Professional Documents
Culture Documents
De Vermogensleer
De Vermogensleer
De Vermogensleer
com
Company: Stibbe
Download date: 20/03/2023
Hoofdstuk VIII.
De vermogensleer
Afdeling I
HET BEGRIP VERMOGEN
106 Algemeen – Een centraal begrip in het goederenrecht is het begrip ver-
mogen. Het vermogen wordt – voor het eerst in Boek 3 – omschreven als een
juridische algemeenheid, zijnde het geheel van de bestaande en toekomstige
goederen en verbintenissen (art. 3.35 BW). Activa of passiva die niet in geld
kunnen worden uitgedrukt – zoals de niet-patrimoniale persoonlijkheidsrech-
ten, familiale rechten, enz. – behoren niet tot het vermogen. Evenwel is het
onderscheid tussen patrimoniale rechten en extra-patrimoniale rechten niet
altijd even eenvoudig.1
Het vermogen omvat volgens de wettelijke begripsomschrijving dus zowel
activa als passiva2, het is dus een rechtsalgemeenheid. Hiermee kiest de wetge-
ver – zoals bij andere definities (zie supra, nr. 17) – voor een resultaatgerichte
benadering, waarbij voor derden vooral het netto-saldo tussen de activa en
passiva van belang is, met name in samenloop- of conflictsituaties.3 Soms
gebeurt het zelfs dat goederen inherente passiva hebben, wat bijvoorbeeld
blijkt bij goederen waarvan de vermogenswaarde slechts kan opgestreken
worden indien voorafgaandelijk kosten worden gemaakt, zoals vervuilde gron-
den. De naleving van de bodemverplichtingen is namelijk een voorwaarde voor
1. Zie bv. N. DEBRUYNE, Commerciële exploitatie van de menselijke afbeelding, naam en stem,
Doctoraat, KU Leuven, 2021; P. CATALA, ‘‘La transformation du patrimoine dans le droit
civil moderne’’, Rev.trim.dr.civ. 1966, 185, nr. 25 e.v.
2. Vgl. W. VAN GERVEN, Algemeen deel, 1987, 438 e.v. Een aantal gezaghebbende auteurs
sluiten schulden nochtans uit van het vermogensbegrip: H. DE PAGE, Traité, V, nr. 570;
E. DIRIX en R. DE CORTE, Zekerheidsrechten, nr. 8.
3. D. GRUYAERT, De exclusiviteit van het eigendomsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2016,
nr. 512; W. VAN GERVEN, Algemeen Deel in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, I, Brussel,
Story-Scientia, 1987, 238, nr. 87. Ook in het Franse Voorontwerp tot hervorming van het
goederenrecht was dit het geval: ‘‘Artikel 519 Avant-Projet Capitant: ‘‘Le patrimoine d’une
personne est l’universalité de droit comprenant l’ensemble de ses biens et obligations, pre´sents et à
venir, l’actif re´pondant du passif. Toute personne physique ou morale est titulaire d’un patrimoine
et, sauf si la loi en dispose autrement, d’un seul.’’ Sommige auteurs verdedigden echter dat een
vermogen enkel bestaat uit activa. Schulden maken geen deel uit van het vermogen, maar
bezwaren dat vermogen. Zie: H. DE PAGE, Traite´, V, nr. 570.
de (geldige) valorisatie van die onroerende goederen.4 Daarom heeft het zuiver
Boek 3 BW biedt voor het eerst een duidelijke regeling: elkeen kan afstand doen
van zijn eigendomsrecht (art. 3.15, 58 BW). In de mate dat het gaat om onroerende
goederen, wordt de Belgische Staat eigenaar (zie infra, nr. 1409). Indien die afstand
van een onroerend eigendomsrecht er evenwel zou toe leiden dat hierdoor passiva
worden doorgeschoven, kan de Belgische staat een aansprakelijkheidsvordering
tegen de vorige eigenaar instellen (art. 3.66 BW). Er bestaan ook een aantal
bijzondere regels die moeten verhinderen dat door afstand te doen van deze
goederen de schulden zouden kunnen worden afgewenteld op een derde. Het meest
prominente voorbeeld is artikel 118 van het Bodemdecreet7, dat bepaalt dat de
houder van het zakelijk recht zich niet door afstand kan bevrijden van de verplich-
ting om het beschrijvend bodemonderzoek of de bodemsanering uit te voeren.
