Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 37

Onderzoeksvaardigheden

1 Basisbegrippen
1.1 Wetenschappelijk verantwoord onderzoeken (+ p15 - 17)
Vaak geformuleerde antwoorden bij onderzoeken:
» Vraag beantwoorden: dingen uitzoeken, onderzoeksvraag beantwoorden, …
» Bewijs leveren: harde feiten, bewijs genereren, harde aanwijzingen, …
» Inzicht krijgen: verdieping, verrijking, verbreding, ontdekken, bestuderen, weten, …
» Methodisch werken: methode, werkwijzen, kennis van onderzoeksvaardigheden, …
» Verbetering: wat kan er beter w?

Onderzoek: doelgericht proces waarbij men op een systematische manier o.b.v. een
onderzoeksontwerp, data verzamelt en analyseert, om op een betrouwbare en valide (geldige)
wijze onderzoeksvragen te beantwoorden die deel uitmaken van een probleemstelling

1.2 Soorten onderzoek


Verschillende doelen:
Fundamenteel onderzoek: universiteiten
» Verwerven van nieuwe kennissen
» Doel: kennisvermeerdering, ontwikkeling van algemeen geldende kennis
» Theoretische relevatie
» Geen onmiddellijke meerwaarde voor de praktijk; niet gericht op het toepassen in de
praktijk
» Bijdrage aan wetenschappelijke kennis over een bep onderwerp
» Resultaten w gepubliceerd in wetenschappelijk congres &/of vaktijdschriften
Praktijkgericht onderzoek: hogescholen
» Vraag uit praktijk
» Resultaten uit fundamenteel onderzoek kunnen raadplegen en
interpreteren
» Doel: beantwoorden van vragen uit de praktijk
» Ter ondersteuning van het beleid of de praktijk op de werkvloer
» W geïnitieerd vanuit organisaties / bedrijven of overheden
» Start vanuit het werkveld, de praktijk
Actieonderzoek: als onderzoeker mee w betrokken i/d uitvoering van zijn aanbevelingen
Verschillende grondvormen:
Kwantitatief onderzoek Kwalitatief onderzoek
In breedte onderzoeken In diepte onderzoeken
Veel gebruikte methoden: enquête, Veel gebruikte methoden: interviews,
experimenten, … focusgroepen, observaties, …
Beschrijven van ideeën / samenhang tussen 2 Levert “taal” op
variabelen onderzoeken
Info w omgezet in cijfermateriaal Inhoudsanalyses
=> statistisch onderzoek
Conclusies trekken voor gekozen streekproef Steekproef: eerder klein
=> populatie

Tijdsperspectief van onderzoek:


Cross-sectioneel onderzoek: eenmalig, op een bep tijdstip
Longitudinaal onderzoek: langer in tijd, meer momenten
o Trendonderzoek: op regelmatige basis, niet altijd bij dezelfde groep
o Panelonderzoek: op regelmatige basis, altijd dezelfde groep
Retrospectief onderzoek: blikt terug in de tijd
Prospectief onderzoek: kijk naar de toekomst

1.3 Eisen aan onderzoek


1.3.1 Wetenschappelijke eisen
» Empirisch: onderzoek moet gericht zijn op onderwerpen die zintuigelijk waarneembaar zijn in
de werkelijkheid
o Empirische cyclus: schetst verband tussen theorie of ideeën enerzijds en empirie
anderzijds

● Deductie: vertrekt vanuit de theorie of ideeën; o.b.v. theorie of idee w


onderzoeksvragen gesteld of hypothesen geformuleerd
▪ Voor antwoord w gekeken naar gegevens (data) uit realiteit
● Inductie: vertrekt vanuit de empirische realiteit, de data; fenomenen w in
1ste instantie waargenomen en in deze waarnemingen is de onderzoeker
op zoek naar wetmatigheden
▪ Als onderzoekers wetmatigheden vaststellen gaan ze op zoek
naar verklaringen en ze zullen een theorie formuleren
● Fasen van deductie en inductie kunnen elkaar opvolgen, kan binnen
zelfde onderzoek of ene onderzoek bouwt verder op ander
● Deterministische wetmatigheden: wetmatigheden waarop geen
uitzonderingen mogelijk zijn
● Probabilistische wetmatigheid: de kans is groot dat het fenomeen zich
voordoet of dat er een verband is tussen bepaalde factoren
» Onafhankelijk: onderzoek moet zowel onafhankelijk zijn van de opdrachtgever als van de
onderzoeker

» Betrouwbaarheid: verwijst naar exactheid v/h onderzoek


Onderzoek is betrouwbaar en exact als het bij herhaaldelijke uitvoering telkens dezelfde of
heel gelijkaardige resultaten oplevert
Toevalsfouten: fouten die toevallig voorkomen, kan voorkomen w door nauwkeurigheid en
exactheid

» Validiteit: is het onderzoek geldig?


Systematische fouten kunnen de resultaten in een bepaalde richting sturen en op die
manier voor vertekening van de resultaten zorgen
Symbolische voorstelling zie p29

1.3.2 Etnische eisen


» Deelnemers hebben recht op correcte informatie over de studie
» Vrijwilligheid
» Anonimiteit en vertrouwelijkheid

1.3.3 Praktische eisen


» Efficiënt en budgetvriendelijk
» Resultaten moeten bruikbaar zijn
» Binnen vooraf bepaalde termijn
» Praktijkgericht
» Kwalitatieve onderzoekers

1.4 Het onderzoeksproces: fasen in een onderzoek


Fasen in het onderzoeksproces:
1) onderzoeksplan
● Je stelt probleemstelling op
» Je schetst aanleiding en doelstelling
» Je bakent doelgroep en onderwerp af
» Je formuleert onderzoeksvragen
● Je werkt onderzoeksontwerp uit dat aansluit bij
probleemstelling
» Je werkt uit wat je zal onderzoeken, welke
kenmerken je zult beschrijven of welke
verbanden tssn kenmerken je in kaart zult
brengen
» Je geeft aan wie je onderzoekseenheden zullen
zijn (steekproef en populatie)
» Je bepaalt hoe je te werk zult gaan (welke
methoden en instrumenten)
» Belangrijk: grondvorm (kwalitatief, kwantitatief
of combinatie)
2) dataverzameling
» Je verzamelt gegevens a.d.h.v. het dataverzamelingsinstrument bij de beoogde steekproef
» Manier om info te verzamelen over onderzoeksvragen om ze te beantwoorden
3) data-analyse
» Je verwerkt en bestudeert data zodat je een antw kunt formuleren op onderzoeksvragen
» Afhankelijk van methode bij dataverzameling ga je gegevens analyseren
o Statistische analyse: kwantitatief onderzoek
o Inhoudelijke analyse: kwalitatief onderzoek
4) rapportage
» Onderzoeksvragen w beantwoord o.b.v. analyse
» Terugblik op volledige onderzoeksproces (wat gedaan, wat ging goed, wat niet, …)
» W gerapporteerd aan ruimer publiek

Het is interessant om logboek bij te houden om zo evolutie te zien en zo kan je achteraf zien waar
het mis liep

+ dia 25-42
2 Het onderzoeksplan

2.1 De probleemstelling
1ste fase onderzoeksproces:
o Probleemstelling: duidt op te onderzoeken situatie (wat wil je te weten komen)
o 4 componenten:
▪ Aanleiding
▪ Doelstelling
▪ Afbakening v/h ond + doelgroep
▪ Onderzoeksvragen

2.1.1 De aanleiding
» Manier waarop iemand ertoe is gekomen
» Praktijkgericht onderzoek: specifiek probleem
» Wetenschappelijk onderzoek: vanuit wetenschap zelf

