Wiskunde

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 6

Wiskunde

Statistiek
Begrippen
Populatie = Elke verzameling die het voorwerp is van een statistische studie

Eenheid = elk individueel element van een populatie

Steekproef = gemeten deel van de populatie

Enkelvoudige aselecte steekproef = Een enkelvoudig aselecte steekproef met grootte n is een
steekproef van n eenheden uit de populatie die zo gekozen is dat elke andere steekproef van n
eenheden uit die populatie evenveel kans heeft om gekozen te worden

Variabele = kenmerk van de populatie dat men wilt meten of bepalen

- Kwalitatief = variabele is niet meetbaar


o Nominaal = er valt geen logische volgorde toe te kennen
 Vb: automerken
o Ordinaal = er valt een logische volgorde toe te tekken
 Evaluatie van de uitstap (1=slecht 2=goed)
- Kwantitatief = variabele is meetbaar
o Continu = meetresultaten alle reële waarden kunnen aannemen tussen twee
intervalgrenzen
 Vb: lengte van een kind
o Discreet = de meetresultaten slechts een discreet (aftelbaar) aantal waarden kunnen
aannemen
 Vb: aantal kinderen in een gezin

Steekproefgrootte of omvang = aantal elementen van de steekproef

Klasse = interval waarbinnen meetresultaten samengebracht worden

Klassenmidden = gemiddelde van de ondergrens en de bovengrens

Absolute frequentie = aantal meetuitslagen van een afzonderlijk waarnemingsgetal of begrepen


tussen de grenzen van een klasse

Relatieve frequentie = de verhouding van de absolute frequentie tot het totaal aantal
meetresultaten of waarnemingsgetallen

Cumulatieve absolute frequentie = de som van de absolute frequentie van dit waarnemingsgetal en
de absolute frequenties van al de voorgaande waarnemingsgetallen

Cumulatieve relatieve frequentie = de som van de relatieve frequentie van dit waarnemingsgetal en
de relatieve frequenties van al de voorgaande waarnemingsgetallen

Frequentiekromme = frequentiepolygoon

Ogief = sompolygoon

De modus van een rij waarnemingsgetallen = het getal met de grootste absolute frequentie
De spreidingsbreedte (of variatiebreedte) = het verschil tussen het grootste en het kleinste
waarnemingsgetal.

De interkwartielafstand (IKA) = het verschil tussen het derde (q3) en het eerste kwartiel (q1) van een
rij waarnemingsgetallen. IKA = q3-q1

- Met q2 = me (mediaan)
- q1 = mediaan van de “eerste helft” van de geordende rij van waarnemingsgetallen (is n
oneven dan laat je de mediaan weg van de volledige rij waarnemingsgetallen)
- q3 = mediaan van de “tweede helft” van de geordende rij van waarnemingsgetallen (is n
oneven dan laat je de mediaan weg van de volledige rij waarnemingsgetallen)
- waarden kleiner dan q1 - 1,5 . IKA of groter dan q3 + 1,5 . IKA worden als uitschieters (of
uitbijters) beschouwd en als losse punten getekend. (1,5. IKA criterium genoemd)

Variantie = s2

Standaardafwijking = s = √s2
68,3% => 68% van de waarnemingen ligt binnen het interval      − + , 

95,5% => 95% van de waarnemingen ligt binnen het interval      − + 2 , 2 

99,7% van de waarnemingen ligt binnen het interval      − + 3 , 3 

Als we de grafiek van de normale verdeling y = N(O,1) als referentiepunt nemen, dan wordt die
grafiek

- naar rechts verschoven over een afstand µ als µ > 0 en

- naar links verschoven over een afstand |µ| als µ < 0

Als we de grafiek van de normale verdeling y = N(O,1) als referentiepunt nemen, dan wordt die
grafiek uitgerokken met factor 1/ volgens de richting van de y-as en met factor σ volgens de
richting van de x-as.

z = (x- µ)/σ
Binomiale verdeling

You might also like