Download as odt, pdf, or txt
Download as odt, pdf, or txt
You are on page 1of 3

VWO filosofie domein C Ethiek.

de centrale begrippen:

Goed: Heel ruwweg de eigenschap of karakterisering van een zaak die haar aanbevelens- of prijzenswaardig maakt.
Hoe bepaal je wat goede en slechte handelingen zijn? Deze vraag hoort bij de normatieve ethiek bij de filosofische
ethiek(p 21 OiS). Wat is het goede? Is een hoort bij de meta-ethiek (boven strijdtoneel van toegepaste ethiek en
normatieve ethiek verheven. Zij is ook een onontbeerlijk deel van de filosofische ethiek. Toegepaste ethiek zoals
rechtspraak: moet een rechter cultuurgebonden waarde als eerwraak laten meewegen in zijn uitspraak?
waarden: abstracte begrippen die je probeert te verwezenlijken.
De waarde 'liefde' bijvoorbeeld komt van de christelijke waarden. De liberale waarde 'vrijheid' of 'autonomie' stamt uit
de Verlichting.
Norm: Leefregels vanuit waarden.
Waarde: Leven → norm: gij zult niet doden of abortus plegen.
Geluk: psychische toestand is een emotie en betekent 'tevreden zijn met de huidige leefomstandigheden', ofwel
'gelukkig zijn'. Dit is het tegenovergestelde van ongelukkig, wat bestaat uit een ontevreden gevoel. Wie gelukkig is
heeft een vrolijk, tevreden, ontspannen. Volgens deugdethiek het streven van ieder mens.
Deugd: goede karaktereigenschap, zoals vriendelijkheid, geduld, moed, redelijkheid/wijsheid.
Moraal: geheel van waarden en normen binnen een bepaalde cultuur. Er zijn waarden waar veel filosofen van denken
dat die universeel zijn zoals de waardigheid van ieder mens en dat je een ander niet mag doden. (kanibalistische
volkeren zullen dit echter anders zien, dus onze westerse moraal zoals Universele Verklaring van rechten van de mens
kan je als etnocentrisch bestempelen). Ethiek: systematische filosofische bestudering van moraal en vraag naar wat
goede handelingen en slechte zijn.

Rechtvaardigheid: een beginsel uit de filosofie en ethiek op basis waarvan men stelt of handelingen juist en eerlijk
zijn. Er zijn verschillende interpretaties over wat nou precies rechtvaardig is, oftewel wat eerlijk en juist is. Beginpunt
in filosofie: Plato en Aristoteles. De inhoudelijke invullen treffen we wel aan bij de drie verschillende soorten van
rechtvaardigheid: distributieve of verdelende rechtvaardigheid, procedurele rechtvaardigheid en rechterlijke
rechtvaardigheid.
Bij distributieve/verdelende rechtvaardigheid gaat het om eerlijke verdeling van dingen (geregeld door regering enz).
Bij procedurele rechtvaardigheid bestaat rechtvaardigheid in de optimale werking van bepaalde rechtvaardige
procedures.
Rechterlijke rechtvaardigheid is rechtvaardigheid in overeenstemming met het recht en de wetten van een bepaalde
samenleving. Wanneer men in dit geval een rechterlijke uitspraak onrechtvaardig noemt, is er een innerlijke
tegenspraak: contradictio in terminis.
Vrijwel elk moreel probleem wordt tegenwoordig in termen van rechten geformuleerd. Wat zijn rechten? Er zijn
wettelijke rechten: rechten verwijzen naar de wetten en rechten van een samenleving. Er zijn ook rechten die gelden
voor alle mensen en voorrang hebben boven rechten in juridische zin: morele rechten.
Ook kan er onderscheid gemaakt worden tussen positieve en negatieve rechten. Het kenmerk van negatief recht is dat
anderen verplicht zijn iets niet te doen (zoals iemand belemmeren in zijn recht op vrijheid). Het kenmerk van een
positief recht is dat anderen verplicht zijn iets te doen.
Het is kenmerkend voor een recht dat opgeeist of geclaimd kan worden. Een ander kenmerk is dat rechten beschermd
kunnen worden door de maatschappij; wettelijke rechten door de rechtspraak en morele rechten door de publieke
opinie. Een derde kenmerk is dat schending van rechten een basis voor compensatie verschaft: als een bepaald recht
geschonden wordt, blijft er een schuld bestaan.
Mensen hebben ook plichten. en plicht is iets wat je moet doen.
Volgens sommige filosofen is er een duidelijk verband tussen rechten en plichten: het recht van de een brengt een plicht
met zich mee voor anderen. Er zijn ook plichten waar geen rechten tegenover staan. Bijvoorbeeld de plicht van
weldadigheid: dit is een niet gebaseerd op een recht, maar op een boven-normaal moreel ideaal. Mensen hebben er
geen recht op, maar men heeft wel de plicht anderen meer te geven dan waar ze recht op hebben.
De Engelse filosoof John Locke beschouwt mensen als door God geschapen wezens met onvervreembare rechten.
Mensen bezitten deze natuurlijke rechten ongeacht de sociale en politieke structuur waarin ze leven. Natuurlijke
rechten zijn universeel net als de natuurwet die je verbiedt. (H6)
Verantwoordelijkheid: Bij vrijheid hoort verantwoordelijkheid. Het bewustzijn dat jij je plicht naar behoren moet
uitvoeren. Je kunt je verantwoorden voor je motieven, intenties, handelingen. Als je de verantwoordelijkheid krijgt
voor iets, dan krijg je tegelijkertijd de vrijheid om je eigen keuzes te maken. Je bent dan wel verplicht tot het afleggen
van rekenschap: je moet je gedrag kunnen verdedigen.