107 Geen voorwerp van zakelijke rechten – Het feit dat het vermogen een
juridische algemeenheid is, betekent overigens niet dat het vermogen als alge-
meenheid het voorwerp kan uitmaken van zakelijke rechten8: er moet immers
bijkomend rekening worden gehouden met het specialiteitsbeginsel, en hieraan
is niet voldaan indien een zakelijk recht op een volledig vermogen wordt
gevestigd (zie supra, nr. 161). De diverse onderdelen van een vermogen maken
het voorwerp uit van een veelheid aan eigendomsrechten. Dat is de paradox
Afdeling II
A. Algemene uitgangspunten
108 Triptiek – Volgens de klassieke leer van het vermogen, moet het ver-
mogen worden beschouwd als de emanatie van de persoon.9 De traditionele
vermogensleer is uitgewerkt door de middeleeuwse romanisten, en in het
moderne recht omgezet door AUBRY en RAU in de 19e eeuw. Dit kwam
tot uiting in hun drievoudige vermogensleer:
1) Elk rechtssubject heeft een vermogen. Dit vermogen behouden ze voor de
rest van hun leven. Het vermogen is onvervreemdbaar. Het kan enkel
overgaan door een rechtsovergang onder algemene titel, d.w.z. voor na-
tuurlijke personen bij overlijden op de erfgenamen, algemene legatarissen
of legatarissen onder algemene titel, of voor rechtspersonen bij fusie,
splitsing of opslorping. Dit kan ook verklaren waarom de rechtsverkrijger
onder algemene titel gehouden blijft tot de passiva van de rechtsvoor-
ganger.
2) Enkel rechtssubjecten hebben een vermogen. Dieren worden dan wel be-
schermd door de hen toegekende rechten (art. 3.39 BW), maar hebben geen
eigen vermogen (zie infra, nr. 152 e.v.).
3) Alle rechtssubjecten hebben één en slechts één vermogen. Ze kunnen hun
vermogen dus niet ‘‘compartimenteren’’. Dit is de zgn. eenheid en ondeel-
baarheid van het vermogen.10 Een schuldeiser kan in beginsel op om het
even welk goed van zijn schuldenaar zijn schuldvordering verhalen, ook op
die goederen die geen enkel verband houden met die schuldvordering. Dit
leidde tot een gelijkstelling tussen het vermogen en het rechtssubject dat er
titularis van is.
109 Eenheid en ondeelbaarheid van het vermogen – De zgn. triptiek van het
110 Gelijke waarborg van het vermogen voor alle schuldeisers – In geval van
samenloop tussen de schuldeisers, wordt de opbrengst ervan onder hen naar
evenredigheid van hun vordering verdeeld, tenzij er tussen de schuldeisers
wettige redenen van voorrang bestaan (art. 3.36, tweede lid BW). Voor de
wettelijke uitzonderingen op het gelijkheidsbeginsel verwijst de wetgever naar
de zakelijke zekerheidsrechten (art. 3.3) en de algemene voorrechten. Een
contractuele uitzondering op het gelijkheidsbeginsel is de overeenkomst van
rangafstand, waarin een in gelijke of hogere rang staande schuldeiser ermee
toestemt dat hij bij de verdeling van de executieopbrengsten van zijn onderpand
voorafgegaan wordt door een lager of gelijk gerankte schuldeiser.12 Voortaan
biedt de wetgever daarvoor een wettelijke verankering in artikel 3.36, laatste zin
BW. De rangafstand kan bijzonder zijn (jegens sommige schuldeisers) of
algemeen (jegens alle andere schuldeisers). In de mate dat de rangafstand tussen
de schuldeiser en de schuldenaar is bedongen, vormt dit een inherente beper-
king van de schuldvordering. Een rangafstand met betrekking tot een in het
nationaal pandregister geregistreerd pandrecht is slechts aan derden slechts
tegenwerpelijk mits registratie (art. 38 Pandwet).
11. H. DE PAGE, Traité, VII, nr. 1074. Vgl. F. LAURENT, Principes, XXIX, nr. 272.
12. Zie hierover R. FRANSIS, Achterstelling van schuldvorderingen in het insolventierecht, Ant-
werpen, Intersentia, 2017, 566 p.
17. Cass. 3 mei 1985, Arr.Cass. 1984, 1192, concl. Adv. Gen. KRINGS en RW 1985-86, 175, noot
Adv. Gen. KRINGS.
