij
het belangrijkste. In 1875 brak voor de versvaart een minder van Middelharnis 1830-1863’, De Ouwe Waerelt 22 (2022) 65, 12-23. Voor het
voorspoedige periode aan. Twee kleine rederijen konden het vanaf eerste deel zie: Marlies Jongejan, ‘Een belangrijk doch kwijnend bedrijf’. De visserij
1878 niet meer bolwerken. De rederijen van Kolff en Slis bleven van Middelharnis 1813-1830’, De Ouwe Waerelt 21 (2021) 62, 5-19.
2) Voor een algemeen overzicht van de technische vernieuwingen zie: H.A.H.
over. Zij namen maatregelen om de natuurlijke omstandigheden Boelmans Kranenburg, ‘Visserij, een tijdperk van veranderingen’, in: Maritieme
(zachte winters en de noodzaak om verder van de kust te Geschiedenis der Nederlanden, deel 4, (Bussum 1978) 272-281.
gaan vissen) het hoofd te bieden. Een extra mast vergrootte de 3) J.P. van de Voort, De Renaissance van de visserij. De Nederlandse deelname aan
vaarsnelheid en door het gebruik van ijs was dode vis langer nationale en internationale visserijtentoonstellingen 1861-1907 (Zutphen 2010) 50,
56, 123; Johannes Ploeg, Sloepen en loggers. Nieuwe scheepstypen voor de aloude
houdbaar. Beide verbeteringen waren direct van nut voor de herfst-
29

Noordzeevisserij, 1800-1875 (1990) 110-111, 338, 369. 42) VNZ (1878) 58.
4) P.E. van Renesse, ‘De treilvisscherij, haar geschiedenis en problemen’, deel 2. 43) https://arjaentje.blogspot.com/2018/05/de-vissloep-de-zeeuw-van-de.html;
Nieuwe Vlaardingsche Courant, 26 augustus 1930. https://arjaentje.blogspot.com/2018/05/de-ondergang-van-de-vissloep.html
5) Interview door J. Boomsma met Kees Koster (geb. 1893), ca. 1970. Zeeuwse 44) Beschier Faasse in Eilanden-Nieuws, 11 augustus 1948.
Bibliotheek 1904 A 4. 45) Hendrik (Hein) Groen, Het levensverhaal van een beugvisser, 4 verhalen in 11
6) Bouwe Hijma, ‘Roof, geweld en drankmisbruik onder de vissers op de Noordzee fragmenten, 47 [tekst verkregen via Piet Koster, Eindhoven]
in de tweede helft van de 19e eeuw’, Mededelingen van de Nederlandse Vereniging 46) Beschier Faasse in Eilanden-nieuws, 17 oktober 1956.
voor Zeegeschiedenis (1981) 43, 15-34.; G. Teitler, ‘Een mijlpaal voorbij. 47) Jan Luiten van Zanden en Arthur van Riel, Nederland 1780-1914. Staat
Nederland en de Noordzee-conventie, 1882-1910’, Tijdschrift voor zeegeschiedenis, instituties en economische ontwikkeling (2000) 331.
11(1992)1, 59-71.; Anita van Dissel, ‘Met Argusogen bekeken. Politietoezicht op 48) J. Verseput, Middelharnis, een eilandgemeente (1953) 106.
de Noordzee-visserij eind negentiende eeuw’, in: Leo Akveld e.a. (redactie), In het 49) Grasveld, Het lot van de MD3 Anna, 32-33, 137-138.
kielzog. Maritiem-historische studies aangeboden aan Jaap R. Bruijn bij zijn vertrek 50) Staaten van Hollandt en West-Vrieschlandt. Placcaat op het visschen in de
als hoogleraar zeegeschiedenis aan de Universiteit van Leiden (Amsterdam 2003) Rivieren, Meeren en Binnewateren, den 18 februari 1708, herhaald en uitgebreid 16
258-269. februari 1709.
7) Nieuwe Vlaardingsche Courant, 1 mei 1875. 51) VNZ (1877) 63.
8) Jaarboek van de Koninklijke Nederlandsche zeemagt (1882-1883) 339-341. 52) Gegevens over de visgronden van de Engelse schepen verkregen van Floris
9) Boelmans Kranenburg, ‘Visserij’, 279-281. Bennema
10) P.J.M. Martens, Schokkermannen en bootvissers. De ankerkuilvisserij op 53) De Korte, ‘Iets over de visserij van Middelharnis’, aflevering 7. Eilanden-nieuws,
Hollands Diep en Haringvliet (Tilburg 1999)110, 113-116. 9 augustus 1947
11) Vlaardingsche Courant, 24 januari 1880. 54) VNZ (1881) 103.
12) Zie bijvoorbeeld: Het Regt in Nederland, Regtsgeleerd tijdschrift (Amsterdam 55) VNZ (1884) 136.
1839) 1e deel, 153-154. 56) Hoogendijk, De grootvisscherij, 157; De Korte, ‘Iets over de visserij van
13) Beschier Faasse in Eilanden-nieuws, 24 oktober 1956. Middelharnis’, aflevering 5, Eilanden-nieuws, 2 augustus 1947.