2.1.2 De doelstelling
» Wat is meerwaarde van (verder) onderzoek?
» Wat wil men met dit onderzoek bereiken?
» Voor wie zijn resultaten relevant?
» Soorten doelen (vb):
Doelen IN onderzoek Doelen VAN onderzoek
Doelstellingen v/h onderzoek (wat?) Doelstellingen v opdrachtgever (waarom?)
Uitzoeken hoe het gesteld is met de Je wil effectief iets doen aan de agressie in
agressie van lln in het onderwijs het onderwijs
Uitzoeken hoe het gesteld is met de Je wil effectief iets doen aan het verzuim
afwezigheid van WN binnen je bedrijf van je personeel
Uitzoeken wat de motivatie is van klanten Je effectief producten online aanbieden
om producten online te kopen

2.1.3 De afbakening van het onderwerp en de doelgroep


» Afbakening is noodzakelijk (voor haalbaarheid)
o Gebeurt o.b.v. literatuurstudie
o Moet rekening houden met doestellingen, tijd en middelen
2.1.4 Onderzoeksvragen
2.1.4.1 De centrale onderzoeksvraag en deelonderzoeksvragen
Centrale onderzoeksvraag: algemene vraag
» W verdeeld in concrete deelonderzoeksvragen
Deelonderzoeksvragen staan in relatie tot centrale onderzoeksvraag
» Hoe complexer kenmerk, hoe meer deelvragen
» Bij afbakening bepaal je welke deelvragen je niet zult beantwoorden

2.1.4.2 Eisen aan de formulering van onderzoeksvragen


● Centrale vraag moet voldoende breed zijn
● Centrale vraag omzetten in deelvragen die voldoende ingeperkt en concreet zijn
● Bij deelonderzoeksvragen moet je volledigheid nastreven
● Onderzoeksvragen als vraag stellen of in vorm van hypothese
● OV moeten doelgericht zijn
● OV moeten door onderzoek te beantwoorden zijn
● OV moeten sturend w opgesteld
● OV moet helder geformuleerd zijn met eenduidige begrippen
● OV niet opstellen met waarom of waardoor vragen
● OV mag niet opgesteld zijn op het gebruik van onbewezen kennis

2.1.4.3 Beschrijvende en verklarende onderzoeksvragen


Beschrijvende onderzoeksvragen: proberen een situatie, fenomeen, gebeurtenis, gedrag, … zo
goed mogelijk in kaart te brengen (wat, wanneer, waar, hoeveel, hoe vaak, welke kenmerken, …)
» Frequentievragen (hoeveel-, hoe vaak-, hoe groot-, …)
Verklarende onderzoeksvragen: proberen situatie, fenomeen, gebeurtenis, gedrag, … te verklaren
» Zoeken naar verband tussen kenmerken (welk verband, hoe komt dat, wat is oorzaak, …)
» Zoeken naar invloeden of effecten
» In kwantitatief onderzoek => verklarende OV of hypothesen (= veronderstelling)
o Niet-gerichte of tweezijdige hypothesen
o Gerichte of eenzijdige hypothese
Evaluatieve onderzoeksvragen: vragen waarbij een bestaande aanpak v/e probleem w
geëvalueerd (wat is gevolg/effect van)
Perspectieve onderzoeksvragen: expliciet gericht op formulering van beleidsaanbevelingen
» Vaak resultaat van evaluatieonderzoek

2.1.4.4 De visuele voorstelling van verklarende onderzoeksvragen


Lezen p44-57

2.2 Bepalen van de grondvorm: de keuze voor kwantitatief of kwalitatief onderzoek


Idealiter zou men een combinatie moeten maken tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek,
maar dit is vaak niet mogelijk door een gebrek aan tijd en middelen
2.2.1 De keuze bij verklarende onderzoeksvragen
» Kwantitatief onderzoek
o Je verzamelt m.b.v. enquêtes info en zoekt naar verbanden
o Bij onderzoek naar effecten kan je ook m.b.v. enquêtes info vgl

2.2.2 De keuze bij beschrijvende onderzoeksvragen


» Kwantitatief onderzoek
o Cijfermateriaal nodig (frequentie)
» Kwalitatief
o Gedetailleerde info nodig
» Beide zijn mogelijk
o Afhankelijk van (deel)onderzoeksvragen

2.3 Het onderzoeksontwerp


Onderzoeksontwerp: op welke manier zal het onderzoek worden aangepakt?

2.3.1 Wat zullen we waarnemen?


Kenmerken moeten i/d onderzoeksvragen naar concreet meetbare variabelen vertaald w
(=> operationaliseren)

Kwantitatief onderzoek:
● Operationalisering vindt plaats VOOR dataverzameling
» Vb 1 of meerdere vragen met bijbehorende antwoordmogelijkheden om een kenmerk te
meten opstellen
● Operationalisering gebeurt deductief (van theorie naar empirisch)
o O.b.v. gerichte literatuurstudie zul je beslissen hoe je een theoretisch kenmerk
empirisch maakt
● Standaardisering: belangrijk dat een bep kenmerk bij iedere respondent op exact dezelfde
wijze wordt gemeten

Kwalitatief onderzoek:
● Operationalisering vindt plaats NA dataverzameling
o Onderzoeker baseert zich op vakliteratuur en eigen ervaring en die van anderen om
meer te weten te komen over onderwerp
● Voorkennis is eerder gespreksonderwerp of topic en geen OV
● Achteraf: in inhoud opzoek gaan naar patronen (= inhoudsanalyse)
● Inductief proces

2.3.2 Bij wie zullen we het waarnemen


Onderzoekseenheden: bij wie of wat worden kenmerken of variabelen waargenomen

Kwantitatief onderzoek:
● Relatief veel, algemeen beeld (aselecte of toevalssteekproeven)

Kwalitatief onderzoek:
● Weinig, diepliggende betekenissen, diversiteit in selectie (theoretisch selecte steekproven)
2.3.3 Hoe zullen we het waarnemen?
● Betrekking op keuze voor en uitwerking van dataverzamelingsmethode
● Betrekking op uitwerking van dataverzamelingsinstrument

Kwantitatief onderzoek:
● Cijfermateriaal moet w verzameld (enquêtes)

Kwalitatief onderzoek:
● Taal moet verwerkt w (verbale en/of non-verbale taal)

Veel voorkomende onderzoeksmethoden


● Bestaande registratiesystemen
o W gebruikt om onderzoek te ondersteunen
● Enquêteonderzoek
o Gestandaardiseerde vragenlijsten
● Observatie
o Bij kwalitatief onderzoek
o Met observatieschema’s

!!!!

2.4 Een vooruitblik op de volgende stappen in het onderzoeksproces


2.4.1 Verschillen in de dataverzameling
Kwantitatief onderzoek:
● Dataverzamelingsinstrument en (beoogde) eenheden liggen vooraf vast
● Doel w zo efficiënt mogelijk nagestreven

Kwalitatief onderzoek:
● Dataverzamelingsinstrument een aard en # eenheden liggen niet vooraf vast
● Onderzoek is flexibeler
● Onderzoek kan w aangepast o.b.v. de antwoorden
2.4.2 Verschillen in de data-analyse en rapportage
Kwantitatief onderzoek:
● Cijfermateriaal w onderzocht en w er gebruik gemaakt van statistische technieken

Kwalitatief onderzoek:
● Taal w geanalyseerd en er w gebruik gemaakt van inhoudsanalyse
● Eigen interpretatie van onderzoeker staat centraal

