Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 70

Hoofdstuk 1 Introductie

Wat is motivatie? Waarom is het belangrijk?


Motivatie is een toestand in ons die een verandering in het zelf of een verandering in de omgeving
verlangt. Het bevat dus een actieve component.

Motiverende wetenschap?
Over het algemeen ontwikkelen onderzoekers een diep begrip van motivatie en emotie door hun theorieën
op te stellen en te testen. Door het verfijnen en toepassen van hun theorieën, ontwikkelen onderzoekers
werkbare oplossingen voor de motivatieproblemen van het leven.

Twee eeuwige vragen


Wat veroorzaakt gedrag?
We zien mensen gedrag vertonen, maar we kunnen de onderliggende oorzaak die het gedrag genereerd
niet zien.

Waarom varieert gedrag in intensiteit?


Variaties in intensiteit van gedrag is zowel binnen het individu als tussen verschillende individuen te
observeren. Als de motivatie varieert, varieert ook het gedrag. Mensen delen allemaal dezelfde basis
motivaties en emoties, maar mensen verschillen duidelijk in wat hen motiveert.

Onderwerp
Om te verklaren waarom mensen doen wat ze doen, moeten we uitleggen wat het gedrag energie, richting
en uithoudingsvermogen geeft.
Energie  Gedrag heeft kracht, is relatief sterk, intens en
veerkrachtig.
Richting  Gedrag heeft een doel dat is gericht op of wordt
geleid naar een bepaald doel of resultaat.
Uithoudingsvermogen  Gedrag heeft persistentie en houdt zichzelf in stand in
tijd en verschillende situaties.

Interne motieven
De gemeenschappelijke basis van behoeften, cognities en emoties kan worden beschreven met de term
motief. Dit is een intern proces dat gedrag stimuleert, stuurt en in stand houdt.

Behoeften
Behoeften zijn omstandigheden in het individu die essentieel en noodzakelijk zijn voor het in stand
houden van het leven en voor het koesteren van groei en welzijn.

Cognities
Cognities verwijzen naar mentale gebeurtenissen, zoals gedachten, overtuigingen, et cetera. Cognitieve
bronnen van motivatie hebben betrekking op de manier van denken van een persoon.

Emoties
Emoties zijn complexe maar gecoördineerde gevoel-opwinding-doelgerichte-expressieve reacties op
belangrijke gebeurtenissen in ons leven. Ze genereren korte, aandachttrekkende uitbarstingen van

1
noodachtig adaptief gedrag. Ook synchroniseren ze vier met elkaar samenhangende aspecten van ervaring
tot een geheel, wat ons in staat stelt om adaptief te reageren.
1. Gevoelens  Subjectieve, verbale beschrijvingen van emotionele ervaringen.
2. Opwinding  Lichamelijke mobilisatie om met situationele eisen om te gaan.
3. Doel  Motiverende drang om op dat moment iets specifieks te
bereiken.
4. Uitdrukking  Non-verbale communicatie van onze emotionele ervaring aan
anderen.

Emoties als motiverende staat


Emoties zijn een subset van motivatie, net als behoeften en cognities.

Externe gebeurtenissen en sociale context


Externe gebeurtenissen zijn ecologische, sociale en culturele aanbiedingen die de interne motieven van
een persoon beïnvloeden.

De motiverende kracht van stimulansen en beloningen is terug te voeren op de dopamine-ontlading die


optreedt in de subcorticale hersenen wanneer een waardevolle beloning wordt verwacht.

Motivatie versus invloed


Invloed  Het sociale proces waarin de een de ander verzoekt om zijn of haar
gedrag of gedachten te veranderen.
Motivatie  Geeft iemand de energie en richting die nodig is om op een open,
adaptieve, probleemoplossende manier met de omgeving om te
gaan.
Het verschil tussen invloed en motivatie houdt in dat bij het beïnvloeden van iemand, je die persoon zover
krijgt dat hij of zij doet wat jij wilt dat hij of zij doet. Wanneer je iemand motiveert, geef je energie en
sturing aan hun gedrag, betrokkenheid en coping.

Uitingen van motivatie


Motivatie is een persoonlijke en niet-waarneembare ervaring. Toch zijn er vijf veelbetekenende manieren
waaraan je motivatie kan herkennen.

Gedrag
Zeven aspecten van gedrag drukken de aanwezigheid, intensiteit en kwaliteit van motivatie uit:
1. Inspanning  Gebruikte percentage van de totale capaciteit
2. Vasthoudendheid  Tijd tussen wanneer het gedrag begint en eindigt.
3. Latentie  Tijd die het duurt voordat er aan de taak wordt
begonnen
4. Keuze  De voorkeur die gegeven wordt aan een manier van
handelen
5. Waarschijnlijkheid van reactie  Aantal keren dat een bepaalde doelgerichte
reactie wordt uitgevoerd
6. Gezichtsuitdrukkingen
7. Lichamelijke gebaren

2
Betrokkenheid
Betrokkenheid verwijst naar de mate waarin een persoon actief betrokken is bij een taak. Het is een
multidimensionaal construct dat bestaat uit vier aspecten.
1. Gedrag
2. Emotie
3. Cognitie
4. Agentschap

Gedragsbetrokkenheid verwijst naar de mate van inspanning en volharding tijdens de activiteit.


Emotionele betrokkenheid verwijst naar de aanwezigheid van positieve emoties tijdens de activiteit.
Cognitieve betrokkenheid verwijst naar de mate van strategische informatieverwerking en strategisch
leren.
Agentische betrokkenheid verwijst naar de mate van de proactieve en constructieve bijdrage aan de
stroom van activiteit.

Psychofysiologie
Psychofysiologie  De studie naar de interactie tussen lichamelijke en mentale toestanden.

Hersenactivaties
Hersenactivaties markeren stijgingen, dalingen en instandhouding van motiverende en emotionele
toestanden.

Zelfrapportage
Zelfrapportage kan bruikbaar en nuttig zijn, maar moet altijd worden ondersteund en geverifieerd door het
gedrag, de betrokkenheid, de psychofysiologie en hersenactiviteit.

Kader om motivatie en emotie te begrijpen

Tien verenigde thema’s


Motivatie en emotie komen ten goede aan aanpassing en functioneren
Motivaties en emoties dienen als middelen voor de corrigerende actie die mensen moeten nemen wanneer
ze worden geconfronteerd met de voortdurende stroom van kansen en bedreigingen. Hierdoor kunnen
mensen functioneren als complexe adaptieve systemen.

Motivatie en emotie richten aandacht


Omgevingsgebeurtenissen, en de motivaties en emoties die ze genereren, kunnen ervoor zorgen dat we
aandacht besteden aan het ene aspect van de omgeving in plaats van aan het andere. Aandacht wordt niet
gelijk verdeeld omdat sommige motiverende toestanden meer aandacht trekken dan andere. Negatieve
stimuli en omgevingsgebeurtenissen trekken meer de aandacht dan positieve stimuli en
omgevingsgebeurtenissen.

3
Motivatie en emotie zijn bemiddelende variabelen
Motiverende en emotionele processen ontstaan als reactie op omgevingsgebeurtenissen en veroorzaken
gedrag en resultaten. Het zijn dan ook variabelen die tussen oorzaken en gevolgen ingrijpen, om het
“waarom” dat ten grondslag ligt aan deze oorzaak-gevolgrelaties te verklaren.

Motieven variëren met de tijd en dragen bij aan de voortdurende stroom van gedrag
Mensen hebben altijd een aantal verschillende motieven op een bepaald moment in tijd. Over het
algemeen is één van die motieven het sterkst en het meest geschikt voor de situatie, terwijl de andere
motieven relatief ondergeschikt zijn. Het sterkste motief heeft dan ook de grootste invloed op het gedrag,
maar elk ondergeschikt motief kan dominant worden als de omstandigheden veranderen en de tijd
passeert.

Soorten motivaties bestaan


Motivatie is geen unitair concept, er bestaan verschillende soorten motivaties. Deze verschillende soorten
motivatie hebben verschillende antecedenten en verschillende gevolgen.

We zijn ons niet altijd bewust van de motiverende basis van ons gedrag
Motieven variëren in hoe toegankelijk ze zijn voor het bewustzijn en voor verbale rapportage. Motieven
die hun oorsprong vinden in taalstructuren en het corticale brein, zijn herkenbaar in de rationele en
logische beredeneerde antwoorden van mensen. Ze zijn gemakkelijk beschikbaar voor ons bewustzijn.
Motieven die hun oorsprong vinden in niet-taalstructuren en het subcorticale brein, zijn daarentegen veel
minder beschikbaar voor het bewustzijn.

Motivatieonderzoek onthult wat mensen willen


Motivatietheorieën onthullen wat gemeenschappelijk is het streven van alle mensen door de
overeenkomsten te identificeren tussen mensen uit verschillende culturen, leeftijdsgroepen,
levenservaringen, historische perioden en genetische aanleg. Motivatietheorieën onthullen ook die
motivaties en emoties die door ervaring worden geleerd en sociaal worden ontwikkeld door culturele
krachten.

Om te floreren, heeft motivatie ondersteunende omstandigheden nodig


Iemands motivatie kan niet los worden gezien van de sociale context waarin het is ingebed. Deze sociale
contexten kunnen koesterend en ondersteunend zijn, of verwaarlozend, frustrerend en ondermijnend.

Als je anderen probeert te motiveren, is wat gemakkelijk is om te doen zelden wat werkt
Niet alle pogingen om anderen en jezelf te motiveren zijn succesvol en wat in de praktijk gemakkelijk te
doen is, is zelden het meest effectief.

Er is niets zo praktisch als een goede theorie

4
Hoofdstuk 2 Motivatie en Emotie in Historisch
perspectief
Filosofische oorsprong van motiverende concepten
De intellectuele wortels van de hedendaagse motivatie- en emotiestudie danken hun oorsprong aan de
oude Grieken. Plato stelde voor dat motivatie voortkwam uit een tripartiete, hiërarchisch gerangschikte
ziel, het appetijtelijk level, het competitieve level en het hoogste calculerende level. Aristoteles
ondersteunde dit idee van Plato, maar gaf de levels wel andere namen: voedzaam, sensitief en rationeel.
Voedzaam  Het meest impulsieve, irrationele en dierlijke niveau dat prioriteit geeft aan in
leven blijven.
Sensitief  Ook een lichamelijk gerelateerd niveau, maar het reguleert hedonistisch plezier en pijn.
Rationeel Een uniek niveau voor mensen omdat het idee-gerelateerd en intellectueel is
en de wil kenmerkt.

Honderden jaren later werd de tripartiete psyche van de Grieken gereduceerd tot dualisme, de scheiding
van de passies van het lichaam en de rede van de geest.

Grote theorieën
De wil
Descartes’ hoop was dat als hij eenmaal de wil begreep, zich onvermijdelijk begrip van motivatie zou
ontvouwen. Echter, door het gebruiken van de wil, moesten filosofen nu niet alleen de motivatie
verklaren, maar ook de motivator: de wil.

Instinct
Voor Darwin leek veel dierlijk gedrag niet aangeleerd, geautomatiseerd en mechanisch en aangeboren.
Om dit schijnbaar aangeboren adaptieve gedrag te verklaren, stelde Darwin het instinct voor. Hiermee kon
hij verklaren waar de motiverende kracht vandaan kwam.

William James was de eerste psycholoog die pionierde met een instincttheorie van motivatie. Volgens
hem was de aanwezigheid van een geschikte stimulus alles wat nodig was om een instinct om te zetten in
een impuls tot actie. McDougall stelde een instincttheorie voor die instincten beschouwde als irrationele,
impulsieve en automatische motiverende krachten die de persoon oriënteerden. Het grootste verschil
tussen McDougall en James was de extreme bewering van McDougall dat mensen zonder instinct geen
actie zouden ondernemen.

Toen onderzoekers het instinct eenmaal omarmden als een grote motivatietheorie, werd de volgende taak
het identificeren van het aantal instincten dat mensen bezaten. Dit liep uit de hand en de logica die ten
grondslag lag aan de instincttheorie werd ontmaskerd als circulair.
Circulaire uitleg  De oorzaak verklaart het gedrag, maar het gedrag wordt gebruikt als bewijs voor
de oorzaak.

Drijfveer
Drive, of drijfveer, ontstond als vervanging voor de instincttheorie. Het kwam voort uit een intellectueel
klimaat van een functionele biologie, één die begreep dat de functie van gedrag was om lichamelijke
behoeften te vervullen.

5
Freuds drijfverentheorie
Freud vatte zijn drijfverentheorie samen aan de hand van vier componenten:
1. Bron
2. Impuls
3. Object
4. Doel

Drive ontstond als een psychologisch noodwaarschuwingssysteem dat actie moest worden ondernomen
waarmee de fysieke en psychologische gezondheid beschermd zouden worden.

Hulls drijfverentheorie
Voor Hull was een drijfveer een gebundelde energiebron die bestond uit alle huidige lichamelijke
gebreken/storingen, in andere woorden: bepaalde behoeften aan eten, water, slaap, etc. In Hulls ogen had
motivatie een puur fysiologische basis en was lichamelijke behoefte een ultieme bron van motivatie. Hulls
drijfverentheorie was uniek in het feit dat het de eerste theorie was die stelde dat de hoogte van de
motivatie kon worden voorspeld en gemanipuleerd voordat deze plaatsvond.

Drijfveren stimuleren gedrag, maar gewoontes sturen gedrag. Deze gewoontes komen weer voort uit leren.
Hull ontwikkelde een formule die kan aantonen hoe gewoontes en drijfveren gedrag produceren:
E=HxD
E  Sterkte van gedrag
H  Gewoonte sterkte
D  Drijfveer

Hull breidde later zijn gedragssysteem uit met een derde oorzaak van gedrag: K, ofwel
aanmoedigingsmotivatie. Hierdoor kan D gezien worden als interne motivaties en K als externe
motivaties.
E=HxDxK

Achteruitgang van de drijfverentheorie


Drie fundamentele veronderstellingen waarop de drijfverentheorieën rustten:
1. Drijfveren komen voort uit lichamelijke behoeften
2. Drijfveren geven energie aan gedrag
3. Drijfveren reductie versterkt en produceert leren
Empirische testen van deze veronderstellingen, brachten zowel ondersteuning als beperkingen aan het
licht. Het werd duidelijk dat het verminderen van de drijfveren niet nodig en ook niet voldoende was om
te leren.

6
Post-drijfveren theorie van jaren
Stimulans en opwinding werden aangeboden als mogelijke vervangingen van de drijfveren theorie voor
een vierde grote motivatietheorie.

Een stimulans is een externe gebeurtenis of stimulus die de benadering of vermijding stimuleert en stuurt.
Stimulans-motivatietheorieën wilde verklaren waarom mensen positieve stimulansen benaderen en
negatieve stimulansen vermijden. Stimulans-motivatietheorieën boden drie nieuwe functies:
1. Nieuwe motiverende concepten
2. Het idee dat motiverende staten kunnen worden verworven door ervaring in plaats van alleen te
worden geërfd via biologie
3. Een weergave van motivatie die verandering van moment tot moment benadrukt

De overgang van de drijfverentheorie naar de opwindingstheorie kwam door de vondst van een
opwindingssysteem in de hersenstam. De zes centrale ideeën in de studie van opwinding kunnen worden
georganiseerd in de 'omgekeerde-U'-relatie tussen opwinding en prestatie/welzijn. Uiteindelijk werd het
niveau van opwinding gezien als een synoniem van de drijfveren staat.

Opkomst van de mini-theorieën


Het werd steeds duidelijker dat één enkele grote theorie gewoon niet in staat was de hele last van het
verklaren van motivatie te dragen. Hierdoor ontstonden er mini-theorieën. Mini-theorieën beperken wat ze
willen verklaren tot specifieke motivatie onderwerpen:
- Motiverend fenomeen
- Omstandigheid die de motivatie beïnvloedt
- Theoretische vraag

Actieve aard van de persoon


Tijdens de eerste helft van de 20ste eeuw dacht men dat het in de menselijke aard zat om inactief of passief
te zijn. De tweede helft van de eeuw begon psychologen er echter anders naar te kijken. Mensen zouden
van nature actief en gemotiveerd zijn.

De huidige ideeën over motivatie en emotie accepteren de premisse van het actieve organisme en gaan
minder over tekorten aan motivaties.

Cognitieve revolutie
Drijfveren, homeostase en opwinding waren de basis van de moderne motivatie studies, maar dit
veranderde in de jaren ‘70 toen de psychologie cognitief werd. Deze historische trend werd bekend als de
cognitieve revolutie.
De cognitieve revolutie had 3 belangrijke invloeden op motivatiestudies:
1. Motivatiestudies werden naar de achtergrond verplaatst, omdat volgens het cognitieve perspectief
actie geen motiverende constructies nodig had.
2. Zelfs motivatie onderzoekers zelf begonnen meer nadruk te leggen op mentale processen en
cognitieve constructen.
3. Het beeld van de psychologie op het menselijk functioneren werd meer ‘menselijk dan
mechanisch’.
Humanistische psychologen hadden kritiek op de heersende motivatietheorieën van de jaren ‘60. Ze
vonden deze bepaald onmenselijk.

7
Maatschappelijk relevante vragen
Onderzoekers begonnen in het mini-theorie tijdperk hun aandacht meer te richten op vragen die relevant
waren voor het oplossen van motivatieproblemen waarmee mensen in hun dagelijks leven worden
geconfronteerd. Kwesties van motivatie en emotie hebben theoretische implicaties en praktische
toepassingen die op nagenoeg alle aspecten van nagenoeg alle andere subgebieden binnen de psychologie
en het dagelijks leven van mensen betrekking hebben.

Hedendaags tijdperk
Continue vooruitgang  Deelnemers maken langzame incrementele cumulatieve vooruitgang
als nieuwe gegevens oude gegevens aanvullen en vervangen.
Discontinue vooruitgang  Radicale ideeën verschijnen en wedijveren met (in plaats van toe te
voegen aan) oude ideeën.

Kuhn’s ontwikkelingsvisie op de geschiedenis van een wetenschappelijk veld:


- In de preparadigmatische fase van een wetenschappelijk veld begint het primitieve begin van een
discipline wortel te schieten.
- In de paradigmatische fase van een wetenschappelijk veld worden de deelnemers het eens over wat
hun gemeenschappelijk theoretisch en methodologische kader vormt.
- In de crisis en revolutie fase van een wetenschappelijk veld worden de limitaties en tekortkomingen
van het paradigma duidelijk.
- Vervolgens ontstaan er verse inzichten en nieuwe ontdekkingen die leiden tot een nieuwe manier van
denken, een paradigmaverschuiving.

De jaren 90 herrijzen van motivatiestudie

Korte geschiedenis van emotiestudie


Descartes noemde wat wij vandaag de dag emoties noemen, passies.

Evolutionisten, zoals Darwin, betoogden dat emotionele reacties aangeboren waren en dienden als
individuele aanpassing aan de kansen en uitdagingen van de omgeving.
Culturele antropologen, zoals Mead, voerden aan dat emotionele reacties sociaal aangeleerd waren en
daarom cultureel variabel.

James’ visie op de specificiteit van emoties was dat een belangrijke levensgebeurtenis een algemene
lichamelijke fysiologische reactie teweegbrengt. De manier waarop de persoon in kwestie deze reactie
interpreteert, is de emotionele ervaring.
Latere emotie theoretici, zoals Schachter, betoogden dat de fysiologische reactie van een persoon een
algemene staat van opwinding is en dat de persoon omgevingssignalen nodig heeft om een specifieke
emotionele reactie te interpreteren.
Emotie onderzoekers die gezichtsuitdrukkingen bestuderen, betogen dat mensen verschillende emotionele
gezichtsuitdrukkingen vertonen bij verschillende levensgebeurtenissen.
Cognitieve beoordelingstheorieën, zoals Lazarus, voerden aan dat er net zoveel verschillende emoties zijn
als dat er cognitieve beoordelingen zijn van de betekenis van de gebeurtenissen die de persoon
overkomen.

8
Conclusie
Organismen zijn altijd actief, gedragen zich altijd. Er is simpelweg niet zoiets als een persoon die niet
gemotiveerd is.

9
Hoofdstuk 4 Fysiologische behoeften
Behoeften
Behoefte  Een toestand in de persoon die essentieel en noodzakelijk is voor groei, welzijn en
leven.
Behoefte ondersteuning onderhoudt het leven en de gezondheid.
Behoefte dwarsboming bedreigt het leven en de gezondheid.

Drie typen behoeften


Er bestaan drie typen behoeften:
1. Fysiologische behoeften
2. Psychologische behoeften (autonomie, competentie, betrokkenheid)
3. Impliciete behoeften (prestatie, aansluiting en macht)

Fysiologische behoeften stimuleren, sturen en houden gedrag in stand dat ervoor zorgt dat je lichaam geen
beschadigingen oploopt die kunnen leiden tot biologisch verval, ziekte of dood.
Psychologische behoeften stimuleren, sturen en houden gedrag in stand dat bijdraagt aan meer
persoonlijke groei, welzijn en leven.
Impliciete behoeften zijn de geïnternaliseerde individuele verschillen die mensen verwerven door hun
unieke sociaal-emotionele ontwikkelingsgeschiedenis.

