Reken Maar 5 (Tekenen Van Driehoeken)

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 8

BLOK 5 LES 54 Driehoeken tekenen

BLOK 5
LEERLIJN
MK 31 vormleer
LES 54 48a-d Driehoeken tekenen

Eigenschappen van de driehoeken


MATERIAAL
• werkschrift C blz. 21-23 ongelijkbenig gelijkbenig gelijkzijdig

• ruitjespapier 0 minstens 2 3

• stokjes om driehoeken mee gelijke zijden gelijke zijden gelijke zijden


te leggen scherphoekig
• voor elke leerling een 3 scherpe hoeken
geodriehoek (een meetlat en
een passer)
rechthoekig

1 rechte en

WISKUNDETAAL 2 scherpe hoeken


stomphoekig
Rekentaal 1 stompe en
• de driehoek 2 scherpe hoeken
• de hoek, de zijde
• recht, scherp, stomp 1 Teken of overtrek de hoogte met groen en meet ze.
• (on)gelijkbenig, gelijkzijdig
• de basis, de hoogte, a b c

de loodlijn
• de overstaande zijde

De hoogte meet 2,5 cm . De hoogte meet 2 cm . De hoogte meet 2,5 cm .

d e f

De hoogte meet 4 cm . De hoogte meet 3,5 cm . De hoogte meet 4 cm .

21

LESDOELEN

Nieuw
• De hoogte in een driehoek tekenen en meten
• Driehoeken construeren

Inoefenen
• De eigenschappen van de hoeken en de zijden van een driehoek
onderzoeken, verwoorden en vergelijken
• Driehoeken volgens die eigenschappen benoemen en classificeren

52
START les 5 van 9
In een vorige les hebben we de eigenschappen van driehoeken herhaald.
vorige: les 51 N
volgende: les 73
• Wat hebben we daarbij onderzocht? “De grootte van de hoeken en de lengte
van de zijden.”
• Welke meetinstrumenten hebben we daarbij gebruikt? “De geodriehoek en
de meetlat.”
Die hebben we in deze les opnieuw nodig, want we gaan driehoeken tekenen.
Leg je geodriehoek en je meetlat dus alvast op de bank.

KERN
Driehoeken benoemen en classificeren volgens de eigenschappen
Maar eerst doen we een raadspelletje. Ik denk aan een driehoek en jullie moeten
raden welke driehoek ik in gedachten heb. Jullie mogen vragen stellen over de
hoeken en de zijden. Ik antwoord enkel met ‘ja’ en ‘nee’.
Laat maar vragen afvuren. Zorg ervoor dat alle eigenschappen van hoeken en
zijden opgenoemd worden door op de eerste twee eigenschappen telkens
‘nee’ te antwoorden.

Toon dan het overzicht dat de leerlingen kennen uit les 51 en laat de
eigenschappen verwoorden en aanvullen in het onthoudkader op blz. 21 van
het werkschrift. Laat de eigenschappen eventueel nog onderzoeken met de
bordgeodriehoek en de bordlat of controleren in het werkschrift.
• Wat hebben alle (scherphoekige) driehoeken gemeen?
• Wat kun je zeggen over alle (ongelijkbenige) driehoeken?
Stel daarna vragen zoals: Wat zijn de eigenschappen van een (rechthoekige
gelijkbenige) driehoek? Laat de driehoek aanwijzen en de eigenschappen uit
het schema aflezen.

De hoogte in driehoeken
Herinner je je de driehoekige zijmuren van de zolder die nog afgewerkt moesten
worden? Toon de prent. Om te weten hoe groot hij de isolatie voor de zijmuur
moet snijden, moet de papa van Marouane de basis en de hoogte kennen.
• Wat zou de basis van de driehoek zijn? Je weet dat elke zijde van de driehoek
de basis kan zijn. De papa kiest de langste zijde.
• Wat zou dan de hoogte van de driehoek zijn? Laat de denkbeeldige lijn van de
overstaande hoek naar de basis aanwijzen.
• Dat klopt: om de hoogte van die driehoek te kennen, moet je de afstand meten
van dat punt tot de basis.

Kom zo tot de definitie van de hoogte van een driehoek: de afstand van een
hoekpunt tot de overstaande zijde (de basis). Om die afstand aan te geven,
teken je de hoogte (loodlijn) loodrecht op de basis.

Maak opgave a en b van oefening 1 klassikaal. Geef aan dat de vetgedrukte lijn Tip
de basis is. Wijs erop dat basis en hoogte
Wijs er bij opgave b op dat de hoogte bij een stomphoekige driehoek buiten samen horen. Als je een andere
de driehoek valt. Je moet de basis dus verlengen om de hoogte te kunnen zijde als basis neemt, krijg je ook
tekenen. Demonstreer dat aan het bord. De leerlingen tekenen mee in hun een andere hoogte. Illustreer dat
werkschrift. Eventueel kun je teruggrijpen naar de prent van de zolder en op aan het bord.
de muur een andere basis en hoogte aanduiden.
Geef de leerlingen even de tijd om de oefening zelfstandig af te werken.
Verbeter dan klassikaal.