+ extra uitbreiding ppt dia 29 - 94


3 Steekproeftrekking
3.1 Basisbegrippen: onderzoekseenheden, populatie en steekproef
Onderzoekseenheden: eenheden waarbij je de kenmerken, de variabelen, zult waarnemen m.b.v.
een bepaalde methode
Populatie: geheel van alle onderzoeksvaardigheden die centraal staan in een onderzoek en
waarover we uitspraken willen formuleren
● Theoretische populatie: verwijst naar alle eenheden waar je via je onderzoek een uitspraak
over zou willen doen
● Operationele (empirische) populatie: bestaat uit afbakening van deze theoretische
populatie in tijd en ruimte
Populatieonderzoek: wanneer je de volledige operationele populatie in je onderzoek betrekt (je
onderzoekt alle eenheden)
Steekproefonderzoek: wanneer je als onderzoeker een selectie van eenheden uit deze populatie
maakt
Resultaten van steekproefonderzoek moeten
onderzoeksvraag kunnen beantwoorden
Vragen bij samenstelling van steekproef:
● Welke eenheden moeten in een steekproef
vertegenwoordigd zijn?
● Hoeveel eenheden zijn er nodig in een steekproef?
● Hoe kunnen eenheden worden geselecteerd?
● Welke fouten kunnen hierbij worden gemaakt en
hoe kunnen die zoveel mogelijk vermeden
worden?
● Selectie afhankelijk van type onderzoek
▪ Kwantitatief onderzoek: aselecte /
niet-theoretisch selecte steekproef
▪ Kwalitatief onderzoek: theoretisch
selecte steekproef

3.2 Aselecte steekproeven


● ‘At random’ of toevalssteekproeven
» Belangrijk in kwalitatief onderzoek (met enquêtes)
» Je streeft naar algemeen beeld om ‘doorsnee’ eenheden in onderzoek te betrekken
o Belangrijk om onderzoek te generaliseren en veralgemenen
» Selectie is onafhankelijk van respondent en onderzoeker
» ≠ willekeurig: onderzoeker gaat niet zomaar mensen ondervragen
▪ Vb willekeurigheid: op een woensdag namiddag een aantal mensen in een
winkelstraat ondervragen

Steekproefkader: bestaand of samengestelde lijst van eenheden die deel uitmaken van de
operationele populatie (w gebruikt bij toevalssteekproef)
3.2.1 Principes
Bedoeling is om te kunnen generaliseren naar de populatie waaruit steekproef werd geselecteerd

3.2.1.1 De steekproefomvang
» Moet voldoende groot zijn
» Omvang moet vooraf vastliggen

Criteria bij bepalen steekproefgrootte:


o Omvang v/d operationele populatie: steekproef is afhankelijk van operationele populatie
o Heterogeniteit van de operationele populatie: hoe heterogener de operationele populatie,
hoe groter de steekproef moet zijn (er zijn dan meer diverse antwoorden mogelijk)
o Nastreven van nauwkeurigheid en betrouwbaarheid
● Hoe nauwkeuriger je resultaat moet zijn, hoe groter de steekproef
● Hoe nauwkeuriger, hoe kleiner kans op toevallige uitspraken hoe groter de
betrouwbaarheid
▪ Toegelaten foutmarge: mate waarin resultaten van steekproef kunnen
afwijken (5%)
▪ Betrouwbaarheidsniveau: wijst op de mate van waarschijnlijkheid dat
resultaat zich tussen die ingeschatte waarde zal bevinden (95%)
▪ Betrouwbaarheidsinterval: combinatie van beide elementen
o Steekproefomvang berekenen: kan online (meestal 5% van populatie)
o Programmatie overwegen: het ideale w afgewogen met het haalbare (evenwicht tussen
wetenschappelijk en praktijk)

3.2.1.2 Representativiteit
Steekproef moet goede weerspiegeling zijn van populatie

3.2.2 Types
3.2.2.1 Enkelvoudig aselecte steekproef (EAS)
EAS: elke eenheid uit de populatie heeft eenzelfde en bekende kans om te worden opgenomen in
de steekproef
● Genummerd steekproefkader is nodig
● Gebruikt bij kleine populatie
● Voordeel: volledig onafhankelijk en grote representativiteit
● Nadelen: geografische verplaatsingen kunnen duur uitvallen, relevante eenheden w
mogelijks niet geselecteerd

3.2.2.2 Systematisch aselecte steekproef


● Eerste eenheid w toevallig gekozen en elke eenheid heeft gelijke kansen
● Steekproefkader met meerde lijsten w gebruikt
● Totaal aantal onbekend: kan je vb elke vijfde van de lijst nemen
● Geen steekproefkader: vb bij onderzoek naar armoede in een streek alle huisnummers 23
ondervragen
● Logica of ordening zijn verboden
3.2.2.3 Clustersteekproef
● Kan je toepassen als je eenheden al vooraf in bestaande groepen/clusters zijn ingedeeld
o Clusters: primaire eenheden
o Eenheden uit clusters: secundaire eenheden => behoren tot steekproef
● Clusters w geselecteerd o.b.v. het toeval
● Voordeel: grote steekproef samenstellen
● Resultaten afhankelijk van toeval

3.2.2.4 Gestratificeerde steekproef


● Toeval w in de goede richting gestuurd
● Populatie w vooraf ingedeeld volgens bepaalde kenmerken
o Deelpopulatie = stratum
● Proportionele gestratificeerde steekproef: verhouding tussen strata in steekproef zijn een
weerspiegeling van de verhouding in de populatie (omvang van verschillende
toevalssteekproeven is evenredig aan omvang van strata in populatie)
● Disproportionele gestratificeerde steekproef: omgekeerd

3.2.3 Externe validiteit


3.2.3.1 Fouten verbonden aan steekproefkader
● Inadequaat steekproefkader: als kader de populatie inhoudelijk niet dekt (steekproefkader is
inadequaat en/of onvolledig)
● Eenheden die niet tot de populatie behoren worden opgenomen

3.2.3.2 Fouten bij de selectie van eenheden


● Een niet-representatief samengestelde steekproef ( fouten in de externe validiteit)
● Geen zicht hebben op samenstelling v/d populatie en steekproef ( systematische fout)

3.2.3.3 Uitval van steekproefeenheden


● Uitval of non-respons
● Geplande steekproef ≠ gerealiseerde steekproef
● Unit-non-respons: respondent weigert volledige medewerking
● Item-non-respons: respondent beantwoordt 1 of meerdere vragen niet
● Toevalsfouten: non-respons is louter toevallig antwoorden w meestal niet beïnvloed
● Systematische fouten: respondent weigert mee te werken aan onderzoek ( resultaten
kunnen niet valide zijn)
● Niet bereikbare respondenten: mensen die niet in staat zijn of beschikbaar zijn om deel te
nemen
*

3.2.4 Responsmaximalisatie
» Steekproef moet groter zijn dan beoogde omvang (rekening houdende met uitval)
» Maatregelen om respons te maximaliseren (vooral enquête)
o Herkenbare onderzoeker (onderzoeker en doel zeker vermelden)
o Verzorgde lay-out (vragenlijst, uitnodiging, introductiebrief, …)
o Beperkte tijdsduur (liefst kort en op voorhand zeggen hoelang het zal duren)
o (Incentive) beloningen geven (vb iets verloten tussen deelnemers)
o Waardering tonen voor respondent (benadrukken waarom hij werd gekozen)
o Herinneringen versturen

3.3 Niet-theoretisch selecte steekproeven


3.3.1 Principes
» W gebruikt in kwantitatief onderzoek
» Men wil algemeen beeld schetsten v/d populatie
» Resultaten best koppelen aan steekproef en niet populatie
» Statistische representativiteit

3.3.2 Types
3.3.2.1 Quotasteekproef
» Er w nagegaan hoe populatie is verdeeld volgens bep kenmerken (vb geslacht, leeftijd, …), dan
w beredeneerd steekproefpunten afgetrokken (plaats en tijd waarop selectie zal plaatsvinden)
» Men streeft quota/streefcijfers na
» ≠ gestratificeerde steekproef (meestal geen steekproefkader)

3.3.2.2 Vrijwillige steekproef op basis van zelfselectie


» Je bent op zoek naar eenheden die aan bepaalde kenmerken voldoen
» Er w oproep gedaan en wie wil deelnemen selecteert zichzelf
» Niet altijd genuanceerd beeld
3.3.2.3 Willekeurige steekproef
» Willekeurige eenheden w gevraagd om deel te nemen
» Willekeurige plaats en tijdstip
» Vaak heb je geen concreet zicht op populatie
» Selectie w gemaakt o.b.v. bereikbaarheid

