Professional Documents
Culture Documents
Pilot: Frans
Pilot: Frans
Pilot: Frans
Erika Welgraven
Auteurs
Eline Faes
Ilona de Putter
Kiki Schuringa
Leontien Schul
Jimy Wiggers
PI L O T
Je mag dit boek houden. Je mag in dit boek schrijven Je hebt ook toegang tot
Handig als naslagwerk. en aantekeningen maken. de online leeromgeving.
Release 1.0
FRANS
604157-01
1A HAVO V WO
NAAM EN KLAS
FRANS VOOR DE ONDERBOUW
A1 EN A1+
HAVO⁄ VWO
EINDREDACTIE
Erika Welgraven
AUTEURS
Eline Faes
Ilona de Putter
Kiki Schuringa
Leontien Schul
Jimy Wiggers
www.Bravoure-malmberg.nl
Malmberg, 's-Hertogenbosch
PARLONS !
Page Flex
De leçons Voca, Magazine en Studio sluiten af met een Page Flex. Hier vind je extra opdrachten die je in je
boek of online maakt. Afhankelijk van jij nodig hebt en van het rooster op school, geeft je docent aan welke
opdrachten je maakt.
2
Betekenis pictogrammen
Online-opdracht Bravo-opdracht
Video-opdracht Bravoure-opdracht
Luisteropdracht Onderzoeksopdracht
Spreekopdracht Tip
Samenwerkopdracht Herhaling
DELF-scolaire
In het online deel van de Pages Flex vind je extra opdrachten die voorbereiden op een DELF-A1-examen. Dit zijn
lees- en luisteropdrachten. In Thème 5 is in de online leeromgeving een compleet voorbeeldexamen DELF-A1
opgenomen.
3
Leerstofoverzicht
DEEL A
INTRODUCTION 6 THÈME 1 16 THÈME 2 58 THÈME 3 108
C'est à toi ! C’est moi ! C’est ma famille ! C’est mon jour de chance !
Leerdoelen Leerdoelen Leerdoelen Leerdoelen
• Je ontdekt hoe Bravoure in • Je kunt iemand begroeten en • Je kunt jouw familie voorstellen. • Je kunt vertellen over je dag.
elkaar zit. met elkaar kennismaken. • Je kunt vertellen hoe oud je • Je kunt vertellen over school en
• Je kunt iemand begroeten en • Je kunt iets over jezelf bent. hobby’s.
complimenten geven. vertellen. • Je kunt beschrijven waar je • Je kunt zeggen wat je wel en
• Je kunt iemand een compliment woont. niet leuk vindt.
geven.
Je maakt een affiche over een Je maakt een page fan, een flyer Je maakt een affiche of een
talent, laat je eigen talent zien of voor een uitwisseling of een roman-photo over jouw ideale dag,
je gaat een uitdaging aan. trailer voor een serie over een of een vlog over je hobby.
familie.
Online
4
DEEL B
THÈME 4 THÈME 5 PROJET
C’est mon style ! C’est les vacances ! C’est Cassis !
Leerdoelen Leerdoelen Wat je doet
• Je kunt vertellen over jouw • Je kunt zeggen hoe jouw ideale • Alles wat je het afgelopen jaar
kledingstijl en smaak. reis eruitziet. geleerd hebt, pas je toe in een
• Je kunt je mening geven over • Je kunt zeggen wat je meestal project over een Franse stad.
kleding. doet in jouw vakantie en waar • Je werkt in groepsverband aan
• Je kunt kleding kopen in een je naartoe gaat. een opdracht en speelt daarna
(online) winkel. • Je kunt (online) een artikel met de hele klas het finalespel.
uitzoeken, bestellen en
afrekenen.
Themawoorden Themawoorden
Kleding, kleuren, winkelen Vakantie, op reis
Themazinnen Themazinnen
Winkelen, praten over kleding Vertellen wat je graag doet
en waar je heen gaat, hoe en
met wie
Uitspraak Uitspraak
• Liaison • neusklanken
• verschil f/v
Online
DÉPART 110
FINALE 154
EN LIGNE (ONLINE)
• Keuzelezen in de Kiosque
• Grammaticatrainer
• Woordtrainer
• Alle opdrachten uit het boek
• Alle video’s en luisterfragmenten bij de
opdrachten
Wat je doet
• Je maakt kennis met de vlogger Cyprien en
je ontdekt hoe hij tegen school aankijkt.
a Vóór het kijken: als jij aan school denkt, welke dingen vind jij dan irritant?
b Bekijk de video tot 2:20 en noteer daarna wat je allemaal hebt zien gebeuren. Herken je dingen die je
zelf ook had opgeschreven bij 1a?
c Bekijk het vervolg van de video, van 2:20 tot en met 2:39. Noem twee dingen waar Cyprien vroeger
op school blij van werd.
3 Regarde jusqu’à la fin. Kijk en luister verder tot het einde. Kruis de zinnen aan die je hoort.
b Kijk jij wel eens naar een vlog? Wanneer vind je een vlog leuk om naar te kijken? Kies wat jij belangrijk
vindt.
originalité
humour
musique
effets spéciaux
costumes
pratique
personnel
SORTIE
5 Lâche un comm’. Cyprien zegt aan het einde van de video: « Lâche un comm’ ». Wat voor comment zou
jij achterlaten? Schrijf het in het Frans.
PARLONS !
Wat je leert
• Je kent belangrijke woorden die met school en vrijetijd te maken hebben en kunt die woorden ook zelf
gebruiken.
• Je kent de dagen van de week en begrijpt een gesprek over schoolspullen.
• Je beschrijft wat er in je tas zit.
faire du sport regarder (la télé) jouer aux jeux vidéo jouer de la guitare la musique
14 00
l’anglais – les maths – l’histoire – la géo – faire du sport – la musique – le portable – préféré – la télé –
vidéo – guitare
b Relie. Trek een lijn van de tijd naar het Franse woord dat erbij past.
A 1 le soir
B 2 le jour
C 3 le matin
D 4 l’après-midi
7 Mes activités aujourd’hui. Hier besteed ik vandaag tijd aan. Kijk naar de afbeeldingen en vul het Franse
woord in de puzzel in. Vul daarna de letters bij het juiste nummer in en los de puzzel op.
1 2 3 4 5 6
Oefen de nieuwe woorden met de online woordtrainer of gebruik de Pages panorama vanaf bladzijde 155.