18. E. DIRIX en R. DE CORTE, Zekerheidsrechten, nr. 17; H. DE PAGE, Traité, VI, nr. 726 e.v.
19. H. DE PAGE, Traité, V, nr. 585 e.v.; APR, tw. Beslag, nr. 11. Sommige auteurs pleiten zelfs
resoluut voor de afschaffing van het vermogensbegrip in ons recht: D. HIEZ, Etude critique de
la notion de patrimoine en droit prive´ actuel, Parijs, LGDJ, 2003, 459 p.
20. W. VAN GERVEN, Algemeen Deel, 1969, p. 246-247, nr. 89. Zie ook E. DIRIX en R. DE
CORTE, Zekerheidsrechten, nr. 8.
zij deze aantreffen, met alle beperkingen die daaraan inherent zijn. Dit principe
21. E. DIRIX en R. DE CORTE, Zekerheidsrechten, nr. 18. Zie voor een beschrijving van deze
ontwikkeling: V. SAGAERT, ‘‘Het Hof van Cassatie geeft groen licht voor het minnelijk
kantonnement’’ (noot onder Cass. 2 februari 2007), RW 2006-07, 1682-1683, nr. 7. In situaties
van achterstelling: R. FRANSIS, Achterstelling en insolventierecht, Antwerpen, Intersentia,
nr. 406.
22. APR, tw. Beslag, nr. 654; C. LEBON, Het goederenrechtelijk statuut van schuldvorderingen,
Antwerpen, Intersentia, 2010, 647 e.v. Een concrete illustratie is te vinden bij het documentaire
krediet: de schuldeisers van de begunstigde kunnen geen beslag leggen op de schuldvordering
die uit het documentair krediet voortvloeit: Cass. 23 mei 1994, RW 1994-95, noot E. DIRIX.
23. Wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV), BS 8 mei 2007 (3e ed.). Over deze
wettelijke regeling: zie A. COPPENS, ‘‘Niet-beslagbaarheid woning zelfstandige’’, NJW 2007,
914-920; F. GEORGES, ‘‘L’insaisissabilité de la résidence principale de l’indépendant’’, Rev.
not.b. 2008, 564 e.v.
24. Een uitzondering wordt wel gemaakt voor de aansprakelijkheid die een bestuurder oploopt
tegenover de curator of de Staat krachtens artikel 265, § 2, 409, § 2 of 530, § 2 W.Venn.
25. Cass. 3 oktober 2014, Arr.Cass. 2014, 2080, RW 2015-16, 1022, noot M. DE CLERCQ.
Ook in het financieel recht vindt men dergelijke vormen van vermogenssplitsingen
terug. Dat is bijvoorbeeld het geval voor de regeling inzake de controle op verzeke-
ringsondernemingen, die toelaat om bijzondere vermogens te hebben en – in geval
van insolvabiliteit – die afzonderlijk te vereffenen.26 Een recenter voorbeeld zijn de
zgn. covered bonds, waarvan de dekking ook door bijzondere vermogens wordt
geregeld.27
26. Artikel 514 van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings-
of herverzekeringsondernemingen, BS 23 maart 2016.
27. Wet 3 augustus 2012 tot invoering van een wettelijke regeling voor Belgische covered bonds, BS
24 augustus 2012. De regeling in verband met het bijzondere vermogen is in artikel 64/7 e.v. van
de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen ingevoegd.
28. Voor een uitstekend overzicht: M.E. STORME, ‘‘Van trust gespeend? Trusts en fiduciaire
figuren in het Belgisch privaatrecht’’, TPR 1998, 703-819.
29. Cass. 9 mei 1947, Arr.Cass. 1947, 148; zie ook Cass. 7 februari 2013, Pas. 2013, 359, concl.
J. GENICOT en RW 2014-2015, 418, noot; Brussel 16 april 1987, JT 1987, 575; Bergen 26 juni
1984, Rev.not.b. 1984, II, 140.
30. In het Franse recht: Cass.fr. 13 november 2001, JCP, ed. E. 2002, 666, nr. 641.
31. Zie hierover in het bijzonder: L. LANOYE, ‘‘Kwaliteitsrekeningen praktische toepassing:
derdenrekening notarissen’’ in J. HERBOTS en D. PHILIPPE (eds.), Le Trust et la Fiducie/
De Trust en de fiduciaire overeenkomst, Brussel, Bruylant, 1997, 199-211.
