Begrippenlijst

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 7

Begrippenlijst Tijd van burgers en stoommachines

8.1 Oriëntatie: de tijd van burgers en stoommachines


Agrarisch-urbane Maatschappij waarin de landbouw het belangrijkste middel van bestaan is, maar waar steden een belangrijke functie hebben.
samenleving Synoniem: landbouw-stedelijke samenleving.
(ook in 1.1, 1.4, 3.4 en
4.2 en 8.2)

Industrieel-urbane Maatschappij waarin de industrie het belangrijkste middel van bestaan is en de meeste mensen in steden wonen.
samenleving Synoniem: industrieel-stedelijke samenleving.
(ook in 8.2)

Industriële revolutie De snelle overgang van handmatige productie naar machinale productie van goederen met enorme sociaal-economische gevolgen.
(ook in 8.2) De industriële revolutie startte rond 1770 in Groot-Brittannië en luidde de komst van fabrieken en een industrieel-urbane
samenleving in.

Industrialisatie Komst/vestiging van fabrieken/industrieën.


(ook in 8.2)

Modern-imperialisme Het in bezit nemen van kolonies in de tweede helft van de negentiende eeuw door West-Europese landen in Afrika en Azië.
(ook in 8.5)

Sociale kwestie Arbeidersvraagstuk: de discussie over de armoede onder de arbeiders en wat de overheid daar aan moet doen.
(ook in 8.3) Het arbeidersvraagstuk begint te spelen in de negentiende eeuw als gevolg van de slechte woon- en werkomstandigheden van de
arbeiders. De term wordt vooral gebruik door goedwillende ʻwelgesteldenʼ die deze beroerde omstandigheden als een probleem
zien dat opgelost moet worden.

Feminisme Politiek-maatschappelijke beweging die strijdt voor de emancipatie van de vrouw.


(ook in 8.4) De feministen aan het eind van de negentiende en aan het begin van de twintigste eeuw streden vooral voor vrouwenkiesrecht.

Huisnijverheid Ambachtelijke productie aan huis, waarbij grondstoffen en afname geregeld werden door een koopman-ondernemer.
(ook in 8.2) Huisnijverheid vond in de achttiende eeuw met name plaats in de vorm spinnen en weven op boerderijen.

Stoommachine van Verbeterde stoommachine waardoor ook een draaiende beweging aangedreven kon worden met gebruik van minder brandstof.
James Watt Voor de stoommachine van Watt kon de stoommachine alleen een op en neergaande beweging in gang zetten met gebruik van grote
(ook in 8.2) hoeveelheden brandstof (steenkool).

Industrieel Economisch systeem met fabrieken met als kenmerken:


kapitalisme
(ook in 8.2 en 8.3) privébezit van productiemiddelen (natuur, kapitaal, arbeid);
streven naar winst
vrije markteconomie (zie daar)

Het industrieel kapitalisme onderscheidt zich van het handelskapitalisme (zeventiende eeuw) door fabrieken in plaats van handel.

Klassensamenleving Maatschappij met verschillende bevolkingsgroepen, geordend naar bezit, opleiding, sociale positie en leefstijl.
(ook in 8.2 en 8.3) In een klassensamenleving is de mobiliteit naar een andere klasse groter dan in een standensamenleving, waarbij de ordening
volgens geboorte is vastgelegd.

Liberalisme Politieke stroming waarbij de individuele vrijheid vooropstaat.


(ook in 8.3) 'Libertas' betekent vrijheid. De liberalen komen oorspronkelijk uit de rijke burgerij en baseren hun vrijheidsidee op de verlichting.
Ze zijn tegen overheidsbemoeienis.

Staatsbemoeienis Het landsbestuur heeft via wetgeving grote sociaal-economische en maatschappelijke invloed; overheidsbemoeienis.
(ook in 8.3) Landsbestuur: veelal regering, parlement en ambtenarij.

Overheidsbemoeienis Het landsbestuur heeft via wetgeving grote sociaal-economische en maatschappelijke invloed; staatsbemoeienis.
(ook in 8.3) Landsbestuur: veelal regering, parlement en ambtenarij.

Vrijemarkteconomie Economisch systeem waarbij vraag en aanbod de economie bepalen met geen of weinig overheidsbemoeienis.
(ook in 8.3) De vrije markt economie is een kenmerk van het economisch kapitalisme.

Socialisme Politieke stroming die streeft naar gelijkheid en een betere positie van de arbeiders en de armen.
(ook in 8.3) Socialisten zijn tegen grote verschillen tussen arm en rijk en voor een eerlijkere verdeling van rijkdom. De socialisten vinden dat de
overheid zich door bijvoorbeeld wetgeving veel met de leef- en werkomstandigheden van de arbeiders moet bemoeien.