8 Lis les phrases et choisis le bon mot. Lees de zinnen en kies het woord dat het beste in de zin past.
b « Le film, c’est samedi ! » « Eh …? Je regarde dans mon agenda / stylo. »
d Mon livre de géo et mon atlas dans mon sac à dos / appartement ? Impossible !
In het weekoverzicht staan de eerste drie letters van elke dag. In het rijtje eronder staan de dagen voluit
in het Frans. Noteer de Nederlandse betekenissen.
OCTOBRE
LUN MAR MER JEU VEN SAM DIM
3 4 5 6 7 8 9
week-end
mardi
jeudi
LE SAVIEZ-VOUS ?
samedi
Bijna alle dagen van de
week eindigen in het
mercredi op di. Di betekent ‘dag’ Frans
en komt uit het Latijn
de taal waaruit het Fra . Dat is
lundi ns is ontstaan. Eén dag
juist met di. Weet jij we begint
lke dat is?
dimanche
vendredi
10 Trouve les mots et complète les phrases. Traduis les mots en néerlandais. Maak de zin compleet met
het woord dat door elkaar gehusseld is. Schrijf daarna de Nederlandse betekenis erachter.
In je schooltas zitten je schoolspullen. En wat nog meer? Waaraan herkent iemand jouw schooltas?
SAC 1
« Voici mon sac. Il y a mes livres, mon agenda, mon portable, ma trousse avec
mes stylos, et … de la musique ! De la musique ? Oui ! La musique est très
importante pour moi. Je joue de la guitare et j’aime beaucoup chanter en
classe. Je suis prof d’anglais et dans mes cours on chante beaucoup.
Ah, et ça ? C’est une boîte d’Orangina. J’aime boire ça !
L’essentiel ? De la musique bien sûr et mon stylo rouge pour corriger les
fautes dans les tests ! »
SAC 2
« Aujourd’hui, c’est lundi. Je vais au collège, à Dinan. Je prends le bus avec mes
copains. Dans mon sac à dos, il y a : un croissant, un pain au chocolat et des
chips, miam. Il y a aussi mes livres de géo et de maths, mes cahiers, eh … et mes
crayons. J’aime dessiner.
L’essentiel ? Mon portable. Comment survivre à un jour sans portable ? »
SAC 3
Le jeudi et le vendredi, j’aime aller à l’école parce que j’ai EPS.
L’EPS est ma matière préférée. J’ai un grand sac de sport pour mes
baskets, mon t-shirt de sport et d’autres affaires. Ma professeure
d’EPS est sympa, elle fait du rugby et elle est super cool ! Le
vendredi après-midi, après les cours, je vais à l’école de musique.
Je joue du saxophone.
L’essentiel ? Après le sport … du déodorant !
SAC 4
« Tu veux regarder dans mon sac ? Bon, d’accord, il y a mon portable, ma tablette,
des stylos, du chewing-gum, mon porte-monnaie. Il est grand, mon porte-monnaie,
c’est très pratique ! Dans mon porte-monnaie, j’ai des photos de mon fils. Ah, il
y a aussi deux tickets de cinéma. Je vais souvent au cinéma. J’adore les films
romantiques. Et toi, Yara, tu aimes les films de détective ?
L’essentiel ? C’est facile : je suis prof d’informatique, donc un chargeur et bien sûr
des écouteurs ! »
AIDE
curieuse nieuwsgierig sans zonder
je prends ik neem souvent vaak
le cahier het schrift les écouteurs de oordopjes/oortjes
survivre overleven
12 Regarde les sacs, les textes et les photos à la page 115. Bekijk de tassen, de teksten en de foto’s en
beantwoord de vragen.
a Zijn al deze tassen van leerlingen, denk je? Waarom wel of niet?
c Welke tas hoort bij wie? Schrijf het juiste nummer bij de foto.
a Explique. Leg uit door welk woord of voorwerp je wist dat de tas bij deze persoon hoort.
Alain
Ghada
Raphael
Axelle
b Et ton sac ? Op welke van de vier tassen lijkt jouw schooltas het meest? Waarom?
a Onderstreep in de tekst À qui est le sac ? alle vormen van het werkwoord aimer. Het zijn er zes.
b Luister naar de zinnen met vormen van aimer en lees mee. Let op de onderstreepte woorden.
15 À toi de prononcer. Nu jij. Oefen met je klasgenoot de uitspraak van de zinnen. Let goed op de de
werkwoordsvormen. Luister naar het voorbeeld en help elkaar.
ÉCOUTER
16 Écoute le message de madame Kazroux. Luister naar de oproep van mevrouw Kazroux, docent
informatica. Kies de juiste antwoorden.
a Madame Kazroux heeft een rugzak gevonden van een leerling uit klas 1b / 2b / 6b.
b Madame Kazroux zoekt naar een naam op de tas / in de agenda / op de boeken / op het etui / op de
schriften.
e Hoe komt madame Kazroux erachter van welke leerling de tas is?
SORTIE
19 Ma semaine. Noteer de dagen van de week in de juiste volgorde. Begin met maandag. Schrijf daarna bij
minimaal drie dagen in de week een activiteit die je op die dag doet.
Oefen de nieuwe woorden met de online woordtrainer of gebruik de Pages panorama vanaf bladzijde 155.
A RAPPEL
Maak zeven kaartjes. Schrijf op de voorkant de namen van de dagen van de week in het Frans. Schrijf op
de achterkant de namen van de dagen van de week in het Nederlands. Oefen met de kaartjes totdat je
de namen kunt dromen.
B EXTRA
Fais un schéma. Maak een schema op een apart blaadje. Kijk in de tekst À qui est le sac ? op bladzijde
115. Noteer de woorden uit de tekst in de juiste kolom. Schrijf er ook lidwoorden bij waar dat kan.
l’anglais
C BRAVO | BRAVOURE
Maak de Bravo- of de Bravoure-opdracht.
Complète l’agenda de Mila. Bekijk de agenda van Mila. Vul de agenda aan. Gebruik de Franse woorden.
JUILLET
LUN MAR MER JEU VEN SAM DIM
2 3 4 5 6 7 8
anniversaire week-end
de Timéo
Non, parce que je dois... Nee, omdat ik moet …. Je vriend(in) wil afspreken maar jouw agenda is vol.
LUN MAR
9 10
19:00 18:45
b Maak het gesprek af en leg uit waarom je niet kunt afspreken op maandag of dinsdag.
