Summary - Samenvattingwone 2

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 38

Wonen conceptueel Week 1: inleiding wonen

Leerdoelen
• Je kunt aangeven waarom het relevant is om als veiligheidskundige kennis te hebben over het
thema wonen en kunt hier eigen voorbeelden bij geven.

• Je kunt uitleggen wat steden zijn en bent bekend met de opkomst van de stadssociologie.

• Je kunt de complexiteit van hedendaagse steden uitleggen en deze kennis koppelen aan de
actualiteit.

• Je kunt aangeven welke ontwikkelingen van belang zijn op het gebied van woonbeleid,
woonregelgeving en milieu.

Samenleven heeft een ruimtelijk component: het sociale leven speelt zich immers af in een bepaalde
fysieke omgeving, op een bepaalde plaats (een omgeving). De gebouwde omgeving is de door
mensen omgevormde fysieke omgeving. De omvorming van de fysieke omgeving is het verst
gevorderd in steden, hier is vrijwel alle ruimte ‘man-made’. De verstedelijking (sociaal-ruimtelijke
verandering) heeft gevolgen voor de manier waarop het menselijk leven zich voltrekt.

De ontwikkeling van steden: Steden hebben zich in viertal fasen ontwikkeld:

Agrarische revolutie
- 3 functies: economisch, politiek-militair en religieus
- surplusproductie is een absolute voorwaarde om aan een stad te kunnen voldoen ( een zodanig
niveau van en regelmaat in de voedselproductie dat niet iedereen zich daar dagelijks meer om
hoeft te bekommeren en sommigen zich op andere activiteiten kunnen toeleggen, zoals handel
en ambacht, etc.
- arbeidsdeling zorgde voor verstedelijking → de andere activiteiten gingen zich richten op
plaatsen waar veel mensen dicht op elkaar woonden: in steden. → directe samenhang tussen de
groei van de voedselproductie, de toenemende arbeidsdeling en verstedelijking.
op het platteland hadden ze het minder goed dan in de steden.
- Omvang van West-Europese steden was gering
- Gebouwd van hout (erg veel) → Brandverordening uit 1232 doordat er toen een grote brand is
geweest.
- Stedelijke verordeningen → noodzakelijk voor beleid en bestaan van de stad
- Economische afhankelijkheid
- Door de sterke politieke verbrokkeling in die tijd hadden deze steden een betrekkelijk grote
mate van autonomie (geformaliseerd in ‘stadsrechten’) en ontwikkelden zij zich tot centra van
economische dynamiek en technologische en culturele vernieuwing.

Industriële Revolutie
- opkomst van grootschalige fabrieken door automatisering
enorme uitbreiding in netwerken van economische betrekkingen
- Migratie
push-factoren (misoogsten, etc. )
pull-factoren (werkgelegenheid)
- Expansiedrift van steden
grote sociale problemen
Beheersing stond centraal
Herstructurering
Woningwet 1901
De eerste wet omtrent volkshuisvesting:
- maakte onder andere rijkssteun en gemeentelijke steun mogelijk
- minimumnormen voor woningkwaliteit, zoals sanitaire voorzieningen, licht en lucht
De woningwet creëerde een balans van de ‘normale toestand in vraag en aanbod: particuliere
bouw – subculiere bouw

Suburbanisatie (vanaf de jaren ’50)


suburbanisatie → stedelijke agglomeratie → scheve bevolkingsopbouw → verval van
binnensteden (door opkomst tuintjessteden) . (urbanisatie: het verhuizen van mensen uit dorpen
naar de steden. Suburbanisatie: het verhuizen van mensen uit de stad naar de dorpen in de
omgeving van de stad.). in de binnensteden blijven vooral mensen met een laag inkomen,
studenten. Ouderen vooral in platteland

Herwaardering van de stad (kentering vanaf de jaren ’80)


Grote herwaardering voor de stad, o.a. ingezet door bestendiging en vernieuwing
- ‘Verovering’ door de hogere klassen.
Er komen dan weer gezinnen
- concentratie van voorzieningen:
Veelheid aan dienstverlenende instellingen
- pull factoren: werk, individuele ontwikkeling (studie), sfeer, mentale vrijheid, faciliteiten,
subculturen.
- pushfactoren: levenscondities platteland, ecologisch, oorlog
- grootschalige stadsuitbreidingen (1995-heden)
- Etnische segregatie in oude arbeidswijken

Woningwet 2015
- Wettelijke beperkingen op taken van woningcorporaties
- Het verlenen van diensten van algemeen economisch belang (daeb)
-Hoofdtaken: bouwen, verhuren en beheren van sociale huurwoningen aan mensen met een laag
inkomen.
-Aanpak tegen ‘scheefwonen’

Steden: grote, dichtbevolkte nederzettingen met omvangrijke industriële en dienstverlenende


activiteiten.

Tegenwoordig trekken de veelheid aan dienstverlenende instellingen mensen naar steden, die zowel
werkgelegenheid bieden als voorzieningen voor afnemers en consumenten. Steden waar alle
headquarteres etc zich bevinden worden global cities genoemd, hier worden de belangrijke
beslissingen genomen. Ongelijkheid is in global cities groter dan in andere steden. De toenemende
concentratie van voorzieningen in grote steden draagt ertoe bij dat veel van de steden almaar
drukker worden. (toeristen, forensen, studenten, zakenlieden, etc.).
Pullfactoren: de kansen op werk of handel, mogelijkheden voor individuele ontwikkeling, sfeer van
de stad, mentale vrijheid, faciliteiten voor vrijetijdsbesteding, aanwezigheid subculturen.
Pushfactoren: armoede en gebrek aan werk op platteland, oorlogsgeweld, ecologische ellende…

Megasteden: de omvang de 10 miljoen agglomeraties is gepasseerd.


urban sprawl: de schijnbaar ongelimiteerde expansie vanuit het centrum naar suburbane gebieden
met een steeds lagere bevolkings- en bebouwingsdichtheid en een afnemende complexiteit.
Wat zijn steden? Kenmerken:
1. Menselijke nederzetting
2. Duurzaamheid (permanentie)
3. Grootte en uitgestrektheid
4. Compactheid (hoge bevolkings- en bebouwingsdichtheid)
5. Heterogeen (naar sociale klasse, levensstijl, subcultuur, religie, enz. )
6. Complex (arbeidsdeling, grootschaligheid, veelheid van organisaties)
7. Multifunctioneel (veelheid en verscheidenheid van voorzieningen)
8. Stedelijkheid als vorm van samenleven en mentaliteit (waaronder anonimiteit in de
openbare ruimte, veelheid van prikkels, en daarmee risico op psychische overbelasting) →
anders dan in dorpen kan men in de stad elkaar duidelijk niet allemaal kennen (teveel
mensen)

In de stadssociologie is de stedelijke bebouwing van belang, maar uiteindelijk gaat het om de sociale
processen die in de stad plaatsvinden, om de ontwikkeling van stedelijkheid, waarbij stedelijkheid
verwijst naar de sociale relaties, de sociale interacties, de mentaliteit, de (sub)culturen en
levensstijlen in stedelijke contexten.

De moderne stad bracht mensenmassa’s bijeen op een schaal als nooit tevoren en creëerde
tezelfdertijd nieuwe vormen van collectiviteit en individualiteit.
De stad is volgens Simmel één hectische verzameling van interacties tussen stedelijke individuen. De
veelvuldigheid en de verscheidenheid van al die interacties drukken zwaar op de psyche van de
stedeling.

Maatschappelijke problemen:

Chicago School:

• Systematische observatie van stadsleven in Chicago.


• Chicago: snel groeiende metropolis met migranten uit Europa en zuidelijke staten USA.
• Kernidee chicago school: criminaliteit concentreert zich in bepaalde gebieden van de stad
(met name zone of transition): etnische groepen, armoede, slechte behuizing, etc. wijkniveau
• Etnografisch onderzoek (Park)
• Volgens Shaw en McKay was de invloed van de cultuur van de wijk van grotere invloed op
het al dan niet crimineel worden van jongeren dan bijv. ras, afkomst, etc.
• Kritiek op Chicago school:
- officiële criminaliteitsstatistieken kun je niet kritiekloos gebruiken: zeggen wellicht meer
over politiepraktijken dan over criminaliteit in dat gebied.
- ‘Social disorganization’ → Sociale desorganisatie: waar hechte en stabiele sociale relaties
ontbreken, oefenen mensen onvoldoende sociale controle op elkaar uit waardoor ze
gemakkelijk vervallen tot regelovertredend gedrag: in een situatie van sociale desorganisatie
neemt de invloed van sociale regels op het gedrag van de individuele leden van de groep af.
- Dat sommige gebieden crimineler zijn, betekent niet dat bewoners dat ook zijn (territorial
stigma).

Park: menselijke relaties in moderne samenlevingen worden in belangrijke mate gevormd door de
stedelijke manier van leven en steden geven richting aan de maatschappelijke ontwikkeling.

Complexiteit stad:

- Lokale gemeenschappen en subculturen


- Integratiemachine → (de komst van grote groepen migranten in de stad heeft een
verscheidenheid aan onderzoek opgeleverd)
- Publieke ruimte – ontmoeten /vermijden → de publieke ruimte is bij uitstek de plek waar
stedelingen elkaar ontmoeten, of althans kunnen ontmoeten.
- Sociale bewegingen (bijv. krakers) →de ontwikkeling van steden kent uiteraard een politieke
dimensie. Steden vormen de broedplaats voor sociale bewegingen door de ruime
aanwezigheid van potentiële activisten en infrastructuur waarvan zulke bewegingen gebruik
kunnen maken (journalisten). Maar ook doordat de omstandigheden daartoe aanleiding
geven.

Milieu stad – internationaal

• Duurzame ontwikkeling: het streven naar een economische en maatschappelijke


ontwikkeling die ook ten goede komt aan toekomstige generaties.
• Mondiaal milieubeleid.
• Terugdringen uitstoot broeikasgassen om de opwarming van de aarde te beperken

Milieubederf: door mensen veroorzaakte veranderingen in de natuur die nadelige gevolgen hebben
voor de levenskansen, de gezondheid en het welzijn van huidige en toekomstige generaties. Dit is
een probleem op wereldschaal geworden. Oorzaken: groei bevolking, groei productie en consumptie
per hoofd en de ontwikkeling van technologie.

Karl Marx pleitte voor een spreiding van de stedelijke bevolking over het platteland, omdat in de stad
het water van rivieren en kanalen sterk vervuild raakte door het lozen van menselijke ontlasting en
op het platteland de grond uitgeput werd door gebrek aan natuurlijke mest.

Milieu stad -lokaal


stad en land met elkaar verbinden (kan op het gebied van voedsel, biologisch, van de boer)
- urban farming (moestuinen etc. in de stad)
- verticaal groen
- sedumdak
- groenstroken
- gemeenten halen nu huisvuil gescheiden op voor hergebruik.
- vervuilende auto’s uit het stadcentrum en stimuleert elektrisch rijden en duurzame materialen

Week 2: Sociaal veilig ontwerp (SVO) en criminologische theorieën.

Leerdoelen

• Je kunt aangeven wat sociaal veilig ontwerp is en kunt voorbeelden geven van methodieken en
instrumenten die passen binnen deze werkwijze.

• Je kunt aangeven welke theorieën ten grondslag liggen aan sociaal veilig ontwerp.

• Je kunt aan de hand van casuïstiek beargumenteren welke maatregelen genomen moeten
worden ter bevordering van de veiligheid in de woonomgeving of waarom een ontwerp niet
voldoende veilig zou zijn.

• Je kunt aangeven welke ontwikkelingen van belang zijn als het gaat om stedelijke vernieuwing in
Nederland.

• Je kent verschillende veiligheidsstrategieën die veiligheid in de wijk bevorderen (zoals public


reassurance, community policing etc.) en kunt aangeven in hoeverre deze strategieën effectief
zijn.
Bij Sociaal Veilig Ontwerp is de gelegenheid, ten opzichte van de locatie waar ongewenste
gedragingen worden vertoond, van belang. De leefomgeving moet dusdanig worden
ingericht dat gewenst gedrag wordt aangemoedigd en ongewenst gedrag wordt beperkt of
zelfs tegengehouden. Hier wordt aan rekening gehouden met de volgende vuistregels:
• Zichtbaarheid
‘zien en gezien worden’. Zichtbaarheid wordt voor een groot deel bepaald door
overzichtelijkheid, zichtlijnen en verlichting. Maar ook door aanwezigheid van mensen en
toezicht. Toezicht houden kan op verschillende manieren: formeel (politie/beveiliger/..),
semiformeel (conciërges/conducteurs/…) en informeel (omwonenden/passanten).
De vraag is wanneer toezicht wel of niet tot effectieve sociale controle leidt.
Monofunctioneel ruimtegebruik: op bepaalde tijden zijn juist veel of juist geen mensen
aanwezig (bedrijventerreinen)
Multifunctioneel ruimtegebruik: de kans op aanwezigheid van mensen gedurende meerdere
dagdelen is groter.
Als menselijk toezicht door omstandigheden niet voldoende is kan toezicht ook d.m.v.
camera’s.
kritiek: schijnveiligheid: een plek kan volledig verlicht zijn, maar hoeft dan niet gelijk veilig te
zijn. verlichting alleen kan geen veiligheid bieden. Kan ook ontstaan bij camera’s die geen
adequate opvolging regelen.
overdaad: te veel transparantie kan verkeerd uitpakken.
Recht op anonimiteit en privacy: mensen moeten de mogelijkheid hebben op plekken te
verblijven waar ze niet gezien en herkend kunnen worden.
handig voor daders: in een overzichtelijke situatie hebben daders ook een goed overzicht van
mogelijke doelwitten en vluchtwegen.