14) G. van Es, Bles voor de Kop. Geschiedenis en Volksleven van IJmuiden 57) VNZ (1882) 8
(IJmuiden 1970) 67. 58) Zie de uitleg over de meente in: Jongejan, ‘Een belangrijk doch kwijnend bedrijf’,
15) H. de Korte Johsz, ‘Iets over de visserij van Middelharnis’, aflevering 7. Eilanden- 12-13.
nieuws, 9 augustus 1947. 59) Hoogendijk, De grootvisscherij, 267; F. den Eerzamen, ‘Folklore en Taal’
16) Heldersche en Nieuwedieper Courant, 29 maart 1891 en 10 maart 1893. aflevering 27. Eilanden-nieuws, 3 oktober 1951.
17) Rinus van Dam, Marlies Jongejan en Pieter Koster, De vergeten vissers van 60) De Korte, ‘Iets over de visserij van Middelharnis’, aflevering 17. Eilanden-
Middelharnis. Scheepsrampen en ongevallen (1717-1938) (Amsterdam 2018) nieuws, 11 oktober 1947.
128-257. 61) Gerrit Pons, De bakens verzet. Een analyse van de Hollandse pekelharingvisserij
18) Ploeg, Sloepen en loggers, 176-178, 280-285; Hendrik Viskil in IJmuider met kielschepen in de periode 1814-1885 (Utrecht 1996) 179.
Courant, 5 juli 1972. 62) VNZ (1886) 106-107.
19) Ploeg, Sloepen en loggers, 168-175. 63) Staatsblad (1857) 86.
20) Eilanden-nieuws, 8 maart 1963. 64) VNZ (1893) 177.
21) M.A. Kipp en J. Esvelt,. ‘De beugsloep “Vertrouwen”, de M.D. 28 uit 1886’
(deel 1) De Modelbouwer 41 (1979) juni, 224-229 [op basis van gegevens en
tekeningen van Hendrik de Korte met betrekking tot de Vertrouwen en de Hendrika
Adriana]; Beschier Faasse in Eilanden-nieuws, 24 oktober 1956; VNZ (1882) 81;
Hendrik de Korte Johsz., Twaalf verschillende afbeeldingen van vissersvaartuigen uit
Middelharnis, Tekening 5; Gegevens verkregen van Arie Aalbers.
22) Gegevens verkregen van Raymond van Ael.
23) Van Keulen’s almanak voor de zee-visscherij (Noordzee, Zuiderzee en Schelde)
(Amsterdam 1887) 230-231, 258.
24) Kaart der kantoorvlaggen en andere onderscheidingsteekenen van de
Nederlandsche Noordzee-visscherij. Designed by C.D. Bom. (Amsterdam 1887).
25) A. Hoogendijk Jz., De grootvisscherij op de Noordzee (Haarlem 1893) 321.
26) Van de Voort, De Renaissance van de visserij, 38.
27) VNZ (1875) 60; Lijnenplan uit 1877 van de houten vissloep Titia Jacoba uit
Middelharnis.
Fons Grasveld, Het lot van de MD3 Anna. Met medewerking van Jan van de Voort
(Hilversum 2014) 26.
28) H. de Korte Johsz, ‘Iets over de visserij van Middelharnis’, aflevering 7. Eilanden-
nieuws, 9 augustus 1947
29) VNZ (1878) 58-59.
30) Klaas Groen, ‘We kunnen dit op hoge leeftijd nog verhalen’ [tekst verkregen via
Piet Koster, Eindhoven]
31) Jongejan, ‘Een tak van nijverheid’, 21.
32) Nederlandsche Staatscourant, 6 mei 1886.
33) Van de Voort, De Renaissance van de visserij, 18.
34) Nationaal Archief, Inventaris van het archief van het College voor de
Zeevisserijen, 1857-1911.
35) Het Vaderland, 11 maart 1892.
36) Weekblad Voorne-Putten, Overflakkee en Goedereede, 11 oktober 1868.
37) R. van Ael en M. Jongejan, ‘De betrekkingen tussen de vissers van Antwerpen en
Middelharnis (1840-1890)’, De Ouwe Waerelt, 15(2015) 43, 6-13.
38) A. Beaujon, Overzicht der geschiedenis van de Nederlandsche zeevisscherijen
(Leiden 1885) 292.
39) Van Dam, Jongejan en Koster, De vergeten vissers van Middelharnis,
128-257, 276-280. Aanvullingen op de namenlijst zie: https://arjaentje.blogspot.
com/2019/02/de-vergeten-vissers-van-middelharnis.html; Marlies Jongejan,
‘Middelharnis in rouw. Oorzaken van de hoge sterftecijfers tussen 1812 en 1920’,
De Ouwe Waerelt 14 (2014) 41,18-23 en 14 (2014) 42, 2-9.
40) Zie bijvoorbeeld: De Korte, ’Iets over de visserij van Middelharnis’, aflevering 2.
Eilanden-nieuws, 12 juli 1947.
41) Peter Priester, Geschiedenis van de Zeeuwse landbouw circa 1600-1910
(Wageningen 1998) 101-103.

You might also like