Communisme Politieke stroming die via een revolutie streeft naar een klassenloze samenleving.
(ook in 8.3 en Communisme is een stroming binnen het socialisme.
historische context
ʻKoude Oorlogʼ)

Sociaaldemocraten Politieke stroming die via het parlement streeft naar gelijkheid en een betere positie van de arbeiders en de armen.
(ook in 8.3) Sociaaldemocratie is de parlementaire stroming binnen het socialisme. Via parlementsverkiezingen en sociale wetgeving wordt naar
gelijkheid gestreefd.

Confessionalisme Politiek-maatschappelijke stroming met het (christelijke) geloof als uitgangspunt.


(ook in 8.3 en 8.4) 'Confessie' betekent letterlijk 'geloof'. De verschillende protestants-christelijke en katholieke groeperingen en partijen horen bij het
confessionalisme en baseren zich op de Bijbel.
Eerste feministische Politiek-maatschappelijke beweging rond 1900 die streed voor de emancipatie van de vrouw.
golf De eerste feministische golf (rond 1900) wordt onderscheiden van de tweede feministische golf, rond 1970.
(ook in 8.4)

Nationalisme Liefde voor het eigen land of volk.


(ook in 8.1, 8.2 en 8.5) Bij volken die worden bestuurd door een ander land/volk gaat nationalisme vaak samen het streven naar een eigen staat, naar
onafhankelijkheid.
Afgeleid van het Latijnse ʻnasciʼ (geboren worden).

Emancipatie Streven naar gelijke rechten.


(ook in 8.4) Elke groep of persoon die opkomt voor gelijke rechten van een bepaalde groep of stroming doet aan emancipatie. Zo zijn er
vrouwenemancipatie, jongerenemancipatie, et cetera.

Emancipatiebeweging Groep die streeft naar gelijke rechten of opheffing achtergestelde positie.
(ook in 8.3 en 8.4) Emancipatiebewegingen verenigen zich vaak voor de gelijke rechten van een bepaalde groep onderdrukte personen, zoals vrouwen
of arbeiders.

Algemeen kiesrecht Het recht dat iedereen een stem mag uitbrengen bij parlementsverkiezingen.
(ook in 8.3 en 8.4) In Nederland kwam er in 1917 algemeen kiesrecht voor de mannen en in 1919 algemeen kiesrecht voor alle vrouwen en mannen.

Kiesrechtstrijd Strijd voor uitbreiding van het kiesrecht voor het parlement.
(ook in 8.4) In Nederland kwam er in 1917 algemeen kiesrecht voor de mannen en in 1919 algemeen kiesrecht voor alle vrouwen en mannen.

Democratisering Ontwikkeling waarbij steeds meer mensen een steeds grotere invloed krijgen op het bestuur van een land.
(ook in 8.4)

Voortschrijdende Ontwikkeling waarbij steeds meer mensen een steeds grotere invloed krijgen op het bestuur van een land.
democratisering
(ook in 8.4)

8.2 Fabrieksmachines en veranderende maatschappij


Industriële revolutie De snelle overgang van handmatige productie naar machinale productie van goederen met enorme sociaal-economische gevolgen.
(ook in 8.1) De industriële revolutie startte rond 1770 in Groot-Brittannië en luidde de komst van fabrieken en een industrieel-urbane samenleving
in.

Agrarische revolutie Snelle en ingrijpende verandering in de Engelse landbouw waardoor de voedselproductie steeg, de bevolking groeide en de
van de achttiende industriële revolutie mogelijk werd gemaakt. De veranderingen waren onder andere een ander grondgebruik (van open-field naar
eeuw enclosures en van drieslagstelsel naar vierslagstelsel) en betere landbouwmachines (onder andere de zaaimachine van Tull).

Enclosures Omheinde landbouwgronden in Engeland waardoor enerzijds de landbouwproductie steeg en anderzijds een verarmde boerenstand
ontstond.
De enclosures waren het bezit van grote landeigenaren en een belangrijke factor in de agrarische revolutie (stijging van de
voedselproductie en daarmee van de bevolkingsomvang). De enclosures vervingen het open-field-systeem.

Huisnijverheid Ambachtelijke productie aan huis, waarbij grondstoffen en afname geregeld werden door een koopman-ondernemer.
(ook in 8.1) Huisnijverheid vond in de achttiende eeuw met name plaats in de vorm spinnen en weven op boerderijen.