• Eenduidigheid
eenduidigheid en duidelijkheid in de zonering en markering van ruimten, zodat zowel voor
gebruikers als voor beheerders duidelijk is welke functie en status een gebied heeft en wie
voor beheer verantwoordelijk is. De functie moet eenduidig en duidelijk zijn door vorm en
inrichting. Soms is het lastig de functie van een plek te herkennen, zulke gebieden kunnen als
‘niemandsland worden beschouwd, waarvoor niemand zich verantwoordelijk voelt. Een
duidelijke en eenduidige routing met goede oriëntatiemogelijkheden is belangrijk voor een
positieve beleving. Gebruikers moeten weten waar ze zijn, in één opslag begrijpen welke
kant ze op moeten, mogen niet kunnen verdwalen en moeten vluchtroutes herkennen.
Eenduidige routing geeft bundeling van stromen, waardoor mensen zich veiliger voelen.
Informatie en bewegwijzering moeten eenduidig en duidelijk zijn om onveiligheidsgevoelens
te voorkomen.

• Toegankelijkheid
Gebouwde omgeving mot voor gewenst en bedoeld gebruik en voor hulpdiensten goed
toegankelijk zijn, maar moet tegelijkertijd ontoegankelijk zijn voor ongewenst en onbedoeld
gebruik. Toegankelijkheid van de gebouwde omgeving is de eigenschap van buitenruimten,
gebouwen en woningen die maakt dat mensen er kunnen doen wat zij er volgens de
bestemming moeten kunnen doen. dit wordt grotendeels bouwkundig geregeld. (rekening
houden met beperkingen, vluchten, bereikbaarheid, diversiteit). Ontoegankelijkheid wordt
zowel fysiek als organisatorisch geregeld (deuren etc. en toezicht etc.) Potentiële daders
hebben echter ook baat bij toegankelijke vluchtroutes etc.

• Aantrekkelijkheid
Sociale veiligheid is gebaat bij een omgeving waaraan zichtbaar zorg en aandacht is besteed.
Esthetische kwaliteit: mensen kunnen bepaalde dingen verschillende waarderen, maar
voelen zich onbehaaglijk als vorm en inrichting niet passen bij hun verwachtingen en
persoonlijke identiteit. (natuur meestal aantrekkelijk en grootschalige omgevingen minder).
Aantrekkelijk functieaanbod: faciliteiten moeten worden aangeboden waar
gebruikersgroepen behoefte aan hebben. Er moet een reden zijn om ergens te willen komen.
Onderhoud en beheer: Schoon en heel is aantrekkelijker dan vuil, kapot, verwaarloosd.
Gebieden die niet meer worden gebruikt en van niemand meer zijn worden overgeleverd aan
ongewenst gebruik (vernielingen, vuilnis, etc. ) →Broken windows theorie.
Esthetische duurzaamheid: ‘houdbaarheid’. Buitenruimten, gebouwen en woningen moeten
kunnen worden aangepast aan functiewijzigingen en aanpassingen aan de nieuwe tijden.
Technische duurzaamheid: de inrichting moet een zekere mate van robuustheid hebben,
vandalismebestendig. (Hufterproof).
Sociale duurzaamheid: Veiligheidsgevoelens zijn sterk gerelateerd aan de sociale cohesie in
de buurt. Als bewoners bereid zijn zich actief voor de buurt in te zetten, elkaar te helpen,
elkaar kennen en samen dingen ondernemen voelt de buurt veiliger. Veranderingen in de
buurt verminderen het gevoel van sociaal vertrouwen en herkenbaarheid.

Zichtbaarheid

• Zien en gezien worden


- men wil zien en weten wat in omgeving gebeurt
- zichtbaarheid wordt voor groot deel bepaald door zichtlijnen, verlichting en de
aanwezigheid van mensen en toezicht
• Monofunctioneel ruimtegebruik vs. Multifunctioneel ruimtegebruik
- vaak op bepaalde tijdstippen wel of geen mensen aanwezig zijn
• Toepassen moet verstandig gedaan worden:
- schijnveiligheid (door verlichting kan het veilig lijken maar dit hoeft niet zo te zijn)
- overdaad
- recht op anonimiteit en privacy (

Eenduidigheid

• Duidelijkheid in zonering en markering


- duidelijkheid in de status en functie van een gebied: terras of parkeerplaats
- verantwoordelijkheid voor beheer
• De functie van een plek moet eenduidig en duidelijk zijn door vorm en richting
- geen bankjes in de looproute
- mensen moeten ook weten waar ze heen moeten

Toegankelijkheid: toegankelijkheid van de gebouwde omgeving is de eigenschap van buitenruimten,


gebouwen en woningen die maakt dat mensen er kunnen doen wat zij er volgens de bestemming
moeten kunnen doen.

• Toegankelijkheid wordt grotendeels bouwkundig geregeld.


- het draait om gemak waarmee ruimten kunnen worden bereikt, gebruikt en weer verlaten
-speciale focus op hulpdiensten
• Toegankelijkheid fysiek en organisatorisch geregeld
-fysiek: afsluiting
- organisatorisch: door toezicht en handhaving.

Aantrekkelijkheid
1. Esthetische (van schoonheid/mooi) kwaliteit
- universele waarden: natuur aantrekkelijk en grootschalige omgevingen onaantrekkelijk
2. Aantrekkelijk functieaanbod
- voldoende faciliteiten
- ze moeten een reden hebben nom ergens te komen
3. Onderhoud en beheer
- bepalen sterk aantrekkelijkheid van een ruimte
- schoon en heel
- bewoonde panden
- goed onderhouden van geliefde plekken
4. Esthetische duurzaamheid
-‘mooie’ verschijningsvorm van gebouw
5. Technische duurzaamheid
- robuustheid materiaal: ‘hufterproof’ en ‘targethardening’
6. Sociale duurzaamheid
- actief inzetten voor de buurt roept veiligheidsgevoelens op bij bewoners (saamhorighei)

Maatregelen

Maatregelen zullen per vuistregel per plek bepaald worden.

Veiligheidsbeleving
Vooral in de woonomgeving is het belangrijk dat mensen zich veilig voelen. Er is een duidelijke relatie
tussen onveiligheidsgevoelens en de buurt waar mensen wonen. Mensen die hun buurt en directe
leefomgeving negatief waarderen, voelen zich daar ook vaker onveilig. In buurten met een lage
sociaal-economische status, veel eenoudergezinnen en veel niet-westerse allochtonen voelen
bewoners zich onveiliger dan in andere buurten. Sociale samenhang, verloedering en de
aanwezigheid van overlastgevende groepen zijn doorslaggevende factoren ind e veiligheidsbeleving
van de eigen buurt.

Dimensies van veiligheidsbeleving


onveiligheidsbeleving wordt nog al eens uitgelegd als angst voor criminaliteit. Er is geen één-op-één
relatie tussen objectieve en subjectieve veiligheid. Er zijn veel factoren die een rol spelen bij
veiligheidsbeleving die deels ook weer temaken hebben met de situatie: bekend/onbekend,
licht/donker. Sleutelfactoren: individuele factoren, factoren in directe leefomgeving en factoren uit
de bredere sociaal culturele context (media).

Criminaliteitstheorieën

• Criminele gelegenheid/ situationele gelegenheidstheorie


Gaat er van uit dat in situaties met veel gelegenheid tot criminaliteit de kans op delinquentie
hoger is dan in situaties met weinig/geen gelegenheid. Drie factoren: de bereikbaarheid, de
buit en de pakkans. (hoge bereikbaarheid, hoge buit en lage pakkans? → delinquentie).

• Rationeel gedrag/ rationele keuzetheorie


besluitvormingsproces van (potentiële) daders centraal. Kosten- en batenanalyse wordt
gemaakt door de potentiële dader. Wanneer de verwachte baten de kosten overtreffen
wordt overgegaan tot delinquent/crimineel gedrag.

• Vast handelingspatronen/ routine activiteitentheorie


Gaat ervan uit dat een groot deel van de dagelijkse menselijke handelingen routinematige
activiteiten zijn. mensen hebben min of meer vaste patronen voor hun werktijden, huiselijke
activiteiten, etc. Ze gaan volgens vaste routes en op vaste tijden naar deze activiteiten. De
vaste patronen scheppen gelegenheid tot criminaliteit waar (potentiële) daders gebruik van
maken. Deze gelegenheid ontstaat wanneer 3 minimale elementen in ruimte en tijd bij elkaar
komen: een geschikt doel, een potentiële dader en de afwezigheid van effectieve sociale
controle. Doel moet aan 4 kenmerken voldoen: VIVA: Value (waarde van het object voor de
dader), Inertia (vervoerbaarheid object: grootte & gewicht), Visibility (mate waarin object
zichtbaar is) en Access (bereikbaarheid object).

• Geografische patronen/ patronentheorie


combineert drie geografische concepten ( knooppunten, paden en randen) met de ideeën uit
de rationele keuzetheorie en de routine activiteitentheorie. (cirkelhypothese)
Kooppunten en paden: volgens de patronentheorie leren daders een geografisch gebied
voornamelijk kennen vanuit hun gebruik van de ruimte en routine activiteiten. Plekken waar
daders vaak komen (woning, stamcafé, supermarkt, centrum, buurt van vrienden) worden
binnen de patronentheorie aangeduid met de term ‘knooppunten’. De verbindingswegen die
daders volgen om van het enen knooppunt naar het andere te gaan, heten ‘paden’. Totaal
van knooppunten en paden = awareness space van de daders (het geografisch gebied
waarbinnen ze goed op de hoogte zijn van de ruimtelijke structuur en aanwezige potentiële
doelen.
Plekken binnen de awareness space, die door daders als attractief worden gezien, heten
opportunity spaces. → onderweg kijkt de dader en inventariseert aantrekkelijke doelen. Hij
leert het gebied steeds beter kennen en weet de details waardoor er een risicoverlaging
ontstaat van de pakkans.
Randen: randen zijn de grenzen van de geografische gebieden waar mensen wonen, werken,
winkelen of uitgaan. Sommige delicttypen vinden niet zozeer plaats in de knooppunten, maar
juist in de geografische randen. Daders kennen die randen door hun routine activiteiten,
zonder dat ze veel kans lopen om herkend te worden.

• De invloed van het stratenpatroon/ natuurlijke bewegingentheorie van Hillier et al.


deze stelt dat de configuratie van het stratenpatroon de belangrijkste generator van
publieksbewegingen is. De gebruikers van het stratenpatroon hebben een intuïtieve kennis
van waar veel en waar weinig mensen te verwachten zijn. ontwerpers kunnen het
stratenpatroon zo vormgeven dat de natuurlijke bewegingen worden versterkt of juist
verstoord.
Intuïtieve kennis: Individuen die zich verplaatsen hebben kennis van de eigenschappen van
het stratenpatroon. (drukte, soort mensen). Deze ruimtelijke kennis wordt vertaald in een
sociaal verwachtingspatroon waarop het gedrag wordt afgestemd.
Attractie: Clustering van attracties zorgt voor een versterkend effect: Straten en segmenten
die veel publiek trekken, worden nog drukker en straten en segmenten met weinig publiek
worden nog stiller.
Verstoringen: Bewoners nemen meestal de kortste route. Bij elke hoek en splitsing in de
straten en gangen neemt het aantal publieksbewegingen sterk af. De labyrintachtige
structuur van wijken en de vele hoeken en straataftakkingen zorgen er voor dat
publieksbewegingen vooral aan de buitenkant van de wijk zijn. de natuurlijke sociale controle
van het straatverkeer is door het stratenpatroon sterk gereduceerd en ook bewoners kunnen
niet langer een oogje op de straat en omliggende huizen houden (positionering van deuren
en ramen).

• Broken windows theorie


Verloedering en overlast in een buurt nodigen uit tot deviant gedrag en kan uiteindelijk
leiden tot ernstige vormen van criminaliteit. (niemand voelt zich bijv. verantwoordelijk om de
verloedering tegen te gaan).
Een goed functionerend beheer geeft de bewoners een gevoel van controle, wat weer een positief
effect heeft op de veiligheidsbeleving. Een cumulatie van tekenen van verval vergroot de
gelegenheid en aanleiding tot het plegen van overtredingen en bezorgt aanleiding tot het plegen van
overtredingen en bezorgt burgers het gevoel dat de omgeving onveilig is geworden. Beheer en
onderhoud houden nooit op. De beheerder moet blijven leren van wat er gebeurt in de openbare
ruimte en daar op inspelen. Traditioneel wordt de openbare ruimte vooral beheerd door overheden.
Voor het veiligheidsgevoel is het belangrijk om te weten wie verantwoordelijk is en wie is aan te
spreken. Private partijen en bewoners kunnen tijdens het ontwerpproces:
- meepraten over de inrichting, gebruik en beheer van de omgeving (hierdoor zullen ze meer
controleren)
- meedoen bij het uitvoeren van beheertaken
- meebepalen en -betalen bij het uitvoeren van beheertaken
- het eigendom overnemen

De werkzaamheden voor het uitvoeren van onderhoud zijn drieledig:


- uitvoeren van onderhoud (dagelijks onderhoud en groot onderhoud)
- handhaven en houden van toezicht (Niet alle probelemen in de openbare ruimte zijn oplosbaar
door meer fysiek onderhoud. Handhaving en toezicht vormen één van de manieren om de oorzaken
aan te pakken i.p.v. alleen de symptomen te verminderen) (draagt ook bij aan veiligheidsgevoel)
- oplossen van klachten en verlenen van service (draagt bij aan vertrouwen en dus veiligheid)

Politie Keurmerk Veilig Wonen: PKVW


kijkt zowel naar het planologisch/stedenbouwkundig niveau als naar het gebouwontwerp, de inricht,
het beheer en de gebouwcomponenten. Doel: criminaliteit verminderen en onveiligheidsgevoelens
terug brengen via omgevingsgerichte, architectonische en beveiligingsmaatregelen.

