Solas

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 24

SOLAS:

In dit hoofdstuk gaan we het hebben over de SOLAS “Safety Of Lives At Sea”. De
naam van deze conventie zegt het zelf, dit is om de mensen op zee te 
beschermen. We gaan het over verschillende hoofdstukken hebben. We gaan ze
niet allemaal behandelen want ze zijn niet allemaal van toepassing.

Inhoud.

 Hoofdstuk 1
Part A: voorschrift 1, 3 en 4
Part B: voorschrift 6, 8, 12, 13 en 14
Part C: voorschrift 21

 Hoofdstuk 2
Part B: voorschrift 4,5 en 6
Part C: voorschrift 7,8,9 en 10
Part D: voorschrift 12 en 13
Part E: voorschrift 14,15 en 16
Part G: voorschrift 19

 Hoofdstuk 3
Part B sectie 1: voorschrift 6 tot en met voorschrift 20.
Part b sectie 3: voorschrift 31,32 en 33 

 Hoofdstuk 4 
Niet van toepassing voor ons

 Hoofdstuk 9

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen.

Deel A = Applicaties, definities, etc.

Voorschrift 1:
 
Het reglement geldt enkel voor schepen die internationale reizen. Dit kan anders
zijn als het duidelijk wordt vermeld.

Voorschrift 3: 

 a) Dit voorschrift is voor alle schepen buiten:


 Oorlogsschepen en schepen die militairen vervoeren.
 Cargo schepen van minder dan 500 gt. 
 Schepen waar de voortstuwing niet mechanisch is.  
 Houten schepen die ouderwets gebouwd zijn. 
 Plezier vaartuigen.
 Vissers  

Voorschrift 4: 

Schepen die uitzonderlijk een internationale reis maken, moeten niet voldoen
aan de regelementering van de SOLAS. Ze moeten wel veiligheidsmaatregelen
treffen die de eigenaar van het schip moet goedkeuren. Indien de eigenaar van
het schip vindt dat er niet genoeg beveiliging is, moet het worden aangepast. De
voorzorg wordt bepaald aan de hand van de reis.

Deel B = surveys en certificaten 

Voorschrift 6: 

6.1. Het schip kan op elk moment een survey verwachten in verband met de
veiligheid. Het mag natuurlijk niet door iedereen worden uitgevoerd maar het
moet door een professionele organisatie worden gedaan. Het beste voorbeeld dat
we hiervan kennen is “FOD mobiliteit”. De organisatie die de survey uitvoert mag
enkele zaken opleggen voor het schip. Ze hebben een bepaalde macht die hen
toelaat om:
 Reparaties aan het schip te eisen.
 Inspecties en surveys uit te voeren als dit wordt gevraagd door de haven .

6.2. Indien het schip niet voldoet aan de regels van de SOLAS of niet op zee kan
zonder dat er gevaar is voor schip en bemanning zullen de surveyors actie
ondernemen. Als het niet onmiddellijk wordt verbeterd zullen de juiste
autoriteiten en het bedrijf worden ingelicht dat het certificaat wordt ingetrokken.
De betrokken havenautoriteiten zullen de surveyors zo veel mogelijk helpen. Dit
gebeurt door ervoor te zorgen dat het schip de haven niet verlaat tot de nodige
veranderingen zijn gemaakt.

6.3. Het bedrijf zal uitermate zijn best doen om ervoor te zorgen dat het schip
altijd voldoet aan de SOLAS. 

Voorschrift 8:
Dit voorschrift is voor de surveys op levensreddende apparatuur en andere
apparaten aan boord van koopvaardijschepen.

8.1. We hebben enkele surveys die alleen voor koopvaardijschepen van 500 gt of
meer. De surveys zijn:

 “Initial survey” deze gebeurt voor het schip wordt gebruikt.


 “Renewal survey” dit gebeurt om de 5 jaar of vroeger. Nooit langer dan 5
jaar.
 “Periodical survey” 3 maanden voor of na de 3de verjaardag van het
certificaat.
 “Annual survey” dat is 3 maanden voor of na elke verjaardag van het
certificaat.  

8.2. Wat wordt er nagekeken in elke survey?

8.2.1. In de “Initial Survey" wordt eerst alles voor de veiligheid van de mensen
nagekeken. Dit houdt in veiligheidssystemen en apparaten, levensreddende
apparatuur, de loodsladder, brand plannen en navigatieapparatuur. Dan gaan we
verder naar de veiligheid van het schip door na te kijken of we volledig voldoen
aan het internationaal aanvaringsreglement. Dit doen we door middel van te
kijken of alle juiste nautische publicaties aan boord hebben, de lichten in orde
zijn, de geluidssignalen het doen en we noodoproepen kunnen verzenden. 