Manufactuur Werkplaats met een relatief grote groep werkers die op ambachtelijke wijze de productie verzorgen.
Een manufactuur kan als tussenstation worden gezien tussen huisnijverheid en industriële productie.

Stoommachine van Verbeterde stoommachine waardoor ook een draaiende beweging aangedreven kon worden met gebruik van minder brandstof.
James Watt Voor de stoommachine van Watt kon de stoommachine alleen een op-en-neergaande beweging in gang zetten met gebruik van grote
(ook in 8.1) hoeveelheden brandstof (steenkool).

Agrarisch-urbane Maatschappij waarin de landbouw het belangrijkste middel van bestaan is, maar waar steden een belangrijke functie hebben.
samenleving Synoniem: landbouw-stedelijke samenleving.
(ook in 1.1, 1.4, 3.4 en
4.2, 8.1)

Industrieel-urbane Maatschappij waarin de industrie het belangrijkste middel van bestaan is en de meeste mensen in steden wonen.
samenleving Synoniem: industrieel-stedelijke samenleving.
(ook in 8.1)

Urbanisatie De groei van steden door trek van plattelandsbewoners naar de stad.
Synoniem: verstedelijking

Industrialisatie Komst/vestiging van fabrieken/industrieën


(ook in 8.1)

Industriële Maatschappij waarin de industrie het belangrijkste middel van bestaan is (en de meeste mensen in steden wonen).
samenleving Synoniem: industrieel-stedelijke/urbane samenleving.
(ook in 8.1)

Standensamenleving Samenleving waarbij de bevolking bij geboorte is ingedeeld in een bepaalde groep met eigen rechten en plichten.
(ook in 7.2, 7.3 en 7.5) De drie standen zijn geestelijkheid, adel en boeren en burgers.

Klassensamenleving Maatschappij met verschillende bevolkingsgroepen, geordend naar bezit, opleiding, sociale positie en leefstijl.
(ook in 8.1 en 8.3) In een klassensamenleving is de mobiliteit naar een andere klasse groter dan in een standensamenleving, waarbij de ordening
volgens geboorte is vastgelegd.
Arbeidersklasse De groep fabrieksarbeiders in een samenleving.
De sociale klasse die gevormd wordt door fabrieksarbeiders, ter onderscheid van de middenklasse en de bezittende klasse.

Bezittende klasse De groep ondernemers die de handel en industrie in bezit heeft.


De sociale klasse die gevormd wordt door rijke burgers die de productiemiddelen (natuur, kapitaal en arbeid in de vorm van
grondstoffen, fabrieken, schepen en arbeiders) in handen hebben.

Middenklasse De groep mensen in de samenleving die werken als kleine zelfstandigen, kantoorpersoneel, enzovoort.

Industrieel Economisch systeem met fabrieken met als kenmerken:


kapitalisme
(ook in 8.1 en 8.3) privébezit van productiemiddelen (natuur, kapitaal, arbeid);
streven naar winst
vrije markteconomie (zie daar).

Het industrieel kapitalisme onderscheidt zich van het handelskapitalisme (zeventiende eeuw) door fabrieken in plaats van handel.

Massaproductie Het vervaardigen van grote hoeveelheden goederen in fabrieken voor de markt.

Wet van de Een voorsprong leidt ertoe dat er weinig stimulans is om verdere vooruitgang te zoeken, zodat men wordt voorbijgestreefd.
remmende Door vast te houden aan de voorsprong wordt die voorsprong een rem op verdere ontwikkeling.
voorsprong

Romantiek Cultuurstroming waarbij de emotie van het individu centraal staat.


(ook in 7.2) De romantiek was een reactie op de verlichting, waarin het verstand en de maakbare samenleving centraal stonden.

Nationalisme Liefde voor het eigen land of volk.


(ook in 8.1, 8.3 en 8.5) Bij volken die worden bestuurd door een ander land/volk gaat nationalisme vaak samen het streven naar een eigen staat, naar
onafhankelijkheid.
Afgeleid van het Latijnse ʻnasciʼ (geboren worden).

Fin de siècle-gevoel Algemeen gevoel rond 1900 met zowel optimisme over de technologische en culturele mogelijkheden als onbehagen over het
verloren gaan van bepaalde waarden.
Een algemeen gevoel in een bepaalde tijd wordt de ʼtijdgeestʼ genoemd. Het optimistische deel wordt ook aangeduid met ʻBelle
Epoqueʼ (mooie tijd). Het onbehagen leidde ook tot doelloosheid en hang naar decadentie in kunstzinnige kringen.