de begrippenparen:
wil en verstand waarden en normen, 'is' en 'ought', intrinsiek en instrumenteel handelen, macht en belangen,
ethiek en moraal, rechten en plichten.

Wil en verstand:
Het lichaam en begeertes en (lagere) emoties worden door veel filosofen sinds Plato gewantrouwd als bron voor
moreel handelen. Hoe kan je willen wat moreel goed is? De rede en het inzicht (Idee van het Goede bij Plato, Kant
toepassen van categorische imperatief) moeten hier leiding aan geven. Ethiek gaat over gebruik van je vrijheid. Je hebt
altijd een keuze en bent niet gedetermineerd in je wil. Als we niet vrij zijn (determinisme) heeft ethiek en rechtspraak
geen zin.

Is/ought fallacy: drogreden van zijn/behoren, ook wel de naturalistische drogreden genoemd: uit hoe het is afleiden
hoe het zou moeten zijn.
Waarde: geeft aan wat mensen belangrijk en nastrevenswaardig vinden. Een morele waarde is eerlijkheid, een niet-
morele waarden is bijvoorbeeld schoonheid
Instrumentele waarde: middel om een hogere waarden te bereiken, bijvoorbeeld rijkdom
Intrinsieke waarde: hoogste waarde, iets wat op zichzelf waardevol is en niet om iets anders nagestreefd hoeft te
worden
Normen: handelingsvoorschrift (bijvoorbeeld je mag niet liegen)
Naturalistische drogreden: uit het hoe, het is afleiden hoe het zou moeten zijn. Is /ought fallacy. Bij Utilisme: Genot /
geluk voor grootste groep. Genot= het goede. Ik geniet van nagels uitrekken dus is dat het goede...is een
drogredenering. Genot = empirische term, goed een normatiev term. Uit het feit dat je geniet kun je niet concluderen
dat het goed is.
Deugdethiek: stroming in de ethiek met Aristoteles als grondlegger. Uitgangspunt is de realisering van het goede
leven, waarbij deugden centraal staan en waarbij de hoofdvraag is: hoe moet ik leven?
Plichtethiek: stroming in de ethiek met Kant als grondlegger. Gaat er van uit dat een handeling moreel goed is als deze
voortkomt uit plicht. Motief maakt handeling goed/slecht.
Utilitarisme: ethische theorie met als uitgangspunt dat een handeling moreel goed is als deze leidt tot zoveel mogelijk
geluk.
Regelutilisme: kijkt naar de langere termijn gevolgen van een handeling en stelt dat je moet kiezen voor de regel die,
algemeen nagevolgd, tot zoveel mogelijk geluk zou leiden.
Hedonisme: stroming met Epicurus als grondlegger: hetgeen dat plezier oplevert is goed, hetgeen dat pijn oplevert is
slecht. Utilisme ziet geluk als genot.
Eudaimonia: het goede, geslaagde leven volgens Aristoteles
Categorisch imperatief: uitgangspunt van de plichtethiek van Kant: 1. Ander nooit als middel maar altijd als doel in
zichzelf en 2. handel volgens die stelregel/motief waarvan je redelijkerwijs zou kunnen willen dat het een algemene
regel wordt. Vrijheid is je plicht doen! Vanuit goede wil en rede. Ook wel een Deontologische ethiek = het nodige
doen.
Teleologische visie: Opvatting van Aristoteles at alles in de natuur streeft naar een bepaald doel
Universele waarden: waarden die voor iedereen, op alle plaatsen en op alle tijden geldig zijn
Etnocentrisme: beoordelen van andere culturen gebaseerd op het eigen waardesysteem
Cultuurrelativisme: gaat uit van de onvergelijkbaarheid van culturen; door de mate waarin je beïnvloed bent door je
eigen cultuur is het niet mogelijk een andere cultuur objectief te beoordelen.
Herenmoraal: begrip van Nietzsche voor een moraal gebaseerd op kracht en macht
Slavenmoraal: opgaan in massa en bv christelijke waarden. Begrip van Nietzsche waarmee hij de christelijke moraal
hekelt, die volgens hem gebaseerd is op zwakte en afhankelijkheid (tegenovergestelde van Herenmoraal). Nietzsche
wilt dat we waarden in cultuur omvormen overeenkomstig principe van wil tot macht. Dyonisische principe van
overvloed tegenover Apolonische (denken). De ubermensch die volledig autonoom is. Tegen gelijkheidsgedachte en
dus lastig om ethiek op te baseren. Wel levenskunst en bildungsideaal (brede intelecturele en esthetische vorming). (!
Lees H7.8, p162)
Communivatieve handelen (Habermas H6): gericht op onderlinge overeenstremming. Bv Socratische gesprek.
Ideale gesprekssituatie waarin manipulatie en macht geen rol spelen. Dit is er (nog) niet ind e samenleving en dat is
zijn maatschappijkritiek. Tegenovergestelde van strategische handelen: gericht op verwezenlijken van bepaalde
doeleinden. Bv winstbejag en economische groei of macht. Systeem van strategische handelen overwoekert onze
leefwereld. Dwz politici zien maatschappelijke problemen vooral als technische problemen die een technische
oplossing nodig hebben (bv. groei bbp ipv bngeluk.)
Antropocentrisme: visie waarin de mens centraal staat en wordt opgevat als enige bron van waarde
Verlichting: periode van met name het rationalisme in de 18e eeuw.
Sapere Aude: Kants motto voor verlichting; heb de moed je van je eigen verstand te bedienen. (volg niet blind een
autoriteit zoals de koning of de kerk). Bevrijding burger uit onmondigheid.
Prescriptief: voorschrijvend karakter. (normatieve ethiek) Je mag niet/wel...
Descriptief: beschrijvend karakter. (bv. Joutnalist of antropoloog beschrijft waarden in bepaalde samenleving
(descriptieve ethiek).
Macht: vermogen inloed uit te oefenen op anderen en jezelf.
Belangen: is een opvatting omtrent wat (veelal ten koste van anderen) in het voordeel is van specifieke individuen of
groeperingen en daarom voor hen nastrevenswaardig.
Instrumentele waarde: waarde als middel om een bepaald doel te bereiken.
Intrinsieke waarde: nastrevenswaardig omwille van zichzelf. Geluk of het goede bovenaan. Ook: schoonheid,
eerlijkheid, liefde, integriteit, harmonie etc. Het is dan een doel op zichzelf.