Het onderscheid tussen psychologische en impliciete behoeften is subtiel. Psychologische behoeften zitten
in de menselijke aard en zijn aanwezig in iedereen. Impliciete behoeften ontstaan uit unieke persoonlijke
ervaringen verschillen daardoor van persoon tot persoon. Mensen zijn zich vaak ook niet bewust van deze
behoeften.

Alle behoeften genereren energie en aanhoudend gedrag. Hoe een behoefte verschilt van een andere is
door zijn effecten op de richting van gedrag. Een andere manier waarop behoeften verschillen is dat
sommige deficiëntiemotivatie genereren, terwijl andere groeimotivatie genereren. Deficiëntiebehoeften
sturen het gedrag op zo’n manier dat de deprivatie staat zal afnemen en het tekort zal verdwijnen.
Groeibehoeften leiden het gedrag voorzichtig naar een ontwikkelingstraject van groei en welzijn. Deze
twee behoeften zijn van elkaar te onderscheiden door te kijken naar de emoties. Deficiëntie gaat vaak
gepaard met emoties van urgentie en spanning, groei gaat daarentegen vaak gepaard met positieve
emoties.

Grondbeginselen van regulering


Hull creëerde de drijfverentheorie die stelde dat fysiologische ontberingen en tekorten, biologische
behoeften creëren. Als er niet in deze behoefte voorzien wordt, ontstaat er een drijfveer die de mens of het
dier tot actie aanzet om gedrag te vertonen dat zal voorzien in de behoefte.

Fysiologische behoefte
Fysiologische behoefte beschrijft een tekort in een biologische conditie.

Psychologische drijfveer
Een drijfveer is de bewuste manifestatie van een onderliggende onbewuste fysiologische behoefte.

10
Homeostase
Homeostase  De neiging van het lichaam om een stabiele interne toestand te behouden.
Het lichaam heeft de motiverende en gedragsmatige middelen om dat te doen.

Negatieve feedback
Negatieve feedback  Het fysiologische stopsysteem van de homeostase.
Negatieve feedbacksystemen signaleren verzadiging ruim voordat de fysiologische behoefte volledig is
aangevuld.

Drijfveren activeren dus gedrag en negatieve feedback stopt het gedrag.

Meerdere inputs/meerdere outputs


Drijfveren hebben meerderen activeringsmiddelen. Dit betekent dat drijfveren ontstaan als gevolg van
verschillende soorten oorzaken en een aantal verschillende doelgerichte gedragingen motiveren totdat
verzadiging optreedt.

Drijfveren zijn de niet observeerbare motiverende concepten die tussen observeerbare oorzaken en
observeerbare gedragingen instaan. Het grijpt dus in tussen staten van deprivatie en herstellende
doelgerichte acties.

Intra-organisme mechanismen
Intra-organisme mechanismen  Alle biologische regelsystemen in de persoon die samenwerken
om de biologische behoeften die ten grondslag liggen aan de drijfveren te
activeren, in stand te houden en te beëindigen.

De studie van intra-organismische mechanismen is de studie van hoe interne fysiologische gebeurtenissen
biologische behoefte veroorzaken.

Extra-organisme mechanismen
Extra-organisme mechanismen  Alle omgevingsinvloeden die een rol spelen bij het activeren,
in stand houden en beëindigen van psychologische drift.

De studie van extra-organismische mechanismen is de studie van hoe cognitieve, ecologische, sociale en
culturele gebeurtenissen biologische behoefte veroorzaken.

Homeostatisch mechanisme
Een grafische weergave van het homeostatische mechanisme, wat de homeostatische toestand ook is.

11
Dorst
De biologische behoefte naar water wordt uiteindelijk psychologische dorst, en wordt gecreëerd door een
waterverlies onder het optimale homeostatisch niveau.

Fysiologische regulatie
Het water in het menselijk lichaam bevindt zich in zowel intracellulaire als extracellulaire vloeistoffen.

Dorst activatie
Dorst komt voort uit zowel intracellulaire als extracellulaire tekorten. Hierom ondersteunen fysiologen het
dubbele uitputtingsmodel van dorstactivatie.

Cellulaire uitdroging veroorzaakt osmometrische dorst.


Hypovolemie (vermindering van het plasmavolume) veroorzaakt volumetrische dorst.

Uit een onderzoek waarbij dieren niet werden voorzien van water voor ongeveer 24 uur lang, kwam naar
voren dat dieren die extracellulaire aanvulling kregen, nog steeds bijna even veel dorst hadden als dieren
die helemaal geen aanvulling ontvingen. Dieren die intracellulaire aanvullingen kregen, hadden veel
minder dorst dan de dieren die helemaal geen aanvulling ontvingen.
Deze resultaten suggereren dat osmometrische dorst de primaire oorzaak is van dorst activatie.

Dorst verzadiging
Een eerste dorststopsysteem bleek in de mond te zitten. Dit is het aantal keer slikken tijdens het drinken.
Het is wel een zwak stop systeem.
De maag heeft ook een dorst remmend mechanisme, zij het een ander zwak mechanisme.
Er zijn drukreceptoren in de wanden van bloedvaten die de hersenen in staat stellen om te weten of de
waterspiegels boven of onder normaal zijn (homeostatische niveaus) en deze drukreceptoren geven een
andere zwakke feedback.

12
De lichaamscellen zelf zijn de belangrijkste negatieve feedbackmechanisme. Waterconsumptie op zich
verlicht de dorst niet volledig, tenzij de lichaamscellen gehydrateerd worden.

Omgevingsinvloeden
Voor mensen is de smaak de belangrijkste omgevingsinvloed voor drinken. Elke smaak (zoet, zuur, zout
en bitter) in een zeer lage intensiteit, maakt smakeloos water aangenamer om te drinken. In een hogere
intensiteit zijn alleen zoete smaken prettiger dan het smakeloze water. Zoete smaken hebben dan ook een
hoge stimulerende waarde om te drinken.

Alcohol en cafeïne hebben een aantal aanvullende fysiologische processen die mensen motiveren om veel
te drinken. Ook zijn er een aantal sociale en culturele invloeden rond het drinken van alcoholische en
cafeïnehoudende dranken die het drinkgedrag complexer maken dan dorstgereguleerde waterconsumptie.

Een andere extra-organismische invloed op het drinkgedrag is het culturele voorschrift om 8 glazen water
per dag te drinken. Dit voorschrift is echter niet wetenschappelijk onderbouwt.

Honger
Honger is motivationeel gezien complexer dan dorst. Honger volgt in zekere zin een “uitputting-
verzadigingsmodel”. Hongerregulatie omvat dagelijkse, korte termijn processen die werken onder
homeostatische regulatie, maar ook lange termijn processen die werken onder metabole regulatie en
opgeslagen energie.

Eetlust op korte termijn


De glucostatische hypothese is een homeostatisch-gebaseerd model van korte termijn eetlust. De
hypothese stelt dat de bloedsuikerspiegel van cruciaal belang is voor honger, als deze daalt, ontstaat er
honger.

Een cel heeft glucose nodig om energie te produceren. Na het gebruik van de glucose, ontstaat er een
fysiologische behoefte voor nieuwe glucose. De lever houdt de bloedsuikerspiegel in de gaten en geeft een
prikkel aan de laterale hypothalamus wanneer de spiegel te laag is.

De ventromediale hypothalamus fungeert als het negatieve feedbacksysteem van eetlust op de korte
termijn. Dit wordt geactiveerd door de detectie van de lever van hoge glucosespiegels, de gevuldheid van
de maag en de afgifte van het darmpeptide cholecystokinine.

Er zijn ook nog een aantal intraorganismische mechanismen die invloed hebben op opkomst en daling van
honger. De laterale hypothalamus bevat ook gespecialiseerde neuronen die reageren op de belonende
eigenschappen van voedsel. Deze neuronen worden alleen actief wanneer het dier al enigszins hongerig is.
Ook koude temperaturen stimuleren eten.

De belangrijkste niet-hersengebaseerde regulator van honger is echter de maag. Deze leegt zichzelf met
een calorieconstante snelheid, dus de eetlust keert sneller terug na een caloriearme maaltijd dan na een
calorierijke maaltijd.

Lange-termijn energiebalans
Net als glucose, produceert ook vet energie. Volgens de lipostatische hypothese scheidt vetweefsel
hormonen af in de bloedbaan om honger te bevorderen, wanneer de opgeslagen vetmassa onder zijn
homeostatische balans daalt. Hetzelfde geldt andersom.

13
Het hormoon ghreline is verantwoordelijk voor het hongergevoel. Het hormoon leptine is
verantwoordelijk voor het gevoel van verzadiging.

In een onderzoek naar ghreline levels, afvallen en hongergevoel werden drie ontdekkingen gedaan:
1. Ghreline stijgt en daalt gedurende de dag met pieken op de vaste momenten van ontbijt, lunch en
diner.
2. Het eten van voedsel zorgt voor een snelle daling in ghreline.
3. Ghreline is altijd chronisch hoger in mensen die op dieet zijn, dan wanneer ze niet op dieet zijn.

Setpoint theorie
De setpoint theorie is een spin-off van de lipostatische hypothese. De setpoint-theorie stelt dat elk individu
een biologisch bepaald lichaamsgewicht of “vetthermostaat” heeft dat door de genetica wordt ingesteld.
Dit gebeurt of bij de geboorte, of kort daarna. De hongeractivatie en verzadiging hangen af van de grootte
van iemands vetcellen. Wanneer de vetcelgrootte wordt verminderd, stijgt de honger totdat het eetgedrag
ervoor zorgt dat de vetcellen in grootte herstellen.

Mensen erven relatief consistente stofwisselingssnelheden, een aantal vetcellen en een homeostatisch
instelpunt voor hoe uitgebreid die vetcellen zouden moeten zijn.

Omgevingsinvloeden
Omgevingsinvloeden die van invloed zijn op het eetgedrag zijn onder meer het tijdstip van de dag, stress
en het zicht, de geur, het uiterlijk en de smaak van voedsel. Zo stimuleert variabiliteit in voedsel en
beschikbaarheid eten meer dan een eentonig dieet.

Situationele druk om te eten of te diëten, is een andere omgevingsinvloed op eetgedrag. Daarnaast neemt
iemands kans om obesitas te ontwikkelen met meer dan 50% toe als er iemand in de directe omgeving
obesitas heeft.

Zelfregulerende invloeden
Cognitief gereguleerde eetstijl
Succesvol diëten vereist dat de diëter het reactievermogen op interne signalen dempt. Daarnaast moeten de
automatische en onbewuste fysiologische controles opgeheven of vervangen worden door bewuste
cognitieve controles. Het probleem is dat cognitieve controles geen negatief feedbacksysteem hebben.

Beheersings-vrijlating situaties
Diëters worden onder de omstandigheden steeds vatbaarder voor het loslaten van de beheersing en de
cognitief gereguleerde eetstijl. Als diëters eenmaal een calorierijke consumptie nemen, zijn ze vatbaarder
voor eetbuien. Hetzelfde geld voor mensen die vasten.

Contraregulatie  Het paradoxale patroon dat wordt vertoond door diëters die over het algemeen
heel weinig eten en toch heel veel eten na het nuttigen van een calorierijke
“preload”.

Gewichtstoename en obesitas
Obesitas is een medische term die aangeeft dat iemand een zodanig verhoogd lichaamsgewicht heeft, dat
dit een vergroot risico geeft op gevolgen voor de gezondheid, zoals hartaandoeningen, diabetes, etc.

Onderzoekers focussen meer op het voorkomen van obesitas en het creëren van een gezondere levensstijl,
dan afvallen. Dit omdat afvallen misschien nog wel erger is dan obesitas zelf.

14
Uitgebreid model van honger
Het uitgebreide model van honger combineert fysiologische invloeden op korte en lange termijn met
omgevings- en zelfregulerende invloeden.

Seks
Fysieke regulatie
In mensen wordt seksueel gedrag beïnvloed, maar niet gestuurd, door hormonen. Seksueel verlangen en de
hormonen die eraan ten grondslag liggen, beginnen al af te nemen vanaf halverwege de twintiger jaren.

Mannen en vrouwen ervaren en reageren heel verschillend op seksueel verlangen. Bij mannen is de
correlatie tussen fysiologische opwinding en psychologisch verlangen hoog. In de aanwezigheid van een
seksuele opwindingstrigger vertonen mannen een driefasige seksuele responscyclus: verlangen,
opwinding, orgasme. Bij vrouwen is de correlatie tussen fysiologische opwinding en psychologisch
verlangen laag. Het seksuele verlangen van vrouwen reageert op relationele factoren. Emotionele
intimiteit brengt vrouwen van een staat van seksuele neutraliteit naar open, responsief en ontvankelijk
voor seksuele prikkels.

Seksueel genot wordt geassocieerd met stimulatie van de beloningscircuits van de subcorticale hersenen.
Seksuele gedragingen zorgen voor een afgifte van oxytocine. Oxytocine faciliteert aantrekking en binding
met een partner, kind of andere mensen.

Gezichtsafmetingen
De studie van de mening van mensen over aantrekkelijkheid van gezichtskenmerken wordt
gezichtsmetingen (facial metrics) genoemd. Er blijken enorme verschillen tussen culturen te zijn in welke
gezichtskenmerken wel en niet aantrekkelijk zijn. Er zijn over het algemeen drie categorieën die als meest
aantrekkelijk worden beschouwd:

15
1. Neonatale kenmerken
Aantrekkelijke non-verbale boodschappen van jeugd en vriendelijkheid.
2. Kenmerken van seksuele rijpheid
Aantrekkelijke non-verbale boodschappen van kracht, status en competentie.
3. Expressieve kenmerken
Middelen om positieve emoties uit te drukken, zoals geluk en openheid.

Vrouwen werden het meest aantrekkelijk bevonden als ze veel neonatale kenmerken hadden (grote ogen,
kleine neus en kin). Kenmerken van seksuele rijpheid en expressieve kenmerken droegen iets bij aan de
aantrekkelijkheid van vrouwengezichten.
Mannen werden het meest aantrekkelijk bevonden als ze veel kenmerken van seksuele rijpheid hadden
(prominente kinlengte, dikke wenkbrouwen). Expressieve kenmerken droegen ook iets bij aan de
aantrekkelijkheid van mannengezichten.

Seksuele scripts
Seksueel script  Iemands mentale representatie van de stapsgewijze opeenvolging van
gebeurtenissen die plaatsvinden tijdens een typische seksuele episode.

Het seksuele script van mannen houdt vast aan de lineaire driefasige seksuele responscyclus. Het seksuele
script van vrouwen is veel losser. Dit heeft deels te maken met het feit dat de inhoud van de opkomende
seksuele scripts weinig seksueel materiaal bevat, vanuit het mannelijk oogpunt.

Wanneer een stel er niet in slaagt hun seksuele scripts te coördineren, zullen hun seksuele episodes
waarschijnlijk beladen zijn met stress, conflicten en angst, en seksuele prestaties zijn ongemakkelijk en
onsuccesvol.

Seksuele schema’s  Overtuigingen over het seksuele zelf die zijn afgeleid van ervaringen uit het
verleden die zowel positieve benaderingsgerichte gedachten en gedragingen
bevatten, als negatief vermijdende gedachten en gedragingen.

Seksuele oriëntatie
Seksuele geaardheid is iemands voorkeur voor seksuele partners van hetzelfde of het andere geslacht. Een
deel van de verklaring voor homo- of heteroseksualiteit ligt in de genen. Een ander deel van de verklaring
is de omgeving.

Evolutionaire basis van seksuele motivatie


Seksuele motivatie en gedrag hebben een reproductieve en overlevingsfunctie.

Over het algemeen willen mannen jonge en aantrekkelijke vrouwen en willen vrouwen krachtige mannen
met een hoge status. Dergelijke voorkeuren zijn misschien niet consistent met culturele aspiraties, maar
wel met evolutionaire aspiraties.

Vrouwen beoordelen sterk gespierde mannen als sexier en meer fysiek dominant, maar matig gespierde
mannen beoordelen ze als het meest aantrekkelijk. Dit komt deels omdat van matig gespierde mannen
wordt verwacht dat ze meer toegewijd zijn aan de relatie dan hun sterk gespierde tegenhangers.

Beide geslachten hanteren de paringsstrategie waarin ze eerst rekening houden met de “benodigdheden”
en daarna met de “luxe”. Benodigdheden voor mannen zijn dus jeugdigheid en fysieke aantrekkelijkheid.
Voor vrouwen zijn dit status en middelen. Beide geslachten beoordelen ook intelligentie en

16
vriendelijkheid als “benodigdheden”. Nadat een potentiele partner aan de “benodigdheden” voldoet, gaan
mannen en vrouwen kijken naar de “luxe”.

17
Hoofdstuk 6 Psychologische behoeften
Psychologische behoeften
Interesse  De emotie die aangeeft dat iemands innerlijke psychologische behoeften bij de
activiteit betrokken zijn geweest of dat de activiteit hierop aansluit.
Genot  De emotie die aangeeft dat iemands innerlijke psychologische behoeften door de
activiteit zijn bevredigd.

De onderliggende motiverende oorzaak van het interacteren en bezighouden met onze omgeving is het
bevredigen van onze psychologische behoeften.

Organismische psychologische behoeften


De drie psychologische behoeften voor autonomie, competentie en verbondenheid zijn organismische
psychologische behoeften. Organismen hebben behoefte aan ondersteunende omgevingen en verkiezen
daarom bepaalde omgevingen boven anderen. Aangezien omgevingen continue veranderen, hebben
organisme een bepaalde mate van flexibiliteit nodig om zich te kunnen aanpassen aan die veranderingen.

Voordelen van behoeftebevrediging


De erkenning dat alle mensen een reeks universele psychologische basisbehoeften hebben, heeft
belangrijke implicaties voor hoe we voor elkaar zorgen, de kwaliteit van onze relaties en zelfs
fundamentele mensenrechten.

Betrokkenheid
Betrokkenheid  Hoe actief de persoon betrokken is bij de betreffende activiteit.
Psychologische behoeftebevrediging is de motiverende basis voor initiatief en betrokkenheid. Als
psychologische behoeftefrustratie ontstaat, zal betrokkenheid veranderen in apathie en terugtrekking.

Persoonlijke groei
Persoonlijke groei  Hoe representatief, volwassen, verantwoordelijk, authentiek,
interpersoonlijk verbonden, zelfmotiverend, doeltreffend en
zelfregulerend een persoon is.
Persoonlijke regressie  Hoe apathisch, onvolwassen, onverantwoordelijk, pretentieus,
interpersoonlijk vervreemd, traag, hulpeloos en afhankelijk van anderen
een persoon is.

Intrinsieke motivatie
Intrinsieke motivatie  Spontante activiteiten die alleen uitgevoerd worden voor het plezier
van de activiteit zelf.
Een activiteit geeft plezier als deze voorziet in de drie psychologische basisbehoeften.

Internalisering
Internalisering  Het overnemen van overtuigingen, gedragingen en voorschriften van andere
mensen, zodat ze worden omgezet in eigen vrijwillige zelfregulering.
Internalisering is een extrinsiek motiverend proces, omdat het niet spontaan of leuk is, maar belangrijk en
nuttig. We internaliseren de overtuigingen van anderen makkelijker als er wordt voldaan aan de drie
psychologische basisbehoeften.

18
Gezondheid
Gezondheid  De functionele efficiëntie van het lichaam en de geest en de afwezigheid van ziekte,
aandoeningen en pathologie.

Hoe meer omgevingen en relaties de psychologische behoeften van een persoon ondersteunen, hoe meer
een persoon neigt naar gezond gedrag en positieve gezonde resultaten.

Welzijn
Welzijn  Een positieve geestelijke gezondheid, wat inhoudt: de aanwezigheid van positieve
emotionaliteit, de afwezigheid van negatieve emotionaliteit, het hebben van een doel en
tevreden zijn met het leven.

Mensen zijn over het algemeen gelukkiger, meer geïnteresseerd en enthousiaster wanneer aan hun
psychologische behoeften wordt voldaan.

Behoeftefrustratie
De psychologische behoeften kunnen ook worden gefrustreerd door belemmerende relaties en sociale
contexten.

Twee belangrijke punten uit het onderzoek naar behoeftefrustratie:


1. Relaties en sociale contexten zijn meestal zowel ondersteunend als belemmerend.
2. Ervaringen met behoeftebevrediging zijn een goede manier om verschillende indicatoren van
adaptief functioneren en welzijn van mensen te voorspellen en te verklaren.

Autonomie
Autonomie  De psychologische behoefte om zelfsturing en persoonlijke steun te ervaren bij het
initiëren en reguleren van iemands gedrag.

Gedrag is autonoom wanneer onze interesses, voorkeuren en wensen ons besluitvormingsproces sturen om
al dan niet deel te nemen aan een bepaalde activiteit.

Autonomie ondersteunen
Autonomie ondersteunende omgevingsinvloeden spelen in op de behoefte aan autonomie van een persoon
en bevredigen deze.
Controlerende omgevingsinvloeden negeren, proberen het zwijgen op te leggen of dwarsbomen iemands
behoefte aan autonomie.

Een autonomie ondersteunende motiverende stijl wordt gekenmerkt door een interpersoonlijke toon van
begrip.
Een controlerende motiverende stijl wordt gekenmerkt door een interpersoonlijke toon van druk.
Neem het perspectief van de ander in
Om de autonomie van een ander te kunnen ondersteunen, moet men eerst het perspectief van die persoon
innemen, zijn referentiekader overnemen, niet oordelend zijn en vragen stellen.

