Professional Documents
Culture Documents
Untitled
Untitled
1. Maak een lijst van afweermechanismen die betrokken zijn bij de immuniteit tegen bacteriën.
- Lysozym: afbraak proteoglycaan in celwand
- Polymorfe leukocyten (granulocyten) en macrofagen: receptoren voor binding bacteriële
suikers → fagocytose → activatie macrofaag door T helper cel → doden bacterie
- Macrofagen: afgifte ontstekingscytokinen
- Complement activatie: door bacteriële lipopolysacchariden en endotoxinen → lysis gram-
negatieve bacteriën (niet gram-positief)
- Antilichamen:
Activatie klassieke complement route
Stimuleert fagocytose
2. Fagocytose speelt een belangrijke rol bij de afweer tegen bacteriën. Noem vier manieren
waarop bacteriën kunnen ontsnappen aan dit proces.
- Verstoren van fagocytose:
• Kapsel: geen suikermoleculen voor binding aan fagocyt receptoren
• Resistentie tegen afbraak in fagocyten
• Doden fagocyten
• Overleven in cytoplasma van niet-geactiveerde macrofagen
3. Maak een lijst van afweermechanismen die betrokken zijn bij de immuniteit tegen virussen.
- Productie interferon (IFN) α en β → induceert enzymen die translatie remmen en virale
en gastheercel mRNA afbreken
- Activatie klassieke complement route → MAC-geïnduceerde lysis
- Opname en doden door macrofagen
• Stimuleert T helper cellen tot afgifte IFN-γ → beschermt omringende cellen
tegen infectie
- Antilichamen:
• Werkzaam tegen vrije virussen → bedekking met antilichaam → vernietiging
door klassieke route complement systeem of opname door fagocyten
- Cytotoxische T cellen: vernietigen virus-geïnfecteerde cellen
- NK cellen: doden virus geïnfecteerde cellen met verlaagde MHC expressie
1. HIV wordt veroorzaakt door het humaan immuundeficiëntie virus. Welke twee typen zijn er
van dit virus en welke type komt het meeste voor? HIV-1 en HIV-2. HIV-1 komt het meeste
voor.
2. Beschrijf hoe het HIV virus er uit ziet (denk aan genoom, capside, envelop, etc). HIV is een
RNA virus waarvan het genoom is opgebouwd uit twee identieke moleculen RNA. Het bevat
het enzym reverse transcriptase waarmee het RNA kan worden omgezet in DNA. Dit DNA kan
vervolgens integreren in het gastheer DNA. Het virus heeft drie verschillende capside eiwitten,
o.a. p24. Het virus heeft een envelop waarin de eiwitten gp120 en gp41 voorkomen. Gp120
bindt aan CD4 op T cellen en gp41 veroorzaakt fusie met celmembraan.
3. In hoofdstuk 10 (blz 111 – 113) wordt o.a. de levenscyclus van het HIV virus beschreven. Zet
de stappen van de HIV levenscyclus in de juiste volgorde:
- HIV virus bindt via oppervlakte molecuul gp120 aan CD4 op helper T cellen en een
subset van macrofagen. Chemokine receptor is nodig als co-receptor.
- Viraal gp41 veroorzaakt fusie met celmembraan waarbij het HIV genoom in de
gastheercel terecht komt
- Een RNA streng wordt vernietigd door viraal ribonuclease H. De andere RNA streng
wordt door virale reverse transcriptase omgezet in een DNA kopie
- Gastheer DNA polymerase gebruikt DNA kopie om de complementaire DNA streng te
produceren met behulp van gastheercel DNA polymerase
- Viraal DNA integreert in gastheercel DNA met behulp van integrase
- Transcriptie van het HIV genoom
- Productie van HIV eiwitten
- Assemblage HIV virus
- Budding
- HIV virus bindt via oppervlakte molecuul gp120 aan CD4 op helper T cellen en een
subset van macrofagen. Chemokine receptor is nodig als co-receptor.
- Viraal gp41 veroorzaakt fusie met celmembraan waarbij het HIV genoom in de
gastheercel terecht komt
- Een RNA streng wordt vernietigd door viraal ribonuclease H. De andere RNA streng
wordt door virale reverse transcriptase omgezet in een DNA kopie
- Gastheer DNA polymerase gebruikt DNA kopie om de complementaire DNA streng te
produceren met behulp van gastheercel DNA polymerase
- Viraal DNA integreert in gastheercel DNA met behulp van integrase
- Transcriptie van het HIV genoom
- Productie van HIV eiwitten
- Assemblage HIV virus
- Budding
4. Noem drie manieren waarop het HIV virussen wordt overgedragen. Bij
geslachtsgemeenschap, door contact met geïnfecteerd bloed (o.a. bij prikincidenten) en van
moeder op kind (in baarmoeder, bij geboorte of via moedermelk)
5. Geef een aantal redenen (minstens vier) waarom de kans op HIV overdracht via speeksel
klein is.
- Speeksel bevat HIV-remmende factoren
• HIV antilichamen → neutralisatie infectiviteit
• Mucin
• Proline-rijke eiwitten
• SLPI (salivary leukocyte protease inhibitor)
- Aanwezigheid virus in speeksel: ca. 5% HIV-geïnfecteerden → cel-vrije HIV virus
overleeft niet in speeksel
• Virus verliest infectiviteit bij blootstelling aan speeksel voor 30 min
- Relatief hoge virale dosis nodig voor infectie
- Overdracht virus via orale mucosa niet mogelijk
6. Noem twee groepen van geneesmiddelen die worden gebruikt om HIV proliferatie te
remmen. Leg het principe van de werking van deze geneesmiddelen uit.
- Reverse transcriptase remmers: drugs remmen reverse transcriptase enzym van HIV
• Nucleoside reverse transcriptase remmers (analogen)
• Niet-nucleoside reverse transcriptase remmers
- Protease (proteinase) remmers: remmen knippen van eiwit precursors van belangrijke
virale eiwitten
Analogen: gewijzigde nucleotiden, worden ingebouwd. Maar missen deel van molecuul dat
nodig is om de volgende nucleotide aan te kunnen koppelen.
Protease inhibitors: binden aan virale proteases, waardoor de polypeptide keten niet kan
worden geknipt in de losse eiwitten die nodig zijn om infectieuze virusdeeltjes te kunnen
maken.