53
Driehoeken tekenen
Met voorgeschreven hoeken
• Welke hoek teken je het eerst als je een rechthoekige (stomphoekige) driehoek
moet tekenen? Zien de leerlingen in dat ze de onderscheidende hoek het
eerst moeten tekenen? Bij een scherphoekige driehoek maakt het niet uit.
Verwoord de werkwijze en demonstreer ze zelf, of laat een leerling ze aan het
bord uitvoeren:
• Teken (met je geodriehoek) een rechte (stompe, scherpe) hoek. De benen van die
hoek worden de eerste twee zijden van je driehoek. Kies zelf hoe lang je die maakt.
• Verbind de uiteinden van de zijden en sluit zo de driehoek.
Laat de leerlingen meewerken op een ruitjesblad.

Met voorgeschreven zijden


• Waar moet je op letten als je een ongelijkbenige driehoek moet tekenen?
“Dat alle zijden een verschillende lengte hebben.”
• En bij een gelijkbenige driehoek? “Dat twee zijden van de driehoek even
lang zijn.”
Maak dus de benen van de hoek die je eerst tekent even lang.
• Een gelijkzijdige driehoek is een beetje moeilijker. Om alle zijden precies even
lang te maken, moet je zorgvuldig te werk gaan. Welke soort driehoek kan een
gelijkzijdige driehoek alleen maar zijn? “Een scherphoekige driehoek.”
Laat leerlingen per twee of drie de uitdaging aangaan en ervaren dat een
driehoek met drie gelijke zijden tekenen met alleen een meetlat helemaal niet
zo evident is. Misschien komen enkele slimmeriken wel zelf op de volgende
werkwijze. Demonstreer ze of laat een leerling ze aan het bord uitvoeren.
• Teken de basis van de driehoek, bv. een basis van 4 cm.
• Duid het midden van de basis aan en teken daar (lichtjes) een loodlijn. Meet
vanaf het linkse hoekpunt tot aan de loodlijn een afstand van 4 cm en duid die
aan met een punt. Doe hetzelfde vanaf het rechtse hoekpunt. Verbind de
uiteinden van de basis met het aangeduide punt.
Laat de leerlingen meewerken op een ruitjesblad.

Met voorgeschreven hoeken en zijden


Geef tot slot nog enkele opdrachten waarbij de leerlingen rekening moeten
houden met de hoeken en de zijden, bv.
• een stomphoekige ongelijkbenige driehoek,
• een rechthoekige gelijkbenige driehoek, waarvan de gelijke zijden 5 cm
meten.
De leerlingen werken op een ruitjesblad. Bespreek achteraf de werkwijze aan
het bord.

VERWERKING
• De instructiegevoelige groep werkt de tekenopdrachten uit de
basisoefeningen zelfstandig af. Wie klaar is en daar zin in heeft, kan zich ook
aan de tekenopdrachten met de passer wagen.
• De instructieonafhankelijke groep maakt, nadat ze (een deel van) de
basisoefeningen zelfstandig heeft afgewerkt, de verdiepende opgaven 1c
en 1f en opgave 4d tot 4g. (De laatste twee opdrachten moeten ze met de
passer uitvoeren.) Voor die groep kun je verrijkende doorwerktaken of
tutortaken voorzien.
• Breng de instructieafhankelijke leerlingen samen in een groepje voor
verlengde instructie. Zij werken onder begeleiding. Zie de REDICODIS-
maatregelen en tips voor co-teaching op blz. 58.

54
2 Teken de driehoeken. Houd rekening met de hoeken.

een stomphoekige driehoek een rechthoekige driehoek een scherphoekige driehoek

3 Teken de driehoeken. Houd rekening met de zijden.

een gelijkbenige driehoek een ongelijkbenige driehoek een gelijkzijdige driehoek

4 Teken de driehoeken. Houd rekening met de hoeken én de zijden.

a een scherphoekige ongelijkbenige driehoek

Werk nauwkeurig.
Teken voldoende groot.
Gebruik een potlood
met een scherpe punt

22

AFRONDING
De leerlingen werken per twee. Geef elk duo enkele stokjes (bv. de satéstokjes
uit de instaples).
Geef opdrachten die de leerlingen moeten leggen met het beschikbare
materiaal, bv. Leg een stomphoekige gelijkbenige driehoek.
Geef hun beperkte tijd en laat de duo’s elkaars werk controleren.
Is de opdracht niet correct uitgevoerd? Dan valt het duo af.

55
BLOK 5

b een rechthoekige gelijkbenige driehoek c een stomphoekige gelijkbenige driehoek


met 2 gelijke zijden van 4 cm

d een scherphoekige driehoek waarvan de e een stomphoekige driehoek


hoogte dubbel zo lang meet als de basis met een hoek van 105°

f een ongelijkbenige driehoek


met zijden van 4 cm, 3 cm en 2 cm
Kun je het ook
met een passer?

• Teken een lijnstuk van 4 cm.


• Meet een passeropening van 3 cm.
Plaats de passerpunt op het linker
hoekpunt en teken een boogje. g een gelijkzijdige driehoek
• Meet een passeropening van 2 cm. met zijden van 5 cm
Plaats de passerpunt op het rechter
hoekpunt en teken een boogje.
Zorg dat dit boogje het eerste
boogje snijdt. Daar komt het derde
hoekpunt.
• Verbind dat punt met de hoekpunten
van het lijnstuk. Je driehoek is klaar!
• Probeer het ook eens met een
gelijkzijdige driehoek.

23

56
57
REDICODISMAATREGELEN EN TIPS VOOR COTEACHING

Leerlingen die motorisch minder sterk zijn, hebben vaak baat bij het gebruik van een liniaal of een
geodriehoek met een handvat.
oefening 1 Laat een leerling de basis en de hoogte aanduiden op de driehoek. Bekijk of de basis
verlengd moet worden om de hoogte te kunnen tekenen.
Teken samen met de leerlingen de hoogtelijn loodrecht op de basis. Laat een leerling de
werkwijze verwoorden. Controleer of de leerlingen de geodriehoek correct leggen.

Opgave c en f zijn verdiepende toepassingen en mogen weggelaten worden voor de


zorgleerlingen.
oefening 2 Maak de oefening volledig geleid. Laat de leerlingen vooraf het instructiefilmpje over
het stapsgewijs tekenen van hoeken bekijken via het digibord. Ze kunnen dat filmpje
ook opnieuw bekijken op Bingel.
Laat leerlingen eerst de onderscheidende hoek tekenen. Vestig hun aandacht op het feit
dat ze de benen van de hoeken niet te lang mogen maken, aangezien de ruimte in het
werkschrift beperkt is. Laat een leerling de werkwijze verwoorden. Benadruk het belang
van nauwkeurig werken met meetlat en geodriehoek. Begeleid waar nodig.
oefening 3 Maak de oefening volledig geleid. Laat eerst de gelijkbenige driehoek tekenen.
Laat verwoorden dat twee zijden van de driehoek even lang moeten zijn. Laat vooraf
nadenken over de lengte van de zijden alvorens ze te laten tekenen.
Krijg je met die lengtes nog drie driehoeken naast elkaar in je werkschrift?
Stuur bij als dat nodig is. Laat dan pas tekenen. Let erop dat de leerlingen nauwkeurig
werken. Ga op dezelfde manier te werk voor de ongelijkbenige driehoek.
Laat bij de gelijkzijdige driehoek het instructiefilmpje (her)bekijken via het digibord of
op Bingel. Laat de leerlingen stap voor stap mee uitvoeren.
oefening 4 Maak de tekenopdrachten samen met de leerlingen en herhaal de werkwijze stap voor
stap. Laat hen eventueel de instructiefilmpjes opnieuw bekijken.
Laat eerst de onderscheidende hoek tekenen. Daarna let je op de lengte van de zijden
om de driehoek te tekenen.

Opgave d, e, f en g vormen een extra uitdaging en hoeven door je zorgleerlingen niet


gemaakt te worden.

Leerlingen die bij de oefeningen in deze les ondersteuning nodig hadden, zul je ook tijdens de
herhalingsles mogelijk extra moeten begeleiden.
Je vindt daartoe meer verlengde instructie bij toetsdoel 14 in het Evaluatieluik van dit blok.

58
1BTRAJECT EN TIPS VOOR CURRICULUMDIFFERENTIATIE
Wat zeggen de eindtermen?
ET 3.2 De leerlingen kunnen op basis van de volgende eigenschappen de volgende meetkundige objecten
herkennen en benoemen: in het vlak punten, lijnen, hoeken en vlakke figuren (driehoeken, vierhoeken,
cirkels).

Strikt genomen vallen oefening 2, 3 en 4 van het werkschrift weg (ze vallen buiten de eindterm).

Vlot naar 1B?


In de praktijk dien je in te zetten op:
• het begrip hoek ervaren, ontdekken en herkennen;
• de termen ‘hoek, hoekpunt en benen’ correct kunnen gebruiken;
• hoeken correct noteren (BÂC) en classificeren;
• hoeken vergelijken met een geodriehoek.

Aanpak in deze les


Laat de leerlingen die op weg zijn naar 1B mee aansluiten bij de instructieafhankelijke leerlingen om
oefening 1 van het werkschrift te maken. Volg daarbij de verlengde instructie op de REDICODIS-pagina.

Oefening 2, 3 en 4 van het werkschrift worden vervangen door Vlotje 54:


• Opdracht 1:
Herhaal kort de kenmerken van een scherpe, rechte en stompe hoek. Laat de leerlingen de hoek stap
voor stap tekenen. Let erop dat ze de geodriehoek juist gebruiken.
• Opdracht 2:
Laat een leerling verwoorden hoe je een hoek kunt meten met een geodriehoek. Soms moet je
daarvoor een been verlengen. De leerlingen maken de oefening zelfstandig.
• Opdracht 3:
Voordat de leerlingen nauwkeurig meten met de geodriehoek, laat je hen zeggen of het om een
scherpe, rechte of stompe hoek gaat. Soms moet je hier één of twee benen verlengen. Verbind dan met de
juiste hoekgrootte.

59

You might also like