PARLONS !
Wat je leert
• Je begrijpt korte teksten waarin jongeren over hun vrije tijd vertellen.
• Je vertelt en schrijft wat je zoal doet op een dag.
• Je kunt veelvoorkomende werkwoorden gebruiken in eenvoudige zinnen.
VOCABULAIRE
20 Lis les mots et écoute les fragments. Lees de woorden en luister naar de fragmenten.
Wat hoort bij elkaar? De woorden komen terug in Recherché: jury !
gagner – dessiner – jouer au tennis – bavarder – chanter – parler anglais – regarder un film – jouer de la
guitare
fragment 1
fragment 2
fragment 3
fragment 4
fragment 5
fragment 6
fragment 7
fragment 8
21 Lis les phrases et choisis le mot correct. Lees de zinnen en kies het juiste woord.
g Mon match / équipe de hockey est formidable : nous sommes les champions !
l’entraînement – le match – regarder la télé – jouer aux jeux vidéo – les devoirs – faire la cuisine –
travailler – EPS – rentrer – bavarder – anglais – le cours
LIRE
23 Le jury. Lis texte 1 à la page 122. De jury zoekt een nieuw jurylid voor een vlogwedstrijd. Lees tekst 1.
Welke kwaliteiten moet je hebben om kans te maken het nieuwe jurylid te worden?
24 Regarde les titres et les photos de texte 2 à la page 123. Bekijk de kopjes en de foto’s van tekst 2 op
bladzijde 123.
1 faire du sport
TEXTE 3
AIDE
la bande dessinée / la BD de strip, het stripverhaal rire lachen
lle héros de held vendre verkopen
membre du jury het jurylid partout overal
Idriss – Je vole
26 Un bon membre du jury. Zouden ze goede juryleden zijn? Geef voor elke leerling twee argumenten.
d Le parkour est un état d’esprit betekent dat freerunning een mentaliteit, een manier van denken is.
Wat denk je dat daarmee bedoeld wordt?
1 un rendez-vous (RDV)
2 à partir de
3 le départ
4 l’état d’esprit
ÉCOUTER
28 Interview sur les loisirs. Interview over hobby’s. Thomas, Leila en Idriss worden op de schoolradio
geïnterviewd over hun hobby’s. Luister en kies de juiste antwoorden.
30 Tes qualités pour être un bon membre du jury. Welke kwaliteiten maken dat jij een goed jurylid zou zijn?
Schrijf ze op het aanmeldingskaartje. Kijk nog eens naar de oproep voor een jurylid op bladzijde 122. Je
kunt ook de vrouwelijke vormen gebruiken.
Cher jury,
Je m’appelle .
GRAMMAIRE
31 Regarde et écoute le verbe. Kijk en luister naar het werkwoord in deze zinnen.
Tu regardes souvent des vidéos sur YouTube ? – Oui, je regarde des vidéos tous les jours.
Tu joues du piano ? – Non, je joue de la guitare.
Tu travailles le samedi ? – ui, je travaille dans le magasin de ma mère.
Thomas
Je regarde des comiques à la télé.
Je joue aux jeux vidéo avec mes copains.
On joue toujours ensemble.
Leila
Tous les jours, je poste une vidéo.
Je gagne un peu d’argent.
Le samedi, nous travaillons dans la boutique.
Idriss
J’aime les aventures.
Les profs jouent très bien.
Vous aimez aussi ?
a Kijk in de Pages panorama van Thema 3 en schrijf vijf van die werkwoorden op.
chanter
je chante ik zing
tu chantes jij zingt
il / elle chante hij / zij zingt
on chante men zingt, we zingen
nous chantons wij zingen
vous chantez jullie zingen / u zingt
ils / elles chantent zij zingen
b Kijk naar het schema met de vervoeging van het werkwoord chanter. Leg aan een klasgenoot uit hoe
de werkwoordsvormen gemaakt worden. Gebruik in je uitleg het woord ‘stam’.
c Luister naar de uitspraak van de werkwoordsvormen. Welke vormen klinken precies hetzelfde?
ik speel ik woon
je j’
jij speelt
tu tu
il / elle / on
il / elle / on
nous nous
vous vous
ils / elles
ils / elles
LE SAVIEZ-VOUS ?
Werkwoordsvormen me
t on zijn een beetje vre
Bijvoorbeeld on joue: emd.
de werkwoordsvorm is
het enkelvoud en toch in
bedoelen Fransen er me
personen mee. er
On joue au foot ? beteke
nt: Gaan we voetballen
Soms vertaal je on ook ?
met ‘men’.
c chanter Tu souvent ?
35 Questions et réponses. Vragen en antwoorden. Noteer of kies de goede vorm van de werkwoorden.
ÉCRIRE | PARLER
37 Vous aimez les dictées ? Oui, nous aimons les dictées ! Hoera, dictee!
Je krijgt een opdracht van je docent. Je werkt op een los blaadje.
38 Le jeu de la moustache. Speel het spel met de snor (en de dobbelstenen) en maak Franse zinnen. Je
docent legt je uit hoe het spel werkt.
SORTIE
A RAPPEL
Les nombres 1-10. De getallen 1-10. Ken je de getallen nog?
a Schrijf het getal op. b Schrijf het getal voluit in het Frans.
quatre = 2 =
huit = 9 =
six = 3 =
B EXTRA
Qui gagne ? Wie wint?
a Lees nog een keer tekst 2 Qui est le meilleur candidat ? op bladzijde 123.
b Lees nu het juryrapport over het nieuwe jurylid. Kun jij raden wie het nieuwe jurylid wordt? Vul zijn of
haar naam in bij het rapport.
Chers élèves, nous avons trois candidats formidables et intéressants. Ils ont des loisirs très divers. Les
candidats sont tous créatifs et sympathiques. Ce n’est donc pas facile ! Mais, selon nous, le meilleur
candidat pour le jury est un garçon très original. Il a des talents variés : il est sportif et musicien. Il aime
l’aventure et il est libre d’esprit.
Nos félicitations sont pour …
C BRAVO | BRAVOURE
Maak de Bravo- of de Bravoure-opdracht.
Écoute les fragments. Luister naar de geluiden en bedenk er een werkwoord (Bravo) of zin (Bravoure) bij.
E Maak de DELF-opdracht.