Veiligheidseffectrapportage (VER)
= een instrument om vroegtijdig veiligheidsrisico’s van plannen duidelijk te krijgen en daar
oplossingen voor te zoeken. Alle aspecten van (on) veiligheid worden bekeken en alle bij veiligheid
betrokken actoren werken samen en nemen op meerdere fronten tegelijk maatregelen, zowel
bouwkundige, sociale, als bestuurs- en organisatorische maatregelen. Het integrale karakter van de
VER komt tot uitdrukking in de afwegingen die moeten worden gemaakt tussen veiligheid en andere
belangen, zoals milieu, economische, financiële en sociale belangen. De VER is ontwikkeld vanuit de
overtuiging dat preventief werken structureel succes oplevert.
Eigenschappen:
De VER is interactief. De samenwerking van een team betrokkenen leidt tot het borgen van de
verschillende soorten veiligheid in het ontwerpproces. De VER is cyclisch, er wordt niet slechts op
één moment naar de veiligheid gekeken. Veiligheidsanalyse wordt steeds opnieuw ingezet. De VER
loopt altijd parallel aan een fase van het ontwerpproces.

VER → richt zich op het samenwerkingsproces. De werking berust op het voeren van een
gestructureerde veiligheidsdialoog tussen publiek en private partijen die betrokken zijn bij het
project. De methodiek brengt de veiligheidspartners aan tafel en zorgt ervoor dat zij elk hun
verantwoordelijkheid nemen. Het achterliggende doel hierbij is om veiligheid tijdig onderdeel te
laten zijn van besluitvormingsprocessen bij bouw- en ruimtelijke plannen.

Opzet:
- onderbouwing (nut en noodzaak)
- intentie (doelen en ambities en partners vastgelegd)
- analyse (kwaliteit huidige veiligheidsrisico’s, inschatting en beschrijving nieuwe risico’s)
- alternatieven (alternatieve plannen)
- maatregelen (bepaald en beschreven)
- implementatie (maatregelen worden geïmplementeerd)
- beheer (afspraken gemaakt over beheer en beheerplan samengesteld).

CPTED (Crime Prevention Through Environmental Design) (USA) / (GB) DOC/DAC

CPTED (1960)

• Jane jacobs geeft aan dat eigenschappen van de gebouwde omgeving verantwoordelijk zijn
voor criminaliteit:
- door manier waarop nieuwe steden werden ontworpen en gebouwd konden bewoners
straat niet overzien en dus minder controle uitoefenen op crimineel gedrag.
- criminaliteit neemt toe wanneer men geen contact heeft met de buren. Ze wilden de oude
stadswijken terughalen, omdat zo het contact met de buren beter werd.
• Benadrukt belang van sociale controle
• Jacobs geeft aan dat er 3 uitgangspunten noodzakelijk zijn op straat in de wijk veilig te
maken:
1. Een duidelijke afbakening van openbare ruimte en privé- ruimten;
2. Deuren en ramen van gebouwen langs de straat moeten op de straat gericht zijn;
3. Zoveel mogelijk voetgangers op het trottoir → ‘eyes on the street’ (geeft een veilig gevoel
en zorgt voor informele sociale controle).

1970 Defensible space (newman, 1972)

Stelde vooral dat fysieke ontwerp van gebouwen en buurten en de mate waarin bewoners voelen dat
zij controle hebben over hun omgeving, kan vergroten.

• Newman kijkt ook hoe omgeving door bewoners wordt waargenomen en begrepen.

1980 NEwman

Aandacht verschoof van fysieke gebouwde omgeving naar nadruk op sociale omgeving;

• Bijvoorbeeld sociale cohesie tussen bewoners


• Bijvoorbeeld bereidheid om verdedigbare ruimte te verdedigen

Stelde dat stedenbouwkundige kenmerken van gebouwen of wijken directe invloed hebben op aard
en omvang criminaliteit.

Onderscheidt 4 verschillende ontwerpelementen die ontwikkeling sociale controle bevorderen en


criminaliteit reduceren.

1. Territorialiteit
- mensen moeten elkaar kunnen zien en gezien worden
- Ruimte onder controle van bewoners
- scheiding tussen privaat, semi-privaat of publieke ruimte
- trapportalen voor kleine aantallen bewoners
- buitenruimte dichtbij ingang
2. Toezicht
- ramen zodat je toezicht kunt houden
- ingang dichtbij straat
- alle gezamenlijke ruimtes zichtbaar vanaf straat
- alle brandtrappen van glas en niet gesloten
3. Imago
- niet heel anders dan de rest ( het moet redelijk gelijk zijn allemaal)
- geen hoge flats voor alleen maar lage inkomens
- robuust en elegant interieur
4. Omgeving
- mix van huizen, ondernemingen en faciliteiten (de plaats is bepaald)
- huizen naast speelplaatsen (zicht) (zodat bewoners kunnen helpen )

Samengevat:

• Mensen elkaar in ruimte continue zien en gezien worden → verkleint onveiligheidsgevoelens


• Mensen moeten bereid zijn in te grijpen of een misdaad aan te geven → dit kan door
eigenaarschap te voelen
• Als mensen zich veilig voelen is kans groter dat sociale cohesie is tussen bewoners en sneller
zullen ingrijpen bij crimineel gedrag.

1970 CPTED

• Jeffery: criminaliteitspreventie moet vooral gericht zijn op verkleinen mogelijkheden


criminaliteit. Kan
- technopreventie → toeters, bellen, grendels en gesloten TV-systemen
- stedenbouwkundig/planologische en architectonisch ontwerp→ criminaliteit gereduceerd
door bij ontwerp straten, gebouwen en park rekening te houden met veiligheid
- omgeving en gedrag: afweging→ (rationele keuzetheorie)- kosten: moeite, risico, tijd, etc, -
baten: geld, spanning, status, kick, etc.
- burgerparticipatie → mensen/buren zijn beste beveiligers (buurtpreventie)

1990 e.v. Second generation CTPED

Aandacht verschoof naar praktische aanpak van criminaliteit.

Zestal eenvoudige ontwerpprincipes:

1. Territorialiteit
- eigenaarschap: ‘van ons’
- voorbeelden: kleur, markering, etc.
2. Toezicht
- zien en horen
- informeel/formeel/semi-formeel
- bijvoorbeeld verlichting, en burgers moeten voldoende gemotiveerd zijn om in te grijpen
3. Toegankelijkheid faciliteren
- bijvoorbeeld woninginbrekers die in en uit woning vluchten. (en direct een tweede toegang
zoeken als tweede vluchtweg)
4. Beveiliging/target hardening
- Fysieke beveiliging die het dader moeilijk maakt (sloten, hekken, tralies)
5. Imago en beheer
- ziet gebied er aantrekkelijk en schoon uit
- ‘Broken window – theorie’
- zo ziet een potentiële dader dat een gebied wordt verzorgt en er dus toezicht is. Draagt ook
bij aan veiligheidsgevoelens.
6. Positief gebruik en gedrag
- omgeving waarin goede mix is van jong/oud, man/vrouw, etc.

CPTED: een aanpak waarmee criminaliteit, maar ook overlast, asociaal gedrag en
onveiligheidsgevoelens, voorkomen worden door een multidisciplinair proces waarbij een specifiek
gebied beter gepland, ontworpen en beheerd wordt via omgevingsgerichte maatregelen.

Veiligheidsstrategieën

• Gentrification: early adapters (jonge kunstenaars) trokken naar de arbeiderswijken met lage
huur- en huizenprijzen. Zij knapten de ruimten op en hun aanwezigheid zorgde voor een
verdere aanzuigende werking van andere creatieve maar vaak niet sterk vermogende
bevolkingsgroepen. De toenemende leefbaarheid en aantrekkelijkheid van een dergelijke
oude arbeiderswijk zorgden ervoor dat huur- en huizenprijzen stegen en dat een deel van de
oorspronkelijke bewoners het niet meer kon opbrengen om er te blijven wonen. De lage
inkomensgroepen worden zo verdrongen door hogere inkomensgroepen. Gentrification
wordt vaak bewust ingezet als instrument om de criminaliteit uit oude en verpauperde
buurten weg te drukken en een meer gemêleerde bevolkingssamenstelling te bevorderen.
positieve kanten: de wijken worden opgewaardeerd
negatief: de traditionele bewoners uit lagere inkomensgroepen worden verdrongen
• Public reassurance
Waar de objectieve veiligheid toeneemt, is de veiligheidsperceptie onder burgers
onveranderd gebleven en soms zelfs slechter geworden. Subjectieve veiligheid is ook een
dimensie waarmee rekening dient te worden gehouden bij stedenbouwkundig ontwerpen.
Bij het concept public reassurance onderscheidt Eysink Smeets vier aandachtsterreinen:
veiligheid, veiligheidsbeleving, vertrouwen en vrijheidsbeleving. Binnen deze
aandachtsterreinen onderscheidt hij drie belangrijke elementen: signal crimes, signal events
en signal disorders: het verschijnsel dat bepaalde delicten, gebeurtenissen of vormen van
overlast niet zozeer impact hebben door die gebeurtenis zelf, maar vooral omdat zij worden
opgevat als een teken dat de morele, sociale of fysieke orde in de leefomgeving in het geding
is. Eysink Smeets constateert dat bestuurders en beleidsmakers van oudsher primair naar de
zware criminaliteit en misdrijven kijken, terwijl burgers de veiligheid meer van
‘onderaf’bezien (overtredingen en niet-strafbare feiten). Kleine ergernissen in de openbare
ruimte behoeven daarmee veel aandacht omdat ze een grote impact kunnen hebben op de
percepties van burgers: signal events. Feitelijke criminaliteit wordt niet gereflecteerd door
deze risicopercepties, oordelen en emoties waar mensen hun veiligheidsgevoelens op
baseren.
• Community policing
de kern: het opbouwen van een band tussen politie en bevolking. Community policing wordt
in het Nederlands meestal aangeduid met de term gebiedsgebonden politiezorgd (GPZ), een
verzamelbegrip voor alle vormen van politie die zijn gestoeld op de gedachte dat de politie
effectiever is als zij haar werk doet in nauw contact en in goede samenwerking met de
samenleving, rekening houdend met wensen en opvattingen uit de bevolking. (wijkagenten,
gebiedsagenten, netwerkagenten (probleemgericht, kleinschalig, kennen en gekend worden)
• Probleemgerichte politie-inzet
kern: de politie moet een grondige analyse maken van de problemen waarmee zij wordt
geconfronteerd. Problemen die vaak door de bevolking in de wijk worden aangedragen.
(SARA: Scanning, Analysis, Response en Assessment)
• Informatiegestuurde politie-inzet
De verschuiving die hier plaatsvindt is dat de intuïtie en expertise van ervaren politiemensen
deel worden vervangen door analyses en inzichten die informatieanalisten en forensisch
experts opdoen vanuit hun databestanden. Het gaat erom betere resultaten te bereiken door
systematisch gebruik te maken van informatie in combinatie met een probleemgerichte
manier van werken om de belangrijkste problemen op het gebied van o.a. criminaliteit aan te
pakken.
• Compstat
VS. Hoewel compstat analyses van een groot aantal bronnen als input gebruikt, behelst de
methode meer dan alleen informatieverwerking. Het contact met het publiek blijft een
cruciale factor, evenals bewustwording van problematiek door groepsdiscussies, mondeling
informatie-uitwisseling en het afleggen van verantwoording door leidinggevenden.

Week B3: Milieu en fysieke bedreigingen

Leerdoelen

• Je kunt diverse risico’s benoemen die spelen op het gebied van milieu en fysieke bedreigingen (in
relatie tot het thema wonen).

• Je kunt beargumenteren welke maatregelen genomen kunnen worden om risico’s op het gebied
van milieu en fysieke bedreigingen te verkleinen.

• Je bent op de hoogte van de relevante wet- en regelgeving rondom milieu en fysieke


bedreigingen (in relatie tot het thema wonen).

• Je bent op de hoogte van de landelijke discussiepunten rondom milieu en fysieke bedreigingen


(in relatie tot het thema wonen).

Verkeersveiligheid
basisrisicofactoren verkeer:

• Snelheid
• Massa- en snelheidsverschil→ snelheid ligt aan de basis van het
verkeersveiligheidsprobleem; 1/3e van de dodelijke verkeersongevallen heeft te maken met
een te hoge snelheid. Beperken van massa- en snelheidsverschil: scheiden van
vervoersstromen en verlagen rijsnelheid. (met een 30km zone bijvoorbeeld bereik je veel
veiligheid)
• Fysieke kwetsbaarheid → mensen zijn fysiek kwetsbaar, dit maakt dat het verkeer per
definitie onveilig is.