8.2.2. In de “renewal survey” zal er naar alle vooraf gemelde zaken gekeken
worden of ze nog in orde zijn. Als dit het geval is dan zal er een nieuw certificaat
worden gegeven.

8.2.3. In de “Annual Survey"  zal opnieuw alles gecontroleerd worden maar als
extra zal er ook gekeken worden naar hoe alles onderhouden wordt. Natuurlijk
wordt er ook gezien of alles nog effectief is.

8.3. De overige surveys worden omschreven in het certificaat zelf.

Voorschrift 12:
In dit voorschrift gaan we het hebben over de certificaten die gegeven worden en
er een voorbeeld van bijzetten. 
12.1. “Cargo ship safety construction certificate” of in het Nederlands

Veiligheidscertificaat voor vrachtschepen.

 
12.2. Het “Cargo ship Safety equipment” in het Nederlands Vrachtschip

Veiligheidsuitrusting certificaat
12.3. “Cargo Ship Safety Radio Certificate” in het Nederlands Vrachtschip

Veiligheid Radio Certificaat.

Voorschrift 14: 
Het voorschrift gaat over hoelang een certificaat houdbaar is. Een certificaat is 5
jaar geldig, dan moet er een nieuwe survey worden gedaan. De survey mag 3
maanden voor of na de vervaldatum van het certificaat worden gedaan.
 In uitzonderlijke omstandigheden kan het zijn dat er geen survey kan gedaan
worden of dat het certificaat niet aan boord kan worden gebracht. In een situatie
zoals deze mag het certificaat verlengd worden voor maximaal 5 maanden.

 Het nieuwe certificaat begint altijd op de datum dat de renewal survey wordt
voltooid. In uitzonderlijke omstandigheden kan het gebeuren dat het nieuwe
certificaat begint op de datum dat het oude certificaat verloopt.

Natuurlijk moet er ook een nieuw certificaat zijn wanneer het schip verandert
van naam of vlag. In dit geval moeten de surveys opnieuw gebeuren voor het
terug mag varen.  

Deel C = Slachtoffers

Voorschrift 21:
Dit hoofdstuk gaat over slachtoffers aan boord laten we hopen dat we dat nooit
moeten meemaken.

21.1. Moest er een zwaar gewond of dodelijk slachtoffer aan boord zijn, moet het
bedrijf een onderzoek starten. De conclusie van dit onderzoek moet worden
doorgegeven zodat we er voor kunnen zorgen dat het niet meer gebeurt.

21.2. De contracterende overheid moet alle geweten informatie doorgeven aan


iedereen. Zonder dat er verslagen of recommandaties zijn waar de naam of de
vlag van het schip gegeven wordt. In geen enkele omstandigheid mag de schuld
op een bepaald schip of persoon worden gelegd. 

Hoofdstuk 2.2: vuurbescherming, het ontdekken van vuur en


blussen van vuur.

Deel B = preventie van vuur en explosie 

Voorschrift 4:
Dit voorschrift is om te voorkomen dat stoffen zelf gaan ontsteken. Dit zullen we
doen door volgende vereisten op te leggen.

 Er worden middelen voorzien om te controleren of er lekken zijn van


brandbare stoffen. Als voorbeeld gaan we bekijken of er een lek is in vaten
of tanks waar brandbare stoffen in zitten.
 Er worden middelen voorzien om de ophoping van brandbare dampen te
beperken.
 De onbrandbaarheid van brandbare materialen beperken.
 De ontstekingsbron zal worden beperkt of vermeden. 
 ontstekingsbron zal worden gescheiden van alle brandbare materialen.
 
4.2.1 Het is ten strengste verboden om brandstof te gebruiken dat een vlampunt
minder dan 60°C heeft. Voor de noodgeneratoren is dit 45°C. 

4.2.3 Olietanks die geen dubbele bodem hebben, moeten buiten een type A
machinekamer staan. Dit is om brand te voorkomen: in elke tank kunnen we
langs de buitenkant de temperatuur aflezen om ervoor te zorgen dat de olie niet
te warm wordt. Bij de olie zeven zijn er ook stop valve's die ervoor zorgen dat er
geen brand kan ontstaan door compressie.

4.2.1.4. Brandstoffen die een vlampunt hebben lager dan 45°C mogen niet
worden opgeslagen in een ruimte waar machines staan. De reden is omdat
machines hitte creëren die ervoor zorgen dat de brandstof ontvlamt waardoor er
ernstige branden kunnen uitbreken.

4.2.2.2. Dit houdt in dat de ruimtes waar mogelijk brandbare dampen van olie
zijn goed worden verlucht. De reden is dat we ervoor gaan zorgen dat de
dampen niet in brand vliegen.

4.2.2.3. Alle vormen van brandbare olie aan boord zullen in tanks worden
gehouden. Deze tanks mogen nooit in de forepeak zijn.