ÉVALUATION
1 Laat zien wat je allemaal geleerd hebt. Bereid je voor:
• Oefen en leer nog een keer de woorden, de expressions en de grammatica van leçon 1 en 2.
• Gebruik hiervoor de Pages panorama en de online woordtrainer en grammaticatrainer.
2 Maak online de Test jezelf en ontdek waar je staat. C’est à toi !
3 Heb je de Test jezelf gemaakt? Vul dan nu het schema ‘Dit kan ik’ in. Zet in elke rij één vinkje.
Dit kan ik
Ik ken nog te weinig woorden Ik kan vertellen wat er in mijn Ik kan vertellen wat er in
om te vertellen wat er in mijn schooltas zit. mijn schooltas zit en enkele
schooltas zit. voorwerpen beschrijven.
Ik kan aan de hand van foto’s bij Ik kan de titel en foto’s gebruiken Ik kan de titel, foto’s en
een tekst het onderwerp van een om het onderwerp van een tekst tussenkoppen gebruiken om meer
tekst raden. te herkennen. te weten te komen over een tekst.
Ik kan bijna alle vormen van de Ik kan de goede vormen Ik kan zelf zinnen maken en
werkwoorden op -er maken. opschrijven van allerlei de werkwoorden op -er goed
werkwoorden op -er. schrijven.
KIOSQUE
Kies je eigen leeskaart bij je docent of in de online
leeromgeving van Bravoure. Je vindt er vast een die past
bij wat jij leuk vindt. Bij elke leeskaart horen een paar
opdrachten. Kies zoveel kaarten als je zelf wilt!
Schrijf op welke kaart(en) je gemaakt hebt.
PARLONS !
Tu aimes danser ?
Wat je leert
• Je begrijpt een gesprek over het maken van een afspraak.
• Je kent (werk)woorden die je gebruikt voor hobby’s, schoolvakken en wanneer je over je dag vertelt.
• Je vertelt wat jij wel of niet leuk vindt om te doen, of je vertelt over andere mensen.
VOCABULAIRE
40 Lis les phrases et choisis la bonne traduction. Lees de zinnen en kies de juiste betekenis van het
dikgedrukte woord. Er blijft één woord over.
Deze woorden hoor je in de video die je straks gaat bekijken.
Kies uit: presentatie – geschiedenis – pianolessen – morgen – de training – afspraak
41 Lis les phrases et choisis le bon mot. Lees de zinnen en kies het woord dat het beste in de zin past.
a Ma soeur fait souvent des pizzas et des tartes, elle aime faire la cuisine / promener le chien.
b Elle fait la cuisine le samedi ou le dimanche, parce que c’est le jour / le week-end.
c Le dimanche soir, elle fait du foot / ses devoirs : elle fait des exercices d’anglais.
e Arnaud joue d’un instrument de musique : il joue du piano / il joue aux jeux vidéo.
43 Qu’est-ce qu’il y a dans ton agenda ? Wat staat er in jouw agenda? Beantwoord de vragen.
a Is jouw agenda ook zo vol? Schrijf in het Nederlands drie activiteiten op die je na schooltijd doet.
b Heb je thuis ook taken? Schrijf in het Nederlands op welke taken dat zijn.
REGARDER | ÉCOUTER
44 Studio Bravoure ! Regarde la vidéo Histoire ultramoderne. Bekijk de video en beantwoord de vragen.
Lucie, Mila en Nathan hebben een probleem. Lees de vragen eerst door.
a Où sont Lucie, Mila et Nathan ? d Lucie bedenkt de oplossing. Wat is haar idee?
{ à la maison { Aan monsieur Varin vragen of de
{ au collège presentatie op een andere dag mag.
{ dans le jardin { Om dit weekend met z’n drieën bij Nathan
de presentatie te maken.
b Lucie, Mila et Nathan parlent de …
{ Om hun activiteiten te filmen als vlog en
{ leur présentation
dat te laten zien als presentatie.
{ l’anniversaire de monsieur Varin
{ de leur sport préféré
46 Regarde la vidéo encore une fois et réponds aux questions. Bekijk de video nog een keer en beantwoord
de vragen.
a De vrienden praten over hun docent geschiedenis, Monsieur Varin. Wat vinden ze van Monsieur Varin?
Kies drie antwoorden.
grappig
aardig
serieus
goede docent
modern
zenuwachtig
a Past het cijfer bij het commentaar van Monsieur Varin? Leg uit waarom je het cijfer wel of niet
passend vindt.
b Monsieur Varin had niet verwacht dat dit groepje leerlingen een filmpje zou inleveren. Waaruit blijkt dat?
48 Le verbe faire. Het werkwoord doen / maken. Lees samen de Franse zinnen en de Nederlandse
betekenis.
Je fais mes devoirs. Ik maak mijn huiswerk.
Elle fait la cuisine. Zij kookt.
faire la cuisine =
b Bespreek wat de zinnen betekenen en schrijf de betekenis op. Soms zijn er meer betekenissen
mogelijk.
4 Je fais du sport.
6 On fait un dessin.
a Wat valt je op aan de uitspraak van je fais, tu fais, il fait, elle fait en on fait ?
51 Réponds. Geef antwoord op de vraag en maak een hele zin. Welke vorm van faire moet je gebruiken?
Let op het onderwerp. Kijk eerst naar het voorbeeld:
Nathan
coucou
LE SAVIEZ-VOUS ?
Mila
Ook in Frankrijk gebrui
slu ! ken jongeren veel
afkortingen als ze een
tu veux jouer à minecraft ensemble ? texto sturen. Letters die
uitspreekt, laten ze we je niet
non je ne peux pas
g.
Wat betekenen slu en
D’ac in de appjes van
ah … en Mila? Nathan
j’ai un entraînement
AIDE
Tu veux ... ? Wil je ...?
Je peux Ik kan ...
c Mila en Nathan gebruiken nog een keer ne … pas en drie keer n’… pas. Onderstreep die woordjes in
de zinnen en kijk steeds waar de persoonsvorm staat.
e Ne verandert in n’ .
C’est cool. .
Als je een zin met niet (of geen) wilt maken, gebruik je ne / n’… pas.
De persoonsvorm komt tussen ne / n’ … pas.
ne / n’ + persoonsvorm + pas
de l’école !
Kies uit : ai – as – es – fais – faisons –fait – faites – font – n’est pas – ne faisons pas – ne vais pas –
sommes – suis
beaucoup !