Psychologische behoeftebevrediging koesteren


Het ondersteunen van andermans autonomie omvat het vinden van manieren om de psychologische
basisbehoeften van de ander te betrekken (ontwaken) en te bevredigen (te voeden).

19
De belangrijkste autonomie ondersteunende vaardigheid bij het koesteren van psychologische
behoeftebevrediging, is het creëren van de omstandigheden waarin mensen zichzelf kunnen motiveren.

Geef verklarende redenen


Het geven van een bevredigende verklarende reden waarom een gedraging belangrijk genoeg is, helpt om
het persoonlijk nut van een gevraagde activiteit te begrijpen. Hierdoor kan een persoon motiverend in staat
worden gesteld om een waardeloze activiteit intern te transformeren in een waardevolle activiteit.

Redenering  Een mondelinge verklaring waarom inspanning leveren tijdens de activiteit persoonlijk
nuttig zou kunnen zijn.
Bevorderen van waardering  Het toevoegen van een verklarend “omdat’ aan iemands verzoek om
uit te leggen waarom het verzoek of de activiteit echt de tijd en moeite van de ander waard
is.

Uitingen van negatief affect erkennen en accepteren


Het erkennen en accepteren van iemands negatieve affect zorgt voor de beste kans dat de ander zijn of
haar negatieve houding gaat veranderen. Door te bedenken dat het negatieve affect van de ander valide en
legitiem kan zijn, krijg je de kans om de conflict-genererende activiteit te herstructureren, zodat deze
mogelijk aantrekkelijker wordt.

Gebruik uitnodigende taal


Het gebruiken van informatieve, niet-controlerende, niet-onderdrukkende en uitnodigende taal, kan
aanmoedigen om bepaald gedrag te vertonen.

Geduld tonen
Door geduld te tonen, krijgt de andere persoon de tijd en ruimte die ze nodig hebben om op zoek te gaan
wat efficiëntere manieren van handelen zijn in het onderzoeken, plannen en aanpassen van persoonlijke
doelen en probleemoplossende strategieën.

Het raadsel van de keuze


Een persoon een keuze bieden zorgt over het algemeen voor een gevoel van autonomie en intrinsieke
motivatie. Toch bestaat er een verschil tussen een keuze aangeboden krijgen en een echte keuze. Een
keuze uit voorgeschreven opties houdt over het algemeen geen rekening met de behoefte aan autonomie.
Alleen wanneer mensen een echte keuze hebben over hun acties en wanneer ze keuzes worden
aangeboden die betekenisvol zijn voor hun leven, ervaren ze een gevoel van autonomie.

Voordelen van autonomieondersteuning


Het ontvangen van autonomieondersteuning biedt onder andere voordelen voor iemands motivatie,
betrokkenheid, ontwikkeling, prestaties, etc. Het voedt ook het volledige scala aan innerlijke motiverende
bronnen.

Geven en ontvangen van autonomieondersteuning


Uit onderzoek bleek dat hoe meer iemand autonomieondersteuning ontving en hoe meer die persoon
autonomieondersteuning gaf, hoe meer ze psychologische behoeftebevrediging ervaren in hun
(vriendschaps)relaties.

20
Competentie
Competentie  De psychologische behoeften om effectief te zijn in de interacties met de omgeving.
Het weerspiegelt het verlangen om de capaciteiten en vaardigheid verder te ontwikkelen
en daarbij uitdagingen te zoeken.

Optimale uitdaging
De studie van Harter, waarin ze anagrammen voorlegde aan kinderen en hun plezier mat, toonde aan dat er
een omgekeerd U-patroon bestaat wanneer je plezier tegen de moeilijkheidsgraad uitzet. Dit suggereert dat
er een optimaal niveau voor uitdaging bestaat.

Mensen melden dat ze psychologische ervaringen van uitdaging hebben op het punt waarop ze beginnen te
presteren en een eerste glimp van feedback ontvangen.

Flow
Csikszentmyhalyi deed onderzoek naar de condities die plezier creëren. Hij vond dat de essentie van
plezier kan worden herleid tot de “flow-ervaring”.

Flow  Een staat van concentratie die een holistische absorptie en diepe betrokkenheid bij een activiteit
met zich meebrengt.

Te veel worden uitgedaagd is een bedreiging voor de competentie, terwijl te weinig worden uitgedaagd
zorgt voor een verwaarlozing van competentie. Het is dus belangrijk dat de vaardigheden en de uitdaging
van hetzelfde niveau zijn. Echter, wanneer deze allebei laag zijn, ontstaat er apathie. Apathie is de staat
waarin de persoon simpelweg niets geeft om de taak.

Het feit dat mensen zowel het vaardigheidsniveau als de moeilijkheidsgraad kunnen aanpassen, betekent
dat mensen de voorwaarden voor een optimale uitdaging kunnen scheppen en daarmee kunnen zorgen
voor de bevrediging van hun behoefte aan competentie.

De ervaring van flow faciliteert en verbetert de prestaties omdat mensen de plezierige ervaring van flow
willen herbeleven. Ze zoeken daarom de optimale uitdaging, welke weer zorgt voor het ontwikkelen van
vaardigheden. Dit verbetert de prestaties na verloop van tijd.

21
Structuur
Omgevingen kunnen worden gestructureerd of ontworpen om de behoeftebevrediging van competentie en
flow waarschijnlijker te maken. De drie elementen van een sterk gestructureerde leefomgeving zijn:
1. Duidelijke verwachtingen
2. Begeleiding
3. Feedback

Wanneer activiteiten vaardigheden en kennis vereisen die mensen nog niet voldoende bezitten, kan
taakbetrokkenheid goed gaan en competentietevredenheid voeden, maar het kan ook slecht gaan en alleen
competentiefrustratie voeden.

Duidelijke verwachtingen
Door duidelijke verwachtingen te communiceren, realiseren mensen zich wat er van hen wordt verwacht,
wat er moet gebeuren en wanneer het moet gebeuren.

Begeleiding
Mensen verwerven begrip en vaardigheid die ze nodig hebben om aan de verwachtingen te voldoen en het
gewenste doel te bereiken als ze verschillende vormen van begeleiding krijgen. Dit kan door instructie,
voorbeelden, modellering, coaching, etc.

Feedback
Mensen ontwikkelen meer begrip en vaardigheden wanneer ze constructieve feedback ontvangen in de
vorm van commentaar op de kwaliteit van het werk, identificatie van de sterke en zwakke punten,
verbeterinzichten en facilitering van reflectie.

Faaltolerantie
Een kenmerk van optimale uitdaging is dat succes en mislukking even waarschijnlijk zijn. Mensen zoeken
het liefst naar optimale uitdagingen wanneer ze zich in een sociale omgeving bevinden die
autonomieondersteuning biedt en faaltolerant is.

Falen levert unieke kansen op omdat het drie unieke constructieve eigenschappen heeft:
1. Het spoort mensen aan om de oorzaken ervan te identificeren.
2. Het zet mensen aan om de kwaliteit van hun coping strategieën te herzien en bij te werken.
3. Het zet mensen aan om hun behoefte aan advies en instructie te herkennen.

Verbondenheid
Verbondenheid  De psychologische behoefte om hechte emotionele banden en hechtingen aan
te gaan met andere mensen. Het weerspiegelt de wens om emotioneel verbonden
te zijn met en interpersoonlijk betrokken te zijn bij warme relaties.

Omdat we verbondenheid behoeven, worden we aangetrokken door mensen waarvan we vertrouwen dat
ze voor ons welzijn zullen zorgen en drijven we af van degenen die we niet vertrouwen om voor ons
welzijn te zorgen. Sociale banden vormen zich gemakkelijk en lijken weinig meer te vereisen dan
nabijheid en tijd samen doorbrengen.

Verbondenheid erbij betrekken


Sociale interacties die de mogelijkheid van warmte, zorg en wederzijdse bezorgdheid beloven, wekken de
psychologische behoefte aan verbondenheid.

22
Bevredigende verbondenheid
Ontvankelijkheid
Volgens de theorie van relatiemotivatie zijn de actieve ingrediënten die verbondenheidstevredenheid
produceren dat de andere persoon mij begrijpt en acceptatie en steun aan zichzelf biedt.

Ontvankelijkheid  Het proces waardoor een persoon gaat geloven dat een relatiepartner zijn
volledige aandacht, begrip en steun geeft.
Dit mechanisme is het meest verantwoordelijk voor een diep gevoel van verbondenheid tevredenheid.

Drie belangrijke kenmerken van een ondersteunende reactie:


1. Begrip  De partner “krijgt de feiten juist” over wat iemand zegt, voelt en wil.
2. Bevestigen  De partner waardeert iemands persoonlijke kenmerken en wereldbeeld.
3. Zorgzaam  De partner geeft het vertrouwen hulp te zullen bieden als dat nodig is.

Sociale band
Interactie met anderen mag dan wel voldoende zijn om de behoefte aan verbondenheid aan te wakkeren,
het bevredigen van de behoefte aan verbondenheid vereist de creatie van een sociale band tussen het zelf
en de ander.

Mensen die eenzaam zijn, hebben geen gebrek aan frequent sociaal contact, maar aan hechte intieme
relaties.

Verbondenheid ondersteunen
Wanneer relaties de behoefte van een persoon aan verbondenheid aanboren, koesteren en bevredigen,
worden ze 'verbondenheidsondersteunend' genoemd.

Een groep onderzoekers vond zes alledaagse gedragingen die betrouwbare voorspellers zijn voor een hoge
mate van behoeftebevrediging van verbondenheid in de interactie tussen student en docent:
1. Geïndividualiseerde conversatie
2. Taakondersteuning
3. Bevordering van samenwerken en teamwerk
4. Bewustzijn tonen
5. Zorg tonen
6. Vriendelijke communicatie

Gemeenschappelijke en uitwisselingsrelaties
Uitwisselingsrelaties zijn die tussen kennissen of mensen die samen zakendoen. Gemeenschappelijke
relaties zijn die tussen personen die om het welzijn van de ander geven. De impliciete regels over het
geven en ontvangen voor voordelen onderscheiden uitwisselings- van gemeenschappelijke relaties. In
uitwisselingsrelaties, in tegenstelling tot in gemeenschappelijke relaties, bestaat er geen verplichting om
stil te staan bij het welzijn van de ander. Daarom voldoen alleen gemeenschappelijke relaties aan de
behoefte aan verbondenheid.

Voordelen van behoeftebevrediging van verbondenheid


De voordelen van behoeftebevrediging van verbondenheid zijn hetzelfde als voor elke psychologische
behoeftebevrediging: betrokkenheid, ontwikkelingsgroei, gezondheid en welzijn. Verbondenheid met
anderen biedt de sociale context waarin internalisering plaatsvindt.

23
Als er aan de behoeften wordt voldaan, komt er vasopressine en oxytocine vrij in de bloedbaan, wat leidt
tot positief sociaal gedrag en minder stress.

Alles samenvoegen: relaties en sociale contexten die behoeftebevrediging


ondersteunen
Psychologische Omgevingsconditie die de behoefte Omgevingsconditie die de behoefte
behoefte met zich meebrengt bevredigt
Autonomie Kansen voor zelfsturing Autonomieondersteuning
Competentie Optimale uitdaging Begeleiding & feedback
Verbondenheid Sociale interactie Responsiviteit van de partner

Betrokkenheid
Betrokkenheid geeft weer hoe actief een persoon bij een bepaalde activiteit betrokken is.

Connel en Skinner verklaren de condities waaronder mensen verschillende mate van betrokkenheid tonen
door de oorsprong ervan te herleiden naar de drie psychologische behoeften:
1. Autonomieondersteuning vergroot de betrokkenheid omdat het de behoefte aan autonomie omvat
en bevredigt.
2. Structuur vergroot betrokkenheid omdat het de behoefte aan competentie omvat en bevredigt.
3. Betrokkenheid (involvement) vergroot betrokkenheid omdat het de behoefte aan verbondenheid
omvat en bevredigt.

Wat zorgt voor een goede dag?


We hebben voor ons gevoel een goede dag wanneer de gebeurtenissen in ons leven meewerken aan
betrekking en bevrediging van onze psychologische basisbehoeften.

Hoe meer de interne waargenomen locus van causaliteit (autonomie) van mensen is, hoe effectiever ze
zich voelen (competentie), en hoe meer ze zich dichtbij en verbonden voelen met anderen (verwantschap)
tijdens hun dagelijkse activiteiten, hoe groter hun positieve affect en vitaliteit zullen zijn en hoe minder
hun negatieve affect en fysieke symptomatologie zullen zijn.

Vitaliteit
Vitaliteit  De energie die beschikbaar is voor het zelf.
Betrokkenheid en bevrediging van psychologische behoeften is nodig om ons vitaal en goed te voelen, en
de aanwezigheid van vitaliteit is een vrij duidelijk signaal dat aan onze psychologische behoeften wordt
voldaan.

24
Hoofdstuk 5 Extrinsieke motivatie en Internalisering
Als er aantrekkelijke stimulans op het spel staan, doen mensen wat ze moeten doen om de beloning te
krijgen. Als er aversieve stimulans op het spel staan, doen mensen wat ze moeten doen om de irriterende
stimulans te vermijden.

Extrinsieke motivatie
Extrinsieke motivatie komt voort uit stimulansen en gevolgen uit de omgeving die los staan van de
activiteit zelf.

Stimulansen en gevolgen
Operante conditionering is het proces waarin een persoon leert hoe hij of zij effectief kan functioneren in
de omgeving. Effectief functioneren houdt in dat iemand leert om gedrag te vertonen dat aantrekkelijke
gevolgen heeft en tegelijkertijd geen gedrag te vertonen dat aversieve gevolgen heeft.

Baldwin en Baldwin bieden de volgende conceptualisering van gemotiveerde actie:


S : R  C
S  Situationele cue (bijvoorbeeld een beloning)
R  Gedragsreactie
C  Gevolg
:  Laat zien dat de situationele cue de aanleiding, maar niet de oorzaak,
vormt voor de gedragsreactie.
  De gedragsreactie veroorzaakt een gevolg.

De eerste helft van de vergelijking (S : R) verklaart de motiverende betekenis van stimulansen.


Stimulansen gaan altijd vooraf aan gedrag en lokken gedrag uit dat mensen anders niet uit
zichzelf zouden vertonen.
De tweede helft van de vergelijking (R  C) verklaart de motiverende betekenis van
consequenties. Consequenties zijn het gevolg van gedrag en kunnen gedrag doen toenemen in
herhalingen of juist doen afnemen.

Stimulansen
Stimulans  Een omgevingsgebeurtenis die een persoon aantrekt of afstoot om een bepaalde actie
juist wel of niet te ondernemen.
Een stimulans gaat dus altijd vooraf aan een gedraging. De stimulerende waarde van een
omgevingsgebeurtenis wordt geleerd door ervaring. Dit leerproces vormt ons latere doelgerichte gedrag.

Zowel een stimulans als een gevolg leiden gedrag, maar er zijn twee belangrijke verschillen:
1. Wanneer ze zich voordoen
2. Hoe ze gedrag motiveren

Bekrachtigers
Bekrachtiger  Elk omgevingsobject of gebeurtenis die het voorkomen van gedrag verhoogt.
Theoretisch gezien is het geven van een definitie van bekrachtigers lastiger. Een bekrachtiger moet
worden gedefinieerd op een manier die onafhankelijk is van de effecten op het gedrag, maar dan wordt de

25
definitie circulair: “Bekrachtigers verhogen het gedrag, maar verhoogd gedrag betekent dat het een
bekrachtiger moet zijn”.

Gedrag beheersen
Twee overwegingen over de aard van bekrachtigers:
1. Versterkers variëren in kwaliteit.
2. De directheid waarmee een bekrachtiger wordt geleverd, bepaalt mede de effectiviteit ervan.

Gevolgen
Positieve bekrachtigers
Een positieve bekrachtiger is elke omgevingsstimulus die het vermogen heeft om de kans te vergroten dat
bepaald gedrag zich in de toekomst zal herhalen.

Beloning
Een extrinsieke beloning is een aanbod van een persoon aan een andere persoon in ruil voor zijn of haar
dienst of prestatie. Het onderscheid tussen een extrinsieke beloning en een positieve bekrachtiger is dat
alle positieve bekrachtigers beloningen zijn, terwijl slechts enkele beloningen als positieve bekrachtigers
functioneren. Dit laatste is het geval omdat niet alle beloningen het gedrag verhogen.

Werken beloningen?
Alle gedrag stimulerende beloningen veroorzaken de afgifte van dopamine om de mogelijkheid van
persoonlijk gewin of beloning te signaleren. Dit proces veroorzaakt positieve emoties en vergemakkelijkt
beloningsgericht gedrag omdat het de mogelijkheid voor persoonlijk gewin aangeeft. Naarmate
beloningen routinematig voorspelbaar worden, verliezen ze hun vermogen om de afgifte van dopamine te
activeren en dus hun vermogen om beloningsgericht gedrag te stimuleren.

Negatieve bekrachtigers
Een negatieve bekrachtiger is elke omgevingsstimulus die het vermogen heeft om de kans te vergroten dat
gewenst gedrag in de toekomst herhaald zal worden. Negatieve bekrachtigers motiveren ontsnappings- en
vermijdingsgedrag. Ontsnappen verwijdert een persoon van een aversieve stimulus; vermijding voorkomt
dat de aversieve stimulus zich überhaupt voordoet. Ontsnappen is bijvoorbeeld uit bed opstaan om de
wekker uit te zetten. Vermijding is vroeg opstaan zodat je voor de wekker uit bed bent. Dit maakt
ontsnappingsgedragingen reactief tegen aversieve stimuli en vermijdingsgedragingen anticiperend of
proactief tegen aversieve stimuli.

Bestraffingen
Een bestraffing is elke omgevingsstimulus die het vermogen heeft om de kans te verkleinen dat ongewenst
gedrag zich in de toekomst zal herhalen.
Het behaviouristische standpunt hierin is dat je ongewenst gedrag kan vertonen en dan te dealen hebt met
de aversieve consequenties, of je kunt ervoor kiezen om het ongewenste gedrag niet te vertonen en geen
last te hebben van de aversieve consequenties.

Er zijn twee soorten straffen. De meest bekende straf is een straf waarbij je een aversieve stimuli toevoegt
aan de situatie (een tik). De andere vorm van straf noemen we responskosten. Deze onderdrukken gedrag
door te dreigen met het verlies van iets aantrekkelijks (telefoongebruik) als de ander ongewenst gedrag
vertoont. Beide vormen van straf geven wel aan dat het gedrag ongewenst is en moet ophouden.

26
Werken straffen?
Onderzoek toont aan dat ondanks dat straffen populair zijn, het eigenlijk een ineffectieve motiverende
strategie is. Het creëert zelfs zorgelijke en onbedoelde bijwerkingen, een verstoorde relatie tussen
bestraffer en bestrafte en negatieve modellering van hoe om te gaan met ongewenst gedrag in anderen.

Misschien wel een van de meest controversiële toepassingen van straf zijn lijfstraffen. Het heeft namelijk
enorm veel onbedoelde bijwerkingen. Motivatie- en gedragsanalyse van lijfstraffen, maar eigenlijk van
alle straffen, laten zien dat het tijdelijk tot gehoorzamen leidt, maar dit gaat dan wel ten koste van
ontwikkelingsschadelijke bijwerkingen.

Voorkomen van ongewenst gedrag werkt beter dan het “genezen” van ongewenst gedrag door middel van
straffen. Andere preventieve strategieën zijn:
 Differentiële versterking  betrap ze als ze gewenst gedrag vertonen
 Scaffolding  leren hoe je effectiever kunt omgaan
 Observerend leren  een alternatief, gewenst gedrag modelleren

Verborgen kosten van beloning


Intrinsieke motivatie
Intrinsieke motivatie  Het inherente verlagen om nieuwe uitdagingen te zoeken en te
verkennen en om capaciteiten uit te breiden.
Het is een natuurlijke neiging tot verkenning en spontane interesse die voortkomt uit aangeboren streven
naar persoonlijke groei en uit ervaring van psychologische behoeftebevrediging. Intrinsieke motivatie is
dus de uiting van psychologische behoeftebevrediging. Het is dan ook een groeibevorderende motivatie.

Intrinsieke motivatie versus extrinsieke motivatie


Het geven van een extrinsieke beloning voor een intrinsiek gemotiveerde taak of activiteit, zorgt voor
ondermijning van de toekomstige intrinsieke motivatie. Dit wordt ook wel de “verborgen kosten van
beloning” genoemd. Het ontvangen van de beloning polariseert het begrip van mensen over waarom ze
zich met de taak hebben beziggehouden. Op een gegeven moment gaan ze de intrinsieke reden negeren en
deze vervangen door de extrinsieke reden.

Extrinsieke beloningen interfereren ook met het proces en de kwaliteit van leren. Beloningsgemotiveerde
mensen zullen zichzelf niet verder uitdagen dan tot het punt waarop ze de beloning ontvangen. Ook
hebben extrinsieke beloningen invloed op iemands autonome zelfregulatie
. Er ontstaat beloningsafhankelijkheid.

