Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 2

T2 Moleculaire mechanismen van genexpressie

1. Identificatie van DNA als drager van de genetische informatie


2. Genexpressie en fenotype
3. Centrale hypothese van de moleculaire biologie

= een basesequentie in een DNA-fragment wordt omgevormd in een RNA-molecule. En die geeft de
aminozuursequentie aan.

VAN DNA → VIA RNA → NAAR PROTEÏNE

4. Proteïnesynthese als resultaat van genexpressie

1) Transcriptie = proces die zich in de celkern plaatsvindt waarbij een afdruk van een DNA-fragment
in de vorm van een mRNA-molecule wordt gemaakt.

Verloop RNA-polymerase
 Herkent startsequentie zodat die aan de DNA-dubbelstreng bindt.
 Maakt RNA-streng via complementaire baseparing
 Komt los aan de stopsequentie

Geen herstelfunctie:
→ Meerdere mRNA’s gemaakt
→ mRNA: korte levensduur

Splicing = nabewerking want genen zijn gefragmenteerd


→ pre-mRNA bevat introns (niet-coderend) en exons (coderend)
→ mbv enzymen: introns uitgeknipt en exons aan elkaar geplakt
→ ontstaan van een rijp-mRNA

2) Translatie = basensequentie wordt in een aminozuursequentie


→ aminozuren binden niet met mRNA dus is er een adaptormolecule nodig: transfer-RNA
→ Het is een enkelstrenging RNA die 4 baseparing vertoont (3 lussen) waarin in de tweede lus een
anticodon voorkomt zodat die een baseparing doet met de codon op de mRNA. Aan het vrije 3’-einde
is eer een acceptor voor de binding van een aminozuur

S1) Activering van Juiste aminozuur moet met de juiste tRNA binden dankzij aminoacy-tRNA-
aminozuren synthetasen.

S2) Vorming van een 1 mRNA bindt op de M-plaats


startcomplex 2 Grote subeenheid bindt aan de kleine. En de tRNA bevindt zich op
de P-plaats

S3) Opbouw van een 3 Tweede tRNA bindt zich via baseparing aan het tweede codon en
polypeptideketen bevindt zich op de A-plaats.
4 Op de PT-plaats, dankzij peptidyltransferase worden de twee
aminozuren met elkaar verbonden
5 De ribosoom schuift naar rechts
S4) Einde 6 Einde is een stopcodon die geen tRNA accepteerd maar een
losmakingsfactor (release factor = proteïne die min of meer
opgevouwd is zoals de tRNA, daarom kan die aan A plaats binden)
7 Alles komt los van de ribosoom
Vorming polysoom = meerdere ribosomen op een mRNA-streng
→ Verhoogt efficientie van de translatie van eenzelfde mRNA

5. Een gen, meerdere polypeptiden


 Alternatieve splicing van pre-mRNA: exons wordt mee uitgeknipt
 Meerdere startplaatsen binnen een gen
 De proteïne wordt enzymatisch gemodificeerd
o Aanhechting van een sacharide keten → in de E.R en Golgi-apparaat
o Aanhechting van een fosfaatgroep (activeren/inactiveren proteïne) → dynamisch
proces in elk celcompartiment; uitgevoerd door kinasen (↔ fosfatasen)

6. Definitie van een gen bijsturen

Een gen =

 Is een eenheid van overerving


 Heeft een chromosomale locus
 Is een DNA-fragment met de code voor de aanmaak van 1 of meer polypeptiden/ RNA-
molecule

7. Regulatie van genexpressie

Noodzaak  Verspilling van grondstof en energie vermijden


 Beperkt selectie van de DNA-informatie werkelijk gebruikt
 Sommige genen worden maar tijdelijk gebruikt

Opbouw van Regulatorgen = bepaalt of gen tot expressie komt of niet


een Promotor = startplaats voor transcriptie + bindingsplaat van RNA-polymerase
expressie- Transcriptie-eenheid = structuurgen, basensequentie van 1 gen of van meerdere die
eenheid effectief coderen voor specifieke proteïne

Regulatie Operon = expresie-eenheid = promotor + operator + structuurgenen


van
genexpressi Genregulatie:
e bij 1) Repressie: repressor (proteïne gecodeerd door repressorgen) bindt aan
prokaryoten operator zodat de RNA-polymerase niet met de transcriptie kan beginnen.

2) Inductie: wanneer de prokaryoot in de omgeving van lactose komt, fungeert


allolactose als inductor waarbij die aan de repressor gaat binden zodat de
repressor niet aan de operator kan binden.

You might also like