PARLER
55 Ton jour préféré. Hoe ziet jouw ideale dag eruit? Vertel je klasgenoot vijf dingen over je ideale dag.
Wat doe je op die dag? Met wie of waar doe je dat? En wat doe je zeker niet? Zou je uitslapen (faire la
grasse matinée) of sporten? En zou je huiswerk maken op je ideale dag? Gebruik eventueel foto’s die op
je telefoon hebt staan. Raconte !
Un jour idéal pour moi .…/ À mon jour idéal …
SORTIE
56 Moi, je n’aime pas ! Schrijf drie zinnen op over dingen die je niet leuk vindt.
A RAPPEL
Rappel : complète. Herhaling: vul de zinnen aan met de juiste vorm van het werkwoord.
B EXTRA
C BRAVO | BRAVOURE
Maak de Bravo- of de Bravoure-opdracht.
Trouve les mots. Zet de letters in de goede volgorde en noteer het woord. Schrijf ook de Nederlandse
vertaling erachter.
a T I B H R E A
b G A R R R E E D
c R E L A P R
d A C E H R T N
E Maak de DELF-opdracht.
PARLONS !
Wat je leert
• Je voert een telefoongesprek om een afspraak te maken met een klasgenoot.
• Je legt uit waarom je niet kunt en zegt sorry.
• Je vertelt wat je op welke dagen van de week doet.
VOCABULAIRE
57 Choisis le bon mot. Kies het woord dat het beste in de zin past. Deze woorden komen voor in het
telefoongesprek dat je gaat beluisteren.
a C’est nul, les devoirs de maths ! Je ne veux / suis pas faire mes devoirs !
f À quelle heure on prend rendez-vous / décide pour les devoirs d’histoire ? À 16.00 heures ?
b Schrijf drie activiteiten op waar jij zin in hebt. Maak een zin.
Tu peux samedi
Tu as envie de regarder à huit heures ?
un film ensemble ? Vendredi à Ah non,
...
quatre heures, je regrette, je
peut-être ? ne peux pas Tu peux quel
Oui, chouette ! jour alors ?
Quel jour ?
Ah non, je
suis désolée, Je peux
ça ne va pas. lundi soir.
Mercredi
à sept heures ?
Ah non, je suis désolée, Top, d'accord,
ce n’est pas possible. à lundi !
a Wat zegt Sandrine als ze de telefoon opneemt? Allô ? (Dat is de standaard manier voor Fransen om
de telefoon op te nemen.)
a Je peux prendre rendez-vous samedi après-midi? – Je regrette, c’est possible / ce n’est pas possible.
c Tu peux faire de la musique pour nous demain matin ? – Je suis désolé, je peux / je ne peux pas.
d Tu veux manger une pizza chez moi, ce soir ? – Chouette, je n’ai pas le temps / à ce soir !
e On peut jouer aux jeux vidéo mercredi soir ? – Je suis désolé, ce n’est pas possible / c’est possible.
f Tu as envie de regarder un film vendredi soir ? – Génial, à vendredi soir ! / je n’ai pas envie.
ÉCRIRE
61 Mon agenda.
Je krijgt van je docent een werkblad met een agenda. Vul de gearceerde vakjes in met activiteiten.
PARLER
62 Le coup de fil : tu peux prendre rendez-vous ? Het telefoongesprek: kun je een afspraak maken?
a Bedenk iets dat je samen met een vriend of vriendin wilt gaan doen.
b Hoe kun je iemand uitnodigen om dat te gaan doen? Maak voor jezelf een spiekbriefje met drie
verschillende manieren. Kijk nog eens naar exercice 58, 59 en 60.
c Schrijf op de andere kant van het spiekbriefje drie manieren waarop je kunt zeggen dat je niet kunt.
d Je belt op om een afspraak te maken. Doe voorstellen voor dagdelen en tijdstippen. Als je niet kunt,
verontschuldig je je en zeg je waarom je niet kunt. Begin het gesprek op een nette manier en sluit het
ook netjes af. Gebruik de agenda die je hebt ingevuld.
SORTIE
63 Vul het schema ‘Dit kan ik’ in. Zet in elke rij één vinkje.
Dit kan ik
□ Ik spreek de laatste letters van □ Ik kan de laatste letters van □ Ik kan de onregelmatige
de werkwoorden op -er meestal de werkwoorden op -er goed werkwoorden en de werkwoorden
goed uit. uitspreken. op -er goed uitspreken.
□ Ik kan een afspraak maken. □ Ik kan een afspraak maken □ Ik kan een afspraak maken en
en zeggen dat ik wel/niet kan vertellen waarom ik wel/niet naar
komen. een afspraak kan komen.
ÉVALUATION
1 Laat zien wat je allemaal geleerd hebt. Bereid je voor:
• Oefen en leer nog een keer de woorden, de expressions en de grammatica van leçon 1 en 2.
• Gebruik hiervoor de Pages panorama en de online woordtrainer en grammaticatrainer.
2 Maak online de Test jezelf en ontdek waar je staat. C’est à toi !
3 Heb je de Test jezelf gemaakt? Vul dan nu het schema ‘Dit kan ik’ in. Zet in elke rij één vinkje.
Dit kan ik
Ik kan eenvoudige vragen bij een Ik kan de meeste vragen bij een Ik kan alle vragen bij een video
video over een schoolopdracht video over een schoolopdracht over een schoolopdracht goed
goed beantwoorden. goed beantwoorden. beantwoorden.
Ik kan een paar dingen noemen Ik kan vertellen wat ik leuk vind Ik kan uitgebreid vertellen wat ik
die ik leuk vind om op een dag te om op een dag te doen. leuk vind om op een dag te doen.
doen.
Ik ken het rijtje van het werkwoord Ik ken het werkwoord faire (= Ik kan het werkwoord faire
faire bijna helemaal. doen, maken). gebruiken in zinnen.
Ik kan eenvoudige zinnen Ik kan zinnen ontkennend maken Ik kan alle zinnen ontkennend
ontkennend maken met ne … met ne/n’ … pas. maken, ook zinnen met c’est of
pas. j’habite.
ACTUALITÉS
Vraag je docent naar de actuele opdracht en maak die opdracht alleen, in een groepje of met de klas.
PARLONS !
Wat je leert
• Je leest over het eten in de middagpauze op Franse scholen.
• Je begrijpt een schoolmenu en kunt er iets naar je eigen smaak uit kiezen.