Verwachte en tastbare beloningen


Beloningen verminderen alleen de intrinsieke motivatie wanneer de persoon verwacht dat zijn
taakbetrokkenheid een beloning zal opleveren. Beloningen die men kan zien, aanraken, voelen en proeven
(tastbaar) verminderen over het algemeen de intrinsieke motivatie, terwijl beloningen die verbaal en
symbolisch zijn dat niet doen.

Implicaties
De kennis over de invloed van verwachte en tastbare beloningen op intrinsieke motivatie zorgen voor een
goed nieuws – slecht nieuws situatie. Het goede nieuws is dat extrinsieke beloningen gebruikt kunnen
worden op een manier die intrinsieke motivatie niet in gevaar brengt. Het slechte nieuws is dat onze
samenleving zo vaak vertrouwt op verwachte en tastbare beloningen om anderen te motiveren.

27
Voordelen van extrinsieke motivatie
Een andere manier om de nadelige effecten van extrinsieke beloningen te minimaliseren, is het opzettelijk
beperken van het gebruik ervan tot taken met een laag intrinsiek belang maar een groot maatschappelijk
belang. Onderzoek toont ook aan dat extrinsieke beloningen geen effect hebben op iemands intrinsieke
motivatie als iemand in eerste instantie al geen tot matige intrinsieke motivatie heeft voor die specifieke
taak of actie.

Toch zijn er vier redenen om geen extrinsieke beloningen te gebruiken, zelfs voor intrinsiek oninteressante
taken of acties:
1. Extrinsieke beloningen ondermijnen nog steeds de kwaliteit van de prestaties en interfereren met
het leerproces.
2. Het gebruik van beloningen leidt de aandacht af van het stellen van de moeilijke vraag waarom
iemand überhaupt wordt gevraagd om een oninteressante taak uit te voeren.
3. Er zijn betere manieren om deelnemers aan te moedigen dan extrinsieke omkoping.
4. Extrinsieke beloningen ondermijnen nog steeds het lange termijn vermogen van het individu tot
autonome zelfregulering.

Cognitieve evolutietheorie
Het doel van bijna elke extrinsieke motivator is om het gedrag van een ander te controleren of te
beheersen. Daarnaast bieden prikkels en beloningen ook feedback die de persoon informeert over zijn
bekwaamheid bij de taak.

De cognitieve evaluatietheorie stelt dat alle externe gebeurtenissen zowel een controlerend aspect als een
competentie-informerend aspect hebben. Het controlerende aspect van een externe gebeurtenis beïnvloedt
de behoefte aan autonomie van de persoon, terwijl het informatieve aspect de behoefte aan competentie
van de persoon beïnvloedt.

Volgens propositie 1 worden autonomie en intrinsieke motivatie bevorderd door externe gebeurtenissen
die een intern waargenomen locus van causaliteit bevorderen (zoals een keuze aanbieden).
Volgens propositie 2 wordt intrinsieke motivatie bevorderd door externe gebeurtenissen die de
waargenomen competentie verhogen, terwijl deze ondermijnd wordt door gebeurtenissen die de
waargenomen competentie verminderen.
De conclusie is dan ook dat externe gebeurtenissen niet alleen het gedrag van een persoon beïnvloeden,
maar ook de psychologische behoeften.

Propositie 3 verbindt de eerste twee proposities tot een volledige theoretische verklaring. Volgens
propositie 3 bepaalt of een gebeurtenis voornamelijk controlerend of informatief is, het effect van die
gebeurtenis op intrinsieke en extrinsieke motivatie.

Twee voorbeelden van controlerende en informatieve gebeurtenissen


Lof
Lof functioneert soms als een extrinsieke gebeurtenis om het gedrag van een ander te beheersen, maar het
kan ook functioneren om de competentie van een ander te informeren. Het motiverende effect zit hem dus
niet zozeer in wat je zegt, maar meer waarom en hoe je het zegt.

Competitie
Wanneer de sociale context veel druk uitoefent op het winnen, wedijveren concurrenten meestal met een
gevoel van nood en druk. Het gevolg van deze druk is dat competitie de intrinsieke motivatie verminderd
en de extrinsieke beloning van het winnen belangrijker wordt. Dus om intrinsieke motivatie te laten

28
floreren, moeten zowel competentie als autonomie hoog zijn. Hiervoor moet de aangeboden externe
gebeurtenis niet-controlerend en competentie-informerend zijn.

Typen extrinsieke motivatie

Hoe autonomer iemands motivatie is, hoe meer inspanning de persoon levert en hoe productiever die
inspanning is in termen van leren, uitvoering en prestatie. Voor elke vorm van extrinsieke motivatie geldt
dat het wordt gedaan om een resultaat te krijgen dat los staat van de activiteit zelf.

Externe regulatie
Externe regulatie  Het prototype van niet-zelfbepaalde extrinsieke motivatie. De taak of actie
wordt alleen uitgevoerd om een beloning te krijgen, een bestraffer te vermijden of
om aan een externe vraag te voldoen.

Vergeleken met de andere drie soorten extrinsieke motivatie, vertonen mensen die gemotiveerd zijn door
externe regulatie een slecht functioneren en slechte resultaten.

Geïntrojecteerde regulatie
Geïntrojecteerde regulatie  Het gedeeltelijk of onvolledig in zich opnemen van een geloof of
regeling van buitenaf. Men wordt gemotiveerd uit schuldgevoelens en de
“tirannie van het moeten”.

Er is sprake van gedeeltelijke internalisering, te herkennen aan het feit dat de persoon spanning, druk en
conflict voelt bij het uitvoeren van het geïntrojecteerd gemotiveerde gedrag. Gedrag wordt gereguleerd
door geïnternaliseerde representaties van expliciete externe omstandigheden.

Geïdentificeerde regulatie
Geïdentificeerde regulatie  De persoon aanvaardt vrijwillig de verdiensten en het nut van een
overtuiging of gedrag omdat die manier van denken of handelen als
persoonlijk belangrijk of nuttig wordt beschouwd. Een voorbeeld hiervan
is een student die hard werkt voor wiskunde omdat het belangrijk is.

Mensen internaliseren en identificeren zich met manieren van denken en handelen die als persoonlijk
belangrijk worden gewaardeerd. Door ze te internaliseren, worden deze manieren van denken en handelen
zelfbepaald en vrijelijk uitgevoerd.

29
Geïntegreerde regulatie
Geïntegreerde regulatie  De meest autonome en zelfbepaalde vorm van extrinsieke motivatie.
Het omvat zelfonderzoek dat nodig is om nieuwe manieren van denken,
voelen en gedragen in congruentie te brengen met bestaande manieren van
denken, voelen en gedragen.

Het wordt geassocieerd met de meest positieve resultaten, zoals prosociale ontwikkeling en psychologisch
welzijn.

Internalisering en integratie
Internalisering  Het proces waardoor een individu een voorheen extern voorgeschreven
regulering, gedrag of waarde transformeert in een intern onderschreven
regelgeving.

De persoon neemt dus vrijwillig de waarde, gedragingen of regulaties aan die zijn voorgeschreven door
andere mensen of de samenleving. Internalisering is een actief, opzettelijk en door de persoon geïnitieerd
proces.

Integratie  De verdere transformatie van de geïnternaliseerde waarden, gedragingen en


reguleringen in het zelfgevoel van de persoon, tot het punt dat ze daadwerkelijk
voortkomen uit het zelf.

Bij integratie reflecteert een persoon op de verdiensten van de geïnternaliseerde waarden, overtuigen en
voorschriften en beoordeelt hij in hoeverre deze al dan niet consistent zijn met zijn of haar eigen
zelfgevoel.

Integratie kan dus pas plaatsvinden nadat internalisering heeft plaatsgevonden.

Anderen motiveren voor oninteressante activiteiten


Een oplossing voor motivatieproblemen in het geval van oninteressante, maar waardevolle activiteiten, is
om een stimulans te gebruiken om de ander ertoe aan te zetten de activiteit te doen. Helaas leveren
verwachte en tastbare beloningen ook problemen op zoals dat ze alleen zorgen voor gehoorzaamheid, lage
kwaliteit van leren, minimaal functioneren en een afhankelijkheid van de stimulans.

Verklarende redenen
De eerste manier om vrijwillige betrokkenheid tijdens een oninteressante activiteit te bevorderen, is door
een verklarende reden te geven. Een verklarende reden is een mondelinge uitleg geven over waarom het
leveren van inspanning tijdens de anders oninteressante activiteit in feite een persoonlijk nuttig en
belangrijk iets kan zijn om te doen. Verklarende redenen werken omdat ze een zekere mate van
waardering, geïdentificeerde regulering, internalisering en persoonlijk acceptatie kunnen veroorzaken.

Interesse verhogende strategieën


Mensen kunnen een aantal verschillende strategieën gebruiken om meer interesse op te wekken zoals het
stellen van een doel, het inbedden van de activiteit in een fantasiecontext of het toevoegen van een extra
bron van stimulatie aan de taak.

30
Amotivatie
Amotivatie betekent zonder motivatie. Het is een staat van motiverende apathie waarin mensen weinig of
geen reden hebben om de energie en moeite te investeren die nodig zijn om iets te leren of te bereiken.

Amotivatie bestaat uit drie verschillende, maar onderling gecorreleerde aspecten:


1. Gebrek aan competentie
2. Gebrek aan autonomie
3. Gebrek aan verwantschap

Amotivatie is het slechtste profiel van motivatie om te bezitten, omdat het een betrouwbare en nogal
krachtige voorspeller is van slecht functioneren

31
Hoofdstuk 8 Doelen stellen en doelen nastreven
Cognitief komt in actie
Cognities zijn mentale gebeurtenissen. Cognitie is een overkoepelende constructie die mentale
constructies, zoals overtuigingen, verwachtingen, doelen en het zelfconcept, verenigt onder één enkel vlag
die collectief fungeert als causale determinant van actie.

Een cognitieve mentale gebeurtenis fungeert als een “veer tot actie”, een bewegende kracht die actie op
een doelgerichte manier stimuleert en stuurt. Het algemene standpunt is dat cognitie in dienst staat van
motivatie.

Plannen
Het eerste motiverende spring-to-action onderzoek was naar hoe plannen gedrag motiveren. Hieruit kwam
het volgende idee. Mensen hebben kennis van zowel hun huidige als ideale toestand, en elke
waargenomen incongruentie tussen de twee toestanden maakt mensen ongemakkelijk genoeg om een
actieplan te formuleren en ernaar te handelen om de incongruentie te verwijderen, zodat de huidige
toestand zal transformeren in de ideale toestand. De incongruentie is de motiverende "veer tot actie", en
het plan stuurt het gedrag in de richting van het nastreven van de ideale staat.

Het cognitieve mechanisme waarmee plannen het gedrag stimuleren en sturen, is het test-operate-test-exit
(TOTE) model.
Test  De huidige toestand vergelijken met het ideaal
Operate Handelen op de omgeving om de ideale staat te realiseren
Exit  De huidige toestand is in overeenstemming met de ideale toestand

Corrigerende motivatie
De planactie volgorde portretteert individuen als:
1. Detectie van huidig-ideaal incongruenties
2. Een actieplan opstellen om de incongruentie te verwijderen
3. Aanzetten tot plan gereguleerd gedrag
4. Monitoren van feedback over de mate van resterende huidig-ideaal incongruentie

32
Tegenwoordig worden plannen gezien als aanpasbaar en onderhevig aan herziening, en mensen als actieve
besluitvormers die in een bepaalde omstandigheden of kiezen voor handelen om de ideale staat te bereiken
of een ineffectief plan te wijzigen.

Corrigerende motivatie activeert een besluitvormingsproces waarin het individu op zoek gaat naar de beste
manier om de incongruentie te verminderen.

Discrepantie
Cognitieve psychologen gingen het grotere construct van ‘discrepantie’ zien als een motiverend
kernconstruct. Discrepantie kan worden weergegeven door de grootte van het verschil tussen iemands
huidige en ideale toestand. Het heeft motiverende eigenschappen omdat men de huidige toestand en de
ideale toestand zo dicht mogelijk naar elkaar wil brengen. Hierom geldt ook: hoe groter de discrepantie,
hoe groter de motiverende eigenschappen.

Discrepantie, emoties en gevoelens


Als een persoon een bevredigend tempo van vooruitgang boekt om een doelverschil te verminderen,
ontstaat er een positieve emotie. Als dezelfde persoon echter onvoldoende vooruitgang boekt in de
richting van het verminderen van discrepantie, ontstaat er een negatieve emotie.

Emoties, affect en gevoelens zijn niet alleen een scorekaart voor het voortgangspercentage, maar zijn ook
motivatoren die voortgang stimuleren of verlichten.

Twee typen discrepanties


Discrepantiereductie is gebaseerd op de discrepantie-detecterende feedback die ten grondslag ligt aan
plannen en corrigerende motivatie. De omgeving brengt een bepaalde standaard van uitmuntendheid (een
ideale toestand) in het bewustzijn van de persoon waaraan de persoon zich gaat meten.
Discrepantiereductie is een negatieve feedbacklus die bestaande discrepanties uitschakelt.

Discrepantiecreatie is gebaseerd op een “feed-forward” systeem waarin de persoon vooruitkijkt en bewust


en proactief een toekomstig hoger doel stelt, waar hij geen feedback voor nodig heeft om het op te leggen.
Discrepantiecreatie is een positieve feedbacklus die nieuwe discrepanties aanzet.

Doelen stellen
Een doel is een toekomstgericht cognitieve representatie van een gewenste eindtoestand die het gedrag
stuurt. Doelen genereren motivatie door de aandacht van mensen te richten op de discrepantie tussen hun
huidige prestatieniveau en hun ideale prestatieniveau. Deze discrepantie wordt doel-prestatie discrepantie
genoemd.

Doel-prestatie discrepantie
Over het algemeen presteren mensen met doelen beter dan (mensen) zonder doelen. Dit maakt het
doelconcept tot een aantrekkelijk en praktisch motiverend construct. De aanwezigheid van een doel
motiveert, geeft energie, stuurt en ondersteunt prestaties. Wel is het type doel dat men stelt een bepalende
factor in de mate waarin het doel zich vertaalt in prestatiewinst. Doelen variëren namelijk in hoe moeilijk,
hoe specifiek en hoe congruent ze met het zelf zijn.

33
Doel moeilijkheid
Doel moeilijkheid verwijst naar hoe moeilijk een doel te bereiken is. Als doelen in moeilijkheidsgraad
toenemen, nemen de prestaties lineair toe. Mensen leveren inspanning die in verhouding staan tot wat het
doel van hen vraagt.

Doel specificiteit
Doel specificiteit verwijst naar hoe duidelijk een doel de uitvoerder precies informeert wat hij moet doen.
Een doel specifieker maken, houdt meestal in dat het doel in numerieke termen herschreven moet worden.
Specifieke doelen zijn belangrijk omdat ze de aandacht vestigen op dat wat men moet doen en ambiguïteit
in denken verminderen, evenals variabiliteit in prestaties.

Doel congruentie
Zelf-congruente doelen zijn doelen die de belangen, behoeften, waarden en voorkeuren van het zelf
weerspiegelen. Ze voelen authentiek aan en zijn in harmonie met het zelf.
Zelf-discrepante doelen zijn doelen die de belangen, behoeften, waarden en voorkeuren van het zelf
verwaarlozen en in plaats daarvan alleen sociale verplichtingen of externe druk weerspiegelen.

Zelf-concordante doelen stellen de persoon in staat om persoonlijke bronnen aan te boren die het
nastreven van doelen stimuleren, sturen en ondersteunen.

Moeilijke, specifieke en congruente doelen verbeteren de prestaties


Alleen doelen die moeilijk, specifiek en zelfcongruent zijn, verbeteren de prestaties op een betrouwbare
manier.

Moeilijke doelen geven de uitvoerder energie, specifieke doelen sturen die energie naar een bepaald
actiedoel, en concordante doelen geven de uitvoerder energie en sturen hem zowel. Moeilijke doelen
zorgen ervoor dat de inspanning en volharding aanblijven tot het doel bereikt is.
Specifieke doelen richten de aandacht en zorgen voor strategische planning. Specifieke doelen zetten
uitvoerders ertoe hun strategieën in te zetten en hun taakkennis te gebruiken.
Zelf-concordante doelen stimuleren gedrag, moedigen doorzettingsvermogen aan, richten de aandacht en
inspireren strategische planning. Zelf-concordante doelen stellen uitvoerders in staat om te putten uit
innerlijke motivatiebronnen en deze nieuw leven in te blazen.

Wanneer moeilijke, specifieke en onderling overeenstemmende doelen de prestaties niet verbeteren, is het
aan te raden om naar factoren te kijken die niet motiverend zijn en die verband houden met het vergroten
van het vermogen of de middelen.

Feedback
Feedback, of kennis van resultaten, stelt mensen in staat om eventuele voortgang in de richting van hun
doel bij te houden. Een uitvoer heeft zowel een doel als feedback nodig om de prestaties te maximaliseren.

Alleen binnen de context van een doel kan men feedbackinformatie gebruiken om prestaties te beoordelen.

Het bereiken van doelen leidt tot emotionele tevredenheid, terwijl het mislukken van een doel tot
emotionele ontevredenheid leidt. Tevredenheid draagt gunstig bij aan het discrepantie-creërende proces,
terwijl ontevredenheid weer gunstige bijdraagt aan het discrepantie-reducerende proces.

34
Kritieken
Het stellen van doelen helpt bij het uitvoeren van oninteressante, eenvoudige taken door motivatie te
genereren die de taak zelf niet kan genereren. Voor taken die inherent interessant zijn, verbetert het stellen
van doelen de prestaties niet.

Mensen streven zelden slechts één doel tegelijk na, maar meerdere doelen kunnen soms met elkaar in
strijd zijn. Tegenstrijdige doelen vragen om een overweldigend niveau van inspanning,
doorzettingsvermogen, aandacht en strategische planning.

Doelen worden te vaak uitgevoerd op manieren die controlerend, drukverhogend en opdringerig zijn en
kunnen dus creativiteit en intrinsieke motivatie ondermijnen door de autonomie en cognitieve flexibiliteit
te verstoren.

Doelen stellen op de lange termijn


Er komt geen significant verschil in prestatie naar voren tussen uitvoerders met kort termijn, lange termijn
of een mix van korte en lange termijn doelen.

Nabijheid van doelen beïnvloedt doorzettingsvermogen en intrinsieke motivatie. Wanneer een strever
onvoldoende mogelijkheden krijgt voor prestatiefeedback en positieve bekrachtiging, zou zijn of haar
volharding baat hebben bij het stellen van een reeks korte termijn doelen die uiteindelijk aan elkaar
worden gekoppeld om te eindigen in het lange termijn doel. Korte termijn doelen bieden herhaalde
mogelijkheden om positieve feedback te ontvangen, vooruitgang boeken te ervaren en een gevoel van
competentie te koesteren. Dit vergroot de intrinsieke motivatie.

Waar komen doelen vandaan?


De theorie over het stellen van doelen is ontwikkeld in de context van de arbeidswereld om werkgevers te
helpen hun werknemers te motiveren door prestatie verhogende doelen toe te wijzen.

35
Meestal genereren we echter onze eigen doelen om ons dagelijks gedrag en zelfs ons leven betekenis te
geven. Deze doelen kunnen worden gesteld vanuit een sterk gevoel van zelfeffectiviteit, waardering of
persoonlijkheidskenmerken, maar ook biologische en psychologische behoeften spelen hierin een rol.
Doelen komen ook voort uit blootstelling aan aantrekkelijke rolmodellen.

Doelen nastreven
Het nastreven van doelen is nodig om het stellen van doelen te vertalen in betere prestaties en het behalen
van doelen.

Mentale stimulaties
Mentale stimulaties moeten gericht zijn op planning en probleemoplossing om het bereiken van doelen te
vergemakkelijken.

Resultaatsimulatie (focus op het doel)


Stel je voor dat je een hoog cijfer haalt voor je tussentijdse toets psychologie.

Processimulatie (focus op implementatie-intenties)


Stel jezelf voor dat je voor de tussentijdse toets studeert op een manier die ertoe leidt dat je een hoog
cijfer haalt op de toets.

Dat wat motiveert en inspanning oplevert, is niet een focus op de ideale toestand, maar in plaats daarvan
een focus op de discrepantie tussen de huidige toestand en de ideale toestand. Dit maakt een
processimulatie effectiever en succesvoller.

Implementatie intenties
Het niet realiseren van een doel kan worden verklaard door:
- Hoe het doel wordt gesteld
- Dat mensen niet handelen naar de doelen die ze zichzelf hebben gesteld

Het maken van een implementatie-intentie houdt in dat je vooraf moet beslissen over je doel en het
"wanneer, waar en hoe" nastreeft. Implementatie-intenties maken onderscheid tussen twee soorten
intenties:
1. Doelintentie (een doel stellen)
2. Implementatie intentie (streven om het te bereiken)

Wanneer mensen met een doel de tijd nemen om implementatie-intenties te specificeren, vergroten ze hun
kans op het behalen van het doel sterk. Om een implementatie-intentie te vormen, moet een persoon twee
dingen doen:
1. Een reactie identificeren die het bereiken van doelen bevordert
2. Anticiperen op een geschikte gelegenheid om die reactie te initiëren.

Implementaties zijn eenvoudige actieplannen, maar er is enige vaardigheid die moet worden toegepast bij
het maken ervan. Men moet namelijk zien waar het “beslispunt” ligt van het actieplan en daarnaast moet
de implementatie-intentie worden vermeld als een kans om te handelen of een manier om een obstakel te
overwinnen.

Een implementatie-intentie is een "als-dan"-plan dat vooraf het proces van het doel nastreven specificeert.
Het "als"-gedeelte betreft het ontmoeten van de kritische situationele cue, terwijl het "dan"-gedeelte
betrekking heeft op de doelgerichte reactie. Door vooraf een sterk verband te leggen tussen de situationele

36
cue en de doelstrevende reactie, kan doelstrevend gedrag onmiddellijk en automatisch plaatsvinden en
wordt het gewoontegedrag.

een doelstrever heeft oplossingen nodig voor de volgende drie onvermijdelijke zelfreguleringsproblemen
die het investeren van zijn inspanning, doorzettingsvermogen, focus en strategische planning in de weg
staan:
- Beginnen
- Op koers blijven
- Hervatten
Hierin spelen implementatie-intenties een belangrijke rol.

Beginnen
Frequente en consistente koppelingen van bepaalde situaties met bepaald gedrag leiden tot sterke
verbanden tussen de situatie en het gedrag. Implementatie-intenties helpen mensen om aan de slag te gaan
met hun doel, niet alleen door hen eraan te herinneren actie te ondernemen, maar ook door ervoor te
zorgen dat ze geen goede kans om te handelen missen. Implementatie-intenties helpen mensen verder op
weg door hen te helpen een weerstand om te handelen te overwinnen. Weerstand is een
motivatieprobleem, dus implementaties helpen dit probleem op te lossen door een voorsprong te nemen op
het dilemma van de voordelen op de korte termijn versus de voordelen op de lange termijn, zodat
handelen voor voordelen op de lange termijn automatisch wordt.

Op koers blijven
Moeilijkheden, afleidingen, alternatieve eisen en onderbrekingen komen onvermijdelijk aan de
oppervlakte om te concurreren met het nastreven van een doel. Wanneer implementatie-intenties eenmaal
zijn vastgesteld, beschermt het nastreven van doelen tegen mogelijke ontsporing. Implementatie-intenties
doen dit door mensen te helpen anticiperen op een naderende moeilijkheid, verleiding of afleiding en
daardoor een intentie te vormen van wat ze zullen doen zodra het op hun pad komt. Implementatie-
intenties creëren eigenlijk een soort bekrompenheid die iemands aandachtsveld vernauwt om doelgerichte
actie op te nemen, maar afleiding uit te sluiten.

Hervatten
Implementatie-intenties helpen mensen ook om hun onvoltooide doelen af te werken.

Doel ontkoppeling
Een essentieel onderdeel van het effectief nastreven van doelen is weten wanneer je moet stoppen,
wanneer je een doel moet opgeven en naar een ander doel moet overschakelen. Sommige doelen zijn of
worden onbereikbaar. Daarom is het nodig om het concept van het doel ontkoppeling toe te voegen aan de
analyse van het doelstellen en het doelstreven.

Doel ontkoppeling is het verminderen van inspanning en doelbinding. Onder doelbinding verstaan we het
belang dat aan het doel wordt gehecht. Wat doel ontkoppeling belangrijk maakt, is dat het onverstandig
blijven nastreven van doelen ongewenste gevolgen met zich meebrengt die de doelstrever kwetsbaar
maken voor psychische problemen.

Er zijn drie opties wanneer iemand zich realiseert dat een gewild doel onbereikbaar is:
1. De persoon handhaaft zowel inspanning als toewijding aan het doel.
2. De persoon geeft de inspanning op, maar handhaaft de toewijding aan het doel.
3. De persoon schendt het culturele axioma dat "winnaars nooit opgeven en opgevers nooit winnen"
en geeft zowel inspanning als toewijding op.

37
De derde optie is de optie die de mogelijkheid biedt voor psychologisch welzijn.

Ontkoppeling wordt een adaptieve manier van handelen wanneer het de persoon ertoe brengt een nieuw,
alternatief, doelgericht doel te bereiken of wanneer het de mate van inspanning, volharding, aandacht en
strategisch plannen in de resterende doelen vergroot.

38
Hoofdstuk 9 Mentaliteiten
Mensen met hetzelfde doel kunnen verschillende denkwijzen hebben die verschillende patronen van het
nastreven van doelen opleveren.

Mentaliteit
Mentaliteit  Een cognitief kader om iemands aandacht, informatieverwerking, besluitvorming en
denken over de betekenis van inspanning, succes, falen en de eigen persoonlijke
kwaliteiten te sturen.

Mensen hebben de neiging tot het ene of het andere motivatiesysteem, soms als gevolg van chronische
persoonlijkheidsverschillen en soms als gevolg van situatie-specifieke omstandigheden.

Mentaliteit 1: deliberatief – implementatie


Deliberatief  Een ruimdenkende manier van denken om de wenselijkheid en haalbaarheid te
overwegen van een reeks mogelijke doelen die men wel of niet kan nastreven.
Implementatie  Een post-beslissende bekrompen manier van denken die alleen informatie in
overweging neemt die betrekking heeft op het bereiken van doelen en beschermt
tegen niet-doelgerelateerde overwegingen.

Een deliberatieve mentaliteit is efficiënt in het stellen van doelen, terwijl een implementatie mentaliteit
functioneel is in het nastreven van doelen.

Deliberatieve mentaliteit
Mensen met een deliberatieve mentaliteit vergelijken op een vrij objectieve manier, verschillende doelen
met elkaar. Ze zitten in een ruimdenkend en weloverwogen proces waarin in alle opties worden
meegenomen, en voor elke optie een kosten-batenanalyse wordt gemaakt.

Implementatie mentaliteit
Het is functioneel voor mensen om een mentaliteitsovergang naar de implementatie mentaliteit te maken
als een doel eenmaal gesteld is. Mensen worden optimistisch bevooroordeeld in de evaluatie van de
wenselijkheid en haalbaarheid van het gekozen doel. Op dat moment worden alternatieve doelen,
verlangens, behoeften, voorkeuren en prikkels niet langer overwogen omdat ze worden gezien als
ongewenste afleiding. De aandacht is dus bekrompen en nauw-gericht. De voorspelde zelfeffectiviteit en
persoonlijke controleovertuigingen over het bereiken van doelen van mensen wordt verhoogd.

Stroomafwaartse gevolgen van de deliberatieve en implementatie mentaliteit


De implementatie mentaliteit is dus functioneler in het nastreven van doelen dan de deliberatieve
mentaliteit. Wanneer mensen een implementatie mentaliteit hebben, in plaats van een deliberatieve
mentaliteit, houden ze langer vol en presteren ze beter omdat de twee mentaliteiten verschillende
stroomafwaartse gevolgen hebben.

In een deliberatieve mentaliteit vertonen mensen een cognitieve afstemming op informatie die de voor- en
nadelen van één doel uitdrukt ten opzichte van rivaliserende doelen. In een implementatie mentaliteit
vertonen mensen een cognitieve afstemming op informatie met betrekking tot het bereiken van doelen en
een stapsgewijze manier van denken en probleemoplossing.

39
Mentaliteit 2: promotie – preventie
Een promotiefocus houdt gevoeligheid in voor positieve resultaten. Het streven is om te bereiken wat men
nog niet heeft.
Een preventiefocus houdt gevoeligheid in voor negatieve uitkomsten. Het streven is om te behouden en
niet te verliezen wat men al heeft.

Promotie mentaliteit
Met een promotiefocus is het individu gevoelig voor positieve resultaten, benadert het
winstmogelijkheden en neemt een gretige gedragsstrategie van voortbeweging aan die kan worden
gekarakteriseerd als "gewoon doen".

Het hebben van een promotiefocus kan chronisch zijn, zoals in een persoonlijkheidsdispositie, maar ook
situationeel. Het verschil tussen een chronische en situationele promotiefocus is dat iemand met een
chronische focus gesocialiseerd is om te geloven dat het belangrijk is om goede dingen te laten gebeuren,
terwijl iemand met een situationele focus zich bevindt in een omgeving die mogelijke voordelen en kansen
voor vooruitgang signaleert.

Preventie mentaliteit
Met een preventiefocus is het individu gevoelig voor negatieve uitkomsten, vermijdt het
verliesmogelijkheden en hanteert het een waakzame gedragsstrategie van voorzichtigheid die kan worden
gekarakteriseerd als "het juiste doen". Het draait om verantwoordelijkheid en plicht.

Het hebben van preventiefocus kan zowel chronisch zijn, binnen de persoonlijkheid, maar ook
situationeel. Het verschil tussen een chronische en situationele preventiefocus is dat iemand met een
chronische focus gesocialiseerd is om te zien dat het belangrijk is om te vorkomen dat er slechte dingen
gebeuren, terwijl iemand met een situationele focus zich bevindt in een omgeving die mogelijke verliezen
in termen van sociale verplichtingen en verantwoordelijkheden signaleert.

Verschillende definities van succes en falen


Voor iemand met een promotiefocus heeft succes een speciale betekenis, terwijl falen dit niet heeft.
Succes betekent de aanwezigheid van winst. Er heeft zich een verandering voorgedaan die de huidige
toestand dichter bij de ideale toestand brengt. Falen betekent geen winst. Het vertegenwoordigt een
onvermogen om iemands huidige toestand te verbeteren.

Voor iemand met een preventiefocus heeft succes geen speciale betekenis, terwijl falen dit wel heeft.
Succes betekent de afwezigheid van verlies. Er heeft geen verandering plaats gevonden en de staat van
behoren is naar tevredenheid gehandhaafd. Falen betekent de aanwezigheid van verlies. Er heeft een
pijnlijke verandering plaatsgevonden waarin men niet in staat is geweest om de staat van behoren te
handhaven.

Verschillende doel strevende strategieën


Met een promotiefocus kan de winst-gebaseerde strategie worden gekarakteriseerd als ruimdenkend,
verkennend, voortbewegend, snel handelend en gretig.
Met een preventiefocus kan de veiligheid-gebaseerde strategie worden gekarakteriseerd als voorzichtig,
betrokken, koersvast, beschermend over zijn verplichtingen, veilig en waakzaam.

40
Of de ene strategie beter of productiever is dan de andere, hangt af van iemands mentaliteit op het gebied
van regelgeving. Mensen voelen zich succesvol en kunnen genieten als ze gebruik maken van een
actiestijl die bij ze past. Voor mensen met een promotiefocus zijn dit op prestatie gebaseerde, gretige
voortbewegingsacties en voor mensen met een preventiefocus zijn dit veilige en waakzame acties.

Ideale zelfgidsen en voorgeschreven zelfgidsen


Een ideale zelfgids is een doel van wat men zou willen worden. Het nastreven hiervan leidt ertoe dat de
persoon een regulerende stijl aanneemt die gericht is op prestatie en positieve resultaten.
Een voorgeschreven zelfgids is een doel dat specificeert wat anderen vinden dat iemand moet doen of zijn.
Het nastreven van voorschrift leidt ertoe dat de persoon een regulerende stijl aanneemt die is gericht op
verantwoordelijkheid en niet verliezen van wat je hebt.

Zowel idealen als voorschriften maken deel uit van het zelfsysteem. Wanneer mensen gericht zijn op hun
idealen, hoop en ambities, beoordelen ze gretige actieplannen als plezierig en waakzame actieplannen als
minder plezierig. Wanneer mensen gericht zijn op hun voorschriften, plichten en verplichtingen,
beoordelen ze waakzame actieplannen als plezierig en gretige actieplannen als minder plezierig.

Regulatory fit voorspelt de kracht van motivatie en welzijn


Regulatory fit  Beslissingen en gedragingen voelen goed wanneer mensen vertrouwen op het
nastreven van doelen die bij hun denkwijze passen.

Regulatory fit produceert verhoogde motiverende kracht en draagt positief bij aan psychologisch welzijn.
Het leidt mensen tot gevoelens van interesse, plezier en tevredenheid met wat ze doen.

Zowel een preventie mentaliteit, als een promotie mentaliteit (nauwkeurigheid en snelheid) zijn nodig in
het optimaal nastreven van doelen.

Mentaliteit 3: groei – vast


De groei-vast mentaliteit gaat over of mensen denken dat hun persoonlijke kwaliteit, zoals intelligentie en
persoonlijkheidskenmerken, kneedbaar zijn of juist vast en blijvend.

Vaste mentaliteit
Sommige mensen geloven dat eigenschappen en kwaliteiten vast zijn, “je hebt het of je hebt het niet”.
Soms worden deze mensen ook wel entiteitstheoretici genoemd, omdat ze geloven dat er een fysieke
entiteit in de persoon aanwezig is om te bepalen hoeveel van de persoonlijkheidskwaliteit een persoon
heeft.

Groei mentaliteit
Sommige mensen geloven dat eigenschappen en kwaliteiten te veranderen, te versterken en kneedbaar
zijn. “Hoe meer je probeert en hoe meer je leert, hoe beter je wordt”. Soms worden deze mensen ook wel
incrementele theoretici genoemd, omdat ze geloven dat persoonlijke kwaliteiten in de loop van tijd
ontwikkeld kunnen worden.

Betekenis van inspanning


Voor iemand met een vaste mentaliteit betekent het leveren van een hoge inspanning dat iemand dom is.
Voor iemand met een groei mentaliteit is inspanning een hulpmiddel waarmee mensen de hun
vaardigheden en capaciteiten ontwikkelen.

41
Hoge inspanning is in feite een bewijs dat de uitvoerder nog bekwaamheid mist. Mensen met een vaste
mentaliteit geloven niet dat het leveren van hoge inspanning effectief zal zijn. Ze willen met weinig
inspanning goede resultaten bereiken, omdat weinig inspanning bevestigt dat ze ergens goed in zijn.
Mensen met een vaste mentaliteit hebben de neiging om maladaptieve motivatiepatronen aan te nemen
door:
- Weerhouden in inspanning
- Zelfhandicappen om het zelf te beschermen
- Nooit begrijpen of waarderen wat inspanning voor hen kan doen

Mensen met een groei mentaliteit begrijpen het nut van inspanning, dat inspanning leren wordt en dat
inspanning een instrument is om persoonlijke kwaliteiten te ontwikkelen.

Wanneer negatieve feedback wordt gegeven, heeft de persoon met een vaste mentaliteit de neiging om
slechte prestaties toe te schrijven aan een laag vermogen. Hun typische reactie is om inspanning in te
trekken. De persoon met een groei mentaliteit heeft de neiging om slechte prestaties toe te schrijven aan
niet hard genoeg proberen. Hun typische reactie is om de inspanning te vergroten. De mentaliteit van
mensen heeft dus ook relatie tot hoe motiverend adaptief ze zijn.

Herkomst van vaste-groei mentaliteiten


Vaste en groei mentaliteiten worden aangeleerd, maar kunnen ook getraind worden. Dit suggereert de
mogelijkheid dat een vaste versus groei mentaliteit een product is van iemands socialisatiegeschiedenis.
Lof en kritiek geven signalen over de aard van de persoonlijke kwaliteiten en bekwaamheden van mensen.

- Bekwaamheidslof en -kritiek
De persoonlijke kwaliteiten van het kind beoordelen, waardoor een vaste mentaliteit ontstaat.
- Inspanningslof en -kritiek
De onderliggende copingstijl van het kind van commentaar voorzien, waardoor een groei
mentaliteit ontstaat.

Kinderen met een vaste mentaliteit maken lage capaciteiten attributies, vertonen een grote afname van
intrinsieke motivatie en presteren slecht bij het oplossen van problemen, terwijl kinderen met een groei
mentaliteit lage inspanningsattributies maken, intrinsieke motivatie behouden en beter presteren bij het
oplossen van problemen.

Verschillende vaste-groei mentaliteiten leiden tot verschillende prestatiedoelen


Vaste en groei mentaliteiten bepalen het soort doelen dat mensen nastreven. In prestatie situaties stellen
mensen met een vaste mentaliteit over het algemeen een uitvoeringsdoel om te bewijzen dat ze veel
hebben van een wenselijke eigenschap. Mensen met een groei mentaliteit stellen over het algemeen
meesterschapsdoelen om zoveel mogelijk te leren en te verbeteren.

Beide soorten doelen komen veel voor in de cultuur en beide moedigen prestatie aan. Sociale situaties
vragen echter van mensen om te kiezen tussen de twee soorten doelen. Het soort prestatiedoel dat men
nastreeft, voorspelt de daaropvolgende motivatie, emotie en prestatie van die persoon.

Prestatiedoelen
De meeste theorieën over prestatiemotivatie behandelen prestatiegedrag als een keuze: benader of vermijd
de standaard van uitmuntendheid. Toch zijn prestatiedoel onderzoekers meer geïnteresseerd in waarom
een persoon prestatiegedrag vertoont dan of een persoon prestatiegedrag vertoont.

42
Doelen vertegenwoordigen het gewenste resultaat dat de persoon nastreeft. Prestatiedoelen houden zich
bezig met waarom de persoon iets probeert te bereiken.

Meesterschaps- en uitvoeringsdoelen verschillen van elkaar in termen van het begrip van de persoon over
wat competentie is. Het bereiken van een meesterschapsdoel betekent vooruitgang boeken volgens een
zelf vastgestelde norm. Het bereiken van een uitvoeringsdoel betekent het beter doen dan anderen. Het
aannemen van een meesterschapsdoel in een prestatiecontext is geassocieerd met positieve en productieve
manieren van denken, voelen en gedragen, terwijl het aannemen vaan een uitvoeringsdoel is geassocieerd
met relatief negatieve en onvoorspelbare manieren van denken, voelen en gedragen.
Wanneer mensen meesterschapsdoelen aannemen in plaats van uitvoeringsdoelen, hebben ze de neiging
om:
- De voorkeur te geven aan uitdagende taken waar ze van kunnen leren
- Gebruik te maken van conceptueel gebaseerde leerstrategieën, zoals het relateren van informatie
aan bestaande kennis
- Intrinsiek gemotiveerd te zijn
- Hulp en informatie te vragen van anderen zodat ze zelfstandig kunnen blijven werken

Integratie van klassieke en hedendaagse benaderingen van prestatiemotivatie


De klassieke en hedendaagse benaderingen van prestatiemotivatie kunnen worden gecombineerd en
geïntegreerd in één alomvattend model waarin twee verschillende typen prestatiedoelen worden
gehanteerd:
1. Prestatiebenadering
2. Prestatievermijding

Door de klassieke en hedendaagse benaderingen van prestatiemotivatie te integreren, worden de


tekortkomingen van elke individuele benadering overwonnen. Het probleem met de klassieke benadering
is dat algemene persoonlijkheidsdisposities slecht presteren bij het voorspellen van prestatiegedrag in
specifieke situaties. Het probleem met de benadering van prestatiedoelen is dat iemand zich mogelijk
afvraagt waar deze verschillende soorten prestatiedoelen vandaan komen.

Vermijdingsmotivatie en ziekte
Als het gaat over prestatiemotivatie ligt de nadruk meestal op de aanpak, maar ook de angst om te falen is
belangrijk. Faalangst werkt namelijk als tegenkracht omdat het mensen ertoe aanzet om prestatie
vermijdende doelen vast te stellen die verband houden met negatieve emoties. Hoe meer prestatie
vermijdende doelen iemand heeft, hoe slechter zijn latere welzijn meestal is. Dit komt doordat men zo
hard probeert om slechte prestaties te vermijden, dat men weinig vooruitgang in de inspanning maakt en
het dagelijkse gedrag reguleert op een manier die ontevredenheid, negatief affect en weinig plezier of
vervulling veroorzaakt.

Naast faalangst, maken ook neuroticisme en slechte levensvaardigheden mensen vatbaar voor het
aannemen van prestatie vermijdende doelen.

43
Cognitieve dissonantie
Bijna alle mensen hebben een gunstig en positief beeld van zichzelf en daarom kan een positief zelfbeeld
worden opgevat als een bijna universele mentaliteit. In tegenstelling tot de drie eerder besproken dubbele
mentaliteiten, is dit een enkele mentaliteit.

Wanneer de overtuigingen over wie het zelf is en wat het zelf doet inconsistent zijn, ervaren mensen
cognitieve dissonantie, een psychologisch ongemakkelijke toestand. Als deze dissonantie intens en
ongemakkelijk genoeg is, krijgt het motiverende eigenschappen en wil men de dissonantie verminderen of
verwijderen. Het verminderen van dissonantie kan op vier manieren gedaan worden:
1. Verwijder de dissonante overtuiging
2. Verminder het belang van de dissonante overtuiging
3. Voeg een nieuwe medeovertuiging toe
4. Vergroot het belang van de medeovertuiging

Hoe resistent deze overtuigingen zijn tegen verandering, hangt af van:


- Hoe dicht bij de realiteit ze zijn
- Hoe belangrijk of centraal ze zijn voor iemands zelfbeeld
- Hoeveel pijn en kosten moeten worden doorstaan

Realiteit, belang en persoonlijke kosten ondersteunen dus iemands huidige overtuigingen, terwijl
dissonantie hypocriete manieren van denken en gedrag onder druk zet.

Dissonantie-opwekkende situaties
Keuze
In het geval van moeilijke keuzes, bieden alle alternatieven een aantal voor- en nadelen. Zodra de
moeilijke keuze is genomen, ervaren mensen dissonantie. Dissonantie wordt opgelost door het gekozen
alternatief te waarderen en het afgewezen alternatief te miskennen.

Onvoldoende rechtvaardiging
Onvoldoende rechtvaardiging heeft betrekking op hoe mensen acties uitleggen waarvoor ze weinig of
geen externe aansporing hebben. Dit doen mensen door routinematig, en misschien noodzakelijkerwijs,
nieuwe medeovertuigingen toe te voegen aan hun gunstige zelfbeeld mentaliteit.

Inspanning rechtvaardiging
De dissonantietheorie stelt dat de aantrekkelijkheid van een taak toeneemt als een directe functie van het
level van inspanning dat wordt geleverd om de taak te voltooien. Mensen die extreem gedrag vertonen,
moeten dienovereenkomstig extreme waarden ontwikkelen.

Nieuwe informatie
Mensen worden dagelijks blootgesteld aan nieuwe informatie die mogelijk je overtuigingen tegenspreekt.

44
Motiverende processen die ten grondslag liggen aan cognitieve dissonantie

Overtuigingen volgen uit, en handelen om te rechtvaardigen, wat men zegt en doet.

Zelfperceptie theorie
Cognitieve dissonantietheorie stelt dat mensen hun overtuigingen ontwikkelen en veranderen als gevolg
van negatief affect door cognitieve inconsistentie.
Zelfperceptietheorie stelt dat mensen hun overtuigingen ontwikkelen en veranderen
op basis van zelfobservatie, we gaan eenvoudig weg geloven wat we zeggen en doen.
Beide theorieën draaien om het principe dat “zeggen of doen, is geloven”.

Beide theorieën zijn correct, maar elk is van toepassing op een andere reeks omstandigheden.
Zelfperceptie is het beste van toepassing op situaties waarin de overtuigingen van mensen aanvankelijk
vaag, dubbelzinnig en zwak zijn. Dissonantietheorie is het beste van toepassing op situaties waarin de
overtuigingen van mensen aanvankelijk duidelijk, opvallend en sterk zijn.

45
Hoofdstuk 10 Persoonlijke controle overtuigingen
Motivatie om persoonlijke controle uit te oefenen
Mensen zijn in staat om erachter te komen wat ze nodig hebben om controle uit te oefenen, omdat tot op
zekere hoogte omgevingen zowel voorspelbaar zijn als een reactie op onze controle pogingen.

Twee soorten verwachtingen


Er bestaan twee soorten verwachtingen:
1. Werkzaamheid
2. Uitkomst

Werkzaamheid verwachting  Een oordeel over iemands vermogen om een bepaalde


handeling of gang van zaken uit te voeren (Kan ik het?).
Uitkomstverwachting  Een oordeel dat een bepaalde actie, wanneer
uitgevoerd, een bepaald resultaat zal veroorzaken (Zal het
werken?).

Werkzaamheid en uitkomstverwachtingen zijn afzonderlijke, oorzakelijke determinanten van het initiëren


en reguleren van gedrag. Zowel de werkzaamheid als de uitkomstverwachtingen moeten redelijk hoog zijn
voordat het gedrag energiek, doelgericht en duurzaam wordt. Wanneer deze verwachtingen laag zijn, gaat
men terughoudend en vermijdend handelen.

Waargenomen controle: zelf, actie en controle


Waargenomen controle draait om hoe het zelf controle kan uitoefenen.

Omgaan met falen


Een groot deel van de essentie van persoonlijke controleovertuigingen kan worden teruggezien in hoe we
omgaan met falen. Falen kan worden geïnterpreteerd als een uitdaging of een bedreiging.

Falen als een uitdaging betekent dat we falen interpreteren als een kans om te groeien en te leren. We gaan
dan op meesterschapsgerichte manieren met falen om. Dit leidt weer tot adaptief functioneren en
resultaten.

Falen als een bedreiging betekent dat we falen interpreteren als een gevaar voor ons welzijn, er is iets mis
met ons wat het falen veroorzaakt. We gaan dan op defensieve en zelfbeschermende manieren met falen
om. Dit leidt weer tot onaangepast functioneren en resultaten.

Wanneer we omringd zijn met relaties die ons ondersteunen, beschouwen we falen als een uitdaging.
Daarentegen, wanneer we worden omringt door relaties die ons belemmeren, beschouwen we falen als een
bedreiging.

Zelfeffectiviteit
Zelfeffectiviteit  Het vermogen om persoonlijke hulpbronnen te gebruiken onder uiteenlopende
en moeilijke omstandigheden.

46
Formeel gezien wordt het ook wel gedefinieerd als iemands oordeel over hoe goed (of slecht) men met een
situatie zal omgaan, gegeven de vaardigheden die men bezit en de omstandigheden waarmee men wordt
geconfronteerd.

Zelfeffectiviteit is niet hetzelfde als vaardigheid. Bij zelfeffectiviteit worden de vaardigheden namelijk
ingezet voor effectieve prestaties in wisselende situaties. Beide zijn belangrijk voor competent
functioneren.

Twijfel is het tegenovergestelde van effectiviteit. Onder moeilijke omstandigheden kan twijfel een
belemmering vormen voor effectief denken, plannen en nemen van beslissingen om vervolgens
verwarring, opwinding, spanning en angst te veroorzaken die prestaties in de richting van een ramp
kunnen leiden. Hierin is twijfel een motiverende variabele die bepaalt in hoeverre de uitvoerder slecht
coped wanneer vaardigheden en capaciteiten onder druk staan.

Wanneer we iemands verwachtingen van effectiviteit versus twijfel weten, kunnen we zijn motivatie en
prestaties voorspellen.

Bronnen van zelfeffectiviteit


Persoonlijke gedragsgeschiedenis
Mensen leren hun huidige zelfeffectiviteit van hun interpretaties en herinneringen aan eerdere pogingen
om hetzelfde gedrag uit te voeren. Als iemands persoonlijke gedragsgeschiedenis eenmaal een sterk
gevoel van effectiviteit heeft voortgebracht, zal een occasionele impotente uitvoering de zelfeffectiviteit
niet veel verminderen. Tot die tijd zal elke uitvoering, competent of incompetent, de toekomstige
effectiviteit beïnvloeden. Persoonlijk gedragsgeschiedenis is de meest invloedrijke bron van
zelfeffectiviteit.

Plaatsvervangende ervaring
Plaatsvervangende ervaring omvat het observeren van een ander en zien dat deze de taak uitstekend
uitvoert. Dit verhoogt het eigen gevoel van effectiviteit van de waarnemer, omdat het een sociaal
vergelijkingsproces initieert. Plaatsvervangende ervaring werkt echter ook de andere kant op wanneer de
ander een taak onhandig of slecht uitvoert.

De mate waarin de uitvoering van een model onze eigen werkzaamheid beïnvloedt, hangt af van twee
factoren:
1. Hoe groter de overeenkomst tussen het model en de waarnemer, hoe groter de impact van het
gedrag van het model op de eigen effectiviteitsvoorspelling van de waarnemer.
2. Hoe minder ervaren de waarnemer is in het gedrag, hoe groter de impact van plaatsvervangende
ervaring.

Verbale overreding
Verbale peptalks verschuiven de aandacht van de uitvoerder van ineffectieve bronnen naar effectieve
bronnen. Verbale overreding geeft de uitvoerder voldoende tijdelijke effectiviteit boost om de motivatie te
genereren die nodig is voor een nieuwe poging. De effectiviteit van peptalks worden beperkt door wat de
uitvoerder als mogelijk beschouwt en hangt af van de geloofwaardigheid, expertise en betrouwbaarheid
van de overtuiger.

Fysiologische toestand
Een abnormale fysiologische toestand is een persoonlijke, maar toch aandachttrekkende, boodschap die
ineffectiviteit aangeeft. Onder een abnormale fysiologische toestand verstaan we vermoeidheid, spanning,
pijn, angst en stress. De causale richting tussen effectiviteit en fysiologische activiteit is bidirectioneel, dat

47
wil zeggen dat invloed wederzijds is. Wanneer de initiële effectiviteit onzeker is, heeft fysiologische
informatie de meeste impact op de effectiviteit.

Persoonlijke gedragsgeschiedenis en plaatsvervangende ervaring zijn over het algemeen de meest


bepalende bronnen van zelfeffectiviteitsinformatie.

Vaardigheid of zelfeffectiviteit: kip of ei?


Veranderingen in zelfeffectiviteit voorspellen veranderingen in vaardige coping. Het is echter onduidelijk
wat de exacte causale relatie is tussen vaardige prestaties en zelfeffectiviteit. Het lijkt erop dat de relatie
beide kanten op werkt, hoewel het effect van vaardige prestaties op zelfeffectiviteit sterker is dan het
effect van zelfeffectiviteit op vaardige prestaties.

Zelfeffectiviteit effecten op gedrag


Zelfeffectiviteit overtuigingen dragen op meerdere manieren bij aan de kwaliteit van het menselijk
functioneren.

Keuze: selectie van activiteiten en omgevingen


Over het algemeen benaderen mensen met opwinding die activiteiten en situaties waaraan ze zich kunnen
aanpassen of waarmee ze kunnen omgaan, terwijl ze de activiteiten en situaties waarvan ze denken dat die
hun capaciteiten zullen overweldigen, vermijden. Vermijdingskeuzes gebaseerd op twijfel hebben een
diepgaand en nadelig effect op iemands ontwikkeling op de lange termijn. Een patroon van vermijding
vernauwt namelijk geleidelijk het scala aan activiteiten en instellingen van mensen.

Inspanning en doorzettingsvermogen
Sterke overtuigingen over zelfeffectiviteit produceren inspanningen die gericht zijn op het overwinnen van
tegenslagen en moeilijkheden. Het leidt ook tot een snel herstel van zelfvertrouwen na tegenslagen.
Daarentegen leidt twijfel ertoe dat mensen hun inspanningen verslappen wanneer ze moeilijkheden
tegenkomen, sneller opgeven en sneller genoegen nemen met middelmatige oplossingen.

Denken en beslissen
Mensen die in hun probleemoplossende effectiviteit geloven, blijven efficiënt in hun analytisch denken
tijdens stressvolle situaties, terwijl mensen die twijfelen aan hun probleemoplossend vermogen grillig
denken en zowel verwarring als negatief denken vertonen.

Emotionaliteit
Uitvoerders met een sterk gevoel van efficiëntie houden zich bezig met de eisen en uitdagingen van de
taak, visualiseren competente scenario's voor toekomstig gedrag en stralen enthousiasme, optimisme en
interesse uit. Uitvoerders met een zwak gevoel voor effectiviteit staan echter stil bij persoonlijke
tekortkomingen, visualiseren overweldigende obstakels en stralen pessimisme, angst en depressie uit. Elke
toename in zelfeffectiviteit betekent een overeenkomstige afname in angst.

Leren, omgaan, uitvoeren en presteren


Zelfeffectiviteit overtuigingen voorspellen het leren, omgaan, uitvoeren en presteren van mensen, omdat
het actieve taakbetrokkenheid faciliteert dat nodig is om deze vaardigheden te vergroten en te verbeteren.

Machtiging
Twee praktische en belangrijke punten over zelfeffectiviteit:
1. Hoge zelfeffectiviteit overtuigingen kunnen worden verworven en veranderd.

48
2. Therapeutisch versterkte overtuigingen over zelfeffectiviteit kunnen het leven van mensen
verbeteren.

Empowerment of machtiging  Het bezitten van de kennis, vaardigheden en overtuigingen


waarmee mensen controle over hun leven kunnen uitoefenen.

Om zichzelf te versterken (empower), hebben mensen overtuigingen over zelfeffectiviteit nodig, zodat ze
hun kennis en vaardigheden kunnen vertalen in effectieve prestaties wanneer ze worden bedreigd en
controle kunnen uitoefenen over opdringerige negatieve gedachten.

Empowerment vindt plaats wanneer doeltreffendheid en betrokkenheid, twijfel en vermijding vervangen.

Machtiging van mensen: meesterschaps-modelleringsprogramma


Een formeel programma om mensen te empoweren door middel van zelfeffectiviteitstraining is het
gebruik van een meesterschaps-modelleringsprogramma. Tijdens dit programma werkt een expert samen
met een groep van relatieve beginners om hen te laten zien hoe ze kunnen omgaan met een anders
angstaanjagende situatie. Met behulp van het programma worden de vier bronnen van zelfeffectiviteit
gebruikt als middel om van angstige beginners naar zelfverzekerde meesters te gaan.

Meesterschapsovertuigingen
Meesterschapsovertuigingen weerspiegelen de mate van waargenomen controle die men heeft over het
bereiken van gewenste resultaten en het voorkomen van aversieve resultaten.

Manieren om ermee om te gaan


Hoeveel beheersing over uitkomsten iemand heeft, hangt af van hoe men omgaat met de situatie.

Meesterschap versus hulpeloosheid


Een meesterschap motiverende oriëntatie maakt dat de persoon op falen reageert door taakgericht te
blijven en zich richt op het bereiken van meesterschap ondanks tegenslagen. De persoon richt zich op wat
er moet worden gedaan om het falen te verhelpen.
Een hulpeloos motiverende oriëntatie maakt dat de persoon op falen reageert door op te geven en zich
terug te trekken, alsof de situatie buiten zijn controle ligt. De persoon concentreert zich op waarom hij
faalt.

De verschillende reacties op faalfeedback voor meesterschapsgerichte en faalgerichte uitvoerders komen


voort uit een andere betekenis van falen. Zo zien meesterschap georiënteerde individuen falen niet als een
aanklacht tegen het zelf, maar juist enkel als constructieve informatie. Hulpeloos georiënteerde
individuen, daarentegen, zien falen als een aanklacht tegen het zelf en een teken van persoonlijke
ontoereikendheid die leidt naar een staat van wanhoop.

Aangeleerde hulpeloosheid
Aangeleerde hulpeloosheid  De psychologische toestand die ontstaat wanneer een individu
verwacht dat de resultaten van het leven oncontroleerbaar zijn.

Een meesterschapsoriëntatie wordt gerepresenteerd door een waargenomen hoge relatie tussen iemands
gedrag en de resultaten en een waargenomen lage relatie tussen andere oncontroleerbare invloeden en de
resultaten.

49
Aangeleerde hulpeloosheid wordt gerepresenteerd door een waargenomen lage relatie tussen iemands
gedrag en de resultaten en een waargenomen hoge relatie tussen andere oncontroleerbare invloeden en
resultaten.

Hulpeloosheid leren
Dat hulpeloosheid aan te leren valt, is goed terug te zien in het experiment met honden en schokken van
Seligman en Maier.

De verrassende generalisatie die uit dit onderzoek naar voren kwam, is dat wanneer dieren in een situatie
worden geplaatst waarin ze denken dat ze weinig of geen controle hebben, ze de verwachting ontwikkelen
dat hun toekomstige acties weinig of geen effect zullen hebben op wat er met hen gebeurt. Deze
aangeleerde verwachting dat iemands vrijwillig gedrag de gewenste resultaten niet zal beïnvloeden, is de
kern van aangeleerde hulpeloosheid.

Toepassing op mensen
Hiroto was de eerste die menselijke deelnemers gebruikte in zijn experiment over aangeleerde
hulpeloosheid. Hij deed dit met behulp van irritant geluid. De resultaten bij mensen kwamen overeen met
de resultaten bij honden.

Componenten
De theorie van aangeleerde hulpeloosheid bevat drie componenten die de motivatiedynamiek erachter
verklaren.

Contingency
Contingency verwijst naar de objectieve relatie tussen het gedrag van een persoon en de resultaten van de
omgeving. Contingency bestaat op een continuüm dat varieert van uitkomsten die op willekeurige basis
plaatsvinden tot uitkomsten die perfect synchroon lopen met het vrijwillige gedrag van een persoon.

Cognitie
Er vindt veel cognitieve interpretatie plaats tussen de feitelijke, objectieve omgevingsfactoren die in de
wereld bestaan en iemands subjectieve begrip van persoonlijke controle bij dergelijke gebeurtenissen.

Gedrag
Coping gedrag om resultaten te bereiken of te voorkomen, bestaat op een continuüm. Coping reacties
kunnen lethargisch en passief (lusteloos) zijn, of ze kunnen actief en assertief zijn (niet hulpeloos).

50
Hulpeloosheid effecten
Zodra aangeleerde hulpeloosheid optreedt, laat het drie betrouwbare tekortkomingen achter.

Motivatietekorten
Motivatietekorten bestaan uit een verminderde bereidheid om te proberen. De tekorten worden duidelijk
wanneer de bereidheid van een persoon om vrijwillige coping reacties uit te zenden, afneemt of helemaal
verdwijnt.

Leerachterstanden
Blootstelling aan oncontroleerbare omgevingen creëert na verloop van tijd een verwachting bij mensen dat
resultaten over het algemeen onafhankelijk zijn van acties. Zodra deze verwachting een pessimistische
toon aanneemt, heeft de persoon het erg moeilijk om te leren dat een nieuwe reactie de resultaten kan
beïnvloeden. Deze pessimistische denkwijze belemmert, of vertraagt, het leren van toekomstige
onvoorziene gebeurtenissen.

Emotionele tekorten
Emotionele tekorten bestaan uit affectieve verstoringen waarbij lethargische, depressieve emotionele
reacties optreden in situaties die vragen om actieve, assertieve emotie.

Hulpeloosheid en depressie
Zowel aangeleerde hulpeloosheid, als depressie, worden veroorzaakt door de verwachting dat slechte
gebeurtenissen zullen plaatsvinden en deze niet voorkomen kunnen worden. Ook delen aangeleerde
hulpeloosheid en depressie gemeenschappelijke symptomen en therapeutische interventiestrategieën.

Onderzoekers gebruikten het model van aangeleerde hulpeloosheid om de etiologie van unipolaire
depressie te begrijpen en ontdekten dat depressieve personen de gebeurtenissen in hun leven soms als
minder controleerbaar zien dan personen die niet depressief zijn. Er werd vervolgens onderzocht of het
verhogen van de waargenomen controleovertuigingen van een depressief persoon een effectieve therapie
zou zijn. Uit dit onderzoek kwam dat mensen met een depressie niet meer vatbaar zijn voor aangeleerde
hulpeloosheid, maar dat mensen die geen depressie hebben, soms denken dat ze meer persoonlijke
controle hebben dan ze in werkelijkheid hebben.

Attributies en verklaringsstijl
Attributie  Een oorzakelijke verklaring voor waarom een bepaald succes-falen resultaat optrad.
Het is een antwoord op de “waarom”-vraag.

Alle attributies kunnen in een driedimensionale causale structuur worden geplaatst:


1. Locus
Maakt onderscheid tussen interne en externe oorzaken van uitkomsten.
2. Stabiliteit
Maakt onderscheid tussen stabiele en instabiele oorzaken.
3. Beheersbaarheid
Maakt onderscheid tussen beheersbare en onbeheersbare oorzaken.

51
Verklaringsstijl  Een relatief stabiele, cognitief gebaseerde persoonlijkheidsvariabele die de
manier weerspiegelt waarop mensen routinematig of gewoonlijk verklaren
waarom slechte gebeurtenissen hen overkomen.

Pessimistische verklaringsstijl
Een pessimistische verklaringsstijl manifesteert zich als de neiging om slechte gebeurtenissen te verklaren
met attributies die stabiel en oncontroleerbaar zijn. Het maakt mensen vatbaar voor opgeven in tijden van
mislukking en tegenslagen. Over het algemeen wordt een pessimistische verklaringsstijl geassocieerd met
academisch falen, verminderde werkprestaties en depressie.

Optimistische verklaringsstijl
Een optimistische verklaringsstijl manifesteert zich als de neiging om slechte gebeurtenissen te verklaren
met attributies die onstabiel en controleerbaar zijn. Mensen met een optimistische verklaringsstijl hebben
de neiging om veel eer op te strijken voor hun successen, maar accepteren weinig of geen schuld voor hun
mislukkingen. Een mentaal gezond persoon lijkt het vermogen te hebben om de werkelijkheid te
vervormen in een richting die het zelfrespect vergroot, het geloof in persoonlijk effectiviteit behoudt en
een optimistische kijk op de toekomst bevordert. Dit maakt een optimistische verklaringsstijl een
functionele troef.

Reactantie theorie
Reactantie  De psychologische en gedragsmatige poging om een bedreigde of geëlimineerde
vrijheid te herstellen.

Mensen ervaren reactantie alleen als ze verwachten controle te hebben over wat er met hen gebeurt, en ze
reageren op een verlies van controle door actiever, zelfs agressiever te worden.

52
Omdat zowel de reactantie theorie, als de aangeleerde hulpeloosheidstheorie, zich richten op hoe mensen
reageren op oncontroleerbare uitkomsten, zij het op hele verschillende manieren, werd een integratief
model voorgesteld:
Als een persoon verwacht belangrijke uitkomsten te kunnen beheersen, wekt blootstelling aan
oncontroleerbare uitkomsten reactantie op. Als de omgeving echter onbeheersbaar blijft en niet reageert,
raakt de persoon ervan overtuigd dat reactantie weinig invloed uitoefent en zal hij hulpeloosheid vertonen.

Zowel reactantie als hulpeloosheid komen voort uit verwachtingspatronen. Reactantie is geworteld in
waargenomen controle, terwijl hulpeloosheid is geworteld in de afwezigheid ervan. Een reactantiereactie
gaat vooraf aan een hulpeloosheidsreactie, en reactantie verbetert de prestaties, terwijl hulpeloosheid deze
ondermijnt.

Verwachtingswaardemodel
Niet alleen verwachtingen voorspellen inspanning, doorzettingsvermogen, keuzes en prestaties, maar ook
waarden doen dit. Verwachting en waarde voorspellen beide prestatiegerelateerde uitvoeringen en keuzes,
hoewel verwachtingen de uitvoeringen sterker voorspellen, terwijl waarden keuzes sterker voorspellen.

Waarde
Waarde  De waargenomen aantrekkelijkheid van een taak.
Het is relatief omdat het wordt vergeleken en gecontrasteerd met de waarde van andere mogelijke taken.

Waarde bestaat uit vier componenten:


1. Interesse waarde (taakplezier)
2. Gebruikswaarde (nut voor iemands doelen)
3. Belang waarde (belang voor het zelf)
4. Kosten (psychologische barrières of negatieve gevolgen van taakbetrokkenheid)

Interesse waarde is vergelijkbaar met intrinsieke motivatie, terwijl gebruikswaarde vergelijkbaar is met
geïdentificeerde regelgeving.

Zowel verwachtingen, als waarden, zijn mentale toestanden. Het zijn cognitieve bronnen van motivatie die
worden geleerd uit ervaring. Maar prestatiegeleerde uitvoeringen en keuzes voorzien het individu van
feedback om zijn toekomstige verwachtingen en waarden te herzien en bij te werken.

Waarde interventies
Hoe positiever men een activiteit waardeert, hoe beter men presteert en die taak benadert.

Om een waardeverhogende interventie uit te voeren, moet men eerst nadenken over het type waarde dat
men wilt stimuleren.
- Het verhogen van de intrinsieke waarde (interesse waarde) houdt in dat de structuur van de
activiteit wordt gewijzigd om deze aanzienlijk interessanter te maken.
- Het verhogen van de belang waarde hangt vooral af van wat belangrijk is voor de zelfdefinitie van
het individu.
- Gebruikswaarde houdt niet in dat de taak of het zelf verandert, maar eerder de perceptie van het
individu van het belang of het waargenomen nut van de activiteit.

Alleen mensen met zwakke of slechte verwachtingen hebben de gebruikswaardeverhoging nodig, omdat
dit de mensen zijn die de neiging hebben om iets niet zo belangrijk, nuttig of relevant voor hun leven te

53
vinden. Gezien deze bevindingen zijn interventies met een gebruikswaarde bijzonder geschikt voor
studenten.

54
Hoofdstuk 11 Het zelf en zijn streven
Twee weergaven van het zelf
Het zelf kan op twee verschillende manieren worden begrepen
en bestudeerd:
1. Het zelf is een agent die actie initieert.
2. Het zelf is een object dat moet worden waargenomen,
geëvalueerd, gelabeld en gekend.

De manier waarop iemand naar het zelf kijkt, hangt gedeeltelijk


af van iemands theoretische interesse en perspectief, maar
vooral van wat men over het zelf probeert te begrijpen. In zo'n
motiverende analyse van het zelf staan vier problemen of
strevingen van het zelf centraal:
1. Definieer het zelf
2. Breng het zelf in verband met de samenleving
3. Ontwikkel persoonlijk potentieel
4. Regel het zelf

Zelf als object


In de zoektocht om het zelf te definiëren, vragen we ons af wie we zijn, hoe anderen ons zien en hoe
vergelijkbaar en verschillend we zijn van anderen. Het definiëren van het zelf laat zien hoe zelfconcept
gedrag stimuleert en stuurt.
In de zoektocht om het zelf te relateren aan de samenleving, denken we na over onze plaats in de sociale
wereld en welke maatschappelijke rollen voor ons beschikbaar zijn. Het zelf relateren aan de samenleving
laat zien hoe identiteit gedrag stimuleert, stuurt en ondersteunt.

Zelf als agent


In de zoektocht om het zelf te ontwikkelen, onderzoeken we wat ons interesseert, begrijpen we het
verschil tussen actie door het zelf en door krachten buiten het zelf, creëren we doelen en betekenis en
ontdekken en ontwikkelen we talenten. Het ontdekken en ontwikkelen van het potentieel van het zelf
weerspiegelt en vereist keuzevrijheid.
In de zoektocht om het zelf te beheren en te reguleren, vertrouwen we op capaciteiten, stellen we
langetermijndoelen, implementeren we plannen en strategieën en controleren en maken we aanpassingen
om onze doelen te bereiken. Het managen en reguleren van het zelf laat zien hoe zelfregulatie competent
functioneren waarschijnlijker maakt.

Het probleem met zelfvertrouwen


Een hoeksteen overtuiging is dat het vergroten van iemands zelfvertrouwen de beste manier is om de
motivatie van een ander te vergroten. In de relatie tussen zelfvertrouwen en zelf-functioneren is zelf-
functioneren een oorzaak, terwijl zelfwaardering slechts een gevolg is.

Zelfvertrouwen en prestatie zijn positief met elkaar gecorreleerd. Een toename van prestaties of
productiviteit leidt tot een overeenkomstige toename van zelfvertrouwen.

Het belangrijkste voordeel van een hoog gevoel van zelfvertrouwen is dat het zelf gebufferd wordt tegen
negatief affect en mensen zich goed voelen over zichzelf.

55
Wanneer prestaties op authentieke wijze worden verdiend, signaleren ze effectief zelf-functioneren, wat
op zijn beurt een hoger zelfvertrouwen oplevert. Zelfvertrouwen is dus eigenlijk enkel een stroomafwaarts
gevolg van het adaptief en productief functioneren van het zelf.

Zelfconcept
Zelfconcept  De mentale representatie dat een individu van zichzelf heeft.

Het zelfconcept is opgebouwd uit ervaringen en uit reflecties op die ervaringen. Na verloop van tijd
vertalen mensen al deze specifieke ervaringen in een algemene representatie van het zelf. Deze algemene
conclusie is wat mensen onthouden en gebruiken in het construeren en definiëren van het zelfconcept.

Zelfschema’s
Zelfschema  Cognitieve generalisaties over het zelf die domein specifiek zijn en geleerd zijn uit
ervaringen uit het verleden.

Het zelfconcept is een verzameling domein specifieke zelfschema’s. Welke zelfschema's betrokken
worden bij de definitie van het zelfconcept, zijn die levensdomeinen die het belangrijkst zijn voor de
persoon. De specifieke levensdomeinen variëren van persoon tot persoon, maar deze domeinen illustreren
de typische leeftijdsgebonden structuur van het zelfconcept.

Motiverende eigenschappen van zelfschema's


Zelfschema's genereren motivatie op twee manieren:
1. Eenmaal gevormde zelfschema’s sturen het gedrag van een individu op een manier die feedback
oproept die consistent is met de gevestigde zelfschema’s. Als de feedback niet in
overeenstemming is met het gevestigde zelfschema, produceert het een motiverende spanning
door de inconsistentie en zelfontkenning, wat leidt tot weerstand en tegenargumenten.
2. Zelfschema's genereren motivatie om het huidige zelf in de richting van een gewenst toekomstig
zelf te brengen.

Consistent zelf
Mensen behouden een consistent zelf door actief op zoek te gaan naar informatie die consistent is met hun
zelfconcept en door informatie te negeren die hun zelfbeeld tegenspreekt. Inconsistentie en
tegenstrijdigheid genereren een emotioneel ongemak dat motiveert om de consistentie te herstellen door
zelfbevestiging te zoeken en zelfontkenning te vermijden. Om ervoor te zorgen dat andere mensen ons
zien zoals we onszelf zien, gebruiken we zelfpresentatie tekens en symbolen die aankondigen wie we zijn.
Dit zal leiden tot een sociale omgeving die zelfbevestigende informatie zal terugkoppelen.

Door gebruik te maken van selectieve interactie gebruiken we sociale interactie om ons zelfbeeld te
behouden en te verifiëren. Dit doen we door mensen in ons leven te kiezen die ons zelfbeeld bevestigen en
afstand te houden van degenen die dat zelfbeeld tegenspreken.

Ondanks deze preventieve inspanningen treedt soms zelfdiscrepante feedback op. Mensen gaan hier dan
mee om door bijvoorbeeld die informatie te vervormen, te compenseren met zelfinflatie, zelfbevestiging
en nieuw gedrag om iemands werkelijke zelfbeeld te bewijzen.

Zelfverificatie versus zelfconceptverandering


Zelfconcept zekerheid  Het vertrouwen van een individu dat zijn zelfschema geldig en waar is.

56
Wanneer de zelfconcept zekerheid hoog is, heeft discrepante feedback weinig invloed op het zelfschema
en blijft deze stabiel. Wanneer de zelfconcept zekerheid daarentegen laag is, heeft discrepante feedback de
mogelijkheid tot veel invloed op het zelfschema. Dit laatste hangt wel af van hoe laag de zelfconcept
zekerheid is:
- Laag  Krachtige feedback kan al bestaande zelfschema’s overweldigen en een
verandering van het zelfconcept teweegbrengen.
- Matig  Krachtige feedback leidt tot de zelfverificatiecrisis.

Zelfverificatiecrisis  Het individu schort zijn oordeel op en zoekt aanvullende feedback, als de
aanvullende feedback erg overtuigend is, verlaagt het de zelfconcept zekerheid.

Verandering van het zelfconcept is zeldzaam, maar zelfverificatie en zelfconcept zekerheid zijn alledaags.

Waarom mensen zichzelf verifiëren


Mensen geven de voorkeur aan zelfverificatiefeedback omdat:
Cognitief  Ze proberen zichzelf te leren kennen.
Epistemisch  Verificaties van het zelf de perceptie dat de wereld voorspelbaar en coherent is
versterken.
Pragmatisch  Ze interacties willen vermijden die gepaard kunnen gaan met misverstanden en
onrealistische verwachtingen en prestatie-eisen.

Mogelijke ikken
Het is waarschijnlijker dat zelfschema’s veranderen door een opzettelijke poging om het huidige zelf te
evolueren naar een gewenst toekomstig mogelijk zelf, dan als reactie op sociale feedback. Mogelijke
ikken vertegenwoordigen de ideeën van individuen over wat ze zouden willen worden en ook wat ze bang
zijn dat ze zouden kunnen worden.

Terwijl het individu de mogelijke ikken observeert die door anderen zijn gemodelleerd, ziet het individu
het rolmodel als een gewenst, toekomstig "ideaal zelf". De vergelijking tussen de vaardigheden,
kenmerken en attributen van het individu en de vaardigheden, kenmerken en attributen van het rolmodel,
creëert een motiverende staat van discrepantie. Een mogelijk zelf fungeert als een krachtige aanzet tot
actie op dezelfde manier als doelen, door inspanning en volharding te vergroten, de aandacht te vestigen
en strategische planning uit te voeren.

Het individu zonder een mogelijk zelf in een bepaald domein mist een belangrijke cognitief-motiverende
basis voor het ontwikkelen van vaardigheden in dat domein. Een relevant mogelijk zelf draagt namelijk bij
aan de op toekomst gebaseerde motivatie voor de huidige activiteiten.

Identiteit
In de sociologie is identiteit je plaats of rol in de samenleving. In de psychologie is identiteit of die rol,
sociale positie of beschrijving goed voelt en aansluit bij je zelfconcept.

Identiteit  Het middel waarmee het zelf zich verhoudt tot de samenleving. Het vat de essentie van
wie iemand is binnen een culturele context.

Rollen
Een rol bestaat uit culturele verwachtingen voor gedrag van de persoon die de sociale positie bekleedt.
Welke rol iemand op een bepaald moment vervult, hangt af van de situatie waarin diegene zich bevinden

57
en de mensen met wie hij omgaat. Mensen veranderen hoe ze handelen en zich gedragen als ze van rol
wisselen.

Connecties met sociale groepen


Mensen hebben connecties met sociale groepen. Deze connecties onderschrijven psychologische waarden.
Het proces van kiezen welke identiteiten in het zelf opgenomen moeten worden en welke identiteiten te
verwerpen is een moeilijke ontwikkelingsuitdaging, maar het geeft de persoon antwoorden over hoe hij
zich kan verhouden tot de samenleving. Om tot die antwoorden te komen, gebruiken mensen verschillende
stijlen:
- Informationeel
Identiteit gerelateerde opties en mogelijkheden zoeken en kritisch evalueren.

- Normatief
Om te vertrouwen op de verwachtingen en voorschriften van degenen naar wie wordt opgekeken.

Situaties maken specifieke identiteiten opvallend


Mensen herbergen een veelheid aan identiteiten, dus welke identiteit het huidige gedrag stuurt, is
enigszins afhankelijk van welke identiteit door de situationele context opvallend wordt gemaakt.

Agentschap
Agentschap  Persoonlijke causaliteit en actie.
Het zelf bezit een intrinsieke motivatie die het de kwaliteit van keuzevrijheid (agency) geeft.

Zelf als actie en ontwikkeling van binnenuit


De psychologische behoeften van het organisme zijn onafscheidelijk gecoördineerd met de actieve aard
van het zich ontwikkelende zelf en zijn de bron van motivatie die ten grondslag ligt aan keuzevrijheid
(agency).

Differentiatie en integratie
Differentiatie  Breidt het zelf uit en werkt het uit tot een steeds toenemende complexiteit.
Integratie  Synthetiseert die opkomende complexiteit tot een coherent geheel, waardoor een
gevoel van één samenhangend zelf behouden blijft.

Minimale differentiatie manifesteert zich in eenvoud waarin de persoon slechts een eendimensionaal
begrip heeft van een bepaald kennisdomein, rijke differentiatie manifesteert zich in het begrijpen van fijne
discriminaties en unieke aspecten van een bepaald levensdomein.

Intrinsieke motivatie, interesses en psychologische behoeften stimuleren het zelf om proactief met de
wereld om te gaan op zo’n manier dat het zelf wordt gedifferentieerd tot een steeds toenemende
complexiteit. Differentiatie vergroot de complexiteit van het zelf niet onverminderd. Er bestaat eerder een
synthetische neiging om de opkomende complexiteit van het zelf te integreren in een enkel zelfgevoel, een
coherente eenheid. Integratie is een organisatorisch proces dat de gedifferentieerde delen van het zelf weer
samenbrengt tot een samenhangend geheel.

Psychologische behoeften en ontwikkelingsprocessen vormen een startpunt voor de ontwikkeling van het
ontluikende zelf. Naarmate individuen volwassener worden, krijgen ze steeds meer contact met de sociale
context, en sommige van deze aspecten van de sociale wereld worden geassimileerd en geïntegreerd in het

58
zelfsysteem. Het motiverende beeld van zelfontwikkeling pleit daarom sterk tegen het idee dat het zelf
slechts een passieve ontvanger is van de feedback en identiteiten van de sociale wereld.

Internalisering en het integrerende zelf


De psychologische behoefte aan verbondenheid is de kwaliteit van motivatie die de proactieve motivatie
van het individu ondersteunt om de regels, waarden en zorgen van de samenleving te internaliseren.

Internalisering  Het proces waardoor individuen een extern voorgeschreven manier van
denken, voelen of gedragen als hun eigen accepteren.

Internalisering vindt om twee essentiële redenen plaats:


1. Internalisering komt voort uit de wens van het individu om betekenisvolle relaties met mensen in
hun leven te bereiken, dus de behoefte aan verbondenheid.
2. Internalisering komt voort uit de wens van het individu om effectief om te gaan met de sociale
wereld, dus de behoefte aan competentie.

Veel van wat de persoon internaliseert, bevordert effectief functioneren en heeft een adaptieve
interpersoonlijke waarde voor het zelf.

Controlerende omgevingscondities leiden ertoe dat het zelf aangeboren behoefte en voorkeuren negeert en
in plaats daarvan een zelfstructuur ontwikkeld rond het doel van externe validatie.

Ware zelf?
Het ware zelf weerspiegelt de mate waarin men 'in contact' is met innerlijke ervaring. Als deze mate van
mindfulness en bewustzijn hoog is, bestaat er een nauw verband tussen innerlijke ervaring en feitelijk
gedrag. Wanneer relaties van mensen hun streven, zelfexpressie en intenties ondersteunen, krijgen mensen
over het algemeen meer mindfulness en persoonlijke kennis van het ware zelf.

Zelfconcordantie
Zelfconcordante doelen zijn doelen (intrinsiek en geïdentificeerd) die congruent zijn met de kernzelf van
mensen. De doelen vertegenwoordigen dan iemands inherente behoeften, interesses en geïnternaliseerde
waarden van het zelf.

Zelf-discordante doelen (geïntrojecteerd en extrinsiek) weerspiegelen en drukken niet-geïntegreerde actie


uit die voortkomt uit het beheersen van interne en externe druk.

Het bereiken van zelfconcordante doelen voorziet het zelf van psychologische voedingsstoffen die het
welzijn en de agentschap motivatie ondersteunen.

Intrinsieke doelen en extrinsieke doelen


Intrinsieke doelen  Levensaspiraties en bezigheden die bevredigend zijn, omdat hun streven
aanleiding geeft tot frequente en terugkerende kansen voor de doelstrever om de
behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid te ervaren.

Extrinsieke doelen  Levensaspiraties en bezigheden die een voorwaardelijke erkenning van anderen
vereisen en daarom neutraal of onbevredigend zijn, omdat hun streven de
gedachten en het gedrag van de doelstrever afbuigt in een richting waarin
behoeftebevrediging de neiging heeft te worden verwaarloosd, gedwarsboomd of
opgeofferd.

59
Het nastreven en bereiken van intrinsieke doelen voorspelt een grotere behoeftebevrediging,
betrokkenheid, leren, prestaties en welzijn.
Het nastreven van extrinsieke doelen weerspiegelt een materialistisch waardesysteem dat een sterke
nadruk legt op het verwerven van geld, roem en imago als een weg naar geluk en welzijn.

Het is een belangrijk punt dat zelfs wanneer degenen die extrinsieke doelen nastreven hun doelen
daadwerkelijk bereiken, ze nog steeds geen psychologisch welzijn ervaren. Psychologisch welzijn komt
voort uit de reden waarom men streeft naar datgene waarnaar men streeft.

Zelfregulering
Zelfregulering  De metacognitieve planning, implementatie, monitoring en evaluatie van de
doelstrevende inspanningen van het zelf om een lange termijn doel te bereiken.

Vooruitdenken door reflectie


Zelfregulering begint met het stellen van een lange termijn doel en omvat elk van de volgende zaken in de
loop van de tijd:
- Planning en strategisch denken
- Actie en zelfbeheersing implementeren
- Monitoring en controle
- Reflecteren en aanpassen

Zelfregulering is een continu, cyclisch proces. Het omvat vooruitdenken (doelen stellen, strategische
planning), actie (doelen nastreven, zelfbeheersing) en reflectie (zelfcontrole en zelfevaluatie die leidt tot
beter geïnformeerde voorbeschouwing voorafgaand aan de volgende prestatiemogelijkheid).

Het ontwikkelen van meer competente zelfregulering


Verbeteringen in zelfregulerende competentie vinden over het algemeen plaats binnen een sociaal
leerproces en op een observatieniveau waarin een relatieve beginner het gedrag en uitleg van een relatieve
deskundige observeert.

De stelling in de zelfreguleringsliteratuur is dat mensen complexe vaardigheden sneller en vakkundiger


kunnen verwerven, ontwikkelen en beheersen als ze het voordeel hebben van een tutor die gedragingen
modelleert.

Zelfcontrole
Zelfcontrole  Het vermogen om een impulsief verlangen te onderdrukken, in bedwang te houden en
zelfs te onderdrukken om een lange termijn doel na te streven. Het wordt ook wel
wilskracht genoemd.

Onderzoekers hebben ongeveer 100 studies voltooid met behulp van het onderzoeksparadigma over
zelfbeheersing. Daarbij hebben ze de volgende zeven brede gebieden van zelfbeheersing geïdentificeerd:
1. Impulsen, driften, verlangens onderdrukken
2. Emoties beheren en onderdrukken
3. Gedachten beheersen en onderdrukken
4. Aandacht beheersen
5. Beslissingen nemen en veel keuzes maken
6. Beheer van de indruk die men op anderen maakt
7. Vriendelijk zijn in de omgang met moeilijke, veeleisende mensen

60
Energie uitputting
Zelfbeheersing is een energiereserve die maar in beperkte mate bestaat. Nadat zelfbeheersing is
uitgeoefend, verliezen mensen tijdelijk een deel van hun vermogen tot toekomstige zelfbeheersing. Als
gevolg hiervan wordt de kans groter dat ze ten prooi vallen aan impulsieve verlangens, driften en
verleidingen.

Dit leidde tot het beperkte krachtmodel van zelfbeheersing, die kan worden gepresenteerd in een reeks van
drie stellingen:
1. Hoeveelheid of sterkte van wilskracht is cruciaal voor het succes van zelfbeheersing.
2. Het uitoefenen van zelfbeheersing put een deel van deze hulpbron uit.
3. Volgende pogingen tot zelfbeheersing zullen daarom steeds vaker mislukken.

Tijdens zelfbeheersingspogingen raakt de hersenbrandstof glucose uitgeput. Glucose wordt omgezet in


neurotransmitters. Wanneer deze neurotransmitters opraken, leidt dit ertoe dat de hersenen stoppen met
denken, impulsiever worden en minder uitvoerende controle uitoefenen.

Energie aanvulling
Glucose consumeren voorafgaand aan een uitdagende zelfcontroletaak helpt aanzienlijk in het uitoefenen
van effectieve zelfbeheersing. Daarentegen put zelfbeheersing alleen de glucosevoorraad uit wanneer een
aantrekkelijke korte termijn drang onderdrukt moet worden om een minder aantrekkelijk lange termijn
doel na te streven. Interessant is dat glucose-uitputting en slechte prestaties niet optreden als de persoon
eerst in een positieve gemoedstoestand wordt gebracht en als mensen lange termijn doelen nastreven die
voldoen aan de drie psychologische basisbehoeften.

De kracht van zelfbeheersing kan worden verbeterd door te oefenen. Daarnaast beschermt ontspanning
mensen tegen uitputting van zelfcontrole en falen van zelfregulatie.

Beperkt krachtmodel van zelfbeheersing

Mensen streven regelmatig meerdere lange termijn doelen na, maar het probleem hiermee is dat het een
betrouwbaar pad is naar zelfuitputting en zelfregulering. Onderzoek toont aan dat het beste is om één
lange termijn doel tegelijk na te streven en je beperkte vermogen tot zelfbeheersing te investeren in dat
ene lange termijn doel.

61
Is het vermogen om zelfbeheersing uit te oefenen gunstig voor een succesvol leven?
Het blijvende vermogen om onmiddellijke bevrediging te weerstaan, is een persoonlijkheidsvariabele met
een van de beste staat van dienst om te voorspellen wie een succesvol leven leidt.

62
Hoofdstuk 12 Aard van emotie: zes eeuwige vragen
Zes eeuwige vragen

Wat is een emotie?


Emoties zijn multidimensionaal. Ze hebben een vierdelig karakter:
1. Emoties zijn gevoelstoestanden.
2. Emoties zijn biologische reacties.
3. Emoties zijn agenten van een doel.
4. Emoties zijn sociaal-expressieve verschijnselen.

Elk van deze vier dimensies benadrukt een ander aspect van emotie. Om emotie te begrijpen en te
definiëren, is het noodzakelijk om elk van de vier dimensies van emoties te bestuderen en hoe ze met
elkaar omgaan.

Definitie
Belangrijke levensgebeurtenissen produceren in ons een duidelijk patroon van hersenactiviteit dat de vier
aspecten van emotie genereert, leidt en coördineert. Emotie is de psychologische constructie die de vier
dimensies verenigt en coördineert tot een gesynchroniseerd patroon. Emotie is niet een van de individuele
componenten, maar is wat vier componenten choreografeert tot een coherente reactie op een uitlokkende
gebeurtenis. Alle componenten zijn positief met elkaar gecorreleerd, met een bijzonder hoge correlatie
tussen gevoelens en gezichtsuitdrukkingen.

63
Emoties zijn de gesynchroniseerde, op de hersenen gebaseerde systemen die het gevoel, de lichamelijke
reactie, het doel en de expressie coördineren, zodat het individu klaar is om zich met succes aan te passen
aan de levensomstandigheden.

Relatie tussen emotie en motivatie


Emoties hebben op twee manieren te maken met motivatie:
1. Emoties zijn een soort motivatie.
2. Emoties dienen als een doorlopend "uitleessysteem" om aan te geven hoe goed de persoonlijke
aanpassing verloopt.

Emotie als motivatie


Een emotionele reactie is de causale en onmiddellijke bron van gemotiveerde actie die volgt.

Emotie als uitlezing


Emoties lezen de steeds veranderende motivatietoestanden en persoonlijke aanpassingsstatus van de
persoon voor. Positieve emoties tijdens gemotiveerde actie geven een metaforisch groen licht om dat doel
of behoeftebevrediging na te streven. Negatieve emoties zorgen voor een metaforisch rood licht om het
nastreven van dat doel of behoeftebevrediging te stoppen.

Wat veroorzaakt een emotie?


Bij het tegenkomen van een belangrijke levensgebeurtenis, verwerken de hersenen deze gebeurtenis met
een duidelijk patroon van neurale activiteit. Deze hersenactiviteit zet de cognitieve en biologische
processen in gang die gezamenlijk de kritische componenten van emoties genereren, begeleiden en
coördineren.

In de poging om uit te leggen wat een emotie veroorzaakt, komen veel verschillende perspectieven om de
hoek kijken, met als centrale discussie: biologie versus cognitie. Samen geven deze twee perspectieven
een relatief veelomvattend beeld van het emotieproces. Toch blijft de vraag welk perspectief primair is.

Twee systemen weergave


In het twee systemen weergave van Buck hebben mensen twee synchrone systemen die emotie activeren
en reguleren en samen een zeer adaptief emotiemechanisme vormen:
1. Een aangeboren, spontaan, biologisch aangedreven systeem dat automatisch en onvrijwillig
reageert op emotionele prikkels.
2. Een op ervaringen gebaseerd cognitief systeem dat interpretatief reageert door de (persoonlijke)
betekenis van de emotionele stimuli te evalueren.

Levenson veronderstelt dat het biologische systeem de basisproblemen bedient door beproefde en zeer
automatische manieren te genereren om emoties op te wekken, terwijl het cognitieve systeem flexibel is
en openstaat voor leren en persoonlijke ervaringen.

Panksepp ging zelfs nog verder door toe te voegen dat basisemoties voornamelijk voortkomen uit het
biologische systeem, terwijl andere emoties voornamelijk voortkomen uit de beoordelingen,
verwachtingen en attributies van het cognitieve systeem.

64
Kip-en-ei
Plutchkip ziet het cognitie-vs-biologie debat als een kip-en-ei dilemma. Emotie is een proces, een keten
van gebeurtenissen die samenkomen in een complex feedbacksysteem. De feedbackloop bevat de
volgende elementen:
- Cognitie
- Opwinding
- Gevoelens
- Voorbereidingen voor actie
- Expressieve displays
- Openlijke gedragsactiviteit
Het recursieve feedbacksysteem begint met een belangrijke levensgebeurtenis en eindigt met emotie.
Bemiddelen tussen gebeurtenis en emotie is een complexe interactieve keten van gebeurtenissen.

Plutchik's oplossing voor het cognitie-biologische debat betreedt de complexe wereld van de dialectiek,
waarin elk aspect van emotie zowel oorzaak als gevolg is en het uiteindelijke resultaat te danken is aan het
dynamische samenspel tussen de zes krachten in de figuur.

Wat beëindigt een emotie?


Emoties eindigen om twee redenen:
1. Bij de verwijdering van de belangrijke levensgebeurtenis.
2. Wanneer het gegenereerde copinggedrag succesvol is in het beheersen en veranderen van de
belangrijke levensgebeurtenis.
Het draait hoe dan ook om de verwijdering van de belangrijke levensgebeurtenis

Hoeveel emoties zijn er?


Biologisch perspectief
Het biologische perspectief legt doorgaans de nadruk op basisemoties. Zo zijn er 10 verschillende
biologisch georiënteerde emotieonderzoekers die elk een ander aantal basisemoties hanteren om hun eigen
redenen.
AANTAL THEORETICUS DE REDEN ACHTER HET AANTAL
BASIS-
EMOTIE
S
2 Solomon 2 hedonistische, onbewuste hersensystemen
3 Gray 3 emoties gebaseerd op 3 afzonderlijke anatomische hersencircuits:
gedragsbenaderingssysteem, het vecht-of-vluchtsysteem en het
gedragsremmingssysteem.
4 Stein & Trabasso 4 emoties gebaseerd op het aantal belangrijke gebeurtenissen die
emotie activeren: bereiken, verlies, obstructie en onzekerheid.
5 Vytal & Hammann 5 emoties produceren duidelijke patronen van hersenactiviteit.
6 Tomkins 6 emoties worden geproduceerd door zes duidelijke patronen van
neurale vuren.
6 Levenson 6 emoties die verschillend, vastgebonden en functioneel zijn in een
algemene oplossing voor een bepaalde overlevingsrelevante
uitdaging.
7 Izard 7 emoties gebaseerd op de emoties die zuigelingen vertonen
ondanks hun ernstige cogntieve tekortkomingen.
7 Panksepp 7 emoties gebaseerd op de bevindingen van zeven afzonderlijke
neuroanatomische, emotie-genererende paden in het subcorticale

65
brein.
7 Ekman & Cordaro 7 emoties geassocieerd met een overeenkomstige universele
gezichtsuitdrukking.
8 Plutchik 8 emoties die overeenkomen met een emotie-gedragssyndroom dat
alle levende organismen gemeen hebben.
Elk van deze onderzoekstradities is het eens over:
- Er bestaat een klein aantal basisemoties
- Basisemoties zijn universeel voor alle mensen
- Basisemoties zijn producten van biologie en evolutie

Cognitief perspectief
Het cognitief perspectief stelt dat mensen een groter aantal emoties ervaren dan de maximaal 8 die in het
biologisch perspectief worden benadrukt. Cognitieve emotietheoretici stellen namelijk dat cognitieve
activiteit een noodzakelijke voorwaarde is voor emotie en omdat dit zo is, bestaat er een bijna onbeperkt
aantal emoties. Volgens cognitieve emotietheoretici ontstaan verschillende emoties als reactie op de
verschillende betekenisstructuren van bepaalde situaties.

Cognitieve theorieën over emotie verschillen in de manier waarop ze weergeven hoe mensen de betekenis
van een situatie genereren en interpreteren. Lazarus, een pionier in het cognitieve perspectief, stelde dat
het emotie-genererende proces begint met de cognitieve beoordeling van de persoonlijke betekenis ervan.

Afstemming van de getallenkwestie


Het debat tussen het biologisch en cognitief perspectief draait om de vraag of sommige emoties
fundamenteler zijn dan anderen. Er zijn twee manieren om tot overeenstemming te komen:
1. Door te stellen dat elke basisemotie een familie is. met verwante emoties.
2. Door eerste-orde-emoties te onderscheiden van tweede-orde-emoties

Emotie families
Verzoeningsstrategie #1 stelt dat elke basisemotie een familie is van emoties die rond een bepaald thema
draaien. Elk gezinslid deelt veel van de kenmerken van de basisemoties: zijn fysiologische lichamelijke
voorbereiding, zijn subjectieve gevoelstoestand, zijn expressieve signalen en zijn motiverende drang tot
actie. Emoties kunnen worden geconceptualiseerd op een algemeen niveau, zoals een familie, of op een
situatie specifiek niveau.

Ekman en Cordaro stelde dat er zeven emoties zijn die voldoen aan alle criteria om de status basisemotie
te krijgen. Deze status dient als fundamenteel uitgangspunt voor de ontwikkeling van emotiefamilie.

Het biologisch perspectief ziet emoties als jaloezie, hoop, depressie en angst niet als basis emoties omdat:
- Deze emoties op ervaring gebaseerde afgeleiden zijn van een basisemoties.
- Veel emotietermen eigenlijk beter stemmingen, houdingen, persoonlijkheidskenmerken en
stoornissen beschrijven.
- Sommige emoties zijn mengsels van basisemoties.
- Veel emotietermen verwijzen naar slechts één specifiek aspect van een basisemotie.

Basisemoties en emotieschema’s
In zijn theorie over differentiële emoties stelt Izard dat basisemoties kunnen worden geïdentificeerd door
aan zeven criteria te voldoen. Elke basisemotie:
1. Is aanwezig bij de geboorte of ontstaat tijdens de kindertijd.
2. Vereist slechts eenvoudige of minimale cognitieve verwerking voor activering.
3. Is afgeleid door evolutionaire processen.

66
4. Kenmerkt een unieke gevoelstoestand: zijn eigen unieke subjectieve, fenomenologische kwaliteit.
5. Beschikt zijn eigen unieke gezichts-expressieve signaal.
6. Dient zijn eigen unieke doel.
7. Beschikt over een unieke motiverende kracht die belangrijk is voor overleving en welzijn.
Volgens Izard voldoen de 6 basisemoties aan deze criteria, alleen over minachting blijft hij twijfelachtig.

In tegenstelling tot anderen biologisch georiënteerde emotietheoretici, stelt Izard dat mensen deze zes of
zeven basisemoties na hun vroege kinderjaren amper meer ervaren. In plaats daarvan dienen deze
basisemoties als bouwstenen voor de complexere, tweede-orde emoties, die emotieschema’s worden
genoemd. Deze dienen als het belangrijkste motiverende en regulerende systeem voor het gedrag en
handelen van de persoon.

Wat is goed aan de emoties?


Darwin stelde dat emoties dieren helpen om zich aan te passen aan hun omgeving.

Coping-functies
Emoties geven prioriteit aan bepaalde manieren van handelen boven andere manieren van handelen om zo
het vermogen van het individu om zich aan te passen aan de veranderingen in de fysieke en sociale
omgeving te optimaliseren. Voor elke belangrijke levenstaak ontwikkelden mensen een overeenkomstige,
adaptieve emotionele reactie. De functie van emotie is daarom om ons voor te bereiden met een
automatische, zeer snelle en historisch succesvolle reactie op de fundamentele taken van het leven. Er zijn
echter tijden en omstandigheden waarin handelen naar je emoties problematisch is.

Individuele ervaring en cultureel leren in de loop van de tijd breiden de gedragsacties en strategieën die
met succes de "copingfunctie" kunnen dienen, aanzienlijk uit. Deze verhoogde flexibiliteit is belangrijk
omdat het duidelijk maakt dat emotionele reacties flexibeler zijn dan reflexen.

Sociale functies
Emoties spelen een functionele rol bij het helpen van mensen in het navigeren van hun sociale interacties
en interpersoonlijke relaties om belangrijke sociale problemen op te lossen. Emotionele uitingen zijn
krachtige, non-verbale boodschappen die onze gevoelens aan anderen overbrengen. In de context van
sociale interactie hebben emoties meerdere functies waaronder informatief, waarschuwend en sturend. Op
deze manier communiceren emotionele uitingen sociale prikkels, sociale afschrikmiddelen en
onuitgesproken berichten die sociale interacties gladstrijken, uitnodigen, vergemakkelijken en
coördineren.

Waarom we emoties hebben


Emoties zijn zowel adaptief en functioneel, als maladaptief en disfunctioneel. Ze zijn een meesterwerk
van evolutionair ontwerp en ook overtollige bagage in het hedendaagse tijdperk van de rede. Of emoties
ons uiteindelijk goed van pas komen, hangt af van hoe goed we in staat zijn om onze emotiesystemen zo
te reguleren dat we regulering van emotie ervaren in plaats van regulering door emotie.

Kunnen we onze emoties beheersen?


Emotieregulatie  Hoe we proberen te beïnvloeden welke emoties we hebben, wanneer we ze
hebben en hoe we de emoties die we hebben ervaren en uiten.
 Welk deel van de emotie we controle over proberen te krijgen (gevoelens,
lichamelijke reactie, motiverende drang of expressieve weergave).

67
 De inspanning om de latentie, omvang en duur van een emotie te veranderen.

Je hebt veel mogelijkheden voor emotieregulatie tijdens bijna elke emotionele episode:
1. Selecteren in welke situatie je jezelf plaatst.
2. Beslissen waar je je aandacht juist wel of juist niet op richt.
3. Beoordelen, interpreteren en opnieuw beoordelen van de situatie waar je je aandacht op richt.
4. Weergeven van coping-reacties.

Strategieën voor emotieregulatie


Er zijn vijf categorieën van strategieën voor emotieregulatie. Situatieselectie, situatieaanpassing, aandacht
focus en herwaardering zijn proactief, terwijl onderdrukking reactief is.

Situatieselectie
De vroegste mogelijkheid om in te grijpen om het traject van een emotionele ervaring te beïnvloeden, is
situatieselectie.

Situatieselectie  Het ondernemen van actie door te selecteren aan welke levensgebeurtenissen
we onszelf blootstellen om een emotionele ervaring meer of minder waarschijnlijk
te maken.
Situatieaanpassing
Situatieaanpassing  Probleemgerichte coping, pogingen om primaire controle over een situatie te
krijgen en het zoeken naar sociale steun.

Aandacht focus
Het veranderen van aandacht focus zorgt voor een verschuiving van de aandacht binnen de situatie. Er zijn
veel verschillende aandacht focusstrategieën mogelijk, maar afleiding is over het algemeen de favoriet van
mensen. Het tegenovergestelde van afleiding is mijmeren. Bij positieve gebeurtenissen kan dit voordelen
opleveren, maar bij negatieve gebeurtenissen is het een slechte strategie voor het reguleren van emoties.

Herwaardering
Herwaardering  Het veranderen van de manier waarop een individu denkt over een potentieel
emotie-opwekkende situatie om de emotionele impact en betekenis ervan te
wijzigen.

Herwaardering kan worden gebruikt om een negatieve emotie neerwaarts te reguleren of ronduit te
veranderen, of het kan worden gebruikt om een positieve emotie op te waarderen. Mensen die de neiging
hebben om herwaardering te gebruiken, neigen naar een beter psychologisch, sociaal en fysiek welzijn.
Een effectieve herwaarderingsstrategie is de “negatieve functionele herwaardering” waarbij de persoon
erkent dat de gebeurtenis slecht is, maar niet tragisch.

Onderdrukking
Onderdrukking  Een strategie die wordt gebruikt om een reeds optredende emotionele ervaring
te wijzigen, door één of alle vier de componenten (gevoel, lichamelijke activering,
zingeving en expressie) naar beneden te reguleren.

Onderdrukking is over het algemeen en slechte strategie, omdat het vaak averechts werkt en
verontrustende bijwerkingen veroorzaakt.

68
Wat is het verschil tussen emotie en stemming?
Er zijn drie onderscheidende criteria tussen emotie en stemming:
1. Emoties komen voort uit belangrijke levenssituaties en beoordelingen van hun betekenis voor ons
welzijn.
Stemmingen komen voort uit processen die slecht definieerd en vaak onbekend zijn.
2. Emoties beïnvloeden het gedrag en sturen specifieke acties.
Stemmingen beïnvloeden de cognitie en bepalen waar de persoon over denkt.
3. Emoties komen voort uit kortstondige gebeurtenissen die seconden of minuten duren.
Stemmingen houden uren of zelfs dagen aan.

Alledaagse stemming
Stemming  Een eenvoudige, niet-reflecterende mentale gevoelstoestand. Het is vaak een
nawerking van een eerder ervaren emotionele episode.

Stemming fungeert als een barometer van ons onderliggende psychologische en fysiologische
functioneren. Het is altijd aanwezig op de achtergrond van het bewustzijn. Stemming bestaat als een mix
van twee dimensies:
1. Valentie  plezier vs ongenoegen
2. Opwinding  activering vs deactivering
Dit is door Russell weergegeven in een circumplex van affect. De circumplex is een goede beschrijving
van de ervaring van affect, omdat je maar twee variabelen hoeft te kennen om iemands stemming te
bepalen.

Waar stemming gecompliceerd wordt, is de ontdekking dat positieve en negatieve stemmingen


onafhankelijke manieren van voelen zijn, niet tegengestelde. Positief affect varieert ook systematisch in
overeenstemming met de slaap-waakcyclus, terwijl negatief affect dat niet doet. Positief en negatief affect
hebben niet alleen betrekking op stemmingen, maar ook op brede cognitieve, motiverende, biologische en
gedragssystemen. Positief affect en een goed humeur ondersteunen gedrag, terwijl negatief affect en een
slecht humeur stoppen en terugtrekken ondersteunen.

Positief affect
Positief affect  De alledaagse, lage, algemene staat van zich goed voelen.

69
De positieve gevoelens blijven meestal buiten onze bewuste aandacht. Een positief affect is subtieler dan
een positieve emotie. Het beïnvloedt de informatieverwerkingsstroom op subtiele wijze, maar heeft geen
invloed op aandacht en gedrag.

Omstandigheden die ons een goed gevoel geven


Omstandigheden die mensen ertoe brengen om zich goed te voelen, creëren positief affect op een manier
waardoor mensen zich niet bewust zijn van de oorzakelijke bron van hun goede humeur. Eenmaal in het
goede humeur houdt de warme gloed van een positieve stemming tot 20 minuten aan. Omdat mensen zich
graag goed voelen, nemen gelukkige mensen beslissingen en handelen ze op manieren die hun goede
humeur langer laat duren. De positieve stemming gaat verloren wanneer mensen zich inlaten met neutrale
en aversieve gebeurtenissen.

Voordelen van goed voelen


Omdat positief affect een stemming is in plaats van een emotie, beïnvloedt positief affect cognitieve
processen, zoals herinneringen, oordelen en probleemoplossende strategieën, in plaats van direct een
gedragsverandering te veroorzaken. Het beïnvloedt daarom de inhoud van het werkgeheugen door te
vertekenen waar het individu over denkt en welke herinneringen en verwachtingen in hem opkomen. Als
iemand zich goed voelt, dient positief affect in wezen als een ophaalcue om positieve herinneringen of
kennis op te halen uit het geheugen. Als gevolg hiervan hebben mensen die zich goed voelen gemakkelijk
toegang tot gelukkige gedachten en positieve herinneringen, hierdoor tonen mensen meer creativiteit,
helpen ze anderen meer, tonen ze meer doorzettingsvermogen, enzovoort. Dit helpt verklaren waarom
positieve affecten mensen op de korte termijn helpen om succesvol te zijn in hun leven.

70

You might also like