3.3.2.4 Gemaksteekproef
» Er w zekere vorm van representativiteit nagestreefd
» Plaats, respondent en tijdstip zijn niet willekeurig

3.3.3 Externe geldigheid


Problemen:
● Quotasteekproef zijn velerlei
● Bij vrijwillige steekproef o.b.v. zelfselectie heb je geen zicht op manier waarop steekproef
tot stand kwam
● Bij willekeurige steekproef weet je niet of je steekproefeenheden representatief zijn voor
populatie
● Externe validiteit kan niet w vastgesteld en is statistische veralgemening niet toegestaan

3.4 Theoretisch selecte steekproeven


3.4.1 Principes
» W gebruikt in kwantitatief onderzoek (je maakt o.b.v. steekproef geen uitspraken over
populatie
» Men streeft naar diversiteit in steekproef en naar eenheden die veel info bezitten ( ond
uit verschillende perspectieven belichten)
» Sleutelfiguren w gebruikt ( deskundigen of personen met ervaring
» (Theoretische of inhoudelijke) representativiteit ook belangrijk
» Omvang is ondergeschikt aan verscheidenheid / diversiteit (maar speelt wel een rol)
» Saturatie: nieuwe interviews brengen niets nieuws meer op

3.4.2 Types
3.4.2.1 Sneeuwbalsteekproef
» Je begint bij 1 persoon die aan jouw eisen voldoet en aan einde onderzoek vraag je of hij nog
andere personen kent

3.4.2.2 Doelgerichte steekproef


» Je bent op zoek naar specifieke personen
» Kan steekproef samenstellen via oproep

3.4.3 Externe validiteit


Fouten:
● Te weinig diversiteit
● Relevante eenheden w niet geselecteerd
● Te kleine steekproef
4 Kwantitatief onderzoek via enquêtes
4.1 Kwantitatieve onderzoeksmethoden
Enquêteonderzoek: data w verzameld met enquête of gestandaardiseerde vragenlijst
● Dataverzamelingsmethode
5 dataverzamelingsmethoden binnen grondvorm kwantitatief onderzoek:
o Postenquêtes
o Online enquêtes
o Telefonische enquêtes
o Face-to-face enquêtes
o Groepsenquêtes

4.1.1 Een korte omschrijving van de vijf methoden


Postenquêtes: schriftelijke vragenlijst die per post wordt verstuurd
Online enquêtes: respondent vult enquête op andere locatie in, zonder aanwezigheid van
onderzoeker
Telefonische enquêtes: onderzoeker belt respondent op en leest letterlijk vragen en
antwoordmogelijkheden voor
Face-to-face enquêtes: onderzoeker heeft ontmoeting met respondent en leest vragen en
antwoordmogelijkheden voor
Groepsenquêtes: meerder respondenten vullen enquête individueel in op zelfde moment

4.1.2 De keuze tussen de methoden


Post Online Telefonisch Face to face Groeps
Respons Laag Laag Laag / matig Matig / hoog Hoog
Tijdsduur Traag Snel Tamelijk snel Traag Snel
onderzoek
Invloed Invloed Invloed Invloed Geen (derde is Geen (indien
omgeving mogelijk mogelijk mogelijk niet goede
respondent toegestaan) omstandigheden)
Non-verbaal Geen zicht op Geen zicht op In zekere mate Zicht op In zekere mate
gedrag zicht op zicht op
Volgorde Geen Wel controle Wel controle Wel controle Geen controle
respecteren controle
Kennis testen Niet mogelijk Niet mogelijk In beperkte Mogelijk Mogelijk
mate
Volledigheid Geen Zekere Zekere Zekere Evt. controle
controle controle controle controle
Complexiteit Weinig Veel Mogelijk Veel Weinig
mogelijkheden mogelijkheden
Invloed Geen invloed Geen invloed Zekere invloed Invloed Beperkte invloed
sonderzoeker
Sociale Minder Meer Meer Meer Minder
wenselijkheid
Kostprijs Matig Goedkoop Matig Duur go
+ uitleg p118-123
4.2 Operationalisering van kenmerken: van onderzoeksvraag naar enquête
WETEN = METEN
Operationaliseringsproces:

4.2.1 Stap1: Bepaal de variabelen in de onderzoeksvraag of hypothese


Variabelen: kenmerken die kunnen variëren van onderzoekseenheid tot onderzoekseenheid
Type kenmerken:
o Eenvoudige kenmerken: bestaan uit 1 component en zijn eenduidig te interpreteren
(vb geslacht, leeftijd, haarkleur, …)
o Complexe kenmerken: bestaan uit meerde componenten en zijn minder eenduidig
(vb gezinssituatie, agressie, …)
o Concrete kenmerken: kenmerken die rechtstreeks waarneembaar zijn (vb frequentie van
alcoholgebruik)
o Abstracte kenmerken: kenmerken die niet rechtstreeks waarneembaar zijn, subjectieve
kenmerken (je moet vb # vragen stellen om hier zicht op te krijgen)

● 4 combinaties
o Eenvoudige en concrete kenmerken (vb geslacht, …)
o Eenvoudige en abstracte kenmerken (vb generatie, …)
o Complexe en concrete kenmerken (vb inkomen, gezinssituatie, …)
o Complexe en abstracte kenmerken (vb agressie, onveiligheid, gevoelens, …)

4.2.2 Stap 2 Definieer de variabele


» Wat bedoel je met die kenmerken?
» Wat versta je onder die kenmerken?
» Hoe definieer je de kenmerken in je onderzoek?

4.2.3 Stap 3: Bepaal welke componenten van de variabele je wilt onderzoeken


Complexe kenmerken w opgedeeld in componenten, daarna moet je zien of je alle componenten
wil onderzoeken
Vb.

4.2.4 Stap 4: Zet kenmerken of componenten om naar indicatoren


Componenten moeten w omgezet naar concreet meetbare indicatoren
● Hoe meer indicatoren, hoe minder meting afhankelijk is van toeval
Vb.
4.2.5 Stap 5: Zet indicatoren om naar vragen en antwoordmogelijkheden in een vragenlijst
Je kan gebruik maken van bestaande vragenlijsten, maar moet (vaak ook) zelf vragen en
antwoordmogelijkheden formuleren

Eenvoudige kenmerken:
● Eerder simpele vragen en beperkte antwoordmogelijkheden

Complexe kenmerken:
● Indicatoren worden elk in 1 of meerdere vragen en antwoordmogelijkheden omgezet
● Antwoorden w meestal gekoppeld aan score, zo creëer je meetinstrumenten of
meetschalen

4.3 Een enquête opstellen


● Laatste stap van operationaliseringsproces

4.3.1 Soorten enquêtevragen


Gesloten vragen:
● Bij elke vraag w een # antwoordmogelijkheden opgegeven en respondent moet er 1 of
meerdere aanduiden
● Voordeel: alle respondenten vullen enquête in op vergelijkbare manier
Open vragen:
● Er w geen antwoordmogelijkheden voorzien, enkel witruimte om te antwoorden
● Nadelen: vraag veel tijd om te verwerken en vraagt meer moeite van respondent
Halfopen vragen:
● Antwoordmogelijkheden w voorzien en er w plaats gelaten voor alternatief antw of
aanvulling

Enkelvoudige vragen:
● Respondent kan maar 1 antw aanduiden
Meervoudige vragen:
● Respondent kan meerdere antwoorden aanduiden
Rangschikvragen:
● Respondent moet antw in bep volgorde schikken door cijfer toe te kennen (soms alle
antwoordmogelijkheden, soms enkelen