Significantie Betekenis van een historisch fenomeen voor:

het verleden en/of het heden,


voor de verschillende maatschappelijke terreinen en
voor het dagelijks leven en de structuren/instituties.

8.3 Arbeidersarmoede aanpakken?


Sociale kwestie Arbeidersvraagstuk: de discussie over de armoede onder de arbeiders en wat de overheid daar aan moet doen.
(ook in 8.1) Het arbeidersvraagstuk begint te spelen in de negentiende eeuw als gevolg van de slechte woon- en werkomstandigheden
van de arbeiders. De term wordt vooral gebruik door goedwillende ʻwelgesteldenʼ die deze beroerde omstandigheden als
een probleem zien dat opgelost moet worden.

Politiek-maatschappelijke Brede beweging van mensen met ongeveer dezelfde ideeën over de samenleving.
stroming De samenhangende ideeën van een stroming wordt ideologie genoemd. In de negentiende eeuw waren er de volgende
(ook in 8.4) politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, socialisme, confessionalisme, feminisme en conservatisme.

Liberalisme Politieke stroming waarbij de individuele vrijheid vooropstaat.


(ook in 8.1) 'Libertas' betekent vrijheid. De liberalen komen oorspronkelijk uit de rijke burgerij en baseren hun vrijheidsidee op de
verlichting.
Ze zijn tegen overheidsbemoeienis.

Socialisme Politieke stroming die streeft naar gelijkheid en een betere positie van de arbeiders en armen.
(ook in 8.1) Socialisten zijn tegen grote verschillen tussen arm en rijk en voor een eerlijkere verdeling van rijkdom. De socialisten vinden
dat de overheid zich door bijvoorbeeld wetgeving veel met de leef- en werkomstandigheden van de arbeiders moet
bemoeien.

Confessionalisme Politiek-maatschappelijke stroming met het (christelijke) geloof als uitgangspunt.


(ook in 8.1 en 8.4) 'Confessie' betekent letterlijk 'geloof'. De verschillende protestants-christelijke en katholieke groeperingen en partijen horen
bij het confessionalisme en baseren zich op de Bijbel.

Conservatisme Politieke stroming waarbij het behoud van het bestaande of de traditie centraal staat.
'Conservareʼ betekent letterlijk bewaren/behouden. Conservatieven zijn vaak tegen grote veranderingen en voor een stevig
centraal bestuur (autoritair vorst/bestuur).

Nationalisme Liefde voor het eigen land of volk.


(ook in 8.1, 8.2, 8.5 en Bij volken die worden bestuurd door een ander land/volk gaat nationalisme vaak samen het streven naar een eigen staat,
historische contexten ʻBritse naar onafhankelijkheid.
wereldrijkʼ en ʻDuitslandʼ) Afgeleid van het Latijnse ʻnasciʼ(geboren worden).

Proletariaat Arbeidersklasse, de armste arbeiders.


Afgeleid van het Latijnse ʻprolesʼ wat ʻkroostʼ (kinderen) betekent. De proletariërs hadden als enige bezit hun kinderen.
Klassensamenleving Maatschappij met verschillende bevolkingsgroepen, geordend naar bezit, opleiding, sociale positie en leefstijl.
(ook in 8.1 en 8.2) In een klassensamenleving is de mobiliteit naar een andere klasse groter dan in een standensamenleving, waarbij de
ordening volgens geboorte is vastgelegd.

Staatsbemoeienis Het landsbestuur heeft via wetgeving grote sociaal-economische en maatschappelijke invloed; overheidsbemoeienis.
(ook in 8.1) Landsbestuur: veelal regering, parlement en ambtenarij.

Nachtwakersstaat Een land waarin de overheid zich zo weinig mogelijk bemoeit met de samenleving.
Een land met zo weinig mogelijk wetten en regels vanuit de overheid en een grote mate van vrijheid voor de burger.
Primaire zorg van de overheid is veiligheid, maar geen zieken-, amen-, bejaarden- of arbeidszorg (sociale wetgeving). De
naam is afgeleid van ʻnachtwakersʼ: ambtenaren die ʼs nachts zorgden voor veiligheid op straat.

Emancipatiebeweging Groep die streeft naar gelijke rechten of opheffing achtergestelde positie.
(ook in 8.1 en 8.4) Emancipatiebewegingen verenigen zich vaak voor de gelijke rechten van een bepaalde groep onderdrukte personen, zoals
vrouwen of arbeiders.

