Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 212

Regelgeving

Algemene Periodieke Keuring

. personenauto’s
. bedrijfsauto’s
. driewielige motorrijtuigen
. aanhangwagens

versie: december 2006


APK Algemeen

Voorwoord

Omdat de regelgeving voor de uitvoering van de algemene periodieke keuring APK is verdeeld over
verschillende uitgaven en publicaties heeft de RDW gemeend deze te moeten bundelen in deze
verzamelband.
Deze verzamelband bevat alle benodigde regelgeving die nodig is voor de uitvoering van de APK.

Aan de tekst kunnen geen rechten worden ontleend; alleen de tekst van de ondergenoemde publicaties
heeft rechtsgeldigheid:
- Wegenverkeerswet 1994 (WVW);
- Voertuigreglement (VR);
- Kentekenreglement (KR);
- Ministeriële regeling houdende vaststelling regels erkenning voor het uitvoeren van de periodieke
keuring van motorrijtuigen en aanhangwagens (ERK);
- Ministeriële regeling houdende aanwijzing van voertuigen die zijn uitgezonderd van de keurings-
plicht, bedoeld in artikel 72 van de Wegenverkeerswet 1994 (MRUK);
- Regeling Permanente eisen;
- Regeling Permanente eisen Taxi’s.

Exemplaren van het boekwerk ‘Regelgeving APK’ kunnen worden besteld bij de RDW. Aanvullingen
zijn door middel van een abonnement leverbaar. De ‘Regelgeving APK’ is ook op cd-rom verkrijgbaar.
Informatie over de wijze van bestellen kan worden verkregen bij de Klantenservice RDW,
tel. 0900 97 39 (10 cent per minuut).

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


1
APK Algemeen

INHOUDSOPGAVE
Algemeen blz. versie

Voorwoord 1 12 - 2006
Adressen RDW 5 ”
Openingstijden RDW kantoren 6 ”
Afmelden en raadplegen 6 ”
Adressen providers 6 ”
Algemene informatie voor de uitvoering van de APK 7 ”
1. Datum van ingebruikname 7 ”
2. Keuringsbevoegdheid 7 ”
3. Keuringsverplichting 8 ”
4. Keuringsplichtige voertuigen 9 ”
5. Uitvoering keuringsvoorschriften 9 ”
6. Uitzonderingen ten aanzien van de keuringseisen 10 ”
7. Personeel 10 ”
8. Archiveren 10 ”
9. Bestellen keuringsrapporten 10 ”

Tab 1 Administratieve procedures 12 - 2006

Tab 2 Invulinstructie keuringsrapport 12 - 2006

Tab 3 Keuringseisen 12 - 2006

Tab 4 Regeling permanente eisen 12 - 2006

Tab 5 Regeling permanente eisen Taxi’s 12 - 2006

Tab 6 Erkenningsregeling APK 12 - 2006

Tab 7 Bekendmaking Cusumsysteem Erkenninghouder 12 - 2006

Tab 8 Bekendmaking Cusumsysteem Keurmeester 12 - 2006

Tab 9 Procedure Roetmeting 12 - 2006

Tab 10 Toezichtbeleid APK 12 - 2006

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


3
APK Algemeen

Adressen RDW

Hoofdkantoor RDW Divisie Registratie en Informatie


Europaweg 205 Skager Rak 10
2711 ER Zoetermeer 9642 CZ Veendam
Postbus 777 Postbus 30 000
2700 AT Zoetermeer 9640 RA Veendam
Tel. 0900 07 39 Tel. 0900 07 39
Fax 079 345 80 21 Fax 0598 69 95 04

Divisie Voertuigtechniek

Regiokantoor Noord Regiokantoor West Regiokantoor Zuid


Dr. van Deenweg 78 Denemarkenlaan 2 Goudsbloemvallei 5
8025 BH Zwolle 2711 EL Zoetermeer 5237 MH Den Bosch
Tel. 0900 97 39 Tel. 0900 97 39 Tel. 0900 97 39
Fax 038 452 76 11 Fax 079 345 78 08 Fax 073 644 61 63

Voor beroepsgevallen en vragen over de erkenning kunt u contact opnemen met de Regiokantoren.

Voor algemene informatie en vragen over de uitvoering van de APK kunt u contact opnemen met de
Klantenservice RDW/Technische helpdesk via tel. 0900 97 39, of per e-mail via www.rdw.nl.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


5
APK Algemeen

Openingstijden RDW kantoren

De kantoren van de RDW zijn op werkdagen geopend:

- van 8.30 uur tot 12.30 uur


en
- van 13.00 uur tot 17.00 uur.

Op bepaalde (feest)dagen zijn de kantoren gesloten.


Deze dagen zijn achtereenvolgens:

- Nieuwjaarsdag (1 januari)
- 2e Paasdag
- Koninginnedag (30 april)
- Hemelvaartsdag
- 2e Pinksterdag
- 1e en 2e Kerstdag (25 en 26 december)

Voorts zijn de kantoren elk jaar op 5, 24 en 31 december, indien deze dagen op een werkdag vallen,
steeds vanaf 15.30 uur gesloten.

Afmelden en raadplegen

Het afmelden van voertuigen via datacommunicatie kan op maandag tot en met vrijdag, met
uitzondering van de hierboven genoemde dagen, plaatsvinden van 8.30 uur tot 17.00 uur.

Het raadplegen van de door u afgemelde voertuigen via datacommunicatie is mogelijk op maandag tot
en met vrijdag van 8.30 uur tot 20.00 uur.

Het raadplegen van de voertuiggegevens via datacom is mogelijk op maandag tot en met vrijdag van
05.30 uur tot 21.00 uur en op zaterdag van 05.30 uur tot 17.00 uur.

Voor informatie over het afmelden en raadplegen van gegevens kunt u contact opnemen
met uw provider.

Adressen providers

A2SP RDC Datacentrum BV VWE bureau voor


voertuigdocumentatie en informatie

Groeneweg 150C Postbus 74707 Postbus 198


3981 CP Bunnik 1070 BS Amsterdam 1700 AD Heerhugowaard
Tel. 0900 123 22 77 Tel. 0900 2700 700 Tel. 072 576 70 01
(30 cent per minuut) (Locaal tarief)
www.a2SP.nl www.rdc.nl www.hetextranet.nl
info@a2sp.nl mail@rdc.nl info@vwe-extranet.nl

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


6
APK Algemeen

ALGEMENE INFORMATIE VOOR DE UITVOERING VAN DE APK.

1. Datum van ingebruikname

Om te kunnen bepalen wanneer een voertuig keuringsplichtig wordt en om de


keuringseisen correct te kunnen toepassen is het van belang te weten wanneer het
voertuig voor het eerst in gebruik is genomen.
VR art.1.10 De datum waarop een voertuig voor het eerst in gebruik is genomen kan worden
bepaald aan de hand van het kentekenbewijs. Er zijn drie situaties mogelijk:
A. De datum van ingebruikname is de ‘Datum eerste toelating’ zoals vermeld op het
kentekenbewijs (voor bewijzen afgegeven na 31-12-1994).
B. De datum van ingebruikname is dezelfde als de afgiftedatum van het kenteken-
bewijs (voor bewijzen afgegeven vóór 1-1-1995).
In dat geval is op het kentekenbewijs onder 'bijzonderheden' niets vermeld ten
aanzien van de DATUM EERSTE TOELATING of het BOUWJAAR, danwel staat
onder 'bijzonderheden’: 'Datum eerste toelating: zie rubriek Afgegeven de'.
C. De datum van ingebruikname is niet dezelfde als de afgiftedatum van het
kentekenbewijs, (afgegeven vóór 1-1-1995), bijvoorbeeld omdat het voertuig in het
buitenland in gebruik is geweest. Onder 'bijzonderheden' kunt u in dat geval de
volgende vermeldingen aantreffen:
- 'DATUM EERSTE TOELATING .......' (dag, maand, jaar).
De datum van ingebruikname is dan dezelfde als de datum eerste toelating.
of
- 'BOUWJAAR 19..'
In dit geval moet als datum van ingebruikname 30 juni van het vermelde
bouwjaar worden genomen.
of
- 'BOUWJAAR NIET VASTGESTELD'
De datum van ingebruikname wordt in dit geval gesteld op de afgiftedatum van
het kentekenbewijs deel I A dan wel deel I.

NB
Indien de afgiftedatum en de datum eerste toelating niet is vermeld mag het
voertuig niet worden gekeurd en moet contact worden opgenomen met de
Klantenservice RDW/Technische helpdesk tel. 0900 97 39.
Indien één datumvermelding (gestempeld of geprint) aanwezig is, wordt deze datum
beschouwd als datum afgifte en als datum eerste toelating. Deze datum kan niet in de
toekomst liggen.

2. Keuringsbevoegdheid

WVW art.83 Een APK-keuringsinstantie mag alleen een ter keuring aangeboden voertuig keuren,
indien het voertuig behoort tot de groep voertuigen, waarvoor de erkenning is
verleend.
Bij de verlening van een APK-erkenning wordt onderscheid gemaakt tussen een
erkenning voor het keuren van zware voertuigen (APK 1) en een erkenning voor het
keuren van lichte voertuigen (APK 2).
Lichte voertuigen:
- Dit zijn voertuigen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg.
Zware voertuigen:
- Dit zijn voertuigen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


7
APK Algemeen

De toegestane maximum massa kan in beginsel worden afgelezen van het kenteken-
bewijs.
Op de nieuwe kentekenbewijzen (3 E 1251a) worden een aantal nieuwe aspecten ver-
meld. Met name bij een personenautokenteken kan dit tijdens een APK keuring tot
onduidelijkheid leiden met betrekking tot de bevoegdheid van het te keuren voertuig.
Het gaat om de volgende aspecten:
q Massa ledig voertuig
q Technisch maximum massa
q Toegestane maximum massa

Bij een personenautokenteken is de ledige massa zoals vermeld op het kenteken-


bewijs bepalend voor de categorie voertuig en de categorie keurmeester.

Als bij bedrijfsauto’s en aanhangwagens de toegestane maximum massa niet op het


kentekenbewijs is vermeld, kan met behulp van het scherm ‘Raadplegen voertuig-
gegevens’ (zie punt 2 van de Administratieve procedures – tab 1) worden nagegaan
wat de toegestane maximum massa van het voertuig is.
Als ook in het raadpleegscherm geen waarde is vermeld voor de toegestane maximum
massa, kan deze worden bepaald door de massa ledig voertuig en het laadvermogen,
wanneer deze beide waarden zijn vermeld op het kentekenbewijs, bij elkaar op te tellen.

Wanneer de situatie zich voordoet dat niet is vast te stellen of het een licht of een
zwaar voertuig betreft, moet contact worden opgenomen met het regiokantoor van de
RDW. Het is in deze gevallen mogelijk dat het voertuig moet worden gewogen bij een
keuringsstation van de RDW.