32. Gent 26 april 1996, RW 1996-97, 680, noot E. DIRIX; Brussel 18 december 1991, JT 1992, 601,
noot M. GREGOIRE; E. DIRIX, ‘‘Kwaliteitsrekeningen’’, TPR 1996, 71-89; E. DIRIX en
V. SAGAERT, ‘‘De kwaliteitsrekening herbezocht’’, TPR 2004, 263-282; M.E. STORME,
‘‘De kwaliteitsrekening, zakenrechtelijk bekeken’’ in E. DIRIX en R.D. VRIESENDORP
(ed.), Inzake kwaliteit, Deventer, Kluwer, 1997, 55-79. In het Franse recht: Cass.fr. 19 februari
1985, Bull.civ., I, nr. 68 en D. 1986, I.R., 316, noot M. VASSEUR.
33. A.-M. STRANART, in RPDB, v8 La saisie-arrêt bancaire, compl. VIII, nr. 61. In het kader van
het minnelijk kantonnement: G. DE LEVAL, ‘‘L’opposabilité d’une convention tenant lieu de
cantonnement sur exécution provisoire’’, Ann.dr.Lie`ge 1989, 65; F. GEORGES, ‘‘Cantonne-
ments et consignations’’, JT 2004, (125) 131-134.
34. Cass. 2 februari 2007, RW 2006-07, 1679, noot V. SAGAERT, TBH 2007, 341, noot
I. PEETERS en A. ZENNER; in dezelfde zin reeds (impliciet) Cass. 9 november 1990,
Arr.Cass. 1990-91, nr. 135, RW 1991-92, 535, noot E. DIRIX.
35. Cass. 27 januari 2011, Arr.Cass. 2011, nr. 79, RW 2010-11, 1775, noot V. SAGAERT, JT 2011,
162, concl. Adv. Gen. HENKES, noot G. DE LEVAL en F. GEORGES, RABG 2011, 455,
noot P. VANLERSBERGHE, TBH 2011, 561, noot R. HOUBEN. Wij hebben betoogd dat dit
laatste arrest een achteruitgang van twee eeuwen in de richting van het objectieve vermogens-
recht met zich meebrengt (V. SAGAERT, ‘‘Beslag op een derdenrekening van een advocaat. De
? teloorgang van het vermogensbegrip’’ (noot onder Cass. 27 januari 2011), RW 2010-11, 1776-
1779).
36. Wet van 22 november 2013 tot wijziging van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt
wat de kwaliteitsrekening van notarissen betreft en van de Hypotheekwet van 16 december
1831 wat de kwaliteitsrekening van advocaten, notarissen en gerechtsdeurwaarders betreft, BS
10 november 2013.
37. In deze zin: E. DIRIX, ‘‘Kwaliteitsrekeningen’’, TPR 1996, (71) 83; D. GRUYAERT, De
exclusiviteit van het eigendomsrecht, Mortsel, Intersentia, 2016, 449-480; V. SAGAERT, ‘‘De
derdenrekening van een advocaat: een algemene kwaliteitsrekening?’’ (noot onder Brussel
26 maart 2002), TBBR 2003, (318) 320, nr. 9. Ziet hierin echter een vorm van rechtstreekse
vertegenwoordiging: I. SAMOY, Middellijke vertegenwoordiging, Antwerpen, Intersentia,
2005, 499-517.
Afdeling III
? bekritiseerd: R. IBARRA GARZA, ‘‘A prospective analysis of the proposed Belgian trust’’,
Trusts & Trustees, juli 2018, 1-8.
45. Artikel 3.46 van het Wetsvoorstel.
46. Artikel 3.41 van het Wetsvoorstel.
47. Artikel 3.43 van het Wetsvoorstel.
48. Artikel 3.45 van het Wetsvoorstel.
49. Toelichting, p. 86.
50. Artikel 24 van het Wetsvoorstel.
51. Verslag, Parl.St. Kamer 2019-20, nr. 173/4, p. 9-11 en 17-18. Zie terzake ook de kritische
opmerkingen van de Raad van State (Advies van de Raad van State, p. 452). Het is na de
hoorzitting van fiscale experten dat de fiducie bij amendement werd geschrapt (Parl.St. Kamer
2019-20, nr. 173/4, p. 115 e.v.). Vgl. ook Advies van de Raad van State, p. 466-470.
52. Amendement nr. 10, Parl.St. Kamer 2019-20, nr. 173/2, p. 15. Toch waren er tijdens de
parlementaire voorbereiding ook positieve geluiden te horen, bv. tijdens de hoorzitting
(Parl.St. Kamer 2019-20, nr. 173/4, p. 82.