4.2.2.3.1. In zover dat het mogelijk is moeten de brandstoftanks een onderdeel


zijn van het schip zelf, naar mijn mening is dit vrij logisch. De tanks mogen niet
in ruimtes zijn die een hoge temperatuur halen. Op de plaatsen waar de tanks
zijn moet er een dubbele bodem zijn. Moest er een tank door omstandigheden
toch tegen of in een ruimte liggen waar een hogere temperatuur is, dan zal de
tank ook dubbele wanden hebben. We gaan dit ten uiterste vermijden maar
moest het gebeuren zullen we er geen olie in steken die een brandpunt heeft dat
minder is dan 60°C. Het is verboden om een tank te plaatsen boven een hete
ondergrond, als er een lek is kan het brandschade geven. 

4.2.2.3.2. Voor olie pijpen die als ze schade oplopen meer dan 500 l lekken
moeten van een veilige positie kunnen worden gesloten. Dit gebeurt met een
valf. Dit is voor het geval brand, in praktijk gaan we de valf toe draaien als de
brand in de buurt van de tank is. We zijn ook nooit zeker dat er schade is aan de
pijp.

4.2.2.3.3. We moeten op een veilige manier kunnen zeggen hoeveel dat er in


elke brandstoftank zit. 

4.2.2.3.3.1. De algemene regel is dat olieleidingen niet mogen uitkomen in ruimten


voor machines. Ook niet in de accommodatie tenzij de olieleidingen voldoen aan
bepaalde voorwaarden die worden verduidelijkt in de SOLAS. 

De rest van 4.2 is overbodige informatie voor ons schip. 

4.3. Dit stuk gaat over gassen die worden gebruikt als een vorm van brandstof.
De gasflessen moeten goed worden geventileerd en in een ruimte op dek staan.
De reden is, als er iets mis loopt, kunnen we op deze manier iedereen veilig
houden. Er mogen alleen maar deuren zijn die kunnen openen vanaf het dek. 
4.4 Dit stuk gaat over alle zaken die een brand kunnen veroorzaken en waar we
op moeten letten om ze te voorkomen. 

 Elektrische radiators = We moeten erop letten als we zoiets gebruiken dat


we het in de juiste ruimte en positie hebben gezet. Hiermee bedoel ik dat
we gaan nakijken of er geen brandbare spullen in de buurt zijn zoals
kleren, gordijnen, olie, enz. Deze zaken kunnen namelijk vuur vatten door
de hitte van de machine. We moeten ook goed nakijken of de machine zelf
goed beveiligd is om risico's op vuur te verminderen.

 Afvalbakken zullen altijd van ontvlambaar materiaal bestaan, dit is om te


voorkomen dat brandbaar afval vuur vat. Natuurlijk zijn er ook geen gaten
in de zijkant of aan de onderkant voor twee redenen. 1 omdat er geen
vuur zou kunnen binnenkomen en omdat anders het afval er onmiddellijk
terug uitvalt.

 In ruimtes waar olie kan doorlekken, bijvoorbeeld in de machinekamer, zal


er een speciale isolatie liggen die ervoor zorgt dat de olie niet kan
doorlekken. Dit is om te vermijden dat olie op hete leidingen terechtkomt
en zo een brand kan starten.

 Dek bescherming dit houdt in dat de materialen waar het dek en de


accommodatie van zijn gemaakt niet direct brand kunnen vatten.

Voorschrift 5:  Dit voorschrift is om de verspreiding van vuur te voorkomen. In


alle ruimtes van het schip. We moeten ervoor zorgen dat alle ruimtes hun
ventilatie kunnen sluiten. We moeten er ook voor zorgen dat alle vlambare
vloeistoffen veilig opgeborgen staan samen met de brandbare vaste stoffen. 

5.2.1. Voor de  ventilatie zullen we moeten zorgen dat in geval van brand dat we
snel en eenvoudig de ventilatie kunnen uitzetten. Dit is met het doel om het vuur
zonder zuurstof te zetten. Dit geldt vooral voor ruimtes zoals het ruim, de
accommodatie en controlekamers. De afsluiters moeten op een gemakkelijke
plaats zijn  dat iedereen er aan kan in geval van nood. 

5.2.2. De ventilatiesystemen in de machineruimtes kunnen op verschillende


manieren worden afgesloten. Het kan met een automatisch systeem of
handmatig. De fire flaps zorgen ervoor dat lucht van buiten naar binnen komt als
we deze afsluiten, er geen lucht meer binnen is. In sommige gevallen werkt het
met een ventilator waar de bediening net buiten de ruimte is en zo kunnen we
bepaalde ruimtes afsluiten zonder dat we alle ventilatie stoppen. In de
controleruimte waar de ventilatie wordt geregeld kunnen we ook de
automatische systemen stoppen.
Alles kan worden afgesloten als het is voor de veiligheid van bemanning en schip.
Dit houdt in dat we alle ventilatie, oliepijpen en pompen, smeerolie leidingen,
enz. We mogen ze stilleggen als er een gevaar is dat deze zaken de brand
kunnen vergroten en of versterken. 
5.2.3. In ruimtes waar niet vaak mensen komen kunnen er een beetje andere
regels gelden wat betreft brand. Hiermee bedoel ik dat er andere spullen
aanwezig zullen zijn, dat hangt af van de locatie van de ruimte. Dan hebben we
het over de ventilatie en brand systemen maar ook over de
brandbestrijdingsmiddelen.