Indien een APK-keuring wordt uitgevoerd bij een bedrijfsauto met een toegestane
maximum massa van niet meer dan 3500 kg welke is voorzien van een drukluchtrem-
systeem en een vangmuil- of schotelkoppeling ten behoeve van een aanhangwagen,
dan dient u, naast de apparatuur die voor uw erkenning al van toepassing is, bij de
keuring van het voertuig en de eventueel daarop volgende steekproef, te beschikken
over de volgende middelen:
1. twee manometers met slangen en aansluitstukken voor drukmeetpunten alsmede
aansluitkoppen voor aanhangwagenremsystemen, waarmee de druk in druklucht-
remsystemen en in gasveersystemen kan worden gemeten. Ten aanzien van de
manometers moet er een geldig certificaat van eerste keuring dan wel een geldig
certificaat van herkeuring, als bedoeld in hoofdstuk 1, paragraaf 2, van de
Voorschriften meetmiddelen 1997 aanwezig zijn. Deze eis geldt niet voor
manometers in gebruik genomen vóór 1 januari 1984;
en, indien het een bedrijfsauto met een schotelkoppeling betreft:
2. een stalen rei met een lengte van ten minste 0,90 m;
3. een hulpstuk waarmee de speling op de sluiting van een 2 inch koppelingschotel
meetbaar gemaakt kan worden.

ERK art 32 De erkenning kan ook andere beperkende bepalingen bevatten, bijvoorbeeld ten
aanzien van de afmetingen van het voertuig, waardoor een ter keuring aangeboden
voertuig niet mag worden gekeurd.

WVW art.83 Bussen bestemd voor het vervoer van personen waarop de Wet personenvervoer 2000
betrekking heeft en voertuigen bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
(ADR/VLG) moeten bij de RDW worden gekeurd. De eigenaar/houder van deze voer-
tuigen is zelf verantwoordelijk dat deze voertuigen bij de RDW ter keuring worden
aangeboden.

3. Keuringsverplichting

WVW art.85 De erkenninghouder is verplicht om voertuigen, die bij hem ter keuring worden
aangeboden, te keuren indien hij daartoe gerechtigd is.
Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006
8
APK Algemeen

4. Keuringsplichtige voertuigen

In het kader van de APK zijn de volgende groepen voertuigen één jaar na de datum
van eerste toelating keuringsplichtig:
VR art.4.2 - motorrijtuigen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg.
VR art.4.2 - aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg.
VR art.4.3 - motorrijtuigen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg,
waarop de Wet personenvervoer 2000 (taxi’s) van toepassing is.
VR art.4.4 - motorrijtuigen waarop de Wet ambulancevervoer (ambulances) van toepassing is.

De volgende groepen voertuigen zijn drie jaar na de datum van eerste toelating
keuringsplichtig:
VR art.4.5 - motorrijtuigen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg
uitgezonderd driewielige motorrijtuigen waarvan de ledige massa niet meer dan
400 kg bedraagt.

MRUK De volgende voertuigen zijn uitgezonderd van de keuringsplicht:


- voertuigen die een kenteken voeren dat twee groepen van twee cijfers bevat en de
lettergroep ZZ of de enkele letter A, E, H, K, L, N, P, S, T, V, W, X of Z;
- voertuigen waarvoor een tijdelijk kentekenbewijs is afgegeven in afwachting van de
definitieve goedkeuring, waarna het definitieve kentekenbewijs wordt afgegeven.
Deze tijdelijke kentekenbewijzen worden afgegeven voor voertuigen waarbij bij
toelating niet of op termijn kan worden vastgesteld of dat voertuig al dan niet
voldoet aan de eisen voor toelating. Dit kentekenbewijs bestaat alleen uit een deel
I A dan wel deel I;
- voertuigen op de dag dat zij door de RDW, de Politie of de Koninklijke
Marechaussee worden onderzocht in verband met de afgifte, teruggave of de
wijziging van het kentekenbewijs;
- rijdende werktuigen, waarbij op het kentekenbewijs melding wordt gemaakt dat het
voertuig is uitgezonderd van de keuringsplicht;
VR art.4.6 - voertuigen op de dag waarop het voertuig aan een APK-keuring wordt
onderworpen;
VR art.4.8 - voertuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad zoals bedoeld in artikel 62 van de
Wegenverkeerswet 1994.
VR art.4.7 Een motorrijtuig of een aanhangwagen mag gedurende twee maanden nadat het
keuringsplichtig is geworden of twee maanden nadat de geldigheidstermijn van het
keuringsbewijs is verstreken op de weg staan zonder dat voor het voertuig een geldig
keuringsbewijs is afgegeven.

5. Uitvoering keuringsvoorschriften

Op basis van de Erkenningsregeling art. 32 en 39 moet het bij en krachtens de wet bepaal-
de in acht worden genomen. Hieronder wordt verstaan dat bij de periodieke keuring van
motorrijtuigen en aanhangwagens alle keuringsaspecten worden beoordeeld.
Als onderdelen niet beoordeeld kunnen worden moet het voertuig worden afgekeurd
waarbij de reden op de voorzijde van het keuringsrapport in het vak ‘Nadere uitleg
reparatie, afkeur en/of adviespunten’ wordt vermeld.
Redenen voor het niet kunnen beoordelen van een keuringsaspect kunnen onder andere
zijn:
- het niet kunnen openen van het kofferdeksel door het ontbreken van een sleutel;
- het niet kunnen openen van de motorkap;
- het niet kunnen los nemen van wieldeksels welke de wielbouten bedekken door het
ontbreken van een sleutel;
- het niet kunnen controleren van de brandstofdop door het ontbreken van een sleutel
of doordat de centrale vergrendeling niet werkt;
- het niet kunnen verwijderen van de dop over de trekhaakkogel door het ontbreken
van een sleutel.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


9
APK Algemeen

6. Uitzonderingen ten aanzien van de keuringseisen

6.1.Als bij een voertuig een formele ministeriële beschikking of brief van de RDW
wordt overgelegd, waarin bepaalde vrijstellingen of afwijkingen worden toege-
staan, moet men het gestelde in de beschikking in acht nemen, zoals bijvoorbeeld
plastic kentekenplaten zonder keurmerk bij een aantal politieauto’s.
6.2.Voertuigen met een bijzonder kenteken, bijvoorbeeld GN-, BN-, CD- en CDJ-
kenteken, mogen voor wat betreft de onderstaande punten afwijken van de
keuringseisen:
- aanwezigheid van kleine kentekenplaat model 18.2;
- ontbreken van het emissiebestrijdingssysteem (katalysator en/of lambdasonde);
- ontbreken van gordelbevestigingspunten en daardoor de autogordels;
- aanwezigheid van koplampen met een afwijkend lichtbeeld
(geen scherpe licht-donker scheiding);
- aanwezigheid van oranje stadslichten; en
- ontbreken van mistachterlicht.
Het kan voorkomen dat één of meerdere van deze uitzonderingen niet op het
betreffende kentekenbewijs is vermeld.

7. Personeel

Elke APK-keuring moet worden uitgevoerd door een daartoe bevoegde keurmeester
die in het bezit is van een geldige bevoegdheidspas. De bevoegdheidspas moet op
verzoek ter inzage worden gegeven.

8. Archiveren

De keuringsrapporten dienen te worden bewaard in een goed afgesloten kast of


bureaulade of een gelijkwaardige voorziening.
Bij diefstal moet onverwijld de RDW en de politie worden gewaarschuwd, onder
vermelding van de volgnummers van de vermiste rapporten.

9. Bestellen keuringsrapporten

De keuringsrapporten moeten rechtstreeks worden besteld bij de leverancier:

Drukkerij Sonneveld b.v.


Postbus 9
2690 AA ’s -Gravenzande

Het aantal bestelde rapporten dient 50, 100, 200, 500 of 1000 te zijn.
APK keuringsrapporten zijn ook als kettingformulier leverbaar. De bestelhoeveelheid
is dan 500, 1000 of 1500 exemplaren.

Een maximum bestelhoeveelheid is niet bepaald, maar u dient altijd rekening te hou-
den met eventuele wijzigingen in het rapport.
Dergelijke wijzigingen worden vooraf tijdig bekend gemaakt.
De bestelling dient te geschieden door het verschuldigde bedrag over te maken op
gironummer 147060 t.n.v. Drukkerij Sonneveld b.v. te ’s-Gravenzande onder
vermelding van uw keuringsinstantienummer (KI-nummer) en het gewenste aantal.
Na ontvangst van het verschuldigde bedrag ontvangt u binnen 7 werkdagen het bestelde
aantal rapporten inclusief een factuur ten bewijze dat u heeft betaald.
Een spoedbestelling wordt binnen 3 werkdagen afgeleverd.

Als u vragen over uw bestelling heeft kunt u contact opnemen met Drukkerij
Sonneveld b.v.
Het telefoonnummer is: 0174 44 55 20.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


10
APK Algemeen

Het onderling overnemen van APK-rapporten is in principe niet toegestaan.


Toch mag u, indien uw voorraad rapporten door onvoorziene omstandigheden (b.v.
diefstal) op mocht blijken te zijn, onder bepaalde voorwaarden, een aantal rapporten
van een collega erkenninghouder overnemen.
Bij het overnemen van een aantal rapporten van een collega erkenninghouder dient u
het aantal rapporten en de betreffende rapportnummers welke u overneemt in uw
administratie vast te leggen. Daarnaast moet worden vermeld van wie u de rapporten
heeft overgenomen. Hierbij tevens het KI-nummer van de collega erkenninghouder
die de rapporten aan u levert vermelden.
De collega die u de rapporten levert dient in zijn administratie vast te leggen hoeveel
en welke rapporten aan wie geleverd zijn. Hierbij tevens het KI-nummer van de
afnemer vermelden.
Ook dient de erkenninghouder die de rapporten levert een fax naar zijn regiokantoor te
sturen met daarin het aantal rapporten en de nummers van de rapporten. Hierbij ook
aangeven aan welke keuringsinstantie geleverd is. Op de fax ook graag de beide
KI-nummers van de betrokken erkenninghouders vermelden.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


11
APK Administratieve procedures

In deze afdeling is informatie verzameld die voor de APK-keurmeester van direct belang is bij het uit-
voeren van periodieke keuringen. In de kantlijn is aangegeven op welke regelgeving de informatie is
gebaseerd.
Als de Administratieve procedures geen uitsluitsel geven is de gepubliceerde regelgeving zoals de
Erkenningsregeling APK doorslaggevend.

INHOUDSOPGAVE

Hoofdstuk Onderwerp blz.

1. Kentekenbewijs 3
1.1 Algemeen
1.2 Geldigheid
2. Raadplegen kentekenregister 4
3. Controle van gegevens op het kentekenbewijs met het voertuig en
controle kentekenplaten 5
4. Afmelden met datacommunicatie-apparatuur 6
5. Steekproef en beroepsmogelijkheden 6
5.1 Steekproef
5.2. Beroepsmogelijkheden

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


1
APK Administratieve procedures

ALGEMEEN

Bij vragen omtrent de uitvoering van de APK kan contact worden opgenomen met de
Klantenservice RDW/Technische helpdesk tel. 0900 97 39.