• Je zoekt informatie op websites van scholen.
VOCABULAIRE
b Qu’est-ce que tu fais pendant la pause déjeuner ? Schrijf twee dingen op.
65 La pause déjeuner en France. Lis les phrases et regarde les photos. Lees de zinnen en bekijk de foto’s
op de volgende bladzijde.
a Welke foto past bij het dikgedrukte woord? Noteer het nummer van de zin bij de foto. Je houdt één
nummer over.
1 Pendant la pause déjeuner, on mange à la cantine.
2 J’entre dans la cantine et je prends un plateau.
3 Comme entrée, nous avons une soupe de tomates. Pas mal !
4 Aujourd’hui il y a mon plat préféré au menu, c’est des frites avec du poulet. Miam !
5 Après on a le choix : un yaourt ou du camembert.
6 C’est un fromage français.
7 Comme dessert, il y a une glace à la vanille ou une salade de fruits.
D E F
c Van welk eten ontbreekt een afbeelding? Kies er een uit, teken het in het vierkant hierboven en schrijf
de naam erbij.
REGARDER
66 Regarde la première minute de la vidéo et réponds aux questions. Bekijk de eerste minuut van de video
en beantwoord de vragen.
b Zet in de juiste volgorde: manger et bavarder – composer/choisir son menu – prendre un plateau –
chercher une place à la cantine
C o ll èg e F r a nç oi s V ill on :
« m e ill eur qu’à l a m a i s on »
Bonjour Stéphane, tu nous montres votre Qu’est-ce que vous avez au menu aujourd’hui ?
cantine ? Je vais regarder. Comme entrée, nous avons
Oui, bien sûr, c’est chouette à la cantine, une salade de tomates et comme plat des
j’aime bien manger au restaurant de l’école. spaghettis avec une sauce bolognaise.
Ensuite du fromage, c’est du gouda
aujourd’hui et un gâteau au chocolat comme
dessert. Pas mal !
Pourquoi ?
Mais parce que c’est bon !
AIDE
meilleur beter
pourquoi waarom
bon lekker
67 Lis l’interview et note. Lees het interview en noteer het menu van Stéphane:
entrée
plat
fromage
dessert
68 Recherche. Zoek online met de zoekterm menu scolaire naar Franse schoolmenu’s.
a Zoek vijf stuks groente en vier stuks fruit op de menu’s. Noteer de Franse naam en de betekenis.
c Op welke school zou jij het liefst lunchen? Welk menu kies je daar en waarom?
SORTIE
69 Et les élèves français ? Wat zouden Franse scholieren van onze lunch vinden?
PARLONS !
Regarde ma photo !
Wat je leert
• Je begrijpt Franstalige tips over hoe je een goede foto kunt maken met je mobiele telefoon.
• Je begrijpt een vlog waarin een fotostrip wordt gebruikt.
VOCABULAIRE
a Je veux faire une bonne photo. Quel sujet est intéressant ? filter / onderwerp
b Ouf, c’est difficile. Je ne sais pas … Tu as un conseil pour moi ? een tip / een foto
c Une belle image d’une plage tropicale ou d’un animal ? een mooie afbeelding /
een mobiele telefoon
d Pour faire une bonne photo, j’utilise le filtre sépia. woon ik / gebruik ik
72 Toi, tu filmes ou tu fais des photos avec ton portable ? Maak jij filmpjes of foto’s met je mobiele
telefoon? Noteer je antwoorden.
73 Comment faire une image qui cartonne ? Hoe maak je van jouw foto’s een groot succes?
Lees de vier tips op de volgende bladzijde en bekijk de afbeeldingen. Bespreek samen wat de vier tips
inhouden. Welke tips zijn ook bruikbaar bij het maken van een filmpje? Maak aantekeningen.
Tip 1
Tip 2
Tip 3
Tip 4
4 U
tilise une appli avec des filtres, par exemple sépia, clarendon,
noir et blanc, lark … Les effets :
74 Regarde le roman-photo. Bekijk de video. Kijk zo vaak als je wilt en zet de video eventueel stil om de
tekstballonnen te lezen.
b Deze video is een roman-photo. Snap je waar dit woord vandaan komt? Leg uit wat het verschil is met
een vlog.
d Stel je gaat in de Finale zelf een roman-photo maken. Welke ideeën heb je hier gekregen?
75 Les émotions. Emoties. In de video zag je dat er gebruik gemaakt werd van foto’s met sterke emoties.
A 1 triste
B 2 sérieux
C 3 heureux
D 4 nerveux
76 À toi maintenant ! En nu jij. Maak twee grappige foto’s van elkaar waarin je laat zien dat je de tips uit
deze Fiche X kunt toepassen. Bedenk welke actie je wilt fotograferen, waar, en wat je tekst bij de foto
wordt.
SORTIE
77 Top ! Ouf ! Welke tekst zou je willen gebruiken in een fotostrip? Zet je favoriete teksten in de ballonnen.
Je maakt een affiche met een tijdlijn waarin je laat zien wat je zoal
in een week doet. Kies passende foto’s en schrijf goede Franse
zinnen en woorden op.
Mes notes
Mes notes
Je maakt met een groepje een vlog over een van jullie hobby’s. Kies
voor een battle, een tuto of een défi. Bedenk samen wat je wilt laten
zien en welke gesprekjes de hoofdpersonen van de vlog voeren. En
jullie maken natuurlijk zelf de opnames.
Mes notes
Meer informatie en tips over de opdrachten vind je op het werkblad in de online leeromgeving.
Ik kan zeggen hoe mijn dagen eruitzien en ik begrijp het wanneer iemand zijn dag of week beschrijft.
Ik kan vertellen wat ik leuk vind en wat niet: ik beschrijf sporten, muziek of andere activiteiten.
Ik kan het begrijpen als iemand vertelt wat hij leuk vindt en wat niet.
KEUZE Ik weet hoe het eraan toegaat in de middagpauze op Franse scholen.
KEUZE Ik weet hoe ik indruk kan maken op mijn vrienden met coole foto’s.
VOCABULAIRE ET EXPRESSIONS
Je leert al deze woorden Frans – Nederlands én Nederlands – Frans. Dan begrijp je ze als je iets leest of hoort
en je kunt ze zelf gebruiken als je Frans spreekt of schrijft. Belangrijke woorden kom je vaker tegen, zo leer je ze
extra goed. Er staat een icoontje bij:
Lees ook de voorbeeldzinnen: zo zie je hoe je de woorden gebruikt.