Vrijemarkteconomie Economisch systeem waarbij vraag en aanbod de economie bepalen met geen of weinig overheidsbemoeienis.
(ook in 8.1) De vrijemarkteconomie is een kenmerk van het economisch kapitalisme.

(Industrieel) kapitalisme Economisch systeem met als kenmerken:


(ook in 8.1 en 8.2)
privébezit van productiemiddelen (natuur, kapitaal, arbeid);
streven naar winst
vrije markteconomie (zie daar).

Het industrieel kapitalisme onderscheidt zich van het handelskapitalisme (zeventiende eeuw) door fabrieken in plaats van
handel.

Staats- en Het landsbestuur heeft via wetgeving grote sociaal-economische en maatschappelijke invloed.
overheidsbemoeienis Landsbestuur: veelal regering, parlement en ambtenarij.
(ook in 8.1)

Klassenstrijd De strijd tussen de bezittende en de niet-bezittende klasse (bourgeoisie tegen arbeiders/proletariaat).


Volgens Karl Marx kon de arbeidersklasse via klassenstrijd (revolutie) een eind maken aan de onderdrukking door de
bezittende klasse (kapitalisten/bourgeoisie).

Klassenloze samenleving Maatschappij zonder sociale klassen. Het communistische en socialistische ideaal, waarbij iedereen gelijk is (geen rijke en
(ook in historische context arme bevolkingsgroepen meer).
ʻKoude Oorlogʼ) De klassenloze samenleving wordt ook wel de socialistische heilstaat (ideale land waarin iedereen gelukkig is) genoemd.

Productiemiddelen De drie middelen die zorgen voor het produceren van goederen: natuur, kapitaal, arbeid.
In het kapitalisme zijn de productiemiddelen in privébezit en in het socialisme gemeenschappelijk of staatsbezit.
Natuur: grond en grondstoffen.
Kapitaal: geld, machines, gebouwen.
Arbeid: arbeiders.

Communisme Politieke stroming die via een revolutie streeft naar een klassenloze samenleving.
(ook in 8.1 en historische Communisme is een stroming binnen het socialisme.
context ʻKoude Oorlogʼ)

Russische revolutie, oktober De staatsgreep waarbij de communisten in Rusland de macht overnemen.


1917 De Russische revolutie staat ook bekend als de Oktoberrevolutie, ter onderscheid van de eerdere revolutie in februari 1917
(ook in historische context waarbij meer gematigde groepen al de macht grepen.
ʻKoude Oorlogʼ)

Sociaaldemocraten Politieke stroming die via het parlement streeft naar gelijkheid en een betere positie van de arbeiders en de armen.
(ook in 8.1) Sociaaldemocratie is de parlementaire stroming binnen het socialisme. Via parlementsverkiezingen en sociale wetgeving
wordt naar gelijkheid gestreefd.

Sociale wetgeving Wetten die de zwakkeren in de samenleving beschermen.


Zwakkeren zijn werklozen, zieken, ouderen, armen, enzovoort. Een ziektewet garandeert bijvoorbeeld (een deel van) je
inkomen wanneer je niet kunt werken door ziekte. Uitgebreide sociale wetgeving hoort bij een verzorgingsstaat.

Algemeen kiesrecht Het recht dat iedereen een stem mag uitbrengen bij parlementsverkiezingen.
(ook in 8.1 en 8.4) In Nederland kwam er in 1917 algemeen kiesrecht voor mannen en in 1919 algemeen kiesrecht voor vrouwen en mannen.

Sociaal-liberalisme Politieke stroming waarin vrijheid voor de burger wordt gecombineerd met beperkte overheidsbemoeienis.
Ook links-liberalisme of progressief-liberalisme genoemd.

Leerplichtwet Wet die kinderen verplicht naar school te gaan.


De eerste leerplichtwet ging in op 1-1-1901 en was een belangrijk middel in de strijd tegen kinderarbeid.

Verzorgingsstaat Samenleving waarin de overheid zorgt voor mensen die geen inkomen hebben.
De verzorging ʻvan de wieg tot het grafʼ vindt plaats via sociale wetten, die zorgen voor uitkeringen aan de verschillende
groepen in geval van ouderdom, ziekte of werkloosheid.

Congres van Wenen Overleg in 1815 tussen Europese grootmachten waarbij de grenzen en het bestuur van Europese landen werden bepaald.
In het verdrag van het Congres van Wenen werd onder andere bepaald dat Nederland en België één land vormden en een
koning als staatshoofd mochten hebben.

Machtsevenwicht Stabiele politieke situatie waarin elkaars positie wordt erkend.