1. Kentekenbewijs

1.1 Algemeen

VR art. 4.9 De aanvrager van een keuringsrapport moet het originele deel I A dan wel deel I van het
ERK 41-2 kentekenbewijs van het betrokken voertuig overleggen voordat dit voertuig door de
keurmeester wordt gekeurd.
VR art. 9.2 Een driewielig motorrijtuig kan een personen- of een bedrijfsautokentekenbewijs hebben.
WVW art. 36-3a De te controleren gegevens op het kentekenbewijs moeten duidelijk leesbaar zijn.
Het bewijs moet van een vastgestelde uitvoering en geldig zijn.

1.2 Geldigheid

Een kentekenbewijs dat zijn geldigheid heeft verloren is niet meer aan te merken als
kentekenbewijs. In dit geval mag niet tot keuring worden overgegaan.
WVW art. 57 Een kentekenbewijs verliest zijn geldigheid, indien:
- op het bewijs onder bijzonderheden een beperkte geldigheidsduur is vermeld en deze
termijn is verstreken;
- in de op het bewijs vermelde gegevens wijzigingen zijn aangebracht;
- het bewijs niet van een vastgestelde uitvoering is (hieronder wordt ook verstaan dat
het kentekenbewijs niet mag zijn geplastificeerd);
- de duplicaatcode op het kentekenbewijs afwijkt van het raadpleegscherm;
- op het kentekenbewijs geen datum eerste toelating is vermeld.
Toelichting
Indien de geldigheid is vervallen moet contact worden opgenomen met de Klantenservice
RDW/Technische helpdesk tel. 0900 97 39.

KR Het niet van een vastgestelde uitvoering zijn kan zich met name voordoen bij een
kentekenbewijs deel I model 287B, 911 of 912. Het model 287B bestaat uit 4 bladzijden,
de modellen 911 en 912 bestaan uit 2 bladzijden. Dit is bij de modellen 911 en 912
herkenbaar aan de doorlopende tekst onderaan de bladzijde en tevens dient het nummer
op de linker en rechter bladhelft hetzelfde te zijn.
Bij de modellen 3E1210a en 3E1211a en 3 E 1251a geldt eveneens dat op de linker- en
rechter bladhelft hetzelfde nummer moet zijn vermeld.
Ook moet bij een kentekenbewijs waarop is vermeld ‘taxi, zie bijlage’ deze bijlage
aanwezig zijn.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


3
APK Administratieve procedures

2. Raadplegen kentekenregister

ERK art. 41 lid 3 Voorafgaand aan de keuring moet worden gecontroleerd of een aantal gegevens zoals ver-
meld in het kentekenregister overeenkomt met het kentekenbewijs deel I A dan wel deel I
van het voertuig.
Om de gegevens van het kentekenbewijs te controleren moet het scherm ‘Raadplegen
Voertuiggegevens’ worden opgevraagd zoals is aangegeven in de ‘Gebruikshandleiding
Raadplegen Voertuiggegevens’ van de provider via welke u afmeldt.
Als de handleiding wordt gevolgd, wordt een aantal gegevens van het voertuig op het
raadpleegscherm getoond.

De volgende gegevens op het raadpleegscherm moeten overeenkomen met de gegevens


op het kentekenbewijs deel I A dan wel deel I voor zover op deel I A of deel I vermeld.
Indien één of meer van deze gegevens afwijken van de gegevens op het raadpleegscherm
mag het voertuig niet worden gekeurd en mag ook geen APK-rapport worden afgegeven.
Voor informatie kunt u contact opnemen met de Klantenservice RDW/Technische help-
desk tel. 0900 97 39.

• kenteken;
• voertuigsoort;
• duplicaatcode;
• identificatienummer;
• brandstofsoort;
• maximum massa beladen voertuig;
• EEG voertuigcategorie toevoeging.

De volgende verschillen zijn hierbij toegestaan:

• voor wat betreft de brandstofaanduiding G mag ook de aanduiding G2 of G3 worden


geaccepteerd, en/of
• indien op het kentekenbewijs “oplegger” is vermeld en op het raadpleegscherm “aan-
hangwagen” geldt dit niet als een afwijking, en/of
• indien het een driewielig motorrijtuig betreft en op het raadpleegscherm bij voertuig-
soort “P” is vermeld geldt dit niet als een afwijking.

Indien één of meer van deze gegevens op het scherm in vergelijking met het kentekenbe-
wijs deel I A dan wel deel I ontbreken (leeg veld) mag het voertuig wel worden gekeurd,
maar dient een kopie van het kentekenbewijs deel I A dan wel deel I met een opgave van
de afwijkingen te worden gestuurd naar:

RDW
Bureau Voertuigdocumenten. Sectie Documentenafgifte
Postbus 30000
9640 RA Veendam

In het geval het raadpleegscherm één van de volgende meldingen geeft:


• kenteken onbekend;
• geen actueel voertuig;
moet telefonisch contact worden opgenomen met het regiokantoor van de
RDW waaronder u valt, waarbij de aanwijzingen moeten worden opgevolgd.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


4
APK Administratieve procedures

In het geval het raadpleegscherm de melding geeft: ‘keuren niet toegestaan, keuring door
RDW’ mag het voertuig niet worden gekeurd en kan dan ook niet worden afgemeld.
De eigenaar/houder moet een afspraak maken voor een keuring bij de RDW door contact
op te nemen met de Klantenservice RDW tel. 0900 97 39.

ERK art. 41 lid 6 Als het raadplegen van de voertuiggegevens als gevolg van een storing in een door de
RDW geaccepteerd netwerk niet mogelijk is, kan de controle achterwege blijven en moet
dit worden aangetekend op het keuringsrapport (zie de invulinstructie achter tab 2).

3. Controle van gegevens op het kentekenbewijs met het voertuig en controle


kentekenplaten

VR art.5.*.1 Voorafgaand aan de ondertekening van het keuringsrapport moet van onderstaande aspecten
ERK 41. worden gecontroleerd of het voertuig en het kentekenbewijs met elkaar overeenstemmen.

Op basis van Erkenningsregeling artikel 41 lid 3b. (tab 6 blz. 16) en bijlage 2 (tab 6 blz. 27):
1. kenteken;
2. identificatienummer;
3. brandstofsoort;
4. bijzonderheden (aanpassing gehandicapte / taxi bijlage).

De niet in bijlage 2 van de Erkenningsregeling (tab 6 blz. 27) genoemde gegevens op het
kentekenbewijsbehoeven bij deze controle niet overeen te stemmen.

Op basis van Erkenningsregeling artikel 41 lid 3c. (tab 6 blz. 16) en bijlage 3 (tab 6 blz. 31):
5. of het voertuig is voorzien van de juiste kentekenplaten.

Wanneer een afwijking wordt geconstateerd mag het voertuig niet worden gekeurd en
mag ook geen keuringsrapport worden afgegeven en moet de aanvrager worden verwezen
naar een keuringsstation van de RDW.

Indien het ingeslagen identificatienummer onleesbaar is geworden moet de aanvrager


naar het keuringsstation van de RDW worden verwezen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


5
APK Administratieve procedures

4. Afmelden met datacommunicatie-apparatuur

WVW art. 79 Voorafgaand aan de afgifte van een keuringsrapport en nadat is nagegaan of de keuring
heeft plaatsgevonden moet het voertuig worden afgemeld, zodat de keuring wordt
geregistreerd in het keuringsregister. Dit betreft zowel goedgekeurde als afgekeurde
voertuigen.

De handelwijze met betrekking tot het afmelden van APK keuringen en opvragen van
APK-keuringsgegevens is aangegeven in de ’Gebruikershandleiding’ van de provider via
welke u afmeldt.

Als door het geautomatiseerde systeem wordt teruggemeld dat de voertuigsoort (licht of
zwaar) niet is vast te stellen, kan het voertuig niet worden afgemeld.
In dit geval moet contact worden opgenomen met het regiokantoor van de RDW.
Het is in deze gevallen mogelijk dat het voertuig moet worden gewogen bij een
keuringsstation van de RDW.

In het geval het afmeldscherm de melding geeft: ‘afmelden niet toegestaan, keuring door
RDW’ kan niet worden afgemeld en moet de eigenaar/houder een afspraak maken voor
een keuring bij de RDW door contact op te nemen met de Klantenservice RDW
tel. 0900 97 39.

5. Steekproef en beroepsmogelijkheden

5.1 Steekproef

WVW art. 86 Een van de middelen om toe te zien op de juiste uitvoering van de keuringen is de
steekproefsgewijze herkeuring van afgemelde voertuigen.
ERK art. 45 Bij het afmelden wordt tevens meegedeeld of het voertuig aan een steekproefherkeuring
moet worden onderworpen en tot welk tijdstip het voertuig hiervoor beschikbaar moet
worden gehouden. Indien een steekproef wordt toegekend moet het voertuig tot
90 minuten na de afmelding en gedurende de steekproef beschikbaar worden gehouden.
ERK art. 45 In deze periode mogen geen wijzigingen aan het voertuig worden aangebracht en/of
metingen worden verricht. Tevens moeten bij de steekproef de eventueel vervangen
onderdelen zoals bedoeld in artikel 43 lid 4 van de Erkenningsregeling APK bij het
voertuig aanwezig zijn.
Bij de steekproef moet de bevoegde keurmeester die de keuring heeft verricht en het
keuringsrapport heeft ondertekend aanwezig zijn en gedurende de steekproef feitelijke
assistentie verlenen bij het uitvoeren van de steekproef.
In het geval van telefonisch afzeggen van de steekproef door de RDW moet op het
keuringsrapport in het vak ‘Nadere uitleg reparatie-, afkeur- en/of adviespunten’ worden
vermeld: Afgezegd om -tijdstip- door -naam RDW medewerker- en ondertekend door de
APK-keurmeester.
De uitvoering van de steekproef moet binnen 15 minuten na aankomst van de steekproef-
controleur kunnen aanvangen.

In het geval dat een afgekeurd voertuig wordt afgemeld geldt vooralsnog:
- Aan het afmelden van een afkeuring zijn geen afmeldkosten verbonden;
- De afkeurmeldingen vallen buiten de afmeldbeperking;
- Bij een steekproef op een afkeurmelding worden alleen de geregistreerde afkeurpunten
beoordeeld.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


6
APK Administratieve procedures

5.2 Beroepsmogelijkheden

WVW art. 90 5.2.a Afkeuring door RDW in de steekproefherkeuring


VR 4.12 Het is voor de erkenninghouder, de keurmeester en de aanvrager mogelijk op grond van
artikel 90 van de Wegenverkeerswet 1994 tegen betaling bij de RDW bezwaar te maken
tegen het besluit van de steekproefcontroleur en wel terstond na de steekproefherkeuring.
Dit bezwaar dient dan direct tegenover de steekproefcontroleur van de RDW geuit te
worden.
De RDW zal vervolgens een onderzoek instellen (herkeuring) naar het besluit van
de steekproefcontroleur.
De erkenninghouder, de keurmeester en de aanvrager worden in de gelegenheid gesteld
bij dat onderzoek aanwezig te zijn.