1 VOCA
Top 20
le jour La fête nationale, c’est quel jour ? C’est le14 juillet. de dag
l’après-midi (m) L’après-midi, on joue du piano. de middag (‘s middags)
le matin Le matin, elle travaille à la ferme. de ochtend (‘s ochtends)
le soir Le soir, il joue au foot. de avond (‘s avonds)
rentrer On rentre à 20 heures. thuiskomen
2 MAGAZINE
tous les jours Je regarde la télé tous les jours. iedere dag
une fois par semaine J’ai EPS une fois par semaine. een keer per week
à 16 heures À 16 heures, j’ai EPS. om 4 uur
on peut On peut jouer ensemble ? we kunnen
l’élève (m/v) L’élève a 18 sur 20. Bravo ! de leerling
3 STUDIO
jouer spelen
je joue ik speel
tu joues jij speelt
il / elle / on joue hij / zij / men speelt, we spelen
nous jouons wij spelen
vous jouez jullie spelen, u speelt
ils / elles jouent zij spelen
habiter wonen
j’habite ik woon
tu habites jij woont
il / elle / on habite hij / zij / men woont, we wonen
nous habitons wij wonen
vous habitez jullie wonen, u woont
ils / elles habitent zij wonen
3 STUDIO
Als je een zin met niet (of geen) wilt maken, gebruik je ne / n’… pas.
De persoonsvorm komt tussen ne / n’ … pas.
ne / n’ + persoonsvorm + pas
Bij de opdrachten staat in het Frans én in het Nederlands uitgelegd wat je moet doen.
Hier vind je de meest voorkomende Franse instructies in Bravoure bij elkaar.
Frans Nederlands
À la page … Op bladzijde …
Cherche l’intrus. Zoek wat er niet bij hoort.
Choisis la bonne forme. Kies de juiste vorm. (bijvoorbeeld van het werkwoord)
Choisis le mot correct Kies het juiste woord.
Choisis la bonne traduction. Kies de juiste vertaling.
Combine. Combineer.
Compare. Vergelijk.
Complète les phrases. Maak de zinnen compleet.
Dessine. Teken.
Devine. Raad.
Écoute. Luister.
Écris. Schrijf.
Encore une fois. Nog een keer.
En français. In het Frans.
En néerlandais. In het Nederlands.
Encercle. Omcirkel.
Explique. Leg uit.
Imagine-toi … Stel je voor dat …
Lis. Lees.
Mets dans le bon ordre. Zet in de juiste volgorde.
Pose des questions. Stel vragen.
Pour discuter. Om te bespreken.
Prononce. Spreek uit.
Regarde. Kijk / Bekijk.
Relie. Verbind.
Remplis les trous. Vul in.
Répète. Herhaal.
Réponds (aux questions). Beantwoord (de vragen).
Souligne. Onderstreep.
Traduis. Vertaal.
Vrai ou faux ? Waar of niet waar?
Recherche. Zoek / Onderzoek.
Hoe zeg je ook alweer wat je leuk vindt? Of hoe beschrijf je hoe iemand eruitziet?
Voor allerlei situaties vind je hier de zinnen die je kunt gebruiken in een gesprekje of in een geschreven tekst.
Je begroet iemand
Salut ! Coucou ! Hoi! Hallo! (tegen iemand van je eigen leeftijd)
Bonjour ! Bonsoir ! Goedendag! Goedenavond!
Bonjour, madame. Goedendag, mevrouw. (tegen iemand die ouder is)
Bonsoir, monsieur. Goedenavond, meneer. (tegen iemand die ouder is)
Je neemt afscheid
Au revoir ! Tot ziens!
À ce soir ! Tot vanavond!
À demain ! Tot morgen!
À dimanche ! Tot zondag!
Je vertelt waar je niet goed in bent, waar je niet van houdt, wat je niet wilt
Je suis nul en … Ik ben slecht in ...
Je n’aime pas ... Ik houd niet van ...
Je ne veux pas ... Ik wil niet …
Je feliciteert iemand
Félicitations ! Gefeliciteerd!
Bon anniversaire ! Gefeliciteerd met je verjaardag!
Voilà ! Alsjeblieft! (als je iets geeft)
A WERKWOORDEN
▶ Regelmatige werkwoorden
Werkwoorden zoals jouer en habiter zijn voorbeelden van regelmatige werkwoorden die eindigen op -er. Deze
werkwoorden vervoeg je allemaal op dezelfde manier. Je haalt -er van het hele werkwoord af en zet de volgende,
dikgedrukte uitgangen erachter.
jouer spelen
je joue ik speel
tu joues jij speelt
il / elle / on joue hij / zij / men speelt, wij spelen
nous jouons wij spelen
vous jouez jullie spelen, u speelt
ils / elles jouent zij spelen
habiter wonen
j’habite ik woon
tu habites jij woont
il / elle / on habite hij / zij / men woont, wij wonen
nous habitons wij wonen
vous habitez jullie wonen, u woont
ils / elles habitent zij wonen
▶ Onregelmatige werkwoorden
Onregelmatige werkwoorden vervoeg je niet volgens een vaste regel. Je moet ze gewoon uit je hoofd leren.
avoir hebben
j’ai ik heb
tu as jij hebt
il / elle / on a hij heeft / zij heeft / men heeft (wij hebben)
nous avons wij hebben
vous avez jullie hebben / u heeft
ils / elles ont zij hebben
B OVERIGE ONDERWERPEN
▶ Lidwoorden
le la l’
le garçon de jongen la femme de vrouw l’ami de vriend
le sport de sport la baguette het stokbrood l’hôtel het hotel
le talent het talent la chanson het liedje l’école de school
Attention ! Als een zelfstandig naamwoord begint met een klinker of een stomme h, dan gebruik je in
plaats van le of la het lidwoord l’.
Als een zelfstandig naamwoord in het meervoud staat, dan vervang je le, la of l’ door les. Het zelfstandig
naamwoord krijgt in het meervoud een -s:
les + ...s
le garçon de jongen les garçons de jongens
l’enfant het kind les enfants de kinderen
la femme de vrouw les femmes de vrouwen
Bij mannelijke zelfstandige naamwoorden gebruik je un, bij vrouwelijke zelfstandige naamwoorden une:
un une
un garçon een jongen une fille een meisje
un ami een vriend une amie een vriendin
un soir een avond une chanson een liedje
Voor een jongen of een man gebruik je het persoonlijk voornaamwoord il. Voor twee of meer jongens of mannen
gebruik je ils.