Ook: machtsbalans.
Restauratie Periode van herstel na de Franse Revolutie en de Napoleontische Oorlogen.
Letterlijk: herstel. De periode van de restauratie kwam vanuit de Europese mogendheden en was gericht op herstel van de
machts- en geopolitieke situatie van voor de Franse Revolutie.

Revolutiejaar, 1848 In 1848 vonden in diverse Europese landen politieke omwentelingen plaats.
(ook in 8.4) In Frankrijk werd de koning afgezet.
In Nederland verschoof in een liberale grondwetsherziening de macht van de koning naar het parlement.
In de Duitse staten kwam een gezamenlijk nationaal en liberaal parlement, het Frankfurter Parlement, maar dit werd na een
jaar door het leger verdreven.

Natie Volk dat zich als één geheel ziet en zich verbonden voelt door hun grondgebied.
Vaak ook: het land zelf.

Natiestaat Een land waarin staat en volk samenvallen.


Een staat is een erkend begrensd grondgebied en een erkend gezamenlijk gezag.
Een volk kenmerkt zich door saamhorigheid in afkomst, geschiedenis, cultuur, godsdienst, taal, grondgebied, enzovoort.

8.4 Burgers strijden voor hun rechten


Confessionalisme Politiek-maatschappelijke stroming met het (christelijke) geloof als uitgangspunt.
(ook in 8.1 en 8.3) 'Confessie' betekent letterlijk 'geloof'. De verschillende protestants-christelijke en katholieke groeperingen en partijen horen bij het
confessionalisme en baseren zich op de Bijbel.

Emancipatiebeweging Groep die streeft naar gelijke rechten of opheffing achtergestelde positie.
(ook in 8.1 en 8.3) Emancipatiebewegingen verenigen zich vaak voor de gelijke rechten van een bepaalde groep onderdrukte personen, zoals vrouwen
of arbeiders.

Emancipatie Streven naar gelijke rechten.


(ook in 8.1) Elke groep of persoon die opkomt voor gelijke rechten van een bepaalde groep of stroming doet aan emancipatie. Zo zijn er
vrouwenemancipatie, jongerenemancipatie, et cetera.

Voortschrijdende Ontwikkeling waarbij steeds meer mensen een steeds grotere invloed krijgen op het bestuur van een land.
democratisering
(ook in 8.1)

Democratisering Ontwikkeling waarbij steeds meer mensen een steeds grotere invloed krijgen op het bestuur van een land.
(ook in 8.1)

Politiek- Brede beweging van mensen met ongeveer dezelfde ideeën over de samenleving.
maatschappelijke De samenhangende ideeën van een stroming wordt ideologie genoemd. In de negentiende eeuw waren er de volgende politiek-
stroming maatschappelijke stromingen: liberalisme, socialisme, confessionalisme, feminisme en conservatisme.
(ook in 8.3)

Revolutiejaar, 1848 In 1848 vonden in diverse Europese landen politieke omwentelingen plaats.
(ook in 8.3 en historische In Frankrijk werd de koning afgezet.
context ʻVerlichtingʼ In Nederland verschoof in een liberale grondwetsherziening de macht van de koning naar het parlement.
(alleen vwo)). In de Duitse staten kwam een gezamenlijk nationaal en liberaal parlement, het Frankfurter Parlement, maar dit werd na een jaar
door het leger verdreven.

Wetgevende macht Bestuursorgaan dat de wetten vaststelt.


In Nederland heeft het parlement sinds 1848 de wetgevende macht en is daarmee het belangrijkste bestuursorgaan van het land.
De ʻwetgevende macht' is een van de drie machten van de ʻtrias politicaʼ van Montesquieu.

Parlementair stelsel Bestuursvorm waarin de volksvertegenwoordiging de wetgevende macht bezit.


In Nederland werd het parlementaire stelsel in 1848 ingevoerd met de grondwetsherziening van Thorbecke. Toen kreeg het
parlement (Staten-Generaal, Eerste en Tweede Kamer) de wetgevende macht en werd de koning het symbolisch (ʻonschendbaarʼ)
staatshoofd.

Kiesrechtstrijd Strijd voor uitbreiding van het kiesrecht voor het parlement.
(ook in 8.1) In Nederland kwam er in 1917 algemeen kiesrecht voor de mannen en in 1919 algemeen kiesrecht voor alle vrouwen en mannen.

Censuskiesrecht Stemrecht naar hoogte van betaalde belastingen.


In Nederland werd het censuskiesrecht in 1848 ingevoerd met de grondwetsherziening van Thorbecke. Vervolgens ontstond een
kiesrechtstrijd waarin gepleit werd voor algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen.