WVW art. 90 5.2.b Afkeuring door erkenninghouder


VR 4.12 Voor de belanghebbende (aanvrager van de keuring) is het mogelijk op grond van
artikel 90 van de Wegenverkeerswet 1994 tegen betaling bij de RDW beroep in te stellen
tegen een afkeuring en wel terstond na de keuring. Dit beroep dient gericht te worden tot
de regio waaronder de erkenninghouder valt.
De RDW zal vervolgens een onderzoek (herkeuring) instellen naar de vraag of het
voertuig terecht is afgekeurd.
De erkenninghouder, de keurmeester die het voertuig heeft afgekeurd en de aanvrager
worden in de gelegenheid gesteld bij dat onderzoek aanwezig te zijn.

WVW art. 91 5.2.c Onterechte goedkeuring door erkenninghouder


VR 4.15 Belanghebbenden, die menen dat ten onrechte een keuringsbewijs is afgegeven kunnen
op grond van artikel 91 van de Wegenverkeerswet 1994, tegen betaling beroep in stellen
bij de RDW.
De RDW zal vervolgens een onderzoek (deskundigenonderzoek) instellen naar de vraag
of het voertuig ten onrechte is goedgekeurd. De erkenninghouder, de keurmeester en de
aanvrager worden van dat onderzoek op de hoogte gebracht en worden in de gelegenheid
gesteld bij dat onderzoek aanwezig te zijn.

ERK art. 64 5.2.d Toepassing cusumsysteem


Een beroep als bedoeld onder 5.2.b en 5.2.c dat terecht blijkt te zijn, telt voor het
cusumsysteem mee als resultaat van een steekproefherkeuring. Het cusumsysteem geldt
zowel voor de erkenninghouder als voor de keurmeester.

WVW art 90 –4 5.2.e Tarief onderzoek


WVW art 91 –4 Voor het aanvragen van een onderzoek als bedoeld onder 5.2.a, 5.2.b en 5.2.c geldt een
tarief 1, direct te voldoen tijdens het bezwaar maken tegen een goedkeuring of afkeuring.
Als het beroep wordt toegewezen wordt dit bedrag terugbetaald aan de indiener van het
beroep. In dit geval is de erkenninghouder dit bedrag verschuldigd aan de RDW.

1 De tarieven worden jaarlijks gepubliceerd in de Staatscourant, Besluit tarieven Dienst wegverkeer

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


7
APK Invulinstructie APK rapport

ALGEMEEN

Na elke keuring dient een keuringsrapport te worden afgegeven. Het rapport moet volledig zijn
ingevuld en moet zijn ondertekend door de gediplomeerde keurmeester.
Indien het voertuig is goedgekeurd geldt het afgegeven keuringsrapport als keuringsbewijs, zoals
bedoeld in artikel 72 van de Wegenverkeerswet 1994. Indien het voertuig naar het oordeel van de
gediplomeerde keurmeester niet aan de keuringseisen voldoet geldt het keuringsrapport als de
schriftelijke mededeling van de weigering tot afgifte van een keuringsbewijs.

De geldigheid van een keuringsbewijs vangt aan met ingang van de dag van afgifte.
Een voertuig kan worden gekeurd en afgemeld binnen een periode van 2 maanden direct voorafgaande
aan de verplichting tot keuren. In een dergelijk geval wordt de oorspronkelijke afloopdatum door het
afmeldsysteem met een jaar verlengd.
Een keuringsbewijs verliest zijn geldigheid door de afgifte van een vervangend keuringsbewijs en
door het aanbrengen van wijzigingen.

Alle in te vullen zaken staan aan de voorzijde van het APK keuringsrapport. De achterzijde is uit-
sluitend informatief. Hierop zijn o.a. de controlepunten gecodeerd vermeld. Deze code moet worden
gebruikt bij het aangeven van afkeur- en/of reparatiepunten, zowel in het afmeldscherm als op de
voorzijde van het rapport.

Met het van kracht worden van de APK-verbeterpunten is er niet alleen sprake van het afmelden van
goedgekeurde voertuigen maar ook van het afmelden van afgekeurde voertuigen waarbij de afkeur-
punten zowel op dit rapport als in het afmeldscherm moeten worden aangeven. Als er sprake is van
een goedgekeurd voertuig nadat de “APK-gebreken” zijn hersteld moeten deze reparatiepunten ook
worden opgegeven, zowel op het keuringsrapport als in het afmeldscherm. Verder moeten eventuele
adviespunten worden genoteerd.

Het deel dat is bestemd voor de voertuigeigenaar mag pas worden afgegeven nadat is gebleken dat het
voertuig niet in een steekproef valt of, als dat wel het geval is, nadat de steekproef is verricht en er
geen bezwaar tegen afgifte van het rapport is.

De voertuiggegevens die in diverse velden vermeld moeten worden dienen overeen te komen met de
voertuiggegevens zoals zij op het kentekenbewijs staan aangegeven.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


1
APK Invulinstructie APK rapport

INVULLEN APK KEURINGSRAPPORT

In deze instructie wordt een aantal aspecten van het keuringsrapport besproken. Invulvelden die voor
zich spreken komen niet aan de orde.

Gegevens voertuig en resultaat keuring

- Het voertuig wordt goedgekeurd al of niet met reparatiepunten. Is er sprake van reparatiepunten
die het gevolg zijn van APK-eisen dan moeten de reparatiepunten in het rechter bovenste deel
worden omschreven met vermelding van de code (zie hiervoor de achterzijde van het rapport).
De reparatiepunten moeten tijdens het afmelden van het voertuig tevens in het afmeldscherm worden
aangegeven.
- Het voertuig wordt afgekeurd. Dan is in de meeste gevallen sprake van een APK-sec keuring, dus
niet in combinatie met een onderhoudsbeurt of een reparatie-opdracht. Het derde vakje moet zijn
aangekruist en de afkeurpunten moeten in het afmeldscherm worden aangegeven. Ook deze punten
moeten op het rapport worden genoteerd met weer de vermelding van de bijbehorende code.
Het zou kunnen dat een voertuig wordt afgekeurd maar dat er ook sprake is van één of meerdere
reparatiepunten. In dat geval moet dit reparatiepunt of deze reparatiepunten op het rapport worden
genoteerd (samen met het afkeurpunt of de afkeurpunten) met vermelding van de bijbehorende code.
Deze reparatiepunten kunnen niet in het afmeldscherm worden aangegeven.

In het veld Kilometerstand moet de afgelezen tellerstand in km of mijl worden genoteerd. Van voer-
tuigen die niet zijn voorzien van een teller, zoals aanhangwagens of mogelijk zeer oude voertuigen, en
in andere gevallen waarbij geen kilometerstand is af te lezen moet ‘GT’ (Geen Teller) worden vermeld.

Mededeling RDW na afmelding

Bij Tijdstip afmelding moet de tijd worden ingevuld die op het terugmeldscherm verschijnt na het
afmelden van het voertuig. Dus niet op een horloge kijken en die tijd registreren.
Na het afmelden verschijnt er een transactiecode op het afmeldscherm. Deze transactiecode bestaat
uit vier cijfers en/of letters. De samenstelling van de code hangt nauw samen met o.a. de afmelddatum
en de afmeldtijd. Daarom is het heel belangrijk dat het juiste tijdstip van de afmelding op het rapport
wordt ingevuld. De code moet achter de aanduiding Transactiecode worden ingevuld en dient als
bewijs dat de afmelding daadwerkelijk in het afmeldsysteem is ontvangen en geregistreerd.

Binnenkort te verwachten gebreken (adviespunten)

Dit betreft geen afkeurpunten, maar punten waarvan te verwachten valt dat die binnenkort niet meer
aan de APK-eisen voldoen en waarschijnlijk binnen 1 jaar aan herstel of reparatie toe zijn. Zij dienen
als advies aan de eigenaar van het voertuig.
De tekst is eenvoudig gehouden: ‘Er is een band aanwezig met een . . . . . .’. Ook als het 2, 3 of zelfs
4 banden zou betreffen kan dit hokje gewoon worden aangekruist. Dit geldt ook voor de andere
adviespunten.
In het vak rechts boven moet een korte omschrijving worden gegeven van het aangekruiste adviespunt.
In het geval van bijvoorbeeld de banden kan hier worden aangegeven of het beide voorbanden betref-
fen of alleen de band links achter. Vóór de omschrijving van het adviespunt moet ook de code worden
vermeld (ac 1, enz.).

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


2
APK Invulinstructie APK rapport

Korte toelichting op de vijf adviespunten:


ac1 deze spreekt voor zich. Hier moet aangegeven worden of er een band aanwezig is met een
profieldiepte tussen 1,6 en 2,5 mm. Bij de omschrijving geeft u aan welke band dit is of welke
banden dit zijn;
ac2 in het geval één of meerdere schokdempers lekkage vertonen geeft u dit hier aan (het zogenaamde
zweten is geen lekkage);
ac3 het is niet de bedoeling dat de voertuigeigenaar wordt geïnformeerd over alle auto-onderdelen
waar sprake is van roestvorming. Dit zou te ver gaan. Vandaar dat gekozen is om die delen aan
te laten geven met een behoorlijke roestschade waarvan de E-waarde tussen 1,5 en 2,0 ligt of
waarbij, in het geval van onderdelen waarvoor geen E-gradatie geldt, meer dan 15% roestschade
aanwezig is;
ac4 hier moet aangegeven worden of er een stuur- of fuseekogel aanwezig is met een slijtagespeling
die gelijk of kleiner is dan 1,0 mm. Dit betreft dus de kogels die niet worden afgekeurd maar
waar wel sprake is van behoorlijke slijtage. Denk erom dat er sprake moet zijn van slijtagespeling,
de fabrieksmatige speling wordt niet meegerekend en moet dus van de totale speling worden
afgetrokken;
ac5 alhoewel remmen ontzettend belangrijk zijn voor de veiligheid is het heel moeilijk om hier een
kort adviespunt voor te formuleren. Daarom is gekozen voor een algemene omschrijving die het
hele remsysteem omvat voor zover dit door de keurmeester te controleren is zonder demontage.
Hieronder vallen bijvoorbeeld dunne remvoeringen of -schijven maar ook gecorrodeerde
remleidingen of vervormde remslangen. Uiteraard voor zover de beschadiging(en) niet zover is
(zijn) dat tot afkeur moet worden overgegaan.

Zowel bij een goedgekeurd als een afgekeurd voertuig moeten eventuele adviespunten op het
keuringsrapport worden aangekruist en worden omschreven. Bij het afmelden van een goedgekeurd
voertuig moeten deze adviespunten in het afmeldscherm worden aangegeven. Bij het afmelden van
een afgekeurd voertuig is deze mogelijkheid niet aanwezig.

Dit rapport is afgegeven door

Onder de naam van de keurmeester moet het Pasnummer worden genoteerd. Dit is het nummer dat op
zijn bevoegdheidspas staat vermeld. Dit nummer is opgenomen om zo goed mogelijk te waarborgen
dat de keurmeester die het voertuig heeft gekeurd ook degene is die het voertuig afmeldt.
Het keuringsrapport wordt afgegeven namens de erkenninghouder. De erkenninghouder mandateert de
keurmeester als het ware om dit rapport namens hem te ondertekenen en af te geven.