Als je het over de woonomgeving hebt, wil je deze


basisrisicofactoren zo goed mogelijk beheersen.

Type wegen:

• Stroomweg: zo snel mogelijk van a naar b


• Gebiedsontsluitingsweg: van stroomwegen naar
woonomgevingswegen
• Erftoegangswegen: dat je bij je woning etc. kan komen
(verlagen van de max. snelheid tot eventueel zelfs onder
de 30km kan helpen bij het bevorderen van de veiligheid.
Alle verkeersdeelnemers door elkaar heen.
Probleem 30km zone: niet iedereen rijdt ook echt 30 km/h. de gemeente bepaald dat er een 30km
zone komt en zet een bord n eer. Het bord staat er wel maar dit wil niet zeggen dat iedereen ook
daadwerkelijk 30 gaat rijden. Er wordt regelmatig nog te hard gereden. De weg zelf is er soms
namelijk nog niet voor gemaakt. Een 30 km zone werkt wanneer de weg hierop is ingericht (bijv.
drempels, wegversmallingen, etc. )

Wegenstructuren:

• Raster: optimale bereikbaarheid. Alles rechtdoor, rechte wegen, auto’s langs


de kant. Hier moeten veel maatregelen genomen worden om te voorkomen
dat mensen te hard rijden.
• Organisch: beperkte doorstroom, snelheidsreductie, leefbaarheid
bereikbaarheid, grote weglengte. Er wordt niet zo hard gereden. De
zichtbaarheid is niet goed, waardoor je bijvoorbeeld op moet letten wat er
om de hoek komt.
• Limited access: bereikbaarheid, leefbaarheid, snelheidsreductie, geringe
weglengte. Het is wel mogelijk om door de wijk te komen, maar het is niet
heel gemakkelijk. Het is een combinatie van beide structuren. Hoe heb je
enerzijds de doorstroom en hoe kan je de verkeersveiligheid bevorderen.

Veiligheid voor fietsers:


Ook naar fietser kijken in de wijk. De gebiedsontsluitingswegen. Is het hier ook goed geregeld voor
fietsers? (fietspad gescheiden of fietsstrook).

• Vrij liggende fietspaden


• Obstakels (moet opgelet worden, want fietsers zijn sneller op hun telefoon, dronken, etc.)
• Kruisingen
• Stoplichten, etc. niet te lang → dit zou kunnen betekenen dat ze door rood gaan. Daar moet
dus rekening mee gehouden worden.

Voorzieningen voor hulpdiensten:


preventieve maatregelen om de veiligheid te beheersen. In de hulpverleningswereld heb je hier
misschien last van. Hier moet dus rekening mee gehouden worden.

• Bereikbaarheid
• Bluswatervoorziening

Externe veiligheid

Transportroutes in de wijk: waarschijnlijk liggen deze niet in de wijk maar om de wijk.


Gevaarlijke stoffen over het spoor verschilt per plek.

Externe veiligheid
Risico’s als gevolg van:

• Omliggende industrie
• Transport gevaarlijke stoffen
• Neerstorten van vliegtuigen

Omdat het effect heel groot is, moet de kans zeer klein zijn: plaatsgebonden risico (PR < 10 tot de
macht min zes). Het is complex omdat de kansen die hierbij horen ontzettend klein zijn. risico
aanvaardbaar houden, betekent dat als het effect ontzettend groot is de kans heel klein is, want
risico= kans x effect.

Externe veiligheid in de buurt:

• Transport gevaarlijke stoffen: weg, spoor, water, buisleidingen.

Milieu- en gezondheidsaspecten

Binnenmilieu:

• Gemiddeld 85% van de tijd zijn mensen binnen


• Gezondheidsklachten door binnenmilieu
• Oorzaken: technische installaties gebouwen, bouwmaterialen en constructies, stoffen uit
producten eigen woning. (afzuigkap bijv. brand en brandveiligheid heeft hier ook mee te
maken).

Asbest: als je als bewoner af en toe in aanraking komt met asbest is de kans toch erg klein dat je er
nadelige gevolgen aan hebt (kanker). Beroepsmatig is dit anders. Die hebben een langer blootstelling
en dus is de kans op nadelige gevolgen groter.

Radon: de belangrijkste manieren waarop radon in de woning kan komen: 1. Uit de bodem, via de
kruipruimte en 2. Uit bouwmaterialen.
Thoron: komt uit materialen waarmee de muren en plafonds in de woning zijn afgewerkt.
Radioactieve stoffen die in bouwmaterialen zijn opgeslagen.
Deze komen langzamerhand vrij uit deze materialen. De stralingsniveaus zijn relatief hoog. Lage
dosis, dit zou een bijdrage kunnen hebben aan de ziektelast voor bevolking als geheel. Risico niet
heel groot, maar het is er wel.

Buitenmilieu:

• 4% van de totale ziektelast


• Luchtverontreiniging als de belangrijkste oorzaak
• Verdergaande verstedelijking kan leiden
• Actueel: Klimaatverandering, Pfas en Stikstof

Nederland is het land met de meeste luchtvervuiling in Europa.

Fijnstof: is een verzamelterm voor zeer kleine deeltjes in de lucht:

• Secundair anorganisch aerosol (zwaveldioxiden, stikstofdioxiden en ammoniak)


• Koolstof
• Zeezoutaerosol
• Bodemstof

Zorgt voor vroegtijdige sterfte. Kleine deeltjes: micrometers. Zie je niet maar je kan ze wel inademen.
Hoe kleiner hoe meer schade het aan kan richten. Fijnstof:

• Schadelijke gezondheidseffecten: geen veilige grenswaarde


• Vroegtijdige sterfte in NL ongeveer 1 jaar eerder:
-gezondheidseffecten zijn omvangrijker dan vroegtijdige sterfte
-kwaliteit van leven.
Pfas zit in de industrie, pannen, brandblusser, regenjas. Komt terecht in drinkwater voedsel en milieu
en breekt niet meer af in het milieu en heeft gezondheidseffecten. Pfas: risicogrenzen voor water,
bodem, bagger en lucht:

• Hoeveelheid stof waarbij de risico’s aanvaardbaar zijn


• Kans op nadelige effecten door blootstelling van mens en milieu zo klein mogelijk houden.
• Risicogrenzen kunnen gebruikt in de onderbouwing van normen
• Actueel: problemen met bagger en grondverzet

Stikstof (NH3 en NOx)

• Komt vrij bij verbranding fossiele brandstoffen (verkeer, energiecentrales en industrie)


• Ammoniak uit de landbouw (mest)
• Komen vanuit de lucht uiteindelijk weer op de grond
• Vooral in natuurgebieden een probleem, zeldzame planten verdwijnen.
• Actueel: boerenprotest

Geluidsoverlast: is afhankelijk van wat het is. Het is persoonlijk en het luidt wel tot
gezondheidsproblemen. (kan van vliegtuigen, overlast, etc. komen). Effecten door toedoen van
verkeersgeluid:

• Verminderde slaapkwaliteit
• Verminderd algemeen welbevinden
• Invloed op sociaal gedrag en verminderde concentratie
• Bepaalde aandoeningen
• Verlies van levensjaren (vroegtijdige sterfte)

Waterveiligheid: gevolgen van te veel water

• Onderlopen van straten en tunnels – minder bereikbaarheid


• Onderlopen van tuinen, kelders en woningen – schade aan bezittingen
• Vies water uit het riool kan terecht komen op straat en in tuinen en huizen – grotere kans op
ziekten

Actueel:

• Raad van State in mei bepaald dat er geen stikstof meer bij mag komen rond gevoelige
natuurgebieden

• Afgelopen juli nieuwe, tijdelijke regels rondom de chemische stoffen

• Niet genoeg bekend over de risico’s van pfas

• Overschrijding van de norm op verschillend plekken in Nederland

Maatregelen

• Maximumsnelheid op autosnelwegen overdag verlagen naar 100 Km/u


• Ammoniakuitstoot via veevoer verlagen
• Uitbreiding saneringsregeling voor varkenshouderij
• Opnieuw beoordelen status van natuurgebieden
• Bodemkwaliteitskaarten updaten
• Tijdelijke opslag vervuilde grond.
Week B4: Deviantie en criminaliteit in de omgeving

Leerdoelen

• Je kunt aangeven wat de omgevingscriminologie bestudeert.

• Je kent verschillende theorieën vanuit de omgevingscriminologie en kunt deze toepassen op


concrete veiligheidsvraagstukken.

• Je kunt theoretisch onderbouwd een aanpak schetsen voor bepaald deviant of crimineel gedrag
in de woonomgeving en beargumenteren waarom voor deze aanpak is gekozen.

• Je kunt beargumenteren wat ‘positieve veiligheid’ bijdraagt aan een veilige leefomgeving.

Deviantie & criminaliteit in de woonomgeving


Ruimtelijke spreiding en verplaatsing criminaliteit (Bernasco et al., 2004)

• Onderscheid tussen dader, slachtoffer en daad

• Oorzaken van ruimtelijke spreiding: sociale- desorganisatie, gelegenheidstheorieën

• Verplaatsing

Inleiding artikel ‘Ruimtelijke spreiding en verplaatsing van criminaliteit’

• Sociale verschijnselen komen op bepaalde plaatsen meer voor dan op andere plaatsen

• Ruimtelijke spreiding van sociale verschijnselen krijgen op verschillende niveaus van


aggregatie vorm.

• Geografische indeling: straten, buurten, wijken, steden of landen.

• Criminologische indeling: spreiding van delicten, daders of van slachtoffers

• Verschillende theorieën ontwikkeld om ruimtelijke spreiding van criminaliteit te verklaren.

Aspecten van ruimtelijke spreiding


- Ruimtelijke spreiding van criminaliteit
- verwijst naar misdrijven die niet op alle plaatsen in dezelfde mate voor komen.

-Twee aspecten van belang bij ruimtelijke spreiding van criminaliteit:

1. De keuze van het ruimtelijke aggregatieniveau (ruimtelijke spreiding op verschillende


schaalniveaus:
- beschrijven in hoeverre zich tussen landen, regio’s, woonplaatsen, etc. voordoen
- Criminografie: studie primair gericht op beschrijving criminaliteit in stad, plaats of regio

2. Het onderscheid tussen daders, slachtoffers en delicten


- Distance decay: blijkt hoe verder locatie verwijderd is van woonadres dader, hoe kleiner
kans is dat hij delict op die locatie pleegt. (reisgedrag dader: hoe verder een dader verwijdert
is hoe kleiner de kans is dat deze daar ook een delict zal plegen. Daders plegen delicten dus
relatief dicht bij huis)
- Kritiek: woonbuurt en pleegbuurt vallen niet altijd samen
>Slechts klein percentage inbrekers kiest woning in eigen buurt als doelwit.
>Overgote meerderheid inbrekers kiest eigen stad als doelwit.
Oorzaken ruimtelijke spreiding: in de 20e eeuw ontwikkelde zich twee theoretische gezichtspunten:

1. Sociale-desorganisatietheorie
→primair gericht op sociale buurtkenmerken die van invloed zijn op ontstaan
criminele motivatie

2. Gelegenheidstheorieën
→Primair gericht op fysieke en sociale kenmerken van (pleeg)locaties die het plegen
van misdrijven aantrekkelijk maken
→Gemotiveerde dader wordt verondersteld al aanwezig te zijn. (dit is bij de sociale-
desorganisatietheorie niet zo).

Burgess (1925) theorie over sociale en ruimtelijke ontwikkeling van steden gebaseerd op ecologie

➢ Competitie tussen bevolkingsgroepen om schaarse ruimte

Volgens deze theorie verloopt ontwikkeling van snel groeiende steden concentrisch rond een
centraal winkel- en bedrijvencentrum

➢ Bij snelle stedelijke groei zoeken winkels en bedrijven nieuwe ruimte in gebied rondom
centrum → overgangsgebieden (worden minder aantrekkelijk om te wonen → bewoners die
kunnen veroorloven trekken weg)

➢ Bewoners die kunnen veroorloven trekken weg naar buiten

➢ Prijzen woningen dalen en nieuwe bewoners vaak minder gestelde bevolkingsgroepen


(immigranten).

Concentrische zonemodel (Shaw en McKay, 1942)→meeste verdachte jongeren 10-15 jaar afkomstig
uit buurten rondom stadscentrum van Philadelphia. De criminaliteit vindt het meest plaats in het
centrum van de cirkel. Naar mate je verder naar buiten gaat neemt de criminaliteit onder deze
jongeren af. Lage sociale economische status. Bevolkingsmobiliteit.

Sociale-desorganisatietheorie (Shaw en McKay)

• Sociale-desorganisatietheorie op grond van theorie Burgess ontwikkeld.

• Begrip sociale desorganisatie →gebrek aan betrokkenheid van buurtbewoners bij hun directe
omgeving →gebrek aan sociale controle →grotere kans criminaliteit

• Kritiek op concentrische model:


> Europese landen minder concentrische model minder goed toepasbaar
> Niet-Westerse landen tegenovergestelde patroon.

Sociale woningbouw om te zorgen dat bepaalde bevolkingsgroepen wat gespreider leven.

Gelegenheidstheorieën bij ruimtelijke spreiding criminaliteit

• Richten zich primair op de gelegenheid die bepaalde locaties bieden voor plegen delicten

• Criminele motivatie dader is al aanwezig

• Centrale vraag: Waarom pleegt de dader hier delict en niet elders?