Algemeen kiesrecht Het recht dat iedereen een stem mag uitbrengen bij parlementsverkiezingen.
(ook in 8.1 en 8.3) In Nederland kwam er in 1917 algemeen kiesrecht voor de mannen en in 1919 algemeen kiesrecht voor alle vrouwen en mannen.

Pacificatie van 1917 De grondwet van 1917 waarin de schoolstrijd en de kiesrechtstrijd werden geregeld.
Pacificatie betekent 'vrede maken'. Over twee belangrijke politieke onderwerpen werd in de grondwet van 1917 overeenstemming
bereikt:

de schoolstrijd; bijzondere (godsdienstige) scholen worden gefinancierd door de overheid


de kiesrechtstrijd; algemeen mannenkiesrecht wordt ingevoerd.

Passief kiesrecht Het recht om gekozen te worden.


Met passief kiesrecht kun je je kandidaat stellen voor de verkiezingen en gekozen worden.
Actief kiesrecht Het recht om bij verkiezingen je stem uit te brengen.
Met actief kiesrecht mag je stemmen bij verkiezingen. In Nederland kennen we actief kiesrecht voor mannen sinds 1917 en actief
kiesrecht voor vrouwen sinds 1919.

Schoolstrijd Strijd voor de financiële gelijkstelling tussen openbaar en bijzonder onderwijs.


In Nederland werd sinds 1848 alleen het openbaar onderwijs door de overheid bekostigd. In de schoolstrijd ijverden protestanten
en katholieken ook voor overheidsfinanciering van bijzonder onderwijs (dus ook scholen op godsdienstige grondslag). Dit werd
gerealiseerd in een grondwetsherziening van 1917, de ʻPacificaties van 1917ʼ. De schoolstrijd is een voorbeeld van confessionele
emancipatie.

Herstel bisschoppelijke Herinvoering van de rooms-katholieke bestuursorganisatie in Nederland met bisdommen en bisschoppen, 1853.
hiërarchie, 1853 De katholieke kerkorganisatie was verdwenen in de Republiek toen het protestantisme (calvinisme) de leidende godsdienst was.
Tegen de herinvoering van de rooms-katholieke bisschoppelijke hiërarchie kwam protestants-christelijk verzet, de zogenaamde
Aprilbeweging.

Aprilbeweging, 1853 Protestants-christelijk verzet tegen het herstel van de rooms-katholieke bisschoppelijke hiërarchie, 1853.
De Aprilbeweging bestond vooral uit conservatieve (orthodoxe) protestanten die in een petitionnement (handtekeningactie) aan
de koning vroegen om intrekking van de bisschoppelijke hiërarchie. Dit gebeurde echter niet, vanwege het grondwettelijke recht
op vrijheid van godsdienst.

Verzuiling Maatschappijordening met gescheiden sociale groepen waarbinnen zich het leven afspeelt.
In Nederland spreken we van vier ʻzuilenʼ, die vanaf het eind van de negentiende eeuw tot het midden van de jaren ʼ60 van de
twintigste eeuw bestonden: protestanten, katholieken, socialisten, liberalen (algemenen). Elke ʻzuilʼ had een eigen politieke partij,
omroep, krant, sportclub, school, enzovoort.

Feminisme Politiek-maatschappelijke beweging die strijdt voor de emancipatie van de vrouw.


(ook in 8.1) De feministen aan het eind van de negentiende en aan het begin van de twintigste eeuw streden vooral voor vrouwenkiesrecht.

Eerste feministische Politiek-maatschappelijke beweging rond 1900 die streed voor de emancipatie van de vrouw.
golf De eerste feministische golf (rond 1900) wordt onderscheiden van de tweede feministische golf, rond 1970.
(ook in 8.1)

Tweede feministische Politiek-maatschappelijke beweging rond 1970 die streed voor de emancipatie van de vrouw.
golf De tweede feministische golf (rond 1970) wordt onderscheiden van de eerste feministische golf, rond 1900.

Vrouwenemancipatie Het streven naar gelijke rechten voor vrouwen.


In Nederland onderscheiden we in de vrouwenemancipatie twee hoofdstromingen de eerste feministische golf (rond 1900) en
tweede feministische golf (rond 1970).

Handelingsonbekwaam Wettelijk verbod om juridische, financiële en arbeidsrechtelijke handelingen te verrichten.


In Nederland waren tot 1955 gehuwde vrouwen handelingsonbekwaam en afhankelijk van hun echtgenoot op zakelijk, financieel,
juridisch en opvoedkundig gebied.