Aanvrager verzoekt herkeuring na afkeuring

Als de aanvrager het niet eens is met de afkeuring van het voertuig kan hij of zij direct een herkeuring
bij de RDW aanvragen. In dat geval moet hij of zij dat verzoeken door middel van het plaatsen van
een handtekening. Ook in een dergelijk geval moet de auto toch altijd worden afgemeld als zijnde af-
gekeurd.
Het kan eveneens voorkomen dat de keurmeester of de erkenninghouder het niet eens is met het
resultaat van de steekproef door de steekproefcontroleur. Ook dan is een herkeuring mogelijk.
Dit moet echter aangegeven worden op het steekproefcontrolerapport.

Geldigheidsduur keuringsbewijs

Hier moet de nieuwe vervaldatum worden genoteerd, waarbij de maand van de vervaldatum voluit in
letters moet worden geschreven indien het voertuig wordt goedgekeurd (al of niet met reparatiepunten).

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


3
APK Invulinstructie APK rapport

Nadere uitleg reparatie-, afkeur- en/of adviespunten

In deze ruimte moeten de geconstateerde afkeurpunten, gerepareerde punten en/of adviespunten in het
kort worden omschreven. Vóór ieder afkeur- of reparatiepunt moet de bijbehorende code van de lijst
op de achterzijde van het rapport worden genoteerd, vóór ieder adviespunt moet de bijbehorende code
(ac1 t/m ac5) worden genoteerd.

Ook moet in deze ruimte een aantekening worden gemaakt in het geval:
1. dat de auto is voorzien van een LPG-installatie waarbij de auto niet op benzine werkt. Er hoeft dan
geen code te worden aangegeven;
2. niet tot verwijdering van bepaalde onderdelen is overgegaan vanwege het gevaar van beschadiging;
3. de voertuiggegevens niet zijn geraadpleegd als gevolg van een storing in het netwerk;
4. de steekproef door de RDW is afgezegd.
Deze ruimte kan eventueel ook door de RDW worden gebruikt voor notities. Bijvoorbeeld in het geval
dat een steekproef niet is doorgegaan omdat de auto is weggereden.
Zie ook de Administratieve procedures, artikel 5.1.

In te vullen door de RDW

Dit vak is zowel bedoeld voor het resultaat van de steekproef als voor het resultaat van een herkeuring
na afkeur. In dit vak mogen verder geen aantekeningen gemaakt worden.

Vervangende keuringsbewijzen

Indien de voertuigeigenaar een vervangend keuringsbewijs wil (het oude is zoekgeraakt, versleten
of geheel of ten dele onleesbaar) moet hij of zij zich tot de RDW wenden. De RDW verstrekt dan
tegen betaling een dergelijk bewijs en geeft dit aan middels het aankruisen van het vakje rechts onder:
“Vervangend keuringsbewijs”.
Het is een erkenninghouder niet toegestaan om vervangende keuringsbewijzen af te geven.

Herkeuring

Tot slot wordt de voertuigeigenaar gewezen op de mogelijkheid om een herkeuring aan te vragen als
hij het niet eens is met de goedkeuring van zijn voertuig. In tegenstelling tot de aanvraag van een
herkeuring nadat het voertuig is afgekeurd, is dit mogelijk gedurende de geldigheidsduur van het
keuringsbewijs of tot het moment dat de auto opnieuw een APK-keuring heeft ondergaan.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


4
APK Invulinstructie APK rapport

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


5
APK Invulinstructie APK rapport

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


6
APK Keuringseisen

Met ingang van 1 januari 1995 is de Wegenverkeerswet 1994 in werking getreden. Ten gevolge hiervan
is de Algemene Periodieke Keuring (APK) gebaseerd op deze wet.
Een onderdeel van deze wet is het Voertuigreglement. Hierin zijn de eisen geformuleerd waaraan voer-
tuigen moeten voldoen alvorens deze tot de weg worden toegelaten, en de eisen die gelden tijdens het
gebruik en bij de APK.
De keuringseisen APK zijn een deel van de permanente eisen die in hoofdstuk 5 zijn vermeld.

In deze afdeling zijn de hoofdstukken van het Voertuigreglement opgenomen die van toepassing zijn
voor de Algemene Periodieke Keuring (APK).
Basis:
- Voertuigreglement zoals gepubliceerd in Staatsblad 1994, nr. 450, ingangsdatum: 01-01-1995, en
wijzigingsregelingen, zoals laatst gewijzigd in Staatsblad nr. 253 van 03-05-2006.
- Regeling Wijze van keuren APK zoals gepubliceerd in Staatscourant nr. 231 (supplement) van
30-11-1994, ingangsdatum 01-01-1995, en wijzigingsregelingen zoals laatst gewijzigd in
Staatscourant nr. 87 van 27-04-2006.
- Regeling meetmethoden massa’s en afmetingen van bedrijfsauto’s en aanhangwagens zoals
gepubliceerd in Staatscourant nr. 194 van 8-10-2001, en wijzigingsregelingen zoals laatst gewijzigd
in Staatscourant nr. 186 van 26-9-2003.

De tot nu toe gepubliceerde wijzigingen in de regelgeving zijn in de herziene uitgave van de


Keuringseisen-APK opgenomen.

Er zijn voorstellen ingediend om het Voertuigreglement op diverse punten aan te passen.


Vooruitlopend op de publicatie in het staatsblad zijn deze wijzigingen al cursief in de tekst
opgenomen.
Deze moeten bij de uitvoering van de APK worden gehanteerd.

Inhoudsopgave

HOOFDSTUK blz.

Index 3
1 Algemene bepalingen 7
Algemene bepalingen – Regeling wijze van keuren 19
2 Niet van toepassing voor APK
3 Niet van toepassing voor APK
4 Niet van toepassing voor APK
5.2 Personenauto’s 21
5.3 Bedrijfsauto’s 61
5.5. Driewielige motorrijtuigen 121
5.12 Aanhangwagens 155

Verwijzingen en definities (art. 1.1) zijn cursief in de tekst aangegeven.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


1
APK Keuringseisen
Index

ARTIKELNUMMER EN BLADZIJDENUMMER KEURINGS (PERMANENTE) EISEN

ALGEMENE BEPALINGEN
Begrippen Keuringseisen algemeen artikel 1.1 7
Begrippen Afmetingen artikel 1.2 15
Meetvoorwaarden wielbasis en afmetingen artikel 1.3 17
Bepalen aantal wielen artikel 1.4 17
Bepalen aantal lichten artikel 1.5 17
Meetvoorwaarden t.a.v. verlichting artikel 1.6 17
Identificatienummer inslaan artikel 1.9 17
Datum Eerste toelating artikel 1.10 18
Regeling wijze van keuren 19

KEURINGSEISEN
In artikelnummer geldt voor gebruikte .*. :
- personenauto : .*. = 2;
- bedrijfsauto : .*. = 3;
- driewieler : .*. = 5;
- aanhangwagen : .*. = 12.
RPE
Artikel blz.* = 2 blz.* = 3 blz.* = 5 blz.* = 12 tab 4
Titel (blz)

Aandrijving .......................................................... 5 .* . 16 ... 32 ... 77 ... 127 ... --- 2(5-11)


Aanhangwagens bedrading .................................. 5 .* . 5 ... --- ... --- ... --- ... 157
Accu ..................................................................... 5 .* . 12 ... 31 ... 73 ... 126 ... ---
Achterkant markering .......................................... 5 .* . 51 ... 49 ... 108 ... --- ... 175 10(63-67)
Achteruitrijlichten werking.................................. 5 .* . 63 ... 57 ... 115 ... 149 ... ---
Achteruitrij-signaalinrichting............................... 5 .* . 71 ... 60 ... 120 ... 153 ... ---
Afmetingen voertuig (l, b en h)............................ 5 .* . 6 ... 23 ... 64 ... 123 ... 158
Afschermingen..................................................... 5 .* . 48 ... 48 ... 102 ... 143 ... 172 9(47-63)
Airbag .................................................................. 5 .* . 47a ... 48 ... 99 ... --- ... ---
Aslasten................................................................ 5 .* . 7 ... 23 ... 65 ... 123 ... 152
Assen.................................................................... 5 .* . 18 ... 33 ... 78 ... 128 ... 153 2(5-11)
Autogordels.......................................................... 5 .* . 47 ... 47 ... 100 ... 142 ... --- 2(5-11)

Banden ................................................................. 5 .* . 27 ... 36 ... 82 ... 131 ... 163 6(22)


Bedrading aanhangwagen .................................... 5 .* . 5 ... --- ... --- ... --- ... 157
Bedrading motorvoertuigen ................................. 5 .* . 12 ... 31 ... 73 ... 126 ... ---
Bescherming inzittenden...................................... 5 .* . 47 ... 47 ... 100 ... 142 ... --- 2(5-11)
Bovenbouw .......................................................... 5 .* . 4 ... 22 ... 63 ... 122 ... 157 2(5-11)
Brandstofsysteemeisen......................................... 5 .* . 9 ... 24 ... 66 ... 124 ... --- 2(5-11)
Bumper................................................................. 5 .* . 49 ... --- ... 103 ... --- ... 173

CH-percentages.................................................... 5 .* . 11 ... 30 ... 72 ... --- ... ---


Chassisraam ......................................................... 5 .* . 3 ... 22 ... 63 ... 122 ... 157 2(5-11)
CO-percentages.................................................... 5 .* . 11 ... 26/31 ... 68/73 ... --- ... --- 3(12-16)
Constructieplaat ................................................... 5 .* . 1 ... --- ... 61 ... --- ... 155
Contourmarkering ............................................... 5.3/12.57 ... --- ... 113 ... --- ... 179 10(66)
Controle-apparaat................................................. 5 .* .15 ... --- ... 74 ... --- ... ---

Delen aan buitenzijde........................................... 5 .* . 48 ... 48 ... 102 ... 143 ... 172
Deuren.................................................................. 5 .* . 41 ... 45 ... 96 ... 140 ... 172 2(5-11)
Diefstalalarm signaalinrichting............................ 5 .* . 71 ... 60 ... 120 ... 153 ... ---

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


3
APK Keuringseisen
Index

RPE
Artikel blz.* = 2 blz.* = 3 blz.* = 5 blz.* = 12 tab 4
Titel (blz)

Dieselrookmeting................................................. 5 .* . 11 ... 30 ... 72 ... --- ... --- 3(12-16)


Dimlicht reflector toestand .................................. 5 .* . 56 ... 53 ... 110 ... 147 ... --- 10(63-67)
Dimlicht afstelling ............................................... 5 .* . 56 ... 53 ... 110 ... 147 ... ---
Draaikrans ............................................................ 5 .* . 30 ... --- ... --- ... --- ... 166

Emissiebestrijdingssysteem ................................. 5 .* . 11 ... 26/31 ... 68/73 ... --- ... --- 3(12-16)

Frame ................................................................... 5 .* . 3 ... --- ... --- ... 122 ... ---
Fuseepennen, -lagering, -bussen en -kogels ........ 5 .* . 19 ... 33 ... 79 ... 129 ... 160 5(17-21)

Geluidsproductie .................................................. 5 .* . 11 ... 26 ... 68 ... 126 ... ---