• Twee benaderingen:
1. Situationele benadering
2. Routine- activiteitentheorie
1.Situationele benadering (Jefferey & Newman)
Invloed van bouwkundige aspecten op criminaliteit

- CPTED (1971)

- Defensible space (de omgeving waarin je woont moet je zo veel mogelijk als eigenaarschap
voelen omdat je dan het gevoel hebt dat je dit moet beveiligen, zo blijft er meer toezicht en
sociale controle.

- Criminaliteit volgens hen te wijten aan de gebouwde omgeving. Locaties verdedigbaar maken
gaat niet alleen om de directe effecten van bouwkundige elementen (verlichting,
afscheidingen, zichtbaarheid van ingangen) die een locatie onaantrekkelijk maken voor
criminelen. Aanpassingen in bouwstijl en landschapsinrichting moeten er ook toe leiden dat
bewoners zich niet slechts voor hun eigen huis verantwoordelijk voelen, maar ook voor hun
directe woonomgeving.

- Ideaal doelwit voor daders: met name in en rond hoogbouw maken het bewoners moeilijk
om toezicht te houden en als territorium te zien. In een rijtjeshuis is dit anders. Dit is
afgebakend en gekocht/gehuurd, dus mensen voelen dit als van hun. Bij hoogbouw moet je
meer delen met anderen waardoor die afbakening er minder is. Bewoners moeten het meer
als territorium ervaren om de criminaliteit tegen te gaan, bijv. woonerven kunnen hierbij
helpen.

2.Routine-activiteitentheorie (Cohen & Felson, 1979)

- Meer criminaliteit zal plaatsvinden wanneer meer potentiële daders en onbeschermde


doelwitten zich op dezelfde tijd en plaats begeven

- Onderscheid drie elementen waardoor criminaliteit kan worden verklaard:


1. Aantrekkelijk doelwit
-Doelwit: persoon, object of plaats
-Aantrekkelijk: wanneer potentieel goed hoge waarde heeft, makkelijk mee te nemen is en
in het zicht ligt.
2. Afwezigheid toezicht
-Afwezigheid van surveillerende agenten, alarminstallaties, camera’s, sloten, hekken en
aanwezigheid van buren
3. Gemotiveerde dader
-Vaak niet direct aan te wijzen waarom dader gemotiveerd is door verscheidenheid
factoren en samenhang →daardoor motivatie constant.
-Voorbeelden: drugsverslaving betalen, werkloos of groepsdruk

Toegepast op ruimtelijke spreiding criminaliteit

- Daders bewegen zich net als andere mensen door hun omgeving voor hun routine
activiteiten

- Meeste misdrijven worden gepleegd door daders die aan wie zich tijdens dagelijkse
activiteiten een gelegenheid tot plegen van delict voordoet.

Crime pattern-theorie (Brantingham en Brantingham)

Awareness space:

- Mentale kaart vooral ruimte bestrijkt die gevormd wordt door meest recente
routineactiviteiten
- Dus gaat vooral om bewust expliciete kennis van de omgeving

- Keuze dader doelwit: vooral kennis haalt uit bewust expliciete kennis (kan worden beinvloed
door media en door schrift)

- Routineactiviteiten en kenmerken van de omgeving zijn van invloed op doelwit dader (ZETA,
CPTED, Defensible space).

- Dus dader pleegt delict daar waar: 1. Routineactiviteiten dader, 2.mentale kaart van dader,
3.gelegenheidsgebieden elkaar goed overlappen.

Distance decay model (afstandsvervalmodel): reisgedrag daders

• Praktijkvariant van de routine-activiteitentheorie wordt gebruikt


voor geografische daderprofilering

• Model verondersteld vaak gevonden patronen dat veel delicten


dichtbij woonadressen daders worden gepleegd. Uitzondering:
klein gebied bij woonadres.

• Grootte van delictgebied is afhankelijk van delicttype, verdeling


doelwitten en kenmerken dader.

• Twee verklaringen voor distance decay-patroon gegeven:


1. Daders alleen maar ver reizen indien behaalde winst in verhouding is. (kosten en baten)
2. Daders plegen delicten vaak in omgeving die zij beter kennen (routine activiteiten).

Verplaatsing (Hesseling 1994)


Definieert verplaatsing als ‘het voortzetten van crimineel gedrag als reactie op een
gelegenheidsbeperkende maatregel die de criminaliteit moet voorkomen, waarbij een reeds
gemotiveerde dader een delict pleegt buiten een reikwijdte van deze maatregel’.
Vijf vormen van verplaatsing:

• Andere doelwitten

• Andere tijdstippen

• Ruimte verplaatsing criminaliteit

• Werkwijze (modus operandi) kan veranderen

• Functionele verplaatsing (daders stappen over van het ene delicttype op het andere)

Twee andere mogelijke vormen van verplaatsing zijn:

• Substitutie van daders (wanneer de daders van bepaalde delicten vastzitten of besluiten een
delict niet te plegen, wordt hun plaats ingenomen door andere daders

• Fission effects (kettingreactie) → één criminele handeling geeft aanleiding tot nieuwe
criminele reacties.

Er vindt op een plek veel criminaliteit plaats → er worden maatregelen genomen → criminaliteit gaat
zich verplaatsen.

Controletheorie (Gottfredson & Hirschi 1990)


gaan ervan uit dat zelfcontrole een persoongebonden dispositie is die in belangrijke mate verklaart
waarom sommige mensen impulsief zijn en zich in hun gedrag door kortetermijnuitkomsten laten
leiden, terwijl andere mensen over meer zelfcontrole beschikken en gedragsconsequenties op lange
termijn zwaarder laten meewegen. Bij de eerste groep zal een neiging tot regelovertreding zelden
worden afgeremd door nog eens na te denken, en zo komen zij eerder tot criminaliteit dan de
tweede groep. Volgens deze theorie reflecteren buurtverschillen in delinquentie uitsluitend dat er in
sommige buurten meer ‘impulsieve’ mensen wonen dan in andere buurten, en dient aan andere
buurtkenmerken geen oorzakelijke betekenis te worden toegekend. Op basis van de veronderstelling
dat criminaliteit niet uit omgevingskenmerken maar uit stabiele persoonsgebonden disposities
voortvloeit valt te voorspellen dat (a) veranderingen in de omgeving relatief weinig daling in
criminaliteit teweegbrengen en (b) dat als deze daling zich al voordoet zij wordt opgeheven door het
feit dat daders hun (criminele) gedrag op andere plaatsen of andersoortige criminele activiteiten
zullen richten. De tweede voorspelling is de verplaatsingshypothese.

Positieve veiligheid zouden we langs deze weg kunnen duiden als (een) ‘uitdrukking’: het prettige
gevoel en de capaciteit tot handelen die voortvloeien uit een ‘good encounter’ tussen genoemde
elementen. Veiligheid kan als zodanig opgevat worden als een relatio‐ neel en situationeel proces
waar positieve connotaties aan gekoppeld kunnen worden in termen van (atmo)sfeer. Het
tegenovergestelde geldt voor situaties waarin veiligheid onder druk staat. Binnen het kader van hun
onderzoek in Nederlandse uitgaansgebieden suggere‐ ren Brands en Schwanen (2014) dat de
veelheid aan ervaringen die encounters opleveren een onbewust karakter heeft en in relatie staat
met vertrouwde of bekende situaties. Mensen denken daarbij niet constant aan hun eigen veiligheid;
ze zijn vrij van zorgen en onbeperkt in hun handelen. Veiligheid kan hierbij als iets intrinsiek positiefs
worden gezien. Hetzelfde onderzoek suggereert ook dat uitgaanders in veel gevallen onbewuste
veiligheid ervaren in de publieke ruimten van uitgaansgebieden. Neem als voorbeeld een situatie
waarin iemand met vrien‐ den over een uitgaansplein loopt en geheel opgaat in een bespreking van
de gebeurtenissen van zijn of haar favoriete tv-programma. Dit beeld sluit aan bij de oproep van
Franck (2014) om juist ook datgeen te waarderen ‘wat al aanwezig is’ op bepaalde plekken. De
toevoeging ‘onbewust’ binnen ‘onbewuste veiligheid’ is van belang met het oog op de rol van het
individu in relatie tot de assemblage waarbinnen hij of zij zich bevindt. Volgens Merleau Ponty (in
Crossley, 1995) nemen mensen de wereld altijd waar via perceptie, maar zijn zij zich niet altijd
bewust van hun waarneming, dan wel hun rol als waarnemer. Een groot deel van onze
waarnemingen – en han‐ delingen – vindt plaats in het onderbewuste, waarbij we met onze
omgeving als het ware op de ‘automatische piloot’ interacteren. Gebeurtenissen uit het verle‐ den en
herinnering spelen hierbij een belangrijke rol (Brands & Schwanen, 2014). Door een focus op de rol
van het geheugen binnen waarneming kunnen we ook beter begrijpen hoe correlaten binnen de fear
of crime-onderzoekstraditie, zoals socialisatie, victimisatie en blootstelling aan de media (maar ook
positieve ‘herin‐ neringen’ en gebeurtenissen), een rol kunnen spelen in de ervaring van veiligheid
(Brands, 2014). Dit alles suggereert dat de ‘prereflectieve’ perceptie van de atmos‐ feer waar
personen deel van uitmaken op zichzelf een belangrijk aspect is van positieve veiligheid. Onbewuste
veiligheid kan desalniettemin altijd worden onderbroken. Er kan sprake zijn van een trigger die
belemmerend en vervreemdend werkt en iemands bewustzijn van (on)veiligheid in de hand werkt.
Wanneer personen ‘op hun hoede’ raken, ervaren zij een potentiële dreiging binnen de assemblage
waar zij zich bevinden. Neem nogmaals de situatie waarin iemand met vrienden over een
uitgaansplein loopt. Het is al wat later op de avond, de groep hoort af en toe geschreeuw; andere
aanwezigen op het plein hebben duidelijk veel gedronken. De alertheid bij de groep neemt toe en
kan zelfs omslaan in het ervaren van daadwer‐ kelijke dreiging. Personen bevinden zich dan in een
situatie waarin een ander de intentie vertoont kwaad te doen en waarbij het potentiële slachtoffer
niet gemak‐ kelijk uit de situatie weg kan (Brands & Schwanen, 2014). Neem als voorbeeld een groep
die scheldend op de vrienden op het plein af komt lopen.4 Dit soort fases van beleving sluit aan bij
termen zoals ‘fear (of crime)’ en ‘anxiety’ (zie Pleysier, 2010), waarvoor binnen de wetenschappelijke
literatuur relatief veel aandacht is. Niet één fase, maar de continue beweging tussen fases van
‘onbewust’ via ‘op je hoede zijn’ tot ‘dreigend’, zouden we dan veiligheidsbeleving in algemene zin
kunnen noemen
Fear of crime: Definitie: de emotionele reactie op een situatie die als dreigend wordt ervaren, waarbij
criminaliteit of zaken die personen daarmee associëren van belang zijn (Pleysier) (p. 37).

Multidimensionaal karakter:

1. Inschatting van het risico om slachtoffer te worden van criminaliteit → risk perception
→Eerste benadering voorspeller van tweede benadering
2. Daadwerkelijke angst voor of zorgen over slachtofferschap

Verklaringen fear of crime:

1. Sociale en fysieke kwetsbaarheid van slachtoffer


2. Indirect slachtofferschap: wat je hoort van bekenden

Verscheidenheid aan studies die kenmerken van sociale en fysieke omgeving koppelen aan angst
voor criminaliteit:

• De gebouwde omgeving als zodanig en de vormgeving ervan is van invloed op angst voor
criminaliteit: Bijvoorbeeld ZETA, CPTED, defensible space

Week B5: Wie werken er aan veiligheid in de wijk?

Leerdoelen

• Je kunt aangeven wat buurtteams zijn en hoe deze werken. Vanuit de theorie kun je
beargumenteren waarom deze aanpak een succesvol middel kunt zijn in het verbeteren van de
veiligheid in de wijk.

• Je kent de partners die samen werken aan wijkveiligheid en kunt hun taken, bevoegdheden en
rol in het veiligheidsdomein benoemen.

• Je kunt aan de hand van een casus beargumenteren welke maatregelen kunnen worden
genomen om de veiligheid te verbeteren in een wijk en welke actoren daarbij betrokken dienen
te worden.

Partners in beeld:
Op wijkniveau zijn de belangrijkste spelers:

• Gemeente (afdeling Openbare Orde en Veiligheid)

• Politie (recherche, basisteams, wijkagent)

• Zorg en welzijn (jeugdzorg, jongerenwerk, wijkteams)

• Burgers

• Onderwijs (scholen, BSO, leerplichtambtenaar) – meer indirect

• Overkoepelende veiligheidsinstanties: Veiligheidshuis, Veiligheidsregio, VRU

• Specifiek vanuit het zorgdomein: Veilig Thuis, SAVE

• Vanuit justitiële keten: Openbaar Ministerie, Raad van de Kinderbescherming, Reclassering

Wat kenmerkt frontlijnwerk?


Frontlijnwerk: die mensen die in de eerste linie staan met het veld/met de mensen: bijv. wijkagent.

• Discretionaire ruimte: professional met veel autonomie


• Samenwerken met veel verschillende partijen

• ‘oren en ogen in de wijk’ – belangrijke informatiepositie

• Complexe problematiek in de wijk

• Bijzondere positie in het veiligheidsdomein (zowel intern als extern)

Voorbeeld integraal werken in de wijk:


Definitie integraal werken in de wijk:
Integraal werken betekent in samenhang en afstemming domeinoverstijgend samenwerken aan
effectieve en efficiënte hulp en ondersteuning bij hulpvragen van inwoners in de wijk, dichtbij en ter
preventie van (escalatie van) problematiek. De ondersteuning is gericht op het zo snel, eenvoudig en
duurzaam mogelijk oplossen van meervoudige problemen. Het versterken van de veerkracht van de
samenleving, het vergroten van zelfregie, zelfredzaamheid en participatie en het benutten van het
eigen netwerk zijn daarbij vertrekpunt.

Artikel ‘succes en falen van sociale interventies op het gebied van buurtleefbaarheid’

• Artikel toetst interventietheorieën van sociale interventies:


- Hoe aannemelijk is het dat onderstaande elementen een verbetering van de leefbaarheid
bewerkstelligen?
> Burgerbestuur en burgertoezicht door bewoners
> Particuliere wijkbeveiliging: de straatcoaches
• Meeste sociale interventies kunnen hoogstens steunen op matige wetenschappelijke basis

Begrippen ‘sociale interventie’ en ‘leefbaarheid’

Sociale interventie:
Gaat om interventies die een (vrijwillige) aanpassing van sociaal gedrag in de woonomgeving
nastreven → om aandachtswijken leefbaarder te maken.

Leefbaarheid :

• Is een buurtgebonden verschijnsel: gericht op woonsituatie- en woonomgeving mensen


• Onderscheid gemaakt tussen fysieke- en sociale wanorde & veiligheid van de woonomgeving:
1. Fysieke wanorde: primair verloedering en verval (bijvoorbeeld zwerfvuil, kapotte
straatverlichting, et. )
2. Sociale wanorde: omgangsvormen in de buurt (buren die geluidsoverlast veroorzaken,
jongeren die voorbijganger uitschelden, etc. )
3. Veiligheid van woonomgeving: veelal kleine vormen van criminaliteit
• Tenslotte hangt (buurt)leefbaarheid af van perceptie van bewoners
> onveiligheidsgevoelens van burgers

Activering van bewoners: burgerbestuur & burgertoezicht als interventie

Burgerbestuur

• In probleemwijken platforms speciaal samengesteld om leefbaarheid en veiligheid te


verbeteren in de wijk.
• Burgerbestuur: belanghebbende bewoners meepraten en meebeslissen over sociale en
fysieke staat van de wijk:
- Gesprekspartner voor overheid
- Focus op informatieoverdracht
• Burgerbesturen zijn ‘ogen van de straat’
• Bewoners weten wat er speelt in de wijk

Inzet van bewonersvertegenwoordiging > informatie van bewoners verhoogt kennis over
leefbaarheidsproblematiek bij professionele partners > aanpak buurtinstanties wordt doelgerichter >
overlast, kleine criminaliteit en verloedering nemen af > leefbaarheid neemt toe.

Burgerbestuur levert input aan buurtinstanties over leefbaarheidsthema’s > bewoners stellen
prioriteiten voor instanties > inzet buurtinstanties wordt doelgerichter > overlast, verloedering en
kleine criminaliteit nemen af > leefbaarheid neemt toe.

Beoordeling theorieën: burgerbestuur


Daadwerkelijk effect van burgerbestuur op de leefbaarheid blijkt moeilijk in te schatten, toont
uiteenlopende resultaten:

• Veiligheidsgevoelens bewoners omhoog door informatie-uitwisseling met politie en


wijkinstanties
• Weinig bewijs dat input van bewoners resulteert in terugdringen van criminaliteit en
wanorde
• Dus: ‘nettobijdrage’ van bewonersinput aan leefbaarheid wijk lijkt beperkt →
informatieoverdracht op zichzelf geen ineffectieve strategie
• Bewoners en professionals spreken vaak niet dezelfde taal waardoor de interventie minder
effectief is
• Inflexibiliteit van professionals zorgt ervoor dat kans op informatieoverdracht naar instanties
verkleint.
• ‘bewoners ogen en oren van de wijk’: burgers kunnen onderling verschillen

Actief buurttoezicht door bewoners:

• Buurtwachten: bewoners fungeren als informele wijksurveillanten ter ondersteuning van


professionele stadstoezicht en politie.
- Vrijwillige buurtteams aangeduid als buurtinterventieteams (Den Haag) of
buurtpreventieteams (Rotterdam)
• Doel: vergroten van informeel toezicht
• In Nederland interventieteams ingezet om sociale controle in de wijk te bevorderen:
- Direct toezicht van buurtwacht moet ‘gewenste’ gedragsnormen zien af te dwingen →wijk
veiliger en leefbaarder
- Unieke Nederlandse variant van interventieteams → buurtvaders (buurtvaders doet wat
met de cohesie: met de betrokkenheid van bepaalde inwoners in de wijk)
> Marokkaanse vaders spreken Marokkaanse jongeren aan op hinderlijk gedrag.

Inzet buurtinterventieteams > vrijwillige buurtwachten houden toezicht en spreken andere


bewoners aan op normoverschrijdend gedrag > gelegenheid tot overlast en kleine criminaliteit wordt
beperkt > minder overlast en criminaliteit > leefbaarheid neemt toe

Inzet van Marokkaanse buurtvaders > buurtvaders hebben beter begrip van de leefwereld van
Marokkaanse jongeren vanwege gedeelde culturele achtergrond > probleemjongeren zijn eerder
geneigd te luisteren naar buurtvaders > als gevolg van contact neemt overlastgevend gedrag af >
leefbaarheid neemt toe.
Beoordeling theorieën: actief buurttoezicht door bewoners

• Buurtwachten doen criminaliteit en overlast niet afnemen, omdat ze politie zelden bruikbare
informatie doorgeven
• Er zijn geen effectiviteitsstudies verricht naar Marokkaanse buurtvaderprojecten
- Gemeentelijke evaluaties tonen echter positieve resultaten.

Particuliere wijkbeveiliging (straatcoaches) en leefbaarheid in de wijk


Straatcoaches/particuliere toezichthouders zijn:
Professionele beveiligers die zichtbaar zijn op straat en overlast terugdringen.

• Coaches oefenen sociale controle uit op hot spots (ze oefenen sociale controle uit op die
plekken waar bewoners hiertoe niet in staat zijn (omdat de overlast te grimmig is), of waar
structurele controle door politie en stadstoezicht niet haalbaar is)
• Straatcoaches zijn met opzet géén politieagent

Ze hebben een coachende rol: politie gaat veel meer over handhaven. Een straatcoach probeert veel
meer het gesprek aan te gaan met de jongeren. Planmatiger qua opzet. De binding met jongeren die
bij andere partners moeilijk benaderbaar zijn, zijn bij straatcoaches beter bereikbaar.

Inzet straatcoaches (als speerpunt in de aanpak van overlast) > straatcoaches zijn beter geëquipeerd
om overlastgevers aan te spreken dan bewoners > straatcoaches spreken overlastgevers aan >
overlast in de buurt neemt af > leefbaarheid neemt toe.

Inzet straatcoaches ( als compensatie voor capaciteitstekort politie/stadstoezicht) > inzet


straatcoaches is door hun frequente aanwezigheid doelmatiger dan politie/stadstoezicht >
straatcoaches zijn vaker in staat overlastgevers aan te spreken en doen dit ook > overlast, kleine
criminaliteit en illegale activiteiten nemen af > leefbaarheid neemt toe.

Inzet straatcoaches (als alternatieve aanpak) > coaches zetten bij het aanspreken van ongepast
gedrag jongeren sociale vaardigheden in > alternatieve benadering zorgt voor grotere
gedragsverandering > overlast neemt af > leefbaarheid neemt toe.

Beoordeling interventie straatcoaches


Academisch onderzoek naar effect straatcoaches op leefbaarheid in woongebieden is zeer beperkt

• Stedelijke evaluaties laten zien dat coaches actief op straat en in hotspotgebieden zijn
• Positieve geluiden van politie
• Vooral structurele aanwezigheid die coaches bieden (’s avonds, ’s nachts en weekend)
• Effect burgertoezicht → onduidelijk of leidt tot afname (jeugd)overlast en criminaliteit

Aanwezigheid helpt voor het gevoel enorm. De verschillende interventies: een afname in de cijfers is
hij niet enthousiast over. de burgerinitiatieven zijn belangrijker, de sociale controle, het vertrouwen
voor de gemeente.

Zichtbare surveillance kan dienen als:

1. Afschrikmiddel (criminele of overlastgevers denken misschien twee keer na voor zij een
overtreding begaan wanneer de publieke ruimte actief wordt gecontroleerd door bewoners)
2. Gelegenheid tot criminaliteit beperken (andere bewoners voorlichten over
veiligheidsmaatregelen bijv. zelf dienen als controle)

3. Politie van informatie voorzien over verdachte activiteiten of overlastgevers

4. Directe interventie (buurtwacht dwingt gewenste gedragsnormen af door actieve sociale


controle)

Week B6: Stad van de toekomst

Leerdoelen

• Je kunt toekomstige risico’s herkennen die een rol spelen in grote steden.

• Je kunt beargumenteren welke maatregelen genomen kunnen worden om toekomstige risico’s


in grote steden te verkleinen.

• Door middel van een scenario kun je relevante ontwikkelingen binnen de stedelijke omgeving
schetsen.

Stedelijke verdichting en veiligheid


‘Integrale veiligheid’ in de stad aan de hand van vier perspectieven:

• Stedenbouw
- Diversiteit in gebouwen door combinatie van nieuwbouw, herstructurering en
transformatie van bestaande gebouwen
- Aantrekkelijke maken plint bij hoogbouw
- Levendigheid en activiteiten bevorderen gevoel van veiligheid

Maatregelen die de veiligheid bevorderen:


- Aanpakken van donkere tunneltjes
- Zichtlijnen versterken
- parken en groen meer open maken
- meer en betere verlichting
- betere beveiliging gebouwen (Politiekeurmerk)

• Publieke ruimte
- Aantrekkelijke openbare ruimte nodigt uit en leidt tot meer interactie
- Aanwezigheid van voorzieningen heeft invloed op de gevoelens van veiligheid
- (mede) verantwoordelijk maken van bewoners
- inrichting publieke ruimte aanpassen aan vergrijzing
- zorg voor een groene stad

• Sociale cohesie
- Interactie tussen bewoners, (informele) sociale controle
- voldoende ontmoetingsplekken in de vorm van pleinen / parken / gedeelde voorzieningen
(bibliotheek, zwembad, buurthuis)
- betrekken van bewoners bij het beleid
- gebruik maken van sociale media (buurtapp’s)
- Ondermijnen van de ondermijning

• Lokale economie
- Florende economie met divers aanbod draagt bij aan aantrekkelijkheid stad
- Vermenging van functies in één pand (bibliotheek en horeca)
- Inrichten van BIZ (bedrijfsInvesteringsZone)
- Kans op economische criminaliteit neemt toe
>Witwaspraktijken, drugslaboratoria in de woonwijk
-Grote techgiganten zoals Google, Apple, Alibaba kunnen negatieve invloed hebben op de
privacy en veiligheid.

Stad komt onder druk te staan door:

• Groeiende bevolking

• Aanzwellende toerisme

• Toenemende mobiliteit in stad (woon-werkverkeer, recreatieverkeer, bezorgdiensten)

• Afnemende nieuwbouw voor starters

Smart-city technologie kan hierbij helpen

Smart city
Met een Smart City wordt een stad bedoeld die bestuurd wordt op basis van data afkomstig uit
sensoren of andere (open) databronnen. De stad wordt slim door informatie uit diverse bronnen te
combineren voor het verkrijgen van inzichten en het nemen van beslissingen. Met als doel een
bijdrage te leveren aan maatschappelijke opgaven. 121 Smart City technologieën kunnen positief
bijdragen aan (de beleving van) de openbare ruimte, en daarbij aan de Stedelijke verdichting en
veiligheid 38 leefbaarheid en de veiligheid van de stad

• Steden zijn verantwoordelijk voor 75% van het energieverbruik en 80% van de CO2-
uitstoot;Internet of Things ( IoT) kan met sensoren zorgen voor informatie en metingen

• IoT kan bijdrage aan terugdringen criminaliteit; videobeelden geven realtime inzicht in
activiteiten en situaties, waarop proactief gehandeld kan worden

• Geeft inzicht in cijfers die kunnen helpen om preventieve maatregelen te nemen

Voorbeelden van digitalisering:

• Sensoren voor het meten van milieuwaarden zoals geluid, luchtkwaliteit, hitte,
waterkwantiteit en kwaliteit

• Rioolsensoren (waterkwantiteit en kwaliteit)

• Sensoren die meten hoeveel mensen er zijn in een straat/wijk

• Camera’s die afgesteld zijn op geluid: bij verbale agressie zoomt de camera in op de oorzaak
van het geluid en verzendt een melding

• Geur of geluid verspreiden om mensen te kalmeren of juist weg te jagen

• Systeem dat hartslag van voorbijgangers registreert (gejaagd of niet)

• Slimme lantaarnpalen die aangeven wanneer ze kapot zijn

• Slimme lantaarnpalen die de lichtsterkte aanpassen om bezoekersstromen te reguleren

• Verkeerssystemen met camera’s die verkeer regelen/leiden

• Slimme parkeersystemen: afvalbakken die zelf melden dat ze bijna vol zijn

• Camera’s of sensoren die bezoekers via een app naar parkeerplaatsen leiden

• Lantaarnpaal die aantal auto’s meet of de manier waarop bezoekersstromen zich verplaatsen
• Etc.

