Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 5

Hoorcollege 3

Een regeringsstelsel/-vorm heeft betrekking op de horizontale verhouding tussen


regering en parlement. Gaat over de scheiding der machten.
Een staatsvorm heeft betrekking op de verticale verhouding of
bevoegdhedenspreiding tussen hogere en lagere overheden (centraal vs. decentraal
niveau of federaal vs. deelstatelijk niveau).
Staatsvorm is verticale verhouding tussen het centrale niveau (het rijk) en het
decentrale niveau (deelstaten niveau).
1. Conventionele stelsel
- Eenheid van macht: monisme, verhouding regering en parlement. Regering en
parlement zijn één. Stel monisme in NL: Bij monistische verhouding is er
machtsconcentratie, dat kan zorgen voor machtsmisbruik. Ook
democratiebeginsel wordt aangepast, want Staten Generaal is democratisch
verkozen maar regering niet.
- Volksvertegenwoordiging = hoogste orgaan van wetgeving en uitvoering. Dus
eigenlijk geen machtenscheiding.
- Regering = ondergeschikt; ‘dagelijks bestuur’. Alle beslissingsmacht ligt bij het
parlement. Bestaat eigenlijk nergens in de wereld een zuiver conventioneel
stelsel.
2. Presidentiële stelsel
- Machtenscheiding tussen parlement en regering: dualisme. Wetgevende
macht en uitvoerende hebben eigen autonome bevoegdheden. Alle 2 directe
democratische legitimatie. Ook president is democratisch gekozen en dat is
een belangrijke legitieme bevoegdheid.
- Verkozen volksvertegenwoordiging én staatshoofd (president, die regering
vormt). Ministers leggen enkel verantwoording af aan de president niet aan
het parlement.
- Geen vertrouwensrelatie tussen regering en parlement. Alle keuzes die een
president maakt, zijn democratisch gelegitimeerd. Dus is er geen
vertrouwensregel nodig omdat de president direct democratisch verkozen is.
3. Parlementair stelsel
- Gedeelde macht: gematigd dualisme/ getemperd monisme
- Samenwerking en controle tussen uitvoerende macht (regering) en
wetgevende macht (regering en parlement).
- Regering: vertrouwen van verkozen volksvertegenwoordiging.
- Staatshoofd: beperkte macht, is niet de regeringsleider.

Presidentieel stelsel: House of representatives & senate (wetgevende macht)


President is staatshoofd en regeringsleider (uitvoerende macht). Regering moet dus
geen verantwoording afleggen aan wetgevende macht. Impeachment: enige manier
om de president af te zetten.
President is opperbevelhebber van het leger, buitenlands beleid, gratie, vetorecht.
Maar benoeming justtices scotus en hoge ambtenaren, begrotingsrecht, oorlog
verklaren, goedkeuren verdragen is goedkeuring parlement nodig. President kan
veto stellen tegen wetgeving, enige manier om dat tegen te gaan is 2/3 meerderheid
parlement. President benoemt federale rechters maar er is advies en goedkeuring
nodig van de senaat.

Semi-presidentieel stelsel: tweehoofdige executieve:


- Staatshoofd is soms regeringsleider.
- President: aanzienlijke bevoegdheden.
- Minister President is ook regeringsleider, hij leidt de regering.
- Vertrouwensrelatie tussen parlement en regering. Regering legt
verantwoording af aan het parlement. Er is geen vertrouwensrelatie tussen
parlement en president (direct verkozen), wel tussen minister president (niet
direct verkozen) en parlement.
Frankrijk: door volk verkozen President, die zorgt voor buitenlands beleid en
defensie. Hij benoemt de Minister-President (meerderheid in parlement): binnenlands
en economisch beleid. Cohabition: samenwerking tussen minister-president en
president van andere kleur. Dat kan als de meerderheid in de kamer van andere
politieke kleur is.
Nederland: constitutionele monarchie met parlementair regeringsstelsel.
Wetgevende macht zijn 3 ambten:
- Staten Generaal art. 50-72 Gw + RvOTK + RvOEK
- Samengesteld ambt: 2-kamerstelsel, Eerste Kamer = reflectiekamer. Kijken of
wetgeving wel goed is.
- Regering: samengesteld ambt: koning (is ook staatshoofd) + ministers.
- Koning: art. 24-41 Gw + onschendbaarheid (art. 42, tweede lid Gw).
- Ministers en staatssecretarissen, art. 43-49 Gw + RvOMR
- Ministerraad, staatssecretarissen hebben alleen raadgevende stem. Art. 45
Gw + RvOMR
- Kabinet: ministers + staatssecretarissen.
Staten-Generaal
- Incompatibiliteiten, art.57 en 61 Gw. Onverenigbaarheden.
- Quorum, art. 67, eerste lid Gw. Fictie van aanwezigheid: er wordt vanuit
gegaan dat de helft aanwezig is.
- Verbod op last, art. 67 derde lid Gw. Ruggespraak mag wel sinds 1983
- Parlementaire onschendbaarheid, 71 Gw. De dingen die gezegd worden
binnen de Staten-Generaal kunnen ze nooit voor vervolgd worden. Er mag
gezegd worden wat men wil. Vrijheid van meningsuiting wordt hiermee
beschermd. Enkel binnen de vergadering.
- Vaststellen van reglementen van orde, 72 Gw. Stellen in de wet betekent:
verplichting.
Typering van de verhoudingen:
- Monisme, conventionele stelsel. Volheid van bevoegdheden liggen bij
vertegenwoordigend ambt. Nauwe band tussen regering en
Kamermeerderheid.
- Dualisme, presidentiële stelsel. Vergetegenwoordigend ambt en uitvoerend
ambt hebben elk eigen bevoegdheden en beslissingsvrijheid. Striktere
machtenscheiding. Ontbreken nauwe band tussen regering en
Kamermeerderheid.
Extra-parlementair kabinet: In tegenstelling tot bij een parlementair kabinet zijn de
fracties nauwelijks of niet bij de formatie betrokken en binden zij zich niet aan een
regeerakkoord. Aan dergelijk kabinet ligt een regeringsprogramma ten grondslag.
Kabinetsformaties:
- Invloed kiesstelsel: coalitiekabinetten, meerdere partijen samen.
- Na WO II: evolutie van dualistische naar meer monistische invulling.
- Ongeschreven staatsrecht/ staatsrechtelijke gebruiken.
 Vetrouwensregel: de regel dat als de minister het vetrouwen verliest
van de volksvertegenwoordiging moet hij opstappen. Ongeschreven
regel. D.m.v. motie van wantrouwen, maar kan ook door bijvoorbeeld
door de begroting af te keuren.
 (in)formateurs.
 Meerheidskabinet, kabinet heeft meerderheid in Staten-Generaal
 Parlementaire kabinet en regeerakkoord. Regeerakkoord heeft alleen
politieke binding, geen juridische binding.
 Demissionair kabinet: alleen nog lopende zaken, geen nieuwe dingen
meer doen. Of na ontslag aanbieden na motie van wantrouwen, of na
nieuwe verkiezingen.
Constitutionele monarchie: koning via erfopvolging. Symboliseert eenheid. Onderdeel
van de regering. Hij ondertekent de wetten en opent parlementaire jaar op
prinsjesdag. Koning is onschendbaar. Hij kan niet strafrechtelijk worden vervolgd en
hij kan niet betrokken raken in politieke kwesties. Koning zijn handelen is
verantwoordelijk voor ministers.
De eenheid van de kroon: De eenheid van Koning en ministers: zij spreken met één
mond en meningsverschillen mogen dus bv. niet blijken uit documenten, verouderde
term voor regering. De regering moet met één mond spreken. Er mag nooit een
meningsverschil blijken tussen ministers en de koning.
B. Ministeriële verantwoordelijkheid:
- strafrechtelijke verantwoordelijkheid
- politieke verantwoordelijkheid
 42, tweede lid Gw
 Ministers zijn gezamenlijk en afzonderlijk verantwoording aan het
parlement schuldig voor hun doen en laten bij de vervulling van hun
taken.
 Minister is verantwoordelijk voor zover zijn bevoegdheden strekken
(zonder bevoegdheid geen verantwoordelijkheid).
 Homogeniteitsregel: ministers moeten naar buiten toe als een eenheid
optreden en zijn gebonden aan ingenomen regeringsstandpunten.
 Ook verantwoordelijkheid voor onschendbare koning. De koning kan
zelf niet ter verantwoording geroepen worden.
 Afgeleide verantwoordelijkheid: (beperkte) ministeriële
verantwoordelijkheid voor andere leden van het Koninklijk Huis voor
gedragingen die de monarchie kunnen schaden
 Verantwoordelijkheid en informatieplicht.

C. vertrouwensregel
- Ongeschreven, vooral t.a.v. TK
- Kabinet dat (of minister die) niet het vertrouwen heeft van een meerderheid in
de Staten-Generaal moet aftreden (tenzij regering besluit de Kamer te
ontbinden als tegengewicht).
- Uiterste sanctie op ministeriële verantwoordelijkheid: alle handelen en nalaten
van regering onder parlementaire controle.
- Tonen gebrek aan vertrouwen (vormvrij):
 Verwerpen begroting
 Amenderen of verwerpen wetsvoorstel
 Motie van wantrouwen, gericht tot persoon die het ambt bekleedt.
D. ontbindingsrecht
- Art. 64 Gw
- Zelfstandig recht van regering
- Vaak toegepast in overleg met parlement
- Vooral bij behoefte aan nieuwe verkiezingen
- Parlementarisering van het ontbindingsrecht: uitoefenen recht van ontbinding
is meestal in overleg met parlement.
E. effectuering controle van Staten-Generaal
- Wetgevingsproces
- Passieve inlichtingenplicht (68 Gw). Inlichten op verzoek van Staten-Generaal
(verschoningsgrond: als dat tegen het belang is van de staat, staatsgeheimen
bijvoorbeeld).
- Actieve inlichtingenplicht: inlichten op initiatief minister
- Vragenrecht in enge zin (interpellatierecht, alleen Tweede Kamer).
- Spoeddebat/ dertigledendebat. Vragen niet op voorhand inzenden.
- Motie: verzoek of verklaring van Kamer. Geen verplichtend karakter voor de
regering, nooit verplicht om te antwoorden. Uitzondering: motie van
wantrouwen.
- Recht van enquête (art. 70 Gw).
- Budgetrecht (art. 105, eerste lid Gw): begroting bij wet. Staten-Generaal moet
begroting controleren.
F. Wetgevingsproces
- Wet in formele zin: gezamenlijk besluit van regering en S-G (art. 81 Gw)
- Recht om wetsvoorstellen in te dienen (art, 82 Gw). Alleen regering en
Tweede Kamer.
- Verenigde vergadering
- Realiteit: meeste wetsvoorstellen afkomstig van regering.
Procedure regeringsvoorstel:
1. Voorbereiding op ministerie, wetsvoorstel met memorie van toelichting.
Ministerraad keurt wetsvoorstel goed. AARvS zal advies verstrekken over
wetsvoorstel. Tweede Kamer ontvangt wetsvoorstel. Tweede Kamer heeft
recht van amendement (art. 84 Gw). Eerste Kamer alleen aannemen of
verwerpen (art. 85). Bekrachtiging -> bekendmaking -> inwerkingtreding
Een novelle is een wetsvoorstel van de regering ter verbetering of aanvulling van een
wetsvoorstel dat reeds bij de Eerste Kamer aanhangig is of al wel is aangenomen,
maar nog niet van kracht is geworden.
Informateur: een verkenner die verkennend onderzoek doet naar de mogelijkheden
om een meerderheidskabinet te vormen. Wordt aangewezen door de Tweede
Kamer.
Formateur: gaat op zoek naar ministers, meestal is de formateur de beoogde
minister president die benoemd wordt door de Tweede Kamer.
Kroon: de regering
Koning: maakt onderdeel uit van de regering, is Staatshoofd en privépersoon.
Minister is verantwoordelijk voor: handelen van de koning (en koningshuis), daden
die binnen zijn bevoegdheden uitvoert (ambtenaren en staatssecretarissen). Alles
wat binnen taakomschrijving minister valt, is zijn verantwoordelijkheid. Ook wat er
binnen de ministerraad gebeurt is een minister verantwoordelijk voor. Art. 46 lid 2.
Staatssecretaris is verantwoordelijk voor ambtenaren onder hem. Ministers en
staatssecretarissen gaan bevoegdheden bespreken.

You might also like