5.3.1. Alles dat te maken heeft met isolatie moet niet brandbaar zijn. Natuurlijk
zijn er uitzonderingen:
 Het ruim
 Postkamer 
 Baggage ruimte 
 Koelingsruimtes 
Voor de rest is alles afgesloten met niet brandbare stoffen, er is wel een gas
barrière overal op het schip. Dat zorgt ervoor dat gas zich niet gemakkelijk
verspreidt, zo beperken we de brand en explosiegevaar.  

5.3.2.1. Alle bulk hoofden, plafonds en voegingen zijn niet brandbaar maar als ze
in de accommodatie staan moeten we ons wel herinneren dat er veel brandbare
zaken zijn zoals gordijnen, decoratie, lakens, enz. 

5.3.2.3. We mogen niet te veel brandbare spullen in een ruimte hebben. Per
ruimte mogen we ongeveer brandbare materialen behouden die gelijk staan aan
2,5 mm fineer. Als heel het schip een automatisch sprinklersysteem heeft, dan
mag er meer per ruimte zijn. Dit is om te voorkomen dat de brand zich snel
verspreidt. 

5.3.2.4. Aan boord hebben we een paar plaatsen waar brand zich niet snel
verspreidt omdat ze er op getest zijn. De materialen zijn er op getest voor de
verduidelijking. 

 Open ruimtes en gangen


 Trapen hallen 
 Accommodatie 
 Recreatieve ruimtes 
 Geslote ruimtes ( enclosed space )

Voorschrift 6

6.1. Het doel van dit voorschrift is om te voorkomen dat er slachtoffers vallen
door giftige gassen of rook. Deze kunnen vrij komen in een brand en zeker in de
ruimtes waar mensen leven en werken. Daarom zullen er in dit voorschrift regels
worden opgelegd om de giftige gassen van brandbare spullen te verminderen.

6.2. Wat verf betreft, we kunnen verf en vernis gebruiken om het interieur van
de accommodatie en leefruimtes te decoreren. We moeten wel weten dat de verf
en vernis die gebruikt wordt, heel weinig rook en giftige dampen afgeeft, dit is
bevestigd door de fire test procedures code.
6.3.  Ook de verf die aan dek gebruikt wordt zal geen giftige stoffen afgeven en
weinig rook creëren. In theorie, maar ik ben persoonlijk van mening dat
brandende verf niet goed kan zijn voor de gezondheid. 

Deel C 

Voorschrift 7:

7.1. Dit voorschrift is in het leven geroepen om er voor te zorgen als er ergens
op het schip een brand woedt dat we deze snel kunnen detecteren. Als het snel
wordt gedetecteerd dan kunnen we ook snel de bestrijdings- en vlucht
procedures in zetten op het schip. Om dit waar te maken moeten we ons aan
enkele zaken houden. 

 De branddetectie systemen zullen overeen moeten komen met de ruimte


waar het is geplaatst. Hierbij denken we aan hoeveel rook er kan worden
gecreëerd en hoe snel het vuur zich kan verspreiden in die ruimte. 

 De manuele brandalarmen moeten op een duidelijke plaats staan dat


iedereen er aan kan en gemakkelijk kan gebruiken. Op de foto hieronder is
verduidelijkt wat ik bedoel met een manueel

brandalarm. 

 Vaak zullen er ook brand patrouilles worden gedaan om er voor te zorgen,


als er een brand is zal deze onmiddellijk worden gedetecteerd. Natuurlijk
is dit enkel in het geval dat er een vermoeden van brand is. 

7.2. Alle detectiemiddelen en brandalarmen moeten voldoen aan de


voorzorgsmaatregel van dit voorschrift. Ze zullen ook de regulaties van de fire
safety code moeten volgen en gecertificeerd zijn. De plaats van de toestellen
wordt later nog verduidelijkt maar in de meeste gevallen zal er in elke ruimte
waar mensen werken of leven een rookmelder en/of een brand alarm zijn.

7.3. Detectie middelen worden onmiddellijk getest als ze worden opgehangen.


Onder verschillende omstandigheden wat betreft de airco en lucht. Deze test
gebeurt omdat er in sommige ruimtes aan boord veel hitte vrijkomt of lichte rook
wordt gecreëerd. Door de testen weten we of de detector het verschil weet
tussen het apparaat en de brand die het hoort te detecteren. Moest het zijn dat
de detector het verschil niet kent, dan moeten we die op een andere plaats
hangen in de ruimte. 