Dichotome vragen:
● Slechts twee antwoordmogelijkheden (vb ja/nee)
Schaalvragen:
● Meerdere antwoordmogelijkheden in bep rangorde (vb tevredenheid)
Likertschalen:
● Om opinies of attitudes te meten (vb van eens tot oneens)

4.3.2 Vragen opstellen


Tips om respons, validiteit en betrouwbaarheid te verhogen: (uitleg p140-143)
● Formuleer vragen kort en bondig
● Stem de vragen af op doelgroep
● Stel geen suggestieve vragen
● Stel geen dubbele vragen
● Formuleer vragen met een tijdsdimensie zo concreet mogelijk
● Vermijd dubbele negaties
● Gebruik zowel positief als negatief geformuleerde vragen
● Vermijd primacy- en recency-effecten
● Gebruik open vragen bij vragen naar aantallen
● Vermijd open vragen bij alle andere vragen

4.3.3 Antwoordmogelijkheden formuleren


Tips om respons, validiteit en betrouwbaarheid te verhogen: (uitleg p144-148)
● Maak weloverwogen keuze tussen een even of een oneven aantal antwoordmogelijkheden
● Maak weloverwogen keuze van het aantal antwoordmogelijkheden
● Vermijd bij schaalvragen het gebruik van antwoordlabels met meer dan
7 antwoordmogelijkheden
● Beperk het gebruik van de antwoordmogelijkheid ‘Ik weet het niet’
● Zorg ervoor dat de antwoordmogelijkheden perfect bij de vraag aansluiten
● Zet antwoordmogelijkheden in een logische volgorde
● Vermijd overlap in de mogelijkheden
● Zorg dat de mogelijkheden ‘uitputtend’ zijn
● Zorg voor evenwichtige antwoordmogelijkheden bij schaalvragen
● Gebruik concrete antwoordmogelijkheden bij vragen naar frequenties

4.3.4 Opbouw vragenlijst


Tips om respons, validiteit en betrouwbaarheid te verhogen: (uitleg p148-150)
● Beperk het gebruik van doorverwijzingen in de vragenlijst bij schriftelijke enquêtes
● Bundel verschillende onderwerpen thematisch
● Plaats socio-demografische kenmerken bij voorkeur vooraan
● Houd rekening met een aantal psychologische factoren wanneer je de volgorde bepaalt
● Voorzie een beknopte en duidelijke inleiding
● Sluit gepast af
4.4 Betrouwbaarheid en validiteit van het dataverzamelingsinstrument
4.4.1 Betrouwbaarheid
Betrouwbaarheid: mate waarin men het onderzoek kan herhalen, op een ander tijdstip, door
andere onderzoekers, met andere respondenten en tot dezelfde resultaten komt
Instrumentele betrouwbaarheid: toevallige fouten tijdens fase van operationalisering van
kenmerken en fase waarin je enquête opstelt

4.4.1.1 Test-hertestmethode
» Je neemt vragenlijst na verloop van tijd nog eens af volgens dezelfde afnamemodaliteiten bij
dezelfde groep respondenten
» Je gaat na of uit beide momenten dezelfde antwoorden voortkomen
» Samenhang of correlatie vormt indicator voor stabiliteit (tssn 0 en 1)
o 1: geen toevallige fouten tssn 2 tijdstippen
o 0: geen literaire samenhang tussen resultaten
» Praktijk: niet evident

4.4.1.2 Homogeniteit testen


» Homogeniteit: als alle vragen hetzelfde meten
» Er moet homogeniteit (logica) zitten in de resultaten
» W berekend via ‘cronbanchs alpha”
o Tussen 1 en 0 (1= goed)

4.4.1.3 Paralleltest en split-halfmethode


» Zelfde vragen worden op een andere manier gesteld

4.4.2 Validiteit
Niet in les gezegd
» Je moet nagaan of je vragen wel waarneemt wat je wel beoogde waar te nemen
» Systematische fouten nagaan (vb sociaal wenselijke antwoorden voorkomen)

4.4.2.1 Begrips- of constructvalidatie:


» Validiteit hangt af van het feit of de onderzoeker daadwerkelijk heeft gemeten wat het
concept inhoudt
» Je kan constructvaliditeit controleren door je resultaten te vgl met resultaten van andere
dataverzamelings- of meetinstrumenten die hetzelfde meten

4.4.2.2 Predictieve validiteit


» Vb intelligentietest voor kinderen om latere prestaties te voorspellen

4.5 Afname van enquêtes


Voor afname moet er een pretest uitgevoerd worden
● Enquête w voorgelegd aan kleine groep mensen die qua profiel gelijkaardig zijn aan
uiteindelijke doelgroep
● Geeft inzicht in duur v/d enquête
● In eventuele nabespreking kan onderzoeker info verkrijgen over moeilijkheid en
gevoeligheid v/d vragen
● Eventuele aanpassingen kunnen gebeuren

Eigenlijke dataverzameling:
● Bij post- en online-enquête: geadresseerde vult enquête in en stuurt die terug
(herinneringsbrieven en mails moeten w gestuurd)
● Bij telefonisch, face-to-face- en groepsenquêtes moet onderzoeker bewaken dat
gestandaardiseerd karakter v/d vragenlijst w gerespecteerd blijft
6 Kwalitatief onderzoek via interviews en focusgroepen
6.1 Het onderzoeksproces in kwalitatief onderzoek
» Flexibiliteit en openheid in uitvoering: typerend

Wie?
In onderzoeksontwerp bepaal je de doelgroep van je onderzoek
● Wie zullen onderzoekseenheden zijn?
● Wat is populatie en hoe zal de steekproef eruitzien?
● Steekproefomvang ligt nog niet vast
● Open steekproeven: selectie v/d eenheden eindigt op moment dat er geen nieuwe info
meer loskomt
● Bij verdere verzameling ga je op zoek naar info die tussentijdse resultaten bevestigt,
verscherpt, corrigeert, verbreedt, …
o Geen nieuwe info: saturatie / verzadiging

Wat?
● Je bepaalt wat je gaat onderzoeken, welke kenmerken je in kaart zult brengen
● Vooraf beschrijf je ze pas gedeeltelijk en in loop van onderzoek vul je aan en verfijn je de
kenmerken
● Tijdens onderzoek kunnen ook andere kenmerken centraal komen te staan

Hoe?
● Je kiest welke methoden en instrumenten je zult hanteren om onderzoeksvragen te
beantwoorden
● Verschillende methoden zijn mogelijk (je kan ook tijdens het onderzoek van methode
veranderen)
● Interviewschema kan tijdens het onderzoek ook veranderen

Het onderzoeksproces:
● In dataverzamelingsperiode moet er al geanalyseerd worden
● Door tussentijds te analyseren weet je waar je staat en wanneer er saturatie is bereikt en
de steekproef voldoende groot is

6.2 Kwalitatieve onderzoeksmethoden


6.2.1 Een korte omschrijving van enkele methoden
6.2.1.1 Interviews
» Onderzoeker verzamelt info via vraaggesprekken (open vragen)
» Geïnterviewde bepaalt grotendeels inhoud en verloop gesprek
» Gebeurt face-to-face, telefonisch, online via videobellen of chat

6.2.1.2 Focusgroepen
» Groepsgesprekken over bepaald thema onder leiding van een onderzoeker
» Onderlinge inbreng en onderlinge interactie is belangrijk
» W gestructureerd door onderzoeker, maar veel ruimte voor inbreng van geïnterviewde
» Gebeurt face-to-face, online via videobellen of chat
6.2.1.3 Observaties
» Onderzoeker verzamelt info door mensen systematisch en gericht waar te nemen
» Participerende observatie: onderzoeker neemt zelf deel aan situatie die hij observeert
» Niet-participerende observatie: onderzoeker blijft op de achtergrond zonder deel te nemen
of hij is niet aanwezig (vb achter een glas of via beelden)
» Open observatie: mensen zijn er zich van bewust dat ze geobserveerd worden
» Gesloten observatie: mensen zijn er zich niet van bewust
» Individuele observatie: afzonderlijke personen worden geobserveerd
» Groepsobservatie: meerdere personen w tegelijk geobserveerd (interactie)