8.5 Een wereld gewonnen!? Een geweten verloren!?


Kolonie Overzees gebiedsdeel in bezit van een Europees land.

Modern imperialisme Het in bezit nemen van kolonies in de tweede helft van de negentiende eeuw door West-Europese landen in Afrika en Azië.
(ook in 8.1 en historische
contexten ʻBritse wereldrijkʼ)

Kolonisatie Het in bezit nemen van verre (overzeese) gebieden; veelal synoniem voor modern imperialisme (zie daar).
Veelal gebruikt voor overzeese bezittingen van Europese landen, met name vanaf 1850.

Industrialisatie Komst/vestiging van fabrieken/industrieën.


(ook in 8.1, 8.2 en historische
contexten ʻBritse wereldrijkʼ
en ʻDuitslandʼ)

Nationalisme Liefde voor het eigen land of volk.


(ook in 8.1, 8.2, 8.3 en Bij volken die worden bestuurd door een ander land/volk gaat nationalisme vaak samen het streven naar een eigen staat,
historische contexten ʻBritse naar onafhankelijkheid.
wereldrijkʼ en ʻDuitslandʼ. Afgeleid van het Latijnse ʻnasciʼ(geboren worden).

Moederland Land dat het bestuur voert over een kolonie.


Het veelal Europese (moeder)land wordt dan gezien als moeder van de koloniën (de kinderen van het moederland).

Wedloop om Afrika Concurrentie tussen Europese landen om gebieden in Afrika te koloniseren in de tweede helft van de negentiende eeuw.

Conferentie van Berlijn Vergadering van West-Europese landen en de Verenigde Staten waarin onderling Afrika werd verdeeld (1884-1885).
De Conferentie van Berlijn wordt gezien als een van de hoogtepunten van het modern imperialisme.
De conferentie was belegd door Otto von Bismarck om conflicten tussen Europese mogendheden in de ʻwedloop om Afrikaʼ
bij te leggen.

Fashoda-incident Conflict tussen Frankrijk en Groot-Brittannië om de verdeling van Afrikaanse gebieden dat bijna tot een oorlog leidde (1898).
Fashoda ligt in Zuid-Soedan. Een Franse legereenheid stuitte daar op een Britse legergroep. De Fransen wilden een
aaneengesloten west-oostverbinding in Afrika realiseren en Groot-Brittannië een noord-zuidverbinding. Door het onverwachts
terugtrekken van de Franse soldaten werd een oorlog voorkomen.

Monocultuur Landbouw op basis van één product.


Cultureel imperialisme Het verspreiden en opleggen van de eigen, westerse cultuur aan andere (gekoloniseerde) volken.
Cultureel imperialisme gaat uit van het idee dat de eigen cultuur superieur is ten opzichte van de andere culturen.

VOC De Verenigde Oost-Indische Compagnie was een handelsonderneming met een monopolie op de handel met Azië, opgericht
(ook in 6.1 en 6.3) in 1602.
Doordat de Staten-Generaal dit monopolie verleenden aan dit verbond van handelaren, en door de uitgifte van aandelen en
de wereldwijde handelsactiviteiten, werd de VOC de eerste internationale handelsonderneming.

NHM, Nederlandse In 1824 door koning Willem I opgerichte handelsonderneming die het monopolie kreeg op de handel met Nederlands-Indië.
Handelsmaatschappij De NHM zorgde met name voor de handel in de producten van het Cultuurstelsel (zie daar). De NHM wordt als opvolger van
de VOC (zie daar) gezien. Het monopolie duurde tot 1867.

Cultuurstelsel In 1830 door Nederland ingevoerd economisch systeem dat de kolonie Nederlands-Indië verplichtte om exportgewassen te
produceren.
Het Cultuurstelsel zorgde voor inkomsten (ʻbatig slotʼ) voor de Nederlandse staat en armoede en hongersnoden onder de
Indische bevolking. Het Cultuurstelsel als koloniaal beleid werd in 1901 vervangen door de ethische politiek (zie daar).

Batig slot Eindwinst die de kolonie Nederlands-Indië opleverde voor de Nederlandse staatskas.

Voogdijgedachte Idee dat een moederland als een voogd voor de kolonie moest zorgen en de kolonie dus geen zelfbestuur kreeg.

Ethische politiek Koloniaal beleid in Nederlands-Indië gericht op meer welvaart en ontwikkeling van de Indische bevolking, vanaf 1901.
De ethische politiek is de opvolger van het Cultuurstelsel (zie daar). Veel van de doelen werden niet of nauwelijks
gerealiseerd.

You might also like