Extra verdieping: zijn waarden universeel geldig? De vraag of waarden al dan niet universeel zijn, herkennen,
uitleggen en in een filosofische context toepassen en evalueren.
Dit betekent dat de kandidaat enkele opvattingen over universaliteit van waarden kan herkennen en uitleggen, de
opvattingen op een vraagstuk kan toepassen en de visies kan evalueren. Dit laatste wil zeggen dat hij een afweging kan
maken van verschillende visies op grond van argumenten, waarbij vooronderstellingen en consequenties van de
opvattingen worden betrokken.
De volgende opvattingen kunnen aan de orde komen, waarbij een keuze van drie of vier voor de hand ligt.
• Het moreel universalisme gaat er vanuit dat er algemene criteria zijn voor goed en kwaad. Er zijn bij morele
conflicten altijd oplossingen, omdat je je kunt baseren op de fundamentele waarde of waarden, die immers overal en
altijd van toepassing zijn.
– Bij Aristoteles is dat de mens die op basis van zijn rede de middenweg tussen twee extremen kiest.
– Voor de Verlichting zijn waarden als 'zelfverwerkelijking', 'zelf denken' en 'individualiteit' kenmerkend. In de
hedendaagse cultuur speelt het ideaal van zelfverwerkelijking nog steeds een dominante rol, zij het in versluierde
(verduisterde) vorm.
– Een waardesysteem uit een andere tijd is bijvoorbeeld die van de kerkelijke dogmatiek ten tijde van de
scholastiek. Waarden als broederschap en deemoed zijn kenmerkend.

• Het relativisme is het stelsel van de verscheidenheid: het specifieke van een groep, van een traditie of van een
individu staat centraal. De opvatting dat waarden cultuur- en tijdgebonden zijn (cultuurrelativisme) is ook historisch te
duiden. ⏐
- Sofisme in de oudheid, het scepticisme gedurende vele eeuwen, en vormen van postmodernisme zijn in zekere zin
vormen van cultuurrelativisme.
- Het positivisme van Comte en het latere sciëntisme hebben (naast economische en sociaal-historische factoren) geleid
tot verschillende vormen van etnocentrisme.
- De verklaring van de rechten van de mens is, paradoxaal genoeg, een reactie op dit etnocentrisme (en kolonialisme)
uitgaande van het cultuurrelativisme.
- Een waardesysteem van een andere cultuur is dat van de oorspronkelijke bewoners van Amerika. De waarden 'eer',
'natuur', 'voorouders' zijn kenmerkend. Deze waarden die verankerd zijn in traditie en overlevering geven een andere
richting aan denken, handelen en voelen van de Indiaan dan bijvoorbeeld de West Europeaan. In welke mate die
verschillen essentieel zijn of relatief, hangt samen met het vraagstuk naar de universaliteit van waarden en menselijke
aard.

You might also like