Scenario denken

Scenario’s: opsomming van alternatieve, niet onzinnige, min of meer aannemelijke toekomsten op
basis van kritische onzekerheden.

Voornaamste functies van scenario’s:

• Bewustwording van voornaamste onzekerheden die betekenisvolle alternatieve toekomsten


voortbrengen.

• Bevordering kwaliteit van communicatie over toekomsten

• Openen van toekomsten die eerder geen/weinig aandacht kregen

• Het kunnen omgaan met verschillende toekomsten door het kiezen van een handelwijze die
in alle scenario’s rampen vermijdt.

• Zicht krijgen op spanningen en dilemma’s die eerder onbekend waren.

Kritische onzekerheden:

• Zeer grote invloed op toekomstige ontwikkelingen en gebeurtenissen

• Hoge mate van onzekerheid dat zij zich voordoen

• Bij uitstek relevant voor de stad

Doel van werken met scenario’s:

• Flexibiliteit vergroten

• Omgaan met onzekerheid

• Leren herkennen van ontwikkelingen

• Continu proces

Scenariodenken: 5 invalshoeken

1. Tijd
- een vast gegeven
- Lange termijn – korte termijn

2. Relevantie
- buiten de gebaande paden denken
- laag – hoog

3. Verandering
-trend – geleidelijke continuïteit – Abrupte continuïteit
Als de toekomst echt anders verloopt, dan spreek je over een discontinuïteit, ook wel
trendbreuk genoemd.
Trend: een constant patroon dat ontstaat als een lange termijn van data in
beschouwing wordt genomen.
discontinuïteit: een, mogelijk onverwachte, tijdelijke of permanente, breuk in een
dominante conditie/trend in een systeem (maatschappij, organisatie, enz. )
abrupte discontinuïteit: een discontinuïteit die zeer plotseling optreedt. Dit gebeurt
zo snel dat het systeem niet meer kan stabiliseren. (wildcards)
Geleidelijke discontinuïteit: een discontinuïteit waarbij de verschuiving van een
paradigma naar een ander paradigma geleidelijk verloopt. (early warning signal/
slow-changing phenomenons).
Het verschil tussen een warning signal en een wildcard is dat een wildcard plotseling
resulteert in een paradigmaverschuiving, een soort van aan-uitschakelaar, en dat bij
een warning signal de verschuiving geleidelijk , dus waarneembaar, verloopt. Op een
warning signal kun je dan ook over het algemeen inspelen, misschien zelfs wel op
zo’n manier dat het verloop ervan verandert.

De wijze waarop trends en discontinuïteit elkaar afwisselen kan worden vastgelegd


in een patroon. 2 voorbeelden:
- Hypes: een ontwikkeling waar mensen veel te hoge verwachtingen van hebben
- Rages: een product of levensstijl die, tijdelijk, sterk in de mode is. (tijdelijke
opleving) →verschil met hypes: een rage is iets waar mensen niet snel te hoge
verwachtingen van hebben.

4. Onzekerheid
- Onoverkomelijke elementen: gebeurtenissen die al hebben plaatsgevonden maar
waarvan de gevolgen nog niet zijn ontvouwd. / vrijwel zeker dat ze gaan gebeuren
(pre-determined elements)
>bijvoorbeeld griepvirus, opwarming aarde
- Controversies: een stelling die 50/50 verdeeld is. De stelling kan wel gebeuren,
maar net zo goed niet.
>Kan zowel gebeuren als niet gebeuren
>Bijvoorbeeld relatie gsm-masten en kanker

5. Informatiekwaliteit
drie categorieën van waaruit informatie kan worden verzameld:
- meten: gericht op verleden. Betrouwbaarheid neemt af naarmate de tijd vordert.
- modellen: zijn te gebruiken voor de middellange termijn en bevatten beperkt
complexiteit.
- mensen : kan variëren tussen bewezen, tot waarschijnlijk en tot totale
onwetendheid. Deze informatie is kwalitatief (niet gefundeerd op kwantitatieve
cijfers) en holistisch (breed generaliserend) van aard.

Scenario bouwen
uitgangspunten:

• Elk scenario heeft een zekere realiteitswaarde en relevantie: geen science fiction

• Met het scenariodenken richt je je op wens om vraagstukken van de toekomst op te lossen

• Open staan voor verrassingen en tegendraadse opvattingen

• Scenario schrijf je met gebruikmaking van bestaande kennis en beschikbaar materiaal


Week B7

Leerdoelen

• Je kunt uitleggen wat de kenmerken zijn die een brand en brandveiligheid typeren.

• Je kunt uitleggen hoe een brand ontstaat en zich ontwikkelt en welke factoren hierop van
invloed zijn.

• Je kunt uitleggen wat de uitgangspunten zijn voor


brandbestrijding en wat dit betekent voor brandpreventieve
voorzieningen en preparatie van de brandweer.

Brandbare stof is nodig en zuurstof is nodig. je moet een bepaalde


minimumtemperatuur hebben voordat de brand gaat ontsteken
(ontstekingstemperatuur/ontbrandingstemperatuur). Zolang je genoeg
brandstof en genoeg zuurstof hebt zal dit ook blijven branden.

Katalysator: veroptimaliseren het verbrandingsproces.


Negatieve katalysatoren werken als een vertrager (om het te blussen).

Vuurbelasting:

• Maat voor hoeveelheid brandbare stof: kg vurehout


• Standaard huiskamer bevat 60 kg vurehout
• 1 kg vurehout brand in 1 minuut op
• Kilogram vurehout = brandduur in minuten
• Standaard brandduur huiskamer: 60 minuten

Rook is per definitie giftig. Het is daarbij ook brandbaar, dus rook zorgt voor
branduitbreiding. Rook is de grootste oorzaak van brandslachtoffers.
Risico’s van rook:

• Zicht
• Paniek
• Gevaar van brandgassen
> giftig (o.a. koolmonoxide)
> irriterend / bijtend
> brandbaar
> Verdrijven van zuurstof
• Branduitbreiding

Ontwikkeling van brand

Hoe ontstaat zo’n brand? Brand ontstaat door een klein simpel brandje. Het
gevolg hiervan is hitteontwikkeling en rook die omhoog stijgt. Hierdoor krijg je op het plafond een
brandbare gaswolk. Vuur is heet en geeft bepaalde straling af. Door de straling van die vlammen
gaan gassen uitdampen. Door de straling van die vlammen vindt er in de tafel een proces plaats
waardoor gas vrij komt en dit process zich ook op andere plekken gaat voortzetten: pirolyse: het
uitzetten van gassen in een proces. Dit is nog steeds een beginnende brand. Totdat de
ontbrandingstemperatuur er is. Door het beginnende vuur wordt uiteindelijk de
ontbrandingstemperatuur bereikt waardoor al deze processen ook in de brand komen te staan en de
hele kamer in de fik staat. (flash over: een beginnende brand slaat over in een grote brand).

Na de flashover:

• Is blussen met kleine middelen niet meer mogelijk


• Stijgt de temperatuur zeer snel
• Is er onvoldoende zuurstof in de ruimte

Brandoverslag tussen woningen


Door de straling van een brand heb je gassen die in de andere woning ook kunnen ontsteken en er
een brand ontstaat. Het kan ook tussen ruimtes ontstaan.

Invloed van materialen:


Materiaal maakt uit bij een brand. (kunststoffen materialen die tegenwoordig populair zijn, branden
veel sneller helemaal op dan houten materialen)

Backdraft
Het luik wordt opengedaan waardoor er zuurstof bijkomt, hierdoor ontstaat er een enorme
steekvlam (backdraft) (dit kan vaak gebeuren bij deuren)

Brandoverslag en branddoorslag
overslag
Branddoorslag: je wil niet dat een brand zich uitbreid van de
ene ruimte naar de andere ruimte. Je wilt ook niet dat het
door bijvoorbeeld een muur heen brand (een muur kan
bezwijken)
Brandoverslag: is met de stroming/straling waardoor het naar doorslag
een andere ruimte dan de brandruimte komt. Zelf een ander straling
gebouw kan.
Weerstand bij branddoorslag en brandoverslag (WBDBO)
(tussen woningen moeten aan een bepaalde norm voldoen. overslag
Het uitbreiden van brand wil men altijd voorkomen.

Oorzaken en materialen:

• In slaap vallen tijdens roken


• Niet tijdig gewaarschuwd
• Onvoorzichtigheid met elektrische apparaten
• Beperkte zelfredzaamheid

Vaak sprake van:

• Brandversnellende materialen (kunststoffen)


• Ernstige rookontwikkeling

Bovenstaande zijn oorzaken waarbij dodelijke slachtoffers vallen tijdens een brand. Mensen worden
overvallen door rook en komen er niet meer uit omdat ze de giftige rook inademen.
Slachtoffers:

• Relatief veel kinderen en ouderen

• Vaak alleenstaand

• Slapend

• Alcohol/drugs

• Vaak verminderd zelfredzaam

Essentie brandveiligheid:
Vluchten: je moet kunnen vluchten wanneer er ergens brand is.

• Slapen/waken

• Mate van zelfredzaamheid

Beheersen:

• Brand blijft beperkt tot één woning

Beheersen is iets anders dan ervoor zorgen dat een brand zo snel mogelijk uit gaat. Beheersen is
onder controle houden, zorgen dat een brand maar bij een woning blijft.

Uitslaande brand in een flat, deze blijft uiteindelijk beperkt tot een woning. De muren hebben
zodanige wbdbo zodat de brand zich niet kan uitbreiden. Als dit een flat zou zijn die niet goed
geconstrueert (gevelplaten) zijn, dan kan de brand uitslaan naar de andere woningen en zo de hele
flat afbrand.

Bouwbesluit: eisen aan veiligheid. Zwaardere eisen naarmate:

• Het gebouw hoger is (de vluchtweg is langer)


• Er meer mensen aanwezig zijn (meer mensen moeten
vluchten en dit brengt meer risico’s met zich mee)
• Er ongunstige omstandigheden zijn (achter een gesloten
deur, kleine kinderen, zelfredzaamheid dus)

Normatief brandverloop

Er ontstaat een brand → de brand moet ontdekt worden en gemeld


worden → dan kan de brandweer in actie komen

De brandweer heeft een opkomsttijd: hier zijn normen voor


De brandweer moet inzetgereed gemaakt worden : brandslangen,
etc.
En dan is er echt de tijd dat zij gaan redden en blussen.
Brandweer is vaak te laat om nog mensen te redden, dit moeten
mensen dus vaak zelf doen.
Bouwbesluit: Bouwkundige eisen

• Constructie: moet (lang genoeg) blijven staan. (mag niet instorten voordat iedereen eruit is
etc.)
• Voorkomen brand of rook
• Uitbreiding brand beperken (het mag niet overslaan naar een andere woning/ ruimte)
• Verspreiding rook beperken
• Veilige ontvluchting
• Toetsing in bouwvergunning (moet voldoen aan alle eisen)

Bouwkundige eisen (woning)


Je mag niet zomaar met alle materialen een gebouw bouwen. Plafonds moeten voldoende
brandwerend zijn.

• Brandbaarheid constructiemateriaal
• Hoofddraagconstructie voldoende sterk
• Geen direct gevaar op branduitbreiding tussen ruimtes op verschillende verdiepingen

Bouwkundige eisen (woongebouw)

• Indeling in rookcompartimenten
• Trappenhuis minimaal 60 minuten vrij van brand
• Brandcompartimenten
• Vluchtroutes afgestemd op aantal personen

WBDBO : Weerstand bij Branddoorslag en Brandoverslag

Bouwkundige eisen: beperken rookverspreiding

• Rookcompartimenten
> weerstand tegen rookdoorgang (WRD)
• Oppervlak
> hangt af van maximale loopafstand
> 30s voor langste afstand
• Nooit groter dan een brandcompartiment
• Ook eisen aan doorgangen (zelfsluitende deuren)

Veilige ontvluchting

• Plaatsing en inrichting vluchtroute


>voorkomen insluiting
• Vluchtroute is rookvrij
• Eisen aan doorgangen
>minimale afmeting
>niet afgesloten

Uitgangspunten brandveiligheid Woningen

• Tenminste één zelfredzame persoon


• Bewoners kennen elkaar en nemen verantwoordelijkheid
• Ruimten binnen de woning zijn vrij toegankelijk.

Conclusies

• Tijdige ontdekking is essentieel


• Bouwkundige beveiliging belangrijk voor
>ontvluchting
>bescherming buurpanden
>oudere panden: hoger risico
• Beperking schade
>schade is vaak aanzienlijk
>beperkt zich meestal tot de woning zelf.

Rookmelders
Bij iets minder dan de helft van de fatale woningbranden (43%) was een rookmelder aanwezig, die in
alle gevallen functioneerde. De belangrijkste (combinatie van) redenen dat het slachtoffer de brand
toch niet heeft overleefd, zijn in brand geraakte kleding van het slachtoffer, hevige rookontwikkeling,
een gesloten binnendeur in de brandruimte en een verminderd zelfredzaam slachtoffer. In drie
gevallen is niet bekend of de rookmelder in werking is getreden. In vier gevallen waren de
rookmelders onderling gekoppeld en in vijf gevallen was er een automatische doormelding naar een
alarmcentrale.