Geluidssignaalinrichtingen .................................. 5 .* . 71 ... 60 ... 120 ... 153 ... ---
Gezichtsveldverbeterende voorziening................ 5 .* .45a ... --- ... 99 ... --- ... --- 9(47-63)

HC-percentage ..................................................... 5 .* . 11 ... 30 ... 72 ... --- ... ---


Hoorn ................................................................... 5 .* . 71 ... 60 ... 120 ... 153 ... ---
Hulpkoppeling...................................................... 5 .* . 66 ... --- ... --- ... --- ... 182 2(5-11)
Hydraulische besturing aanhangwagens 5 .* . 29 ... --- ... --- ... --- ... 165 2(5-11)
7(23-24)
Identificatienummer............................................. 5 .* . 1 ... 21 ... 61 ... 121 ... 155

Kentekenplaten, leesbaarheid, afscherming......... 5 .* . 1 ... 21 ... 61 ... 121 ... 155


Kentekenplaten eisen ........................................... 5 .* . 1 ... 21 ... 61 ... 121 ... 155
Kofferdeksel......................................................... 5 .* . 41 ... 45 ... 96 ... 140 ... --- 2(5-11)
Kogelkoppeling.................................................... 5 .* . 67 ... 59 ... 117 ... 152 ... 182
Koppeling............................................................. 5 .* . 66 ... 59 ... 117 ... 152 ... 182 2(5-11)
Koppeling, wegdek niet kunnen raken................. 5 .* . 66 ... --- ... --- ... --- ... 182
Koppelingspen ..................................................... 5 .* . 69 ... --- ... --- ... --- ... 183
Koppelingsplaat ................................................... 5 .* . 69 ... --- ... --- ... --- ... 184 11(68-73)
Koppelingsschotel................................................ 5 .* . 69 ... --- ... 118 ... --- ... ---
Koppelinrichting, algemeen................................. 5 .* . 66 ... 59 ... 117 ... 152 ... 182
Koppelverbindingen, bijzonder............................ 5 .* . 70 ... --- ... 119 ... --- ... 184 11(68-73)

Laadbakkleppen ................................................... 5 .* . 41 ... --- ... 96 ... 140 ... 172 2(5-11)
Laadruimte ondersteuning ................................... 5 .* . 4 ... --- ... 63 ... 122 ... 157 2(5-11)
Laadvloer ondersteuning...................................... 5 .* . 4 ... --- ... 63 ... 122 ... 157 2(5-11)
Last onder de as(sen) ........................................... 5 .* . 7 ... 23 ... 65 ... 123 ... 159
Load-index ........................................................... 5 .* . 27 ... --- ... 83 ... --- ... 163 6(22)
Losbreekreminrichting......................................... 5 .* . 40 ... --- ... --- ... --- ... 171
LPG-installatie ..................................................... 5 .* . 10 ... 24 ... 66 ... 124 ... ---

Massa’s voertuig .................................................. 5 .* . 7 ... 23 ... 65 ... 123 ... 159


Maten voertuig (l, b en h) .................................... 5 .* . 6 ... 23 ... 64 ... 123 ... 158
Maten wielbasis ................................................... 5 .* . 21 ... 35 ... 80 ... --- ... 162
Maten spoorbreedte.............................................. 5 .* . 23 ... 35 ... 81 ... --- ... ---
Meertonige hoorn................................................. 5 .* . 71 ... 60 ... 120 ... 153 ... ---
Milieu................................................................... 5 .* . 11 ... 26/31 ... 68/73 ... 126 ... --- 3(12-16)
Mistachterlicht controlelampje ............................ 5 .* . 62 ... 57 ... 115 ... 149 ... ---
Motorkap.............................................................. 5 .* . 41 ... 45 ... 96 ... 140 ... --- 2(5-11)
Motorsteunen ....................................................... 5 .* . 13 ... 31 ... 73 ... 126 ... --- 2(5-11)

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


4
APK Keuringseisen
Index

RPE
Artikel blz.* = 2 blz.* = 3 blz.* = 5 blz.* = 12 tab 4
Titel (blz)

Ontdooiing en ontwaseming voorruit .................. 5 .* . 44 ... 46 ... 97 ... 141 ... ---
Opleggerkoppeling (schotel)................................ 5 .* . 69 ... --- ... 118 ... --- ... ---
Opsnijden banden................................................. 5 .* . 27 ... 36 ... 82 ... 131 ... 163
Overeenstemmen voertuiggegevens .................... 5 .* . 1 ... 21 ... 61 ... 121 ... 155

Profieldiepte banden ............................................ 5 .* . 27 ... 36 ... 82 ... 131 ... ---

Reflector dimlicht ................................................ 5 .* . 56 ... 53 ... 110 ... 147 ... --- 10(63-67)
Remmen, onderdelen en werking ........................ 5 .* . 31 ... 40/41 ... 87/89 ... 135/136 ... 167/168 2(5-11)
8(25-46)
Remmen, werking reminrichting aanhangwagen 5 .* . 40 ... --- ... --- ... --- ... 171
Remmen druklucht, onderdelen en werking ........ 5 .* . 35 ... --- ... 90/91 ... --- ... 168/169
Remmen druklucht, slag remcilinders ................. 5 .* . 36 ... --- ... 91 ... --- ... 169
Remmen druklucht, (voorraad)druk in systeem... 5 .* . 37 ... --- ... 92 ... --- ... ---
Remmen druklucht, waarschuwings-inrichting ... 5 .* . 33 ... --- ... 90 ... --- ... ---
Remmen druklucht, waarschuwing veerrem........ 5 .* . 34 ... --- ... 90 ... --- ... ---
Remmen hydraulisch, remvloeistof-reservoir...... 5 .* . 32 ... 42 ... 89 ... 137 ... ---
Remmen hydraulisch, waarschuwings-signaal .... 5 .* . 32 ... 42 ... 89 ... 137 ... ---
Remmen, bedrijfsrem remvertraging ................... 5 .* . 38 ... 42/43 ... 92/94 ... 137 ... 170 8(25-46)
Remmen, bedrijfsrem op alle wielen ................... 5 .* . 38 ... 43 ... 93 ... 138 ... 170
Remmen, overberemming achteras...................... 5 .* . 38 ... 43 ... 94 ... 138 ... --- 8(25-46)
Remmen, verschil op één as links/rechts ............. 5 .* . 38 ... 43 ... 94 ... 138 ... 170 8(25-46)
Remmen, parkeerrem vertraging ......................... 5 .* . 39 ... 43 ... 94 ... 139 ... --- 8(25-46)
Remmen, vastzetinrichting .................................. 5 .* . 39 ... --- ... --- ... --- ... 171
Remmen, hulpremsysteem geheel afzonderlijk ... 5 .* . 40 ... 44 ... 95 ... 139 ... ---
Remmen, losbreekreminrichting.......................... 5 .* . 40 ... --- ... --- ... --- ... 171
Remvertraging bedrijfsrem .................................. 5 .* . 38 ... 42/43 ... 92 ... 137 ... 170 8(25-46)
Remvertraging parkeerrem .................................. 5 .* . 39 ... 43 ... 94 ... 139 ... --- 8(25-46)
Reservewielhouder............................................... 5 .* . 48 ... 48 ... 102 ... 143 ... 172
Retroreflectie plaatsing ........................................ 5 .* . 61 ... 56 ... 114 ... 149 ... 180
Retroreflectie, toegestaan aantal .......................... 5 .* . 65 ... 58 ... 116 ... 151 ... 181
Retroreflectie facultatief ...................................... 5 .* . 57 ... 55 ... 113 ... 148 ... 179 10(63-67)
Retroreflectie verplicht ........................................ 5 .* . 51 ... 49/50 ... 107 ... 144 ... 175 10(63-67)
Roetuitstoot dieselmotor ...................................... 5 .* . 11 ... 30 ... 72 ... --- ... --- 3(12-16)
Ruiten................................................................... 5 .* . 42 ... 45 ... 96 ... 140 ... --- 9(47-63)
Ruitensproeierinstallatie ...................................... 5 .* . 43 ... 46 ... 97 ... 141 ... ---
Ruitenwisserinstallatie ......................................... 5 .* . 43 ... 46 ... 97 ... 140 ... ---

Scherpe delen ....................................................... 5 .* . 48 ... 48 ... 102 ... 143 ... 172
Schokdempers ...................................................... 5 .* . 28 ... 37 ... 84 ... 132 ... 164 2(5-11)
Schotelkoppeling.................................................. 5 .* . 69 ... --- ... 118 ... --- ... ---
Snelheidsbegrenzer .............................................. 5 .* . 15 ... --- ... 74/77 ... --- ... ---
Snelheidsmeter..................................................... 5 .* . 15 ... 32 ... 74 ...127 ... ---
Spiegels ................................................................ 5 .* . 45 ... 46 ... 97/99 ... 141 ... --- 9(47-63)
Spoorbreedte ........................................................ 5 .* . 23 ... 35 ... 81 ... --- ... ---
Stabilisatoren........................................................ 5 .* . 26 ... --- ... 81 ... --- ... 162
Stootbalk .............................................................. 5 .* . 49 ... --- ... 103/105 ... --- ... 173/174
Stuurinrichting (onderdelen)................................ 5 .* . 29 ... 38 ... 85 ... 134 ... 165 2(5-11)
7(23)

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


5
APK Keuringseisen
Index

RPE
Artikel blz.* = 2 blz.* = 3 blz.* = 5 blz.* = 12 tab 4
Titel (blz)

Totale massa voertuig .......................................... 5 .* . 7 ... 23 ... 65 ... 123 ...159


Transmissie .......................................................... 5 .* . 16 ... 32 ... 77 ... 127 ... --- 2(5-11)
Trekdriehoek (trekboom) ..................................... 5 .* . 66 ... --- ... --- ... --- ... 182 2(5-11)
Trekhaak (kogel) .................................................. 5 .* . 67 ... 59 ... 117 ... 152 ... ---
Trekoog ................................................................ 5 .* . 68 ... --- ... --- ... --- ... 183

Uitlaat(systeem) ................................................... 5 .* . 11 ... 26 ... 68 ... 126 ... ---


Uitlaatgassamenstelling ....................................... 5 .* . 11 ... 26/31 ... 68/73 ... --- ... --- 3(12-16)
Uitwendige veiligheid.......................................... 5 .* . 48 ... 48 ... 102 ... 143 ... 172