6.2.1.4 Casestudy’s
» Meerdere methoden worden gebruikt om 1 case te onderzoeken
» Kwalitatieve en kwantitatieve methoden kunnen w gebruikt

6.2.2 De keuze tussen de methoden


INTERVIEW FOCUSGROEP
Face to face Telefonisch Videobellen Online chat Face to face Videobellen Online chat
GEDRAG Indirect Indirect Indirect Indirect Indirect Indirect Indirect waarneembaar
waarneembaar waarneembaar waarneembaar waarneembaar waarneembaar waarneembaar
Beperkt direct Heel beperkt (Heel) beperkt Beperkt direct Heel beperkt
waarneembaar direct direct waarneembaar direct
waarneembaar waarneembaar waarneembaar
BETEKENIS Indirect Indirect Indirect Indirect Indirect Indirect Indirect waarneembaar
waarneembaar waarneembaar waarneembaar waarneembaar waarneembaar waarneembaar
Individuele Geschikt Geschikt Geschikt Geschikt Minder Minder Minder geschikt
betekenis geschikt geschikt
Persoonlijke Geschikt Geschikt Geschikt Geschikt Minder Minder Minder geschikt
betekenissen, geschikt geschikt
taboeonderwerpen
Betekenissen die Minder Minder Minder Minder Geschikt Geschikt Geschikt
ontstaan in geschikt geschikt geschikt geschikt
interactie
Betekenissen rond Minder Minder Minder Minder Geschikt Geschikt Geschikt
gedeelde geschikt geschikt geschikt geschikt
ervaringen
INVLOED Geen (indien Invloed Invloed Invloed Interactie is Interactie is Interactie is niet
OMGEVING geen derden mogelijk mogelijk mogelijk niet niet problematisch (indien geen
aanwezig) problematisch problematisch derde aanwezig)
(indien geen (indien geen
derde derde
aanwezig) aanwezig)
ONDERZOEKER- Invloed Beperkte (Beperkte) Beperkte Invloed (Beperkte) Beperkte invloed
EFFECTEN invloed invloed invloed invloed
SOCIALE Meer Meer Meer Minder Meer Meer Minder
WENSELIJKHEID
BEREIDHEID TOT Relatief vlot Relatief vlot Relatief vlot Relatief vlot Minder vlot Minder vlot Minder vlot
MEDEWERKING
TIJDSDUUR Traag Redelijk traag Redelijk traag Traag Redelijk traag Snel Redelijk traag
KOSTPRIJS Duur Matig Goedkoop Goedkoop Matig Goedkoop Goedkoop
+ uitleg p249-259
6.3 Interviews
6.3.1 Soorten interviews

Open interview: je hebt meestal niet veel voorkennis


Semigestructureerd interview: je hebt meestal al kennis over het onderwerp en er is al onderzoek
naar gedaan

6.3.1.1 Het interviewschema en topiclijst


Interviewschema: dataverzamelingsinstrument v/h onderzoek
● Bestaat uit inleiding, kern en slot
o Inleiding: algemene info die je aan geïnterviewden wil geven
o Kern: bestaat uit # concrete onderwerpen die je ter sprake wilt brengen en/of
vragen die je wil stellen (gebaseerd op centrale kenmerken van onderzoeksvragen)
Kern = topiclijst: onderwerpen of open vragen die zijn opgesomd
o Slot: zaken die je ter afronding ter sprake wilt brengen

6.3.1.2 Open interviews & 6.3.1.3 Semigestructureerde interviews


Open interview Semi- gestructureerde interviews
= vrije of ongestructureerde interviews = half-open of half-gestructureerde interviews
Topiclijst eerder beknopt en w tijdens Uitgebreide topiclijst en w flexibel gehanteerd
interview gebruikt als houvast (meestal als (als onderwerpen of in vraagvorm)
onderwerpen geformuleerd)
Alleen beginvraag is uitgeschreven
Gesprek heeft natuurlijk verloop Meer gestructureerd gesprek
Voordeel: Voordeel:
● Je kan onderwerpen met weinig ● Topiclijst biedt meer houvast
voorkennis gebruiken ● Verschillende interviews hebben
● Interview voelt natuurlijk aan gelijkaardig verloop beter te vgl
Nadeel: moeilijker om gesprek te leiden Nadeel: opstellen topiclijst vraagt veel tijd
Niet aangeraden voor beginnende
interviewers
6.3.2 Interviews voorbereiden
6.3.2.1 Van onderzoeksvraag naar interviewschema
Bij opmaak van interviewschema vertrek je vanuit de centrale kenmerken uit onderzoeksvragen
Bij kwalitatief onderzoek gebeurt operationalisering helemaal op het einde van het onderzoek
Bij kwantitatief onderzoek gebeurt operationalisering in het begin van het onderzoek

6.3.2.2 Een interviewschema opstellen


Inleiding
● Jezelf voorstellen
● Onderwerp van het onderzoek toelichten
● Doel van het onderzoek verduidelijken
● Info over de steekproef geven
o Doelgroep v/h onderzoek
o Wijze van steekproefsamenstelling
o Hoe ben je bij geïnterviewde uitgekomen
● Info geven over registratiewijze
o Werkwijze: opnames en/of notities
o Anonimiteit en vertrouwelijke omgang benadrukken
o Toestemming vragen
● Praktische info geven
o Tijdsduur
o Eventuele onkostenvergoeding, betaling of attentie

Overgang van inleiding naar kern


● Leeftijd of geboortejaar
● Leefsituatie
● Opleiding
● Tewerkstelling

Kern of topiclijst
● Beginvraag
● Topics
o Weinig of veel
o Geformuleerd als onderwerp of open vraag
● Tips:
o Beginvraag volledig uitschrijven
o Beginvraag moet bij onderwerp aansluiten
o Topics moeten logisch opgebouwd zijn
o Open vragen formuleren
o Duidelijke vragen formuleren
o Waaromvragen vermijden
o Suggestieve vragen vermijden
o Dubbele vragen vermijden
● Alternatieven voor open vragen
o Foto’s waarover je wilt vragen wat ze bij geïnterviewde oproepen
o Geïnterviewde selectie laten maken uit kaartjes met kernwoorden
o …
Slot
● Samenvatting door onderzoeker die v/h verhaal van geïnterviewde
● Vraag naar aanvulling door geïnterviewde
● Vraag naar feedback bij het interview door geïnterviewde
● Info over verdere verloop v/h onderzoek
● Bedanken voor medewerking

6.3.2.3 Voorbereiding op je rol als interviewer


Je moet rekening houden met:
● Je persoon en prestatie
● Je interviewstijl
● Aantal interviewtechnieken:
o Vragen stellen
o Actief luisteren
o Doorvragen
o Omgaan met moeilijke interviewsituaties

6.3.2.4 De context
Je moet rekening houden met:
● De locatie:
o Eigen omgeving van geïnterviewde
Geïnterviewde moet minder moeite doen: je zal sneller mensen vinden
Mensen zijn meer op hun gemak: meer openheid tijdens interview
o Andere locatie:
Je hebt omstandigheden meer in de hand
Je moet je minder verplaatsen minder tijdrovend
Neutrale locatie
● Gespreksruimte:
o Afgesloten ruimte
o Stoelen aanwezig
o Weinig omgevingsgeluiden
o Geen inkijk
o Gezellig ingericht
o Niet rommelig
● Tijd:
o Vooraf tijdstip bepalen in overleg met geïnterviewde
o Tijdsduur: in functie van geïnterviewde (nooit langer dan 2 uur)
● Randvoorwaarden:
o Onkostenvergoeding?
o Financiële of materiële vergoeding?
o Drankje voorzien tijdens interview

6.3.2.5 De registratie
● Video- en geluidopnames
● Eigen notities
● Notities door assistent
● Aanvullend verslag (extra info zoals naam, plaats, tijdstip, …)
● Beste: opname + notities

6.3.2.6 Proefinterviews
● Je neemt interview af bij kleine groep mensen die nauw aansluiten bij de doelgroep
● Best neutrale mensen, en anders familie, vrienden collega’s, …

6.3.2.7 De eerste contacten


Onderwerpen die aan bod moeten komen:
● Voorstelling van jezelf
● Toelichting over het onderwerp
● Doel en relevantie van het onderzoek
● Motivatie waarom je deze persoon wilt interviewen
o Doelgroep onderzoek
o Wijze van steekproeftrekking
o Manier waarop je bij deze persoon bent uitgekomen
● Medewerking van het onderzoek
o Belang v/d medewerking beklemtonen
o Anonimiteit en vertrouwelijkheid benadrukken
o Praktische info: waar, wanneer, hoelang
o Eventuele onkostenvergoeding, betaling of attentie
o Medewerking vragen

Persoon wil niet meewerken


● Vragen waarom
● Toch proberen medewerking te verkrijgen zonder opdringerig te zijn

Persoon wil meewerken


● Afspraak bevestigen
● Info en details vermelden:
o Plaats
o Tijdstip
o Vermoedelijke tijdsduur
● Herinner enkele dagen ervoor de geïnterviewde

6.3.3 Interviews afnemen


6.3.3.1 Presentatie
● Wie je bent en hoe je je presenteert heeft grote invloed op gespreksverloop
● Geïnterviewde voelen zich meestal beter bij mensen met zelfde achtergrond
● Uiterlijk aanpassen aan doelgroep

6.3.3.2 Benodigdheden
● Je neemt alle materialen mee die je nodig hebt
o Interviewschema
o Materiaal om te registreren (opnameapparatuur en batterijen en/of pen en papier)
o Eventueel aanvullend materiaal: foto’s, kaartjes, aanvullend verslag, vergoeding,
drankjes, …

6.3.3.3 De eerste momenten


● Sart met kort gesprek om eis te breken en vertrouwen te winnen
● Onderwerp van onderzoek vermijden
● Drinken aanbieden
● Nagaan als omstandigheden goed zijn (bij interview bij geïnterviewde)

6.3.3.4 Het interview


Interviewstijl
● Positie: in hoek van 90° zitten (schuin over mekaar)
● Zithouding: armen niet gekruist, licht voorovergebogen
● Regelmatig knikken
● Gelaatsuitdrukking: regelmatig glimlachen
● Oogcontact
● Intonatie
● Empathisch en accepterend opstellen

Interviewschema als houvast


● Inleiding, kern, slot

Vragen stellen
● Bewoording laten afhangen van gesprek
● Alleen open vragen stellen
● Duidelijke, korte vragen stellen
● Waaromvragen vermijden ( te confronterend)
● Suggestieve vragen vermijden ( kan antwoord beïnvloeden)
● Dubbele vragen vermijden

Actief luisteren
● Ga na of antwoorden relevant zijn
● Ga na of antwoorden duidelijk zijn
● Ga na of antwoorden volledig zijn
● Ga na of antwoorden valide zijn
● Evalueer non-verbaal gedrag

Doorvragen
● Directieve doorvraagtechnieken: letterlijk doorvragen
● Non-directieve doorvraagtechnieken: discreet doorvragen door vb stilte

Omgaan met moeilijke interviewsituaties


● De geïnterviewde is heel zwijgzaam
● De geïnterviewde is geëmotioneerd
● De geïnterviewde stelt vragen
● De context is niet optimaal
Andere vaardigheden
● Op een vlotte manier noteren
● Tijd bewaken

6.3.3.5 Na het interview


● Opnames testen
● Als opnames niet gelukt zijn zo snel mogelijk alles op papier zetten

6.4 Focusgroepen
Focusgroepen: groepsgesprekken over ervaringen, ideeën, gevoelens, belevingen, … van
deelnemers
● Interactie staat centraal
● Zelfde als interviews + aanvulling

6.4.1 Focusgroepen voorbereiden


6.4.1.1 Focusgroepen samenstellen
Samenstelling:
● Relatief homogene groepssamenstelling
● Vermijd grote statuutverschillen, leeftijdsverschillen, …

Groepsgrootte:
● 6 à 8 deelnemers

Aantal focusgroepen:
● Vaak 3 à 5
● Meestal in functie van middelen; tijde en budget

6.4.1.2 Een interviewschema opstellen


Inleiding:
● Zelfde elementen als interview (+)
● Groepsregels:
o Elkaar laten uitpraten
o Niet door elkaar praten
o Luisteren naar elkaars inbreng
o Ieders inbreng os belangrijk
o Consensus is niet de bedoeling
o Tegengestelde meningen mogen bestaan
● Korte voorstellingsronde (eventuele naamkaartjes, met relevante info zoals beroep)

Kern:
● Zelfde als bij interview
● Alternatieve technieken
o Brainstormen over een onderwerp
o Groepstekening of -collage ontwerpen (moodboard)
o Rollenspel spelen
o Gekleurde kaartjes omhooghouden en debat voeren
o Ideeën op kleine blaadjes noteren, die bij elkaar leggen of op bord leggen en logisch
ordenen
o Kernwoorden uit gesprek noteren op een flap-over en daar later op terugkomen

Slot:
● Zie interview

6.4.1.3 Voorbereiding op je rol als moderator


● Zelfde als bij interview
● Extra aandachtspunten bij vragen stellen
● Extra aandachtspunten bij actief luisteren
● Extra aandachtspunten bij doorvragen
● Aandacht voor groepsprocessen

6.4.1.4 De context
Je moet rekening houden met:
● De locatie:
o Natuurlijke omgeving van deelnemers
o Neutrale locatie
● Gespreksruimte:
o Zelfde als interview
o Voldoende groot voor hele groep
● Tijdstip
o Onderzoeker bepaalt tijdstip
o Kan verschillende groepen maken op verschillende tijdstippen
● Tijdsduur:
o Meestal tweetal uur met korte pauze
o Afhankelijk van deelnemers
● Randvoorwaarden:
o Onkostenvergoeding, catering, drankje, …

6.4.1.5 De registratie
● Video- en geluidopnames
● Eigen notities
● Notities door assistent

6.4.1.6 Proefopname
● Zie interview
6.4.1.7 De eerste contacten
● Zie interview

6.4.2 Dataverzameling via focusgroepen


6.4.2.1 Presentatie
● Wees verzorgd en kleed je o.b.v. van deelnemers

6.4.2.2 Benodigdheden
● Je neemt alle materialen mee die je nodig hebt
o Interviewschema
o Materiaal om te registreren (opnameapparatuur en batterijen en/of pen en papier)
o Eventueel aanvullend materiaal: foto’s, kaartjes, aanvullend verslag, vergoeding,
drankjes, catering, naamkaartjes, flap-over, …)

6.4.2.3 De eerste momenten


● Wees goed op voorhand aanwezig
● Verwelkom iedereen en biedt hen een drankje aan

6.4.2.4 Het verloop van de focusgroep


● Tafelschikking
● Interviewschema als houvast
● Vragen stellen
● Actief luisteren
● Doorvragen
● Aandacht voor groepsprocessen

6.4.2.5 Na de focusgroep
● Zelfde als focusgroep
7 Data-analyse in kwalitatief onderzoek
7.1 Principes
7.1.1 Een cyclisch proces
⇨ Geen lineair proces

Data-analyse is geen aparte fase


⇨ Tijdens dataverzamelingsfase analyseer je de gegevens al tussentijds
⇨ Na tijdelijke analyse kan je volgende interviews o.b.v. daarvan bijsturen
⇨ Bij saturatie w gegevensverzameling stopgezet

Verschillende stappen in de data-analyse komen telkens terug


⇨ Voldoende nadruk leggen op terugkerende aspecten in de analysefase
⇨ Stappenplan:
o Data analyseren
o Voorlopige conclusies trekken
o In zelfde data opnieuw op zoek gaan naar info die voorlopige conclusie bevestigd, …
o Opnieuw analyseren
o …

7.1.2 Een niet-gestandaardiseerd proces


⇨ Verschillende mogelijkheden om data te analyseren
⇨ Je mag geen strikt stappenplan volgen, je moet open en creatief zijn

7.2 Analyse van tekstmateriaal


7.2.1 Notities
⇨ Tekstmateriaal: notities die je hebt gemaakt van wat er verteld werd, non-verbale
gedragingen en context v/h gesprek tijdens interview of focusgroep

7.2.2 Transcriptie
⇨ Interviews / focusgroepen letterlijk uittypen (woord voor woord, ook fouten)
⇨ Focusgroepen: alles uittypen en erbij vermelden wie wat heeft gezegd
⇨ Gesprek van 1 uur = +/- 4 uur uittypen
⇨ Transcript w geanalyseerd

7.2.3 Ander tekstmateriaal


⇨ Aanvullende verslagen: info over context
⇨ Memo’s: aantekeningen over indrukken van geïnterviewden/deelnemers

7.3 Werkwijze
⇨ Je kan te werk gaan met of zonder gebruik van gespecialiseerde software
⇨ Software zorgt voor tijdswinst en efficiëntie
7.4 Fasen
7.4.1 Een grondige kennismaking met de data
⇨ Je leert gegevens door en door kennen
⇨ Interviews en focusgroepen herlezen

7.4.2 Opdelen en open coderen


7.4.2.1 Opdelen
⇨ Je deelt het tekstmateriaal op in stukjes, in kleine, betekenisvolle eenheden die hetzelfde
ond behandelen (1 tot enkele zinnen)
⇨ Bij focusgroep is voorgeschiedenis van een uitspraak ook belangrijk

7.4.2.2 Open coderen


⇨ Je geeft elk fragmentje een naam (1 à 2 woorden)

Codes die je vooraf formuleert


⇨ Onderzoeksvragen en litteratuurlijst zijn basis voor je codes

Nieuwe of gewijzigde codes


⇨ Code voor onderwerp dat je niet vooraf had vastgelegd
⇨ Code w gewijzigd als een onderwerp ruimer of anders werd besproken

Werkwijze
⇨ Manueel: gebruik een papieren versie van alle tekstmateriaal en noteer de codes in kantlijn
⇨ Via een software voor kwalitatieve data-analyse

Aandachtspunten
● Codeer enkel fragmenten die relevant zijn
● Ken indien nodig meerdere codes toe aan een fragment
● Gebruik consequent dezelfde code als hetzelfde onderwerp wordt besproken
● Maak een overzicht van alle codes

7.4.3 Beschrijven en theorievorming


7.4.3.1 Beschrijven
4 stappen:
● Informatie per code:
o Je groepeert alle tekstfragmenten die een bepaalde code hebben en maakt er een
samenvatting van
● Frequentie van voorkomen per code:
o Ga na hoe vaak bepaalde codes voorkomen
o Indicatie voor belang onderwerp
● Werkwijze:
o Knippen en plakken (manueel of elektronisch)
● Matrix als hulpmiddel
o Vb p320
7.4.3.2 Theorievorming
Concepten uitwerken
⇨ Uitwerking van theoretische concepten
⇨ Je verbindt losse codes tot een geheel, indien ze samen naar eenzelfde concept of begrip
verwijzen axiaal coderen

Steekkaarten als hulpmiddel


⇨ Je maakt voor elk concept dat je ontwikkelt een steekkaart met daarin telkens dezelfde
rubrieken

Codebomen als hulpmiddel


⇨ Je maakt een grafische voorstelling waarbij je begrippen in een boomstructuur met elkaar
verbindt

Concepten in een theoretisch kader integreren


⇨ Bij elkaar horende concepten worden gegroepeerd en patronen w opgespoord
⇨ Concepten met elkaar verbonden tot een samenhangende theorie selectief coderen

Conceptueel model
⇨ O.b.v. het theoretisch kader dat je ontwikkelt kun je een conceptueel model of
pijltjesdiagram opstellen

Theoretisch kader als basis voor vervolgonderzoek


⇨ Theoretisch kader dat je ontwikkelt en hypothesen die je formuleert, kunnen in een nieuw
onderzoek w getoetst aan realiteit
⇨ Concrete uitwerking van empirische cyclus

7.4.4 Concluderen
7.4.4.1 Terugkoppelen naar de onderzoeksvragen
⇨ Uiteindelijke bedoeling van data-analyse is dat je een antwoord op de onderzoeksvragen
kunt formuleren
⇨ Veralgemeen resultaten niet naar de populatie bij kwalitatief onderzoek

7.4.4.2 Controle van de conclusie


⇨ Conclusie w ter controle voorgelegd aan geïnterviewde of deelnemers member check
⇨ Door andere onderzoekers (niet altijd aangeraden)

7.5 Aandachtspunten
7.5.1 Citaten
⇨ Opmerkelijke, treffende verwoordingen moet je goed bewaren

7.5.2 Data die niet aan de onderzoeksvragen bijdragen


⇨ Je kan in dit geval probleemstelling verruimen en onderzoeksvragen aanpassen
7.5.3 Data-analyse van focusgroepen
Analyseer de gegevens op groepsniveau
⇨ Antwoorden worden als groepsgegevens beschouwd, niet als optelsom van individuele geg
⇨ Je moet alert zijn voor eventuele veranderingen in de mening van deelnemers in de loop
v/h gesprek

Onderzoek het belang van verschillende onderwerpen op doordachte wijze


⇨ Soms moet je groepsniveau even verlaten en op individueel niveau bekijken
o Vb: een onderwerp dat 5x door dezelfde persoon aan bod kwam ≠ een onderwerp
dat door 5 verschillende mensen aan bod kwam al dan niet in zelfde groep

7.6 Betrouwbaarheid en validiteit in kwalitatief onderzoek


7.6.1 Betrouwbaarheid
⇨ Bij kwalitatief onderzoek is herhaalbaarheid geen kwaliteitseis
⇨ Virtuele betrouwbaarheid: zouden andere onderzoekers tot een gelijkaardige conclusie
komen?
⇨ Toevallige fouten:
o Vermoeidheid v/d onderzoeker bij afname van interview of focusgroep met
onoplettendheid tot gevolg
o Toevallige aanwezigheid van derde tijdens een interview of focusgroep
o Opnameapparatuur heeft toevallig niet gewerkt
o Afleiding door omgevingsgeluiden tijdens de codering v/e bepaald transcript met
onnauwkeurigere coderingen van dit specifieke transcript tot gevolg

7.6.2 Validiteit
⇨ Interpretatie v/h onderzoek staat centraal
Inhoudsvaliditeit: verwijst naar de kwaliteit van het dataverzamelingsinstrument: het
interviewschema
Interne validiteit: verwijst naar de geloofwaardigheid van de conclusie
Externe validiteit: verwijst naar de generaliseerbaarheid of overdraagbaarheid van de conclusie
⇨ Systematische fouten:
o Slechte interviewschema gebruiken
o Ongepaste interviewstijl
o Interviewtechnieken niet adequaat hanteren
o Veel sociaal wenselijke antwoorden hebben
o Vertekening in de registratie
o Vertekening tijdens data-analyse

7.6.3 Streven naar betrouwbaarheid


● Datatriangulatie ● Falsificatie
● Logboek bijhouden ● Onderzoekertriangulatie
● Ervoor zorgen dat deelnemers op hun gemak ● Software gebruiken bij data-analyse
zijn ● Transparantie
● Diepgang in dataverzameling nastreven ● Thick description conclusie
● Geluidsopnames maken controleren

You might also like