Brandkenmerken: de typische kenmerken van een brand (de brandfysica). Bij de brandfysica gaat het
over brandontwikkeling en brandeffecten. De brand staat centraal. Bij brandontwikkeling spelen de
zogeheten brandkrommen en brandscenario’s vanuit preventief oogpunt een bepalende rol. Een
brandkromme is een weergave van de ontwikkeling van brand gemeten in tijd. De ontwikkeling van
brand kan worden weergegeven in temperatuur, vermogen, rooklaagopbouw en dergelijke. Een
brandscenario beschrijft het ontstaan en de ontwikkeling van brand in relatie tot de kenmerkende
eigenschappen van een object, zoals een gebouw. De brandontwikkeling is hierbij afhankelijk van de
branddriekhoek (stroming (zuurstoftoevoer), temperatuur en brandstof). Denk bij brandeffecten aan
de gevolgen van hitte en rook voor de mens en het gebouw. De fysische brandveiligheidskunde richt
zich op de wederzijdse beïnvloeding van brandkenmerken en gebouwkenmerken en van
brandkenmerken en menskenmerken.

Gebouwkenmerken: het gebouwontwerp (de bouwtechniek en architectuur). Bij bouwtechniek en


architectuur gaat het over de technische voorzieningen die genomen zijn (of genomen zullen
worden) ten behoeve van de brandveiligheid in een gebouw. Het gebouw staat centraal. Onder
technische voorzieningen vallen de onbrandbaarheid van materialen, brand- en
rookcompartimentering, plaats en uitvoering van nooduitgangen, automatische blusinstallaties en
dergelijke. De technische voorzieningen zijn onder te verdelen in fysieke voorzieningen, zoals
compartimentering, en installatietechnische voorzieningen, zoals een sprinklerinstallatie. De
bouwtechnische brandveiligheidskunde richt zich op de wederzijdse beïnvloeding van
gebouwkenmerken en brandkenmerken en van gebouwkenmerken en menskenmerken.

Menskenmerken: het gedrag van de mens (gedragskunde). Het menselijk gedrag in een gebouw,
zowel voorafgaand aan als tijdens een brand, is het onderwerp van de gedragskunde (in samenhang
met de brandveiligheid). De mens staat centraal. Enerzijds gaat het om sociale factoren, zoals
groepsafhankelijk gedrag, en anderzijds om persoonlijke factoren, zoals opmerkzaamheid en
mobiliteit. Bij beide typen factoren gaat het voornamelijk om het vermogen om bepaald gedrag te
uiten en om de intenties en motieven voor bepaald gedrag. De gedragsmotieven bestaan uit intern
gestuurde motieven die tot uiting komen in intuïtief of aangeleerd gedrag en uit extern gestuurde
motieven die tot uiting komen in gedrag dat is beïnvloed door situationele omgevingsaspecten. Deze
situationele omgevingsaspecten hebben een sociale en/of technische dimensie. De sociale dimensie
is bijvoorbeeld groepsafhankelijk gedrag en de training en aanwezigheid van een BHV-organisatie. De
technische dimensie betreft bijvoorbeeld de toegankelijkheid van vluchtroutes. Het
gebouwmanagement speelt een bepalende rol bij de technische dimensie. Denk dan aan good
housekeeping, met aandacht voor de werking van zowel de technische als de sociale maatregelen in
een gebouw. Deze psychonomische brandveiligheidskunde richt zich op de wederzijdse beïnvloeding
van brandkenmerken en menskenmerken en van gebouwkenmerken en menskenmerken.

Interventiekenmerken: interne en externe hulpverlening bij brand. Interventiekenmerken hebben


zowel betrekking op de respons van de brandweer voor redding en brandbeheersing, de veilige inzet
van een interne hulpverleningsorganisatie voor ontruimingsdoeleinden als ook het blussen van een
beginnende brand. Het gaat daarbij om de voorbereiding en de uitvoering van de hulpverlening en
om de onderlinge afstemming tussen beide. Deze, zo laten we zeggen, ‘brandinterventiekunde’ richt
zich op de beïnvloeding van het stelsel brandkenmerken, gebouwkenmerken en menskenmerken.

Omgevingskenmerken: omgevingsfactoren die de brandveiligheid beïnvloeden


(brandveiligheidskunde voor de omgeving). De geografische ligging (omgevingskenmerk) van een
gebouw is mede bepalend voor de brandveiligheid ervan. Van invloed zijn bijvoorbeeld de
mogelijkheden van sociale controle om brandstichting te voorkomen. Uit oogpunt van de interventie
door de brandweer gaat het niet alleen om de ligging van brandweerkazernes. Ook kan worden
gedacht aan situaties met meerlaags grondgebruik, met als voorbeeld onderliggende ondergrondse
parkeergarages. Verder kan gedacht worden aan de ligging ten opzichte van omgevingsrisico’s, zoals
opslag en transport van gevaarlijke stoffen, vliegroutes en overstromingsgebieden. De
brandveiligheidskunde voor de omgeving richt zich op de beïnvloeding van het stelsel
brandkenmerken, gebouwkenmerken en menskenmerken.

De interactie tussen brandkenmerken en gebouwkenmerken


De invloed van de brand op het gebouw komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in de activering van
installaties en de mate van bouwkundige (on)veiligheid bij de ontvluchting uit een gebouw tijdens
brand en tijdens het repressief optreden in een brandend gebouw. Denk daarbij aan de brandbare
materialen in het gebouw, rookproductie, rookverspreiding, de belasting op en vervorming van
constructies en dergelijke. De invloed van het gebouw op de brand komt onder andere tot
uitdrukking in de brandscenario’s en resulterende brandkrommen. Denk hierbij aan de openheid van
het gebouw, de werking van beschermende voorzieningen (zoals installaties, (on)brandbare
materialen en compartimenten) en dergelijke. De interactie tussen menskenmerken en
gebouwkenmerken De invloed van de mens op het gebouw komt tot uitdrukking in onder meer het
risico van het ontstaan van brand en het onderhoud en de beschikbaarheid van brandpreventieve
maatregelen, zoals nooduitgangen en dergelijke. De invloed van het gebouw op de mens komt tot
uitdrukking in bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het snel ontdekken van een brand en tot het snel
vluchten uit een gebouw. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het gemak van wayfinding in een gebouw.

De interactie tussen brandkenmerken en menskenmerken


De invloed van de brand op de mens komt tot uitdrukking in onder meer het beslissen onder
tijdsdruk en de nadelige effecten van hitte en rook op het waarnemingsvermogen, het
beoordelingsvermogen en het menselijke bewegingsapparaat, die de veranderende mate van
zelfredzaamheid bepalen. De invloed van de mens op de brand komt tot uitdrukking in onder andere
de (on) voorzichtigheid bij brandgevaarlijke activiteiten, waardoor brand kan ontstaan of juist kan
worden voorkomen. menskenmerken gebouwkenmerken brandkenmerken psychonomie brandfysica
bouw- en installatietechniek interventiekenmerken bedrijfshulpverlening en brandweer
omgevingskenmerken mate van brandveiligheid

De interactie tussen interventiekenmerken en brand-, gebouw- en menskenmerken


Bij de interactie tussen interventiekenmerken enerzijds en brand-, gebouw- en menskenmerken
anderzijds, zijn vanuit het oogpunt van hulpverlening meerdere aspecten van belang. Waar rekening
mee gehouden moet worden, is de interactie tussen de gebouwkenmerken en de veiligheid voor
hulpverleners bij een repressieve inzet, bijvoorbeeld door het risico van instortingsgevaar en het
bezwijken van (brandwerende) constructies. Bij de interactie tussen interventie- en menskenmerken
speelt de mate van zelfredzaamheid van personen een rol. De interactie tussen interventieen
brandkenmerken spitst zich toe op specifieke risico’s zoals van vlamoverslag, backdraft en
rookgasexplosies. Deze laatste interactie bepaalt de keuze voor de wijze van repressief optreden
door de brandweer (offensief, defensief, binnen, buiten). Bij een daadwerkelijke inzet wordt de
hulpverlening geconfronteerd met de wederzijdse beïnvloeding van genoemde kenmerken. De
invloed van de interventiekenmerken komt tot uitdrukking in het repressief optreden van een BHV-
organisatie of van de brandweer in termen van taken, techniek en procedures, alsmede in de
samenhang tussen het optreden van een (BHV-)organisatie en de brandweer.

De interactie tussen omgevingskenmerken en brand-, gebouw- en menskenmerken


De interactie tussen omgevingskenmerken enerzijds en brand-, gebouw- en menskenmerken
anderzijds, komt voor het belangrijkste deel voort uit een externe gevaarsetting waaraan risico’s zijn
verbonden. Het aantal te noemen voorbeelden is legio. Voor gebouwkenmerken is een voorbeeld
het onbruikbaar zijn van vluchtroutes, voor brandkenmerken het ontstaan van brand door een
plasbrand buiten een gebouw. Een menskenmerk is bijvoorbeeld het inademen van toxische stoffen
van een gaswolk, een interventiekenmerk de onbereikbaarheid van een gebouw door obstakels of
hoog water. Adequate interacties van kenmerken in het samenstel van het brandgevaar, de daaraan
verbonden risico’s, het gebouw, de populatie en de hulpverlening moeten zo goed als mogelijk borg
staan voor de vereiste brandveiligheid. Hierbij speelt de beïnvloeding van de gebeurtenissen door
een brand een prominente rol. Bouw- en installatietechnische voorzieningen en organisatorische
maatregelen, ofwel beveiligingsopties kunnen hierin voorzien.
Relaties gebouwkenmerken en brandbestrijding
> Brandcompartimentering is van belang om te bepalen of en waar een defensieve binneninzet
plaats kan vinden en wat de risico’s zijn bij een buiteninzet.
> De constructieve veiligheid is van belang om te bepalen of een inzet veilig kan plaatsvinden. Dat
geldt (met andere afwegingen) voor zowel een binneninzet als een buiteninzet en ook wat betreft
een defensieve en een offensieve inzet.
> De (on)brandbaarheid van de bouwmaterialen en het gedrag van deze materialen (waaronder de
isolatiematerialen) spelen een rol bij het bepalen van het risico op een snelle en onverwachte
brandontwikkeling of branduitbreiding bij een inzet.
> De gebouwinstallaties spelen een rol om een brand te beperken, zoals brandmeldinstallaties die
voor een snellere melding zorgen en blusinstallaties die de branduitbreiding beperken. Maar
gebouwinstallaties kunnen ook bij brand een negatieve invloed hebben. Denk daarbij aan
luchtbehandelingsinstallaties die (bij verkeerde aanleg) de rook soms verspreiden.
> Repressie ondersteunende voorzieningen zijn voorzieningen ter ondersteuning van de evacuatie en
redding, van de blussing en bij bijvoorbeeld brand in hoogbouw (zoals droge blusleidingen,
brandweerliften, opstelplaatsen, et cetera).

Relaties menskenmerken en brandbestrijding


> De zelfredzaamheid van de aanwezige personen (zowel in fysieke als in psychische zin) zegt iets
over de kans die er is op het moeten redden en dus op de keuze (en de prioriteiten) van de
repressieve inzet. Het geeft ook een indicatie op het te nemen risico bij het doorzoeken van het
gebouw op aanwezige personen.
> De bedgebondenheid van de aanwezige personen zegt iets over de wijze van evacueren en redden
van deze personen, maar ook over de aanwezigheid van de mogelijkheden en voorzieningen die
daarvoor zijn getroffen.
> Het wel of niet slapend aanwezig zijn van personen zegt iets over de ontruimingstijd die zij nodig
hebben en daarmee over de kans van slagen om het gebouw zelf te verlaten. Het is dus een indicatie
over het te nemen risico bij het doorzoeken van het gebouw op aanwezige personen.

Relaties interventiekenmerken en brandbestrijding


De relaties tussen de interventiekenmerken en de brandbestrijding kenmerken zich door de
samenwerking tussen de BHV-organisatie (of de eventueel aanwezige bedrijfsbrandweer) en de inzet
door de overheidsbrandweer. Het gaat daarbij om de volgende aspecten.
> De opvang en begidsing door de BHV. Dit speelt een rol in het snel op de juiste inzetplaats
aanwezig zijn en ondersteunt de inzet door de specifieke kennis over het gebouw, de aanwezige
personen en de gevaren.
> De evacuatie en redding. Of en in hoeverre de BHV de evacuatie al heeft gerealiseerd is van belang
voor de keuze van de (verdere) repressieve inzet.
> De blussing. Of de BHV al een bluspoging heeft ingezet en of die succesvol is geweest is eveneens
van invloed op de keuze van de (verdere) inzet.

Relaties omgevingskenmerken en brandbestrijding


De relaties tussen de omgevingskenmerken en de brandbestrijding zijn van belang voor de
samenhang tussen de brand in het gebouw en de bedreigingen daarvan naar de omgeving. Deze
bedreigingen beïnvloeden de keuze voor welke inzettactiek wordt gekozen. Voorbeelden van deze
bedreigingen zijn:
> instorting van bovenliggende bebouwing
> branduitbreidingen naar belendingen
> schade van vitale infrastructuur, zoals rioleringen en hoogspanningsleidingen
> schade aan het milieu (lucht, grondwater)
> ontwrichting van het maatschappelijk verkeer, zoals het gedwongen stilleggen van
vervoersstromen door de brand.

You might also like