7.4. Wat machine ruimtes betreft moet er altijd een detectiesysteem zijn op de
plaatsen waar niet altijd mensen zijn. In ruimtes waar altijd iemand aanwezig is
of in ruimtes die continu onder supervisie staan, moeten er geen detectors
hangen. Er zullen altijd wel 1 of meerdere manuele brandalarmen zijn.

7.5.5. In elke “service space” en controlekamer zal er een systeem zijn dat vuur
detecteert of bestrijdt, we hebben 2 methodes. Ze zorgen er beiden voor dat het
schip veilig blijft voor brand.   

 Methode 1: Een vuur detectieapparaat en een brandalarm moeten in elke


ruimte geplaatst worden. In elke gang moet er een rookmelder zijn. 

 Methode 2: In alle ruimtes waar mensen werken of ruimtes waar veel kans
is op brand zal er een automatisch sprinklersysteem zijn dat in verbinding
staat met de branddetector. In lege ruimtes, toiletten en andere ruimtes
waar er geen kans is op brand zal er geen sprinkler systeem zijn.
Natuurlijk zal er wel een rookmelder en een branddetector zijn. 

7.7. De brandalarmen die we manueel kunnen indrukken zijn op meerdere


plaatsen in de accommodatie te vinden. In controle ruimtes en in service ruimtes
zullen we ze ook altijd terug vinden. In lange gangen mag het nooit meer dan 20
m lopen zijn naar een manueel brandalarm om het even waar in de gang dat je
staat.

Voorschrift 8

8.1. Dit voorschrift gaat over rook. Het gaat over de verspreiding en de gevaren
van rook. Dit voorschrift is voor het voorkomen dat de rook te snel verspreid en
op deze manier schaden aan de bemanning en het schip.

8.2. Voor controlekamers buiten ruimtes waar machines draaien moeten er extra
strenge regels volgen om te verzekeren dat er geen rook binnen kan. We moeten
er ten allen tijde voor zorgen dat er altijd ventilatie is, dat het een goede
zichtbaarheid blijft en dat er geen rook binnen komt. De reden hiervoor is omdat
we in geval van brand nog steeds de machines moeten kunnen monitoren en
besturen waardoor alles goed blijft werken.   
8.3. In alle machineruimtes van type A moeten altijd rookvrij zijn. Dit is voor de
veiligheid. We moeten ervoor zorgen dat er een ventilatiesysteem is dat ervoor
zorgt dat in geval van brand. We mogen daarvoor ook de normale systemen
gebruiken, het is aangeraden om een ander circuit te hebben. Dan kan er nooit
rook binnen komen als het ergens anders brandt en dan kunnen we beter rook
weg halen als er iets kapot is. De besturing van de ventilatie moet buiten de
ruimte zijn. Indien er een brand uitbreekt dan kan de besturing van de ventilatie
niet beschadigd worden. 

8.4. We moeten ervoor zorgen dat de ruimtes geen andere verlichtingsbron


hebben dan de ventilatie. Door 2 redenen 

 Als de brand over het hele schip is, kan er rook naar binnen komen door
de openingen. Dat kan opnieuw gevaren meebrengen. 

 De tweede reden is omdat er in deze ruimtes vaak een CO2 systeem is.
Indien  er brand is in de betreffende ruimte moeten we de zuurstof
afsluiten zodat het vuur niet groter wordt. Dus als we een CO2 systeem
hebben mag er geen zuurstof meer binnen komen.  

Voorschrift 9 

9.1. Dit voorschrift schrijft voor dat schepen moeten worden uitgerust met
brandwerende materialen en constructies om structurele elementen en systemen
te beschermen die essentieel zijn voor de veiligheid van het schip in geval van
brand. Dit omvat bijvoorbeeld de hoofdmotoren, de brandstoftanks, de
elektrische systemen en de noodvoortstuwing. Het voorschrift vereist dat deze
elementen en systemen gedurende een bepaalde tijd bestand moeten zijn tegen
brand en hitte, zodat passagiers en bemanning voldoende tijd hebben om te
evacueren in geval van een brand.

9.2. Voorschrift 9 vereist ook dat er maatregelen worden genomen om de


verspreiding van brand en rook te voorkomen, zoals het installeren van
branddeuren en rookschermen. Branddeuren moeten op strategische locaties
worden geplaatst om te voorkomen dat brand en rook zich verspreiden naar
andere delen van het schip. Rookschermen worden gebruikt om rook te
controleren en te beperken tot een bepaald gebied, zodat passagiers en
bemanning kunnen ontsnappen zonder in gevaar te komen door rookvergiftiging.

9.3. Het voorschrift vereist ook dat er automatische branddetectie- en


blussystemen aan boord worden geïnstalleerd om branden snel te detecteren en
te blussen. Deze systemen moeten worden getest en onderhouden om ervoor te
zorgen dat ze te allen tijde operationeel zijn.

9.4. Het doel van dit voorschrift is om de veiligheid van passagiers en bemanning
te waarborgen in het geval van een brand aan boord van een schip. Dit
voorschrift is van toepassing op alle schepen die onder SOLAS vallen, ongeacht
hun grootte of type, en het is de verantwoordelijkheid van de scheepseigenaar
om ervoor te zorgen dat het schip aan deze voorschriften voldoet.

     

Voorschrift 10.

10.1. voorschrift 10 van dit hoofdstuk bepaalt dat schepen een automatisch
branddetectie- en brandalarmsysteem moeten hebben dat voldoet aan de
voorgeschreven normen. Dit systeem moet geschikt zijn voor het detecteren van
brand in verschillende delen van het schip, waaronder de machinekamer, de
accommodatie en de laadruimte. Het systeem moet ook in staat zijn om
automatisch een alarm te activeren wanneer er brand wordt gedetecteerd.

10.2. Naast het branddetectiesysteem moeten schepen ook worden uitgerust


met automatische brandblussystemen die geschikt zijn voor de verschillende
soorten branden die kunnen voorkomen aan boord. Deze systemen moeten
worden ontworpen en geïnstalleerd volgens de voorgeschreven normen, zoals
vastgelegd in de International Maritime Organization (IMO) Resolutie
MSC.1/Circ.1432.

10.3. Daarnaast moeten schepen ook draagbare brandblussers hebben die


geschikt zijn voor verschillende soorten branden, zoals elektrische branden,
vloeistofbranden en branden veroorzaakt door vaste stoffen. Deze brandblussers
moeten worden geïnspecteerd en onderhouden volgens de voorgeschreven
normen. Soorten brandblussers: 

 poederblusser

 CO2 blusser 

 Schuim

blusser 

 Water blusser 

  
10.4. Naast de eisen aan branddetectie- en blussystemen, zijn er ook eisen
gesteld aan de brandwerendheid van het schip en de materialen die worden
gebruikt in de constructie ervan. Schepen moeten worden gebouwd volgens
voorgeschreven normen en moeten worden getest om te voldoen aan de vereiste
brandwerendheidseisen.

10.5. Schepen moeten ook beschikken over voldoende vluchtwegen en


reddingsmiddelen om in geval van nood snel te kunnen evacueren. Er moeten
voldoende reddingsboten, reddingsvlotten en reddingsvesten aan boord zijn voor
alle passagiers en bemanningsleden.

Deel E: operationele eisen

Voorschrift 14

14.1. Het doel van dit voorschrift is om ervoor te zorgen dat alle
brandveiligheidsmaatregelen volledig effectief blijven. Dit gebeurt als we alles
goed onderhouden en gebruiksklaar houden. Natuurlijk gaan we ook meerdere
inspecties en controles doen om te zorgen dat de maatregelen altijd effectief
zijn. 

14.2. Alle systemen die met vuur te maken hebben bijvoorbeeld blussystemen,
afsluiters, rook en brandalarmen moeten altijd klaar zijn voor gebruik. Onder dit
stuk is er geen uitzondering: indien een brandblusser vervallen of leeg is, dient
deze onmiddellijk vervangen te worden. Elk van deze zaken moet altijd proper en
klaar voor gebruik zijn. Ze worden ook getest om zeker te zijn dat ze nog goed
werken.

14.2.1. De toestellen moeten vaak getest en geïnspecteerd worden om zeker te


zijn dat ze nog betrouwbaar zijn en goed werken.  Op het moment dat we zeker
zijn dat alles nog goed werkt zal het onderhoud van de toestellen en het werk
gerij in de handen van de crew komen. Inspecties zijn altijd mogelijk dus moeten
we er altijd voor zorgen dat alles proper is en goed werkt. De zaken die we zeker
moeten onderhouden zijn: (In de volgende lijst zullen enkel brandzaken vermeld
worden.)

 Alles dat te maken heeft met de brand, slangen, pompen en


aansluitingen. 

 Brand en rookmelders

 Alle brandblus systemen.

 Sproeisystemen en alles dat ermee verbonden is.


 
  Alle ventilatiesystemen, dit wil ook zeggen rook dempers en ventilatoren
samen met de besturingsapparaten.
  
 Noodafsluiting voor de brandstof.

 Vuur deuren en hun besturingssystemen.

 Alle alarmsystemen. 

 Alle brandblussers aan boord

 Brandbestrijdings kledij 

Voorschrift 16

16.1. Er zijn enkele specifieke eisen waaraan de instructies, trainingen en


oefeningen aan boord van schepen moeten voldoen volgens Voorschrift 15.

16.2. De instructies aan boord moeten bijvoorbeeld duidelijk en beknopt zijn, en


in een taal geschreven die begrijpelijk is voor alle bemanningsleden. Ze moeten
informatie bevatten over de locatie en het gebruik van de brandbestrijding
apparatuur, de procedures voor het melden van brand, het oproepen van hulp en
het evacueren van het schip. Daarnaast moeten de instructies informatie
bevatten over de risico's van brand aan boord en hoe deze risico's kunnen
worden verminderd.

16.3. De trainingen aan boord moeten gericht zijn op het ontwikkelen van
vaardigheden en kennis die nodig zijn om brand te voorkomen, te detecteren en
te bestrijden. De trainingen moeten ook rekening houden met de verschillende
rollen en verantwoordelijkheden van de bemanningsleden en moeten afgestemd
zijn op de specifieke kenmerken van het schip en de uitrusting die aan boord is.
Het is belangrijk dat bemanningsleden weten hoe ze de verschillende soorten
brandbestrijdingsapparatuur moeten gebruiken en hoe ze persoonlijke
beschermingsmiddelen moeten gebruiken om zichzelf te beschermen.

16.4. De oefeningen aan boord moeten realistisch zijn en verschillende scenario's


simuleren, zoals brand op verschillende locaties aan boord van het schip. De
oefeningen moeten ook rekening houden met de verschillende rollen en
verantwoordelijkheden van de bemanningsleden en moeten de coördinatie
tussen de verschillende teams aan boord bevorderen. Na afloop van de
oefeningen moeten deze worden geëvalueerd om eventuele tekortkomingen te

identificeren die kunnen worden aangepakt.

 
16.5. Tot slot moet er een register bijgehouden worden van alle trainingen en
oefeningen die aan boord zijn gehouden, evenals van eventuele wijzigingen in de
instructies aan boord. Dit register moet gemakkelijk toegankelijk zijn voor alle
bemanningsleden en moet worden bijgewerkt om ervoor te zorgen dat het up-to-
date is met de laatste richtlijnen en procedures.

16.6. Kortom, Voorschrift 15 van Hoofdstuk 2-II van SOLAS stelt specifieke eisen
aan de instructies, trainingen en oefeningen aan boord van schepen om de
veiligheid van de bemanning te waarborgen in geval van brand. Het is essentieel
dat deze maatregelen worden nageleefd om ervoor te zorgen dat
bemanningsleden adequaat zijn voorbereid op noodsituaties en om de kans op
letsel of verlies van mensenlevens te verminderen.
Voorschrift 16

In dit voorschrift staat dat elk schip dat een brandbare , gevaarlijke of speciale
lading aan boord heeft, een operationeel boekje moet hebben. Dit is voor moest
er iets fout lopen met de lading in geval van brand in het boekje staat hoe we
het beste met die specifieke goederen omgaan. In het boekje staat ook wat onze
verantwoordelijkheid is, hieronder verstaan we dat we er alles aan moeten doen
om ervoor te zorgen dat de lading geen vuur vat. 

Hieronder staat een voorbeeld van zo een boekje. 


Deel G

Voorschrift 19 

19.1. Voorschrift 19 is ontworpen om de veiligheid op zee te waarborgen door de


risico's van het vervoeren van gevaarlijke lading te minimaliseren. Het
voorschrift bevat gedetailleerde voorschriften die van toepassing zijn op alle
schepen die gevaarlijke lading vervoeren, ongeacht hun grootte of type.

19.2. Het voorschrift vereist dat alle gevaarlijke stoffen aan boord van het schip
worden geïdentificeerd, geclassificeerd en verpakt in overeenstemming met de
internationale normen. Dit omvat het gebruik van juiste verpakkingen,
etikettering en documentatie voor de lading. Het schip moet ook beschikken over
een ladingmanifest waarin alle gevaarlijke stoffen die aan boord zijn, worden
vermeld, samen met informatie over hun eigenschappen en de juiste procedures
voor het hanteren en opslaan van de lading.

19.3. Het voorschrift stelt ook eisen aan de constructie van het schip en de
uitrusting die aan boord moet zijn om de veiligheid te waarborgen. Dit omvat de
aanwezigheid van brandbestrijding apparatuur en -systemen, zoals
brandblussers, brandalarmsystemen, sprinklerinstallaties en branddeuren. Het
schip moet ook beschikken over een goed geventileerde ruimte voor het opslaan
van gevaarlijke stoffen en er moeten procedures zijn voor het veilig laden en
lossen van de lading.

19.4. Naast deze voorschriften legt het voorschrift ook de verantwoordelijkheden


vast van de verschillende partijen die betrokken zijn bij het vervoer van
gevaarlijke lading, zoals de scheepseigenaar, de bevrachter, de expediteur en de
terminal operator. Deze partijen moeten ervoor zorgen dat alle voorschriften
worden nageleefd en dat er voldoende maatregelen zijn genomen om de
veiligheid te waarborgen.

19.5. Om ervoor te zorgen dat de bemanning op de hoogte is van de risico's en


veiligheidsprocedures, vereist het voorschrift ook regelmatige training en
oefeningen voor alle bemanningsleden die betrokken zijn bij het vervoer van
gevaarlijke lading. Het doel van het voorschrift is om ervoor te zorgen dat
gevaarlijke lading veilig wordt vervoerd en dat de risico's voor de bemanning, het
schip en het milieu tot een minimum worden beperkt.

Hoofdstuk 3: Levensreddende middelen en afspraken.  

Deel B: sectie 1

Voorschrift 6

6.2.1. We moeten ervoor zorgen dat we een vhf aan boord hebben die in twee
richtingen werkt, dit is verplicht voor alle schepen van 300 gt of meer. Dit is
verplicht om ervoor te zorgen dat we beter kunnen communiceren op zee. Dit
zorgt ervoor dat alles op zee veiliger verloopt. Voor meer informatie over de vhf
zie het hoofdstuk GMDSS in deze gip. 

6.2.2. We hebben aan elke kant van het schip een SART dit is om te zorgen in
het geval dat we het schip moeten verlaten. Dat we sneller gevonden kunnen
worden. Alle informatie over de SART staat in het hoofdstuk

GMDSS. 
  
6.3. Wat parachute flares betreft moeten er minstens 12 aan boord zijn. Deze
zullen maandelijks worden gecontroleerd door de crew. In deze controle zal er
worden gekeken naar de houdbaarheidsdatum en de fysieke toestand van de
flare. Ze moeten altijd te vinden zijn op de brug of dicht bij de brug.

 6.4. Wat nood apparaten betreft hebben we natuurlijk ook een deel voor de
communicatie. Hieronder verstaan we dat er aan boord een twee wegen
communicatie systeem is op bepaalde plaatsen van het schip. Dit zijn meestal
strategisch gekozen plaatsen. Als voorbeeld hiervan de musterstations, de
kombuis, de brug, de machinekamer, etc… . logischerwijs hebben we ook een
general alarm systeem aan boord dit alarm heeft de bedoeling als het afgaat dan
moet iedereen van de crew alles laten vallen en naar de musterstation komen.
Op het musterstation hebben we een crewlist die we zullen nakijken. We hebben
op alle musterstations ook communicatie toestellen die ervoor zullen zorgen dat
de officier op het musterstation kan communiceren met de brug. Hieronder staan
twee manieren hoe we een musterstation kunnen markeren. 

Met een pictogram.                                             Op het dek schilderen.      

Voorschrift 7
7.1.1. Dit stukje gaat over reddingsboeien. De reddingsboeien moeten altijd
bereikbaar zijn over heel het schip voor in het geval dat de boei snel gebruikt
moet worden, er zal ook altijd de thuishaven en de naam van het schip op staan,
in de meeste gevallen ook het IMO nummer. Zowel aan de bakboord als
stuurboordkant moeten de boeien snel en gemakkelijk bereikbaar zijn. In geen 1
geval mag de boei permanent vast zitten aan het schip. De boei moet altijd los
zijn en klaar zijn voor gebruik. Het pictogram is foto 1. 

 Aan elke kant van het schip moet minstens 1 boei een touw hebben dat vast zit
aan het schip. Deze lijn moet 2 keer de hoogte zijn van waar het wordt gegooid
tot aan de waterlijn. Het meest geadviseerde is 30 m. Het pictogram is foto 2.
Van het totaal van alle reddingsboeien moet minstens de helft worden uitgerust
met een lichtje of een rooksignaal. Natuurlijk zal dit gelijk verdeeld worden als
voorbeeld: als we 8 reddingsboeien aan boord hebben dan zullen we er 4 aan
elke kant hebben, aan elke kant zal 1 van de 4 een lichtje hebben en 1 van de 4
een rookpot. De pictogrammen zijn foto 3 en 4.
                                                                                            

           
        

          
           1                                    2                                              3

                   4 
(dit is de meest voorkomende vorm)

7.2. Wat reddingsvesten betreft moeten we er genoeg aan boord hebben voor
iedereen. Dit wil zeggen in elke kajuit en op alle plaatsen waar mensen werken
(full time). Deze ruimtes zijn vooral de ruimtes waar altijd iemand aanwezig is.
De locatie van de reddingsvesten moet altijd goed bereikbaar zijn en moet
worden gemarkeerd met een pictogram(afbeelding 1). Natuurlijk mogen er altijd
meer reddingsvesten zijn dan voorgeschreven. 

You might also like