Vangmuilkoppeling .............................................. 5 .* . 68 ... --- ... 117 ... --- ... ---
Vastzetinrichting remmen .................................... 5 .* . 39 ... 43 ... 94 ... 139 ... 171 8(25-46)
Veersysteem ......................................................... 5 .* . 28 ... 37 ... 84 ... 132 ... 164 2(5-11)
Velgen en wielen .................................................. 5 .* . 24 ... 35 ... 81 ... 130 ... 162
Verblindende verlichting...................................... 5 .* . 64 ... 57 ... 115 ... 150 ... ---
Verlichting, werking achteruitrijlichten ............... 5 .* . 63 ... 57 ... 115 ... 149 ... ---
Verlichting, toegestane aantal .............................. 5 .* . 65 ... 58 ... 116 ... 151 ... 181
Verlichting verblindend........................................ 5 .* . 64 ... 57 ... 115 ... 150 ... ---
Verlichting verplicht............................................. 5 .* . 51 ... 49/50 ... 107 ... 144 ... 175 10(63-67)
Verlichting verplicht, bevestiging 5 .* . 55 ... 51 ... 109 ... 145 ... 177 2(5-11)
10(63-67)
Verlichting, controlelampje mistachterlicht ......... 5 .* . 62 ... 57 ... 115 ... 149 ... ---
Verlichting afstelling, dimlicht............................. 5 .* . 56 ... 53 ... 110 ... 147 ... ---
Verlichting verplicht, toestand ............................. 5 .* . 55 ... 51 ... 109 ... 145 ... 177 2(5-11)
10(63-67)
Verlichting verplicht, werking ............................. 5 .* . 55 ... 51 ... 109 ... 145 ... 177 2(5-11)
10(63-67)
Verlichting verplicht, kleur .................................. 5 .* . 53 ... 51 ... 108 ... 145 ... 176
Verlichting toegestaan.......................................... 5 .* . 57 ... 54/55 ... 113 ... 148 ... 175/179 10(63-67)
Verlichting toegestaan, kleur................................ 5 .* . 59 ... 56 ... 114 ... 149 ... 180
Verlichting plaatsing ............................................ 5 .* . 61 ... 56 ... 114 ... 149 ... 180
Voertuiggegevens kentekenbewijs/Register......... 5 .* . 1 ... 21 ... 61 ... 121 ... 155
Voorruit, ontdooiing en ontwaseming.................. 5 .* . 44 ... 46 ... 97 ... 141 ... ---
Voorvork en achtervork........................................ 5 .* . 3 ... --- ... --- ... 122 ... --- 2(5-11)
Voorvork en balhoofdlagering ............................. 5 .* . 30 ... --- ... --- ... 134 ... --- 2(5-11)

Wielafschermingen .............................................. 5 .* . 48 ... 48 ... 102 ... 143 ... 172 9(47-63)
Wielbasis.............................................................. 5 .* . 21 ... 35 ... 80 ... --- ... 162
Wielen en velgen.................................................. 5 .* . 24 ... 35 ... 81 ... 130 ... 162
Wiellagers ............................................................ 5 .* . 20 ... 34 ... 80 ... 130 ... 161
Wielnaven ............................................................ 5 .* . 25 ... --- ... 81 ... --- ... ---
Wieluitlijning ....................................................... 5 .* . 22 ... 35 ... 81 ... --- ... ---

Zelfdragende carrosserie (geheel of deels) .......... 5 .* . 3 ... 22 ... 63 ... 122 ... 157 2(5-11)
Zijdelingse afschermingen ................................... 5 .* . 48 ... --- ... 102 ... 143 ... 172 9(47-63)
Zitplaatsen............................................................ 5 .* . 46 ... 46 ... 99 ... 142 ... --- 2(5-11)

In de genoemde titel van de RPE (Regeling permanente eisen) is mogelijk nog iets naders geregeld.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


6
APK Keuringseisen
1 Algemene bepalingen Begrippen

artikel 1.1 – begrippen Keuringseisen algemeen


In dit besluit en de daarop berustende regelingen wordt, voor zover niet anders is bepaald, verstaan
onder:

a. aanhangwagen:
voertuig dat is bestemd om aan een motorrijtuig te worden gekoppeld, met inbegrip van een
oplegger; als aanhangwagen wordt voorts aangemerkt een dolly met een oplegger;
b. achterlicht:
licht dat, van de achterzijde gezien, de aanwezigheid van het voertuig kenbaar maakt en een
aanwijzing is voor de breedte van het voertuig;
c. achteruitrijlicht:
licht, bestemd voor het verlichten van de weg achter het voertuig en voor het waarschuwen van de
overige weggebruikers dat het voertuig achteruit rijdt of achteruit gaat rijden;
d. afsleepdolly:
aanhangwagen, bestemd voor het dragen van één van de assen van een voertuig;
d1. airbag:
een inrichting in motorvoertuigen, gemonteerd ter aanvulling van autogordels, die een systeem
bevat dat bij een ernstige botsing van het voertuig automatisch een flexibel omhulsel opblaast dat
door samendrukking van het daarin opgesloten gas de ernst van het contact van één of meer delen
van het lichaam van een inzittende van het voertuig met de binneninrichting van de passagiers-
ruimte beperkt;
e. ambulance:
motorrijtuig, bestemd om te worden gebruikt voor ambulancevervoer als bedoeld in de Wet
ambulancevervoer (Stb. 1971, 369);
f. as:
geheel van aslichaam met inbegrip van wielgeleidingselementen;
f1. ashefinrichting:
een op een voertuig vast aangebrachte inrichting om de belasting op de as of assen naar gelang
van de beladingstoestand van het voertuig te verlagen of te verhogen;
g. asstel:
combinatie van twee of meer assen, evenwijdig gelegen op een onderlinge afstand van minder
dan 1,80 m;
g1. autogordel:
een geheel van banden met sluiting, verstelinrichtingen en bevestigingselementen dat in een
motorvoertuig kan worden bevestigd en zodanig is ontworpen dat de kans op verwondingen voor
de gebruiker bij botsing of plotselinge vertraging van het voertuig wordt verminderd doordat het
de bewegingsmogelijkheid van het lichaam van de gebruiker beperkt en dat mede omvat alle
onderdelen die energie kunnen opnemen of waarmee de gordel wordt ingetrokken;
g2. autonome aanhangwagen:
aanhangwagen met minimaal twee assen, waarvan in ieder geval één gestuurd is, en die is
uitgerust met een beweegbare trekinrichting die het trekkend voertuig verticaal met minder dan
100 kg belast; als autonome aanhangwagen wordt voorts aangemerkt een gekoppelde dolly met
een oplegger;
h. bedrijfsauto:
motorrijtuig op vier of meer wielen, niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid, een
landbouw- of bosbouwtrekker, een motorrijtuig op vier wielen als bedoeld in onderdeel q of een
vierwielige bromfiets, en
1. ingericht voor het vervoer van personen, met meer dan acht zitplaatsen, de bestuurderszitplaats
niet meegerekend, of
2. ingericht voor het vervoer van goederen, of
3. ingericht voor het uitvoeren van andere werkzaamheden, of
4. ingericht als kampeerauto;
in ieder geval wordt als bedrijfsauto aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven
kentekenbewijs als bedrijfsauto is aangeduid;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


7
APK Keuringseisen
1 Algemene bepalingen Begrippen

h1. begrafeniswagen:
motorrijtuig, bestemd en speciaal uitgerust voor het vervoer van overledenen;
i. bermlicht:
licht, bestemd voor het verlichten van de berm rechts voor het voertuig;
j. vervallen
k. bestuurde as:
as die rechtstreeks door middel van de stuurinrichting door de bestuurder kan worden bediend;
l. bestuurd asstel:
asstel dat rechtstreeks door middel van de stuurinrichting door de bestuurder kan worden bediend;
l1. bevestigingspunten:
de delen van de voertuigcarrosserie of van de zitplaatsconstructie of andere delen van het voertuig
waaraan autogordels moeten worden vastgemaakt;
m. bromfiets:
a. motorrijtuig op twee wielen, met een door de constructie bepaalde maximum snelheid van
niet meer dan 45 km/h, uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van niet
meer dan 50 cm3 of een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet
meer dan 4 kW, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig;
b. motorrijtuig op drie wielen, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van
niet meer dan 45 km/h, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig, uitgerust met:
1°. een motor met elektrische ontsteking met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm3,
2°. een motor met inwendige verbranding en een netto maximumvermogen van niet meer dan
4 kW voor andere dan onder 1° genoemde motoren, of
3°. een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW;
dan wel
c. motorrijtuig op vier wielen, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig, met een door de constructie
bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 45 km/h en een ledige massa van minder dan
350 kg, de massa van de batterijen in elektrische voertuigen niet inbegrepen, uitgerust met:
1°. een motor met elektrische ontsteking met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm3,
2°. een motor met inwendige verbranding en een netto maximumvermogen van niet meer dan
4 kW voor andere dan onder 1° genoemde motoren, of
3°. een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW.
In ieder geval wordt als bromfiets aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven
kentekenbewijs als bromfiets is aangeduid;
n. bus:
bedrijfsauto, ingericht en blijkens het kentekenbewijs bestemd voor het vervoer van personen,
met meer dan acht zitplaatsen de bestuurderszitplaats niet meegerekend; als bus wordt in ieder
geval aangemerkt een bus van één van de volgende categorieën:
- klasse I: categorie bussen met een capaciteit van meer dan 22 passagiers, de bestuurder niet
meegerekend, gebouwd met ruimte voor staande passagiers, zodat passagiers vaak kunnen in-
en uitstappen;
- klasse II: categorie bussen met een capaciteit van meer dan 22 personen, de bestuurder niet
meegerekend, voornamelijk gebouwd voor het vervoer van zittende passagiers en ontworpen
voor het vervoer van staande passagiers in het gangpad of op een oppervlak dat niet groter is
dan de ruimte voor twee dubbele zitplaatsen;
- klasse III: categorie bussen met een capaciteit van meer dan 22 personen, de bestuurder niet
meegerekend, uitsluitend gebouwd voor het vervoer van zittende passagiers;
- klasse A: categorie bussen met een capaciteit van ten hoogste 22 personen, de bestuurder niet
meegerekend, gebouwd voor het vervoer van staande passagiers en tevens voorzien van
zitplaatsen;
- klasse B: categorie bussen met een capaciteit van ten hoogste 22 personen, de bestuurder niet
meegerekend, gebouwd voor het vervoer van zittende passagiers en zonder voorzieningen
voor staande passagiers.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


8
APK Keuringseisen
1 Algemene bepalingen Begrippen

n1. certificaat van overeenstemming:


document opgesteld door de fabrikant van een voertuig of van een niet-oorspronkelijke technische
eenheid of onderdeel van een voertuig, die houder is van een typegoedkeuring als bedoeld in
artikel 2 van richtlijn 70/156/EEG, in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van richtlijn
92/61/EEG of in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van richtlijn 2002/24/EG voor dat
type voertuig of dat type niet-oorspronkelijke technische eenheid of onderdeel waaruit blijkt dat
eerstbedoeld voertuig of niet-oorspronkelijke technische eenheid of onderdeel overeenstemt met
het type waarvoor deze goedkeuring is verleend;
n1a CNG-installatie:
het geheel van gemonteerde onderdelen dat het mogelijk maakt om als brandstof voor de
voortstuwingsmotor gebruik te maken van Compressed Natural Gas (CNG);
n2. contourmarkering:
retroreflecterende belijning, aangebracht aan de zijkant of aan de achterkant van een voertuig en
bestemd om de contouren van het voertuig beter kenbaar te maken;
n3. dagrijlicht:
een licht dat voorwaarts gericht is en wordt gebruikt om het voertuig tijdens het overdag rijden
beter zichtbaar te maken;
o. dimlicht:
licht waarmee de weg vóór het voertuig wordt verlicht zonder dat hierdoor andere weggebruikers
worden verblind of gehinderd;
p. dolly:
aanhangwagen, bestemd voor het dragen van de voorzijde van een oplegger dan wel een deel van
in de lengte ondeelbare lading;
q. driewielig motorrijtuig:
motorrijtuig op drie symmetrisch geplaatste wielen, met een door de constructie bepaalde
maximum snelheid van meer dan 45 km/h of uitgerust met een verbrandingsmotor met een
cilinderinhoud van meer dan 50 cm3, niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid, een
landbouw- of bosbouwtrekker of een invalidenvoertuig; onder driewielig motorrijtuig wordt
mede verstaan een vierwielig motorrijtuig met een motor met een netto maximum vermogen van
ten hoogste 15 KW, en met een ledige massa van ten hoogste 400 kg of 550 kg voor voertuigen
gebruikt in het goederenvervoer, exclusief de massa van de batterijen in elektrische voertuigen,
niet zijnde een vierwielig motorrijtuig als bedoeld in onderdeel m;
q1. EG-goedkeuringsmerk:
goedkeuringsmerk als bedoeld in artikel 8 van richtlijn 92/61/EEG of artikel 8 van richtlijn
2002/24/EG;
q2. fabrikant:
persoon of organisatie die verantwoordelijk is voor alle aspecten van de goedkeuringsprocedure
en die instaat voor de overeenstemming van de productie;
q3. geconditioneerd voertuig:
voertuig waarvan de vaste of mobiele bovenbouw speciaal is ingericht voor het vervoer van goe-
deren bij een gecontroleerde temperatuur en waarvan de zijwanden, met inbegrip van de isolatie,
ten minste 45 mm dik zijn;
r. gelede bus:
bus bestaande uit twee of meer vaste delen die blijvend zijn verbonden door een scharnierende
verbinding, waarover de passagiers zich van het ene deel naar het andere kunnen begeven;
s. gestuurde as:
as die wordt gestuurd door stuurkrachten, veroorzaakt door richtingverandering vanuit het
voertuig zelf of vanuit het trekkend voertuig;
t. gestuurd asstel:
asstel dat wordt gestuurd door stuurkrachten, veroorzaakt door richtingverandering vanuit het
voertuig zelf of vanuit het trekkend voertuig;
u. groot licht:
licht dat de weg vóór het voertuig over een grote afstand verlicht;
v. handwagen met motorvermogen:
motorrijtuig, hoofdzakelijk bestemd om te worden bestuurd door een voetganger;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


9
APK Keuringseisen
1 Algemene bepalingen Begrippen

w. hoofdgroeven:
brede groeven in het middelste gedeelte van het loopvlak van een band, welk gedeelte
ongeveer drievierde deel van de breedte van het loopvlak inneemt;
x. invalidenvoertuig:
voertuig dat is ingericht voor het vervoer van een invalide, niet breder is dan 1,10 m en niet is uitge-
rust met een motor, dan wel waarvan de door de constructie bepaalde maximum snelheid niet meer
dan 45 km/h bedraagt indien het voertuig is uitgerust met een motor, en niet zijnde een bromfiets;
x1. inrichting voor indirect zicht:
een inrichting om het aan het voertuig grenzende gebied waar te nemen dat niet rechtstreeks kan
worden waargenomen, zijnde een spiegel, een camera-monitor of een andere inrichting die de
bestuurder informatie over het indirecte gezichtsveld geeft;
y. kampeerauto:
personenauto of bedrijfsauto, waarvan de constructie woonaccommodatie bevat die ten minste
bestaat uit de volgende uitrusting:
1. zitplaatsen en een tafel,
2. slaapaccommodatie die met behulp van de zitplaatsen kan worden gecreëerd,
3. kookgelegenheid en
4. opbergfaciliteiten,
welke vast in de woonafdeling zijn bevestigd, met dien verstande dat de tafel zodanig mag zijn
ontworpen dat zij gemakkelijk kan worden verwijderd;
z. kermis- en circusvoertuig:
voertuig, niet zijnde een voertuig op rupsbanden, dat wordt gebruikt voor het kermis- of circusbedrijf;
z1. kinderbeveiligingssysteem:
een geheel van onderdelen, eventueel bestaande uit een combinatie van riemen of flexibele com-
ponenten met een sluiting, verstelinrichtingen en bevestigingselementen, soms tevens voorzien van
een zitje of botsingsscherm, dat kan worden bevestigd aan een motorvoertuig, met het oogmerk
de kans op verwonding van de gebruiker bij een botsing of abrupte vertraging van het voertuig te
verminderen doordat het de bewegingsmogelijkheid voor het lichaam van de gebruiker beperkt;
z2. klapstoel:
extra zitplaats om bij gelegenheid te worden gebruikt en die gewoonlijk is weggeklapt;
aa. lading:
alle personen, dieren, goederen, lastdragers, alsmede zonder gebruik van gereedschap van het
voertuig los te nemen laad- en losinrichtingen en voertuiguitrustingen, het reservewiel daaronder
niet begrepen;
ab. landbouw-of bosbouwtrekker:
motorrijtuig op wielen of rupsbanden, met ten minste twee assen en een door de constructie
bepaalde maximumsnelheid van niet minder dan 6 km/h, die voornamelijk voor tractiedoeleinden
is bestemd en in het bijzonder is ontworpen voor het trekken, duwen, dragen of in beweging
brengen van bepaalde verwisselbare uitrustingsstukken die voor gebruik in de land- of bosbouw
zijn bestemd, of voor het trekken van aanhangwagens voor de land- of bosbouw, welk
motorrijtuig kan zijn ingericht om een lading te vervoeren voor landbouw- of bosbouwdoeleinden
of kan worden uitgerust met zitplaatsen voor meerijders;
ab1. landbouw- of bosbouwtrekker categorie T1:
landbouw- of bosbouwtrekker op wielen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid
van niet meer dan 40 km/h, met een minimumspoorbreedte van de zich het dichtst bij de
bestuurder bevindende as van niet minder dan 1150 mm, met een lege massa in rijklare toestand
van meer dan 600 kg en met een vrije hoogte boven het wegdek van ten hoogste 1000 mm;
ab2. landbouw- of bosbouwtrekker categorie T2:
landbouw- of bosbouwtrekker op wielen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid
van niet meer dan 40 km/h, met een minimumspoorbreedte van minder dan 1150 mm, met een
lege massa in rijklare toestand van meer dan 600 kg en met een vrije hoogte boven het wegdek
van ten hoogste 600 mm, met dien verstande dat wanneer echter de waarde van de hoogte van het
zwaartepunt van de landbouw- of bosbouwtrekker – ten opzichte van het wegdek gemeten –,
gedeeld door het gemiddelde van de minimumspoorbreedten van elke as, meer dan 0,90 bedraagt,
de door de constructie bepaalde maximumsnelheid beperkt is tot 30 km/h;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


10
APK Keuringseisen
1 Algemene bepalingen Begrippen

ab3. landbouw- of bosbouwtrekker categorie T3:


landbouw- of bosbouwtrekker op wielen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid
van niet meer dan 40 km/h, met een lege massa in rijklare toestand van ten hoogste 600 kg;
ab4. landbouw- of bosbouwtrekker categorie T5:
landbouw- of bosbouwtrekker op wielen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid
van meer dan 40 km/h;
ac. lastdrager:
constructie, met inbegrip van hulpmiddelen, die aan de bumper, op de trekhaak of op het dak van
een personenauto, bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg,
of driewielig motorrijtuig is aangebracht en bestemd is voor het vervoer van goederen;
ad. ledige massa:
massa van het voertuig, in bedrijfsvaardige staat, met inbegrip van een half gevulde brandstoftank,
reservedelen en gereedschappen, die tot de normale uitrusting behoren, maar zonder lading en
zonder de bestuurder en andere personen, die met het voertuig worden vervoerd, met dien verstande
dat in afwijking hiervan voor motorfietsen, driewielige motorrijtuigen en bromfietsen, die in
gebruik zijn genomen na 16 juni 1999, de ledige massa wordt bepaald met een lege brandstoftank;
ad1. lege massa in rijklare toestand:
massa van een rijklare landbouw- of bosbouwtrekker met inbegrip van de kantelbeveiligings-
inrichting, zonder facultatieve accessoires, maar met koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof,
outillage en bestuurder;
ad2. lijnmarkering:
retroreflecterende belijning aangebracht aan de zijkant of aan de achterkant van een voertuig en
bestemd om de totale lengte, dan wel totale breedte van het voertuig kenbaar te maken;
ae. loopvlak:
deel van de band dat gemeten symmetrisch ten opzichte van het midden, 50 mm minder bedraagt
dan de breedte in de maataanduiding van de band;
ae1. LPG-installatie:
het geheel van gemonteerde onderdelen dat het mogelijk maakt om als brandstof voor de voort-
stuwingsmotor gebruik te maken van Liquefied Petroleum Gas (LPG);
af. luchtband:
band waarin zich in normale, bedrijfsvaardige toestand gas bevindt onder een hogere spanning
dan de atmosferische;
ag. markeringslicht:
licht dat op het breedste punt van het voertuig zo hoog mogelijk is aangebracht, waardoor
duidelijk de totale breedte van het voertuig wordt aangegeven;
ah. massa in bedrijfsklare toestand:
massa van het voertuig met carrosserie, in bedrijfsklare toestand, met inbegrip van koelvloeistof,
smeermiddelen, brandstof, reservewiel, gereedschap en bestuurder; voor het vaststellen van de
massa moet de tank voor 90% zijn gevuld en wordt het gewicht van de bestuurder op 75 kg gesteld;
ai. massieve band:
band zonder luchtkamers, geheel vervaardigd van een elastisch materiaal;
aj. mechanische koppeling:
alle onderdelen en inrichtingen op onderstellen, dragende gedeelten van de carrosserie en het
chassis van voertuigen, waarmee het trekkend voertuig en het getrokken voertuig met elkaar
kunnen worden verbonden; tevens behoren hiertoe vaste of demontabele onderdelen voor de
bevestiging, afstelling of het gebruik van de bovengenoemde koppelinrichtingen;
ak. metalen band:
band waarvan het loopvlak geheel van vormvast materiaal is vervaardigd;
al. middenasaanhangwagen:
aanhangwagen waarvan de trekinrichting een onbeweeglijk deel vormt, dan wel slechts in- en
uitschuifbaar is, en waarbij, bij gelijkmatig verdeelde lading, het trekkend voertuig door de
trekinrichting van de aanhangwagen met ten hoogste 10% van de toegestane maximum massa van
de aanhangwagen wordt belast, met een maximum van 1000 kg;
am. mistlicht aan achterzijde:
licht dat het voertuig bij dichte mist aan de achterzijde beter waarneembaar maakt;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


11
APK Keuringseisen
1 Algemene bepalingen Begrippen

an. mistlicht aan voorzijde:


licht, bestemd voor een betere verlichting van de weg bij mist, sneeuwval, hevige regenval of
stofwolken;
an1. mobiliteitshandicap:
eigenschap welke het gebruik van het openbaