Professional Documents
Culture Documents
Stuvia 307842 Iledui10 Duits Samenvatting en Eigen Aantekeningen
Stuvia 307842 Iledui10 Duits Samenvatting en Eigen Aantekeningen
eigen aantekeningen)
geschreven door
STvanLE
www.stuvia.com
Naamvallen
1e naamval = onderwerp of naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde
2e naamval = bezitsverhouding tussen twee zelfstandige naamwoorden (de broer van mijn vriend)
De tweede naamval kan ook voorkomen in een andere naamval
3e naamval = meewerkend voorwerp
4e naamval = lijdend voorwerp of tijdsbepaling
Koppelwerkwoord: zijn, worden, lijken, blijken, blijven, schijnen, heten, dunken, voorkomen
Bij een koppelwerkwoord is er sprake van een eerste naamval
Haben - hebben
Persoon Tegenwoordige tijd Verleden tijd Voltooid deelwoord
Ich Habe Hatte Gehabt
Du Hast Hattest Gehabt
Er/sie/es Hat Hatte Gehabt
Wir Haben Hatten Gehabt
Ihr Habt Hattet Gehabt
sie/Sie Haben Hatten Gehabt
Sein – zijn
Persoon Tegenwoordige tijd Verleden tijd Voltooid deelwoord
Ich Bin War Gewesen
Du Bist Warst Gewesen
Er/sie/es Ist War Gewesen
Wir Sind Waren Gewesen
Ihr Seid Wart Gewesen
sie/Sie Sind Waren Gewesen
Werden – zullen
Persoon Tegenwoordige tijd Verleden tijd Voltooid deelwoord
Ich Werde Würde
Du Wirst Würdest
Er/sie/es Wird Würde
Wir Werden Würden
Ihr Werdet Würdet
sie/Sie Werden Würden
Werden – worden
Persoon Tegenwoordige tijd Verleden tijd Voltooid deelwoord
Ich Werde Wurde Geworden/worden
Du Wirst Wurdest Geworden/worden
Er/sie/es Wird Wurde Geworden/worden
Wir Werden Wurden Geworden/worden
Ihr Werdet Wurdet Geworden/worden
sie/Sie Werden Wurden Geworden/worden
Werdet meervoud
Werden Sie beleefdheidsvorm
Als voltooid deelwoord van werden (worden) kent het Duits geworden en worden:
Geworden
Geworden staat na een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord.
In het Nederlands staat er dan geworden.
Mein Vater ist Leiter seiner Abtelung geworden Mijn vader is chef van zijn afdeling
geworden
Worden
Worden staat in een lijdende zin na een voltooid deelwoord, als een handeling wordt
uitgedrukt.
In het Nederlands ontbreekt hier het voltooid deelwoord van worden.
Mein Bruder is in eine höhere Stellung versetzt worden Mijn broer is naar een hogere
functie overgeplaatst.
Ook de werkwoorden rechnen, regnen, öffnen en zeichnen (eindigend op –nen) gaan als
bovengenoemde werkwoorden.
Dus: het regende = es regnete
Werkwoorden die eindigen op –ieren krijgen bij het voltooid deelwoord niet het voorvoegsel –ge:
Ich habe gestern vier Stunden studiert.
Sterke werkwoord
De hoofdregels:
Klinkerverandering in de o.v.t.
Voorbeeld: laufen: ich lief
e/i-Wechsel in de onvoltooid tegenwoordige tijd. bij de 2e/3e persoon enkelvoud + gebiedende wijs
enkelvoud
- i bij korte e-klank (helfen): ich helfe / du hilfst / er-sie-es hilft / hilf mir
- ie bij lange e-klank (lesen): ich lese / du liest / er-sie-es liest / lies dieses Buch!
Uitzondering 1: geen e/i-Wechsel hebben gehen + stehen: (het zijn wel sterke werkwoorden)
Voorbeelden: du gehst / du stehst
Uitzondering 2: nehmen, geben, treten, (werden = hulpwerkwoord) hebben een lange –e, maar
krijgen toch een –i (en niet ie)
Voorbeelden:
du nimmst / er nimmt
du gibst / er gibt
du trittst / er tritt
du wirst / er wird
Sterke werkwoorden met een –a krijgen een Umlaut in de o.t.t. bij du en er-sie-es:
Voorbeeld: ich fange / du fängst / er-sie-es fängt
Ook: laufen / saufen / stoßen
Sterke werkwoorden waarvan de stam eindigt op –d of –t: in de o.v.t. du fandst i.p.v. du fandest (e
valt weg)
Het voltooid deelwoord eindigt op –en: Ich habe heute einen Ring gefunden.
Voorzetsels
De voorzetsels moet je Nederlans Duits uit je hoofd leren
Voorzetsels in de tweede naamval:
(An)statt = in plaats van Wegen = wegens, vanwege
Trotz = ondanks Innerhalb = binnen
Während = tijdens, gedurende Einschließlich = inclusief
1e naamval wer
2e naamval wessen
(wiens/wier/ wie
z’n)
3e naamval wem
4e naamval wen
Voorbeeld:
1. Wer hat das getan?
2. Wessen Auto steht vor der Tür
3. Mit wem hast du gesprochen?
4. Für wen hat er dieses Buch geschrieben?
Onregelmatige werkwoorden
HIER NOG EVEN DIE TABEL UIT HET BOEK OVERNEMEN
ZWAKKE WERKWOORDEN MET A DE O.V.T.:
Nennen (noemen): nannte
Kennen (kennen): kannte
Rennen (rennen): rannte
Brennen (branden): brannte
Bringen (brengen): brachte
Denken (denken): dachte
Senden (zenden): sandte (zenden van post) + sendete (zenden van uitzendingen)
Wenden (wenden): wandte + wendete
ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
Können (kunnen)
Mögen (mogen in de zin van sympathiek vinden / houden van / zin hebben in)
Dürfen (mogen: toestemming hebben van)
Müssen (moeten: noodzaak / vriendelijke raad)
Sollen (moeten: bevel / vragen naar iemands mening / gerucht) bij vragende zinnen!
Wollen (willen)
Wissen (weten)