Voor een meisje of vrouw gebruik je het persoonlijk voornaamwoord elle. Voor twee of meer meisjes of vrouwen
gebruik je elles.
Attention 1 Als er zowel jongens als meisjes zijn, dan gebruik je ils. Elles gebruik je als het alleen om
meisjes gaat.
Attention 2 Deze regels gelden ook voor dieren.
Attention 3 Als genderneutrale variant van il en elle kun je iel gebruiken, en als meervoudsvorm iels. Je
spreekt het uit als i-jel.
Il, elle, ils en elles kunnen niet alleen naar personen verwijzen, maar ook naar dingen. Het is dus
belangrijk om te weten of een woord mannelijk of vrouwelijk is.
▶ Ontkennende zinnen
Als je een zin met niet (of geen) wilt maken, dan gebruik je ne / n’… pas.
De persoonsvorm (pv) komt tussen ne / n’ … pas.
ne / n’ + pv + pas
Een bezittelijk voornaamwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord. Kijk dus of het zelfstandig naamwoord
waar het bij hoort mannelijk, vrouwelijk of meervoud is.
mijn hond = mon chien – le chien is mannelijk
zijn zus = sa soeur – la soeur is vrouwelijk
Wat is ook alweer een persoonlijk voornaamwoord? Hoe vind je de persoonsvorm? In dit overzicht staat een
korte uitleg over de Nederlandse grammatica die je nodig kunt hebben om de Franse grammatica in dit boek
beter te begrijpen.
A WOORDSOORTEN
▶ Woordsoorten benoemen
Zinnen zijn opgebouwd uit losse woorden. Woorden met dezelfde kenmerken behoren tot dezelfde woordsoort.
Lidwoorden en zelfstandige naamwoorden zijn voorbeelden van woordsoorten.
▶ Lidwoord
▶ Zelfstandig naamwoord
Zelfstandige naamwoorden zijn woorden voor mensen, dieren, planten, dingen, namen en begrippen: fietsers,
mama, poesje, telefoon, bultjes, Daan, Kerkstraat, wraak, dromen ...
Vaak kun je de, het of een voor een zelfstandig naamwoord zetten: de fietsers, het poesje, een telefoon.
Zelfstandige naamwoorden kun je meestal in het meervoud zetten: mama – mama’s, berichtje - berichtjes,
droom – dromen.
▶ Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Meestal staat het bijvoeglijk
naamwoord voor een zelfstandig naamwoord, maar soms staat het er ook los van:
De leuke klas, de klas is leuk.
▶ Werkwoord
Werkwoorden zijn woorden zoals bellen, regenen, springen. Ze geven een handeling, een situatie of een
gebeurtenis aan.
Een werkwoord kun je aanpassen:
– aan de persoon die iets doet: hij belt, de kinderen werken;
– aan de tijd: ik werkte, ik moest werken, het heeft gesneeuwd.
Dit noem je vervoegen.
Het hele werkwoord heet ook wel infinitief. Het eindigt op -(e)n.
Voorbeelden van voorzetsels zijn: op, achter, naast, in, gedurende, na. Voor het vinden van een voorzetsel kun je
het ezelsbruggetje de kast of de vakantie gebruiken. Als je het voor een van deze woorden kunt zetten, dan is
het een voorzetsel:
– op de kast, achter de kast, naast de kast
– in de vakantie, gedurende de vakantie, na de vakantie
▶ Persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord is een woord als ik, jou, hem, jullie en hen. Het verwijst naar een zelfstandig
naamwoord.
Boris is onze puppy. Hij is nu veertien weken oud.
Boris heeft een nieuw hok gekregen. Het staat in de tuin.
▶ Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Het staat altijd voor een zelfstandig naamwoord.
mijn etui onze klas
jouw boek jullie foto’s
▶ Vragend voornaamwoord
Een vragend voornaamwoord vraagt naar personen of dingen, een tijdstip of een plaats.
Vragende voornaamwoorden zijn: waar, wat, wie, hoe, wanneer, hoeveel, welk(e), wat voor (een).
Een zin kun je verdelen in zinsdelen. Een zinsdeel bestaat uit één woord, of een paar woorden die bij elkaar
horen. Elk zinsdeel heeft een bepaalde functie in de zin, bijvoorbeeld die van onderwerp of gezegde.
▶ Persoonsvorm
De persoonsvorm (pv) is een vorm van het werkwoord en bestaat meestal uit één woord.
De pv kan in het enkelvoud of het meervoud staan:
De docent komt op tijd.
De leerlingen komen altijd te laat.
Je vindt de persoonsvorm door de tijd van de zin te veranderen. Het woord dat je verandert, is de persoonsvorm.
De leerling komt elke dag te laat.
De leerling kwam elke dag te laat.
Eén van de zinsdelen van een zin heet het werkwoordelijk gezegde (wg). Het werkwoordelijk gezegde is de
persoonsvorm plus de andere werkwoorden van de zin.
Als er maar één werkwoord is, zijn de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde dus gelijk:
wg
Volgende week verhuizen we.
In de volgende zin staan drie werkwoorden. Samen vormen ze het werkwoordelijk gezegde:
zal moeten inpakken.
wg wg wg
Deze week zal ik al mijn spullen moeten inpakken.
Als voor het hele werkwoord (de infinitief) het woordje te staat, dan hoort dat ook bij het gezegde:
wg wg wg
Gelukkig hoef ik straks niet meer zo ver te fietsen naar school.
▶ Onderwerp
Het onderwerp (o) van de zin zegt wie of wat de handeling van de zin uitvoert. We zeggen ook wel: het is de
hoofdrolspeler van de zin.
o
De nieuwe leerling zegt zijn naam.
o
Elke ochtend begint de les Nederlands met een dictee.
alstublieft (als je iets vraagt) s’il vous plaît film (be)kijken regarder un film
bed lit G
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere
in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, © Malmberg, ’s-Hertogenbosch
zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van Ondanks vele inspanningen is het de uitgever misschien niet gelukt alle rechthebbenden
kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 j° het te achterhalen. Wie denkt rechthebbende te zijn, kan zich wenden tot de uitgever.
Besluit van 20 juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985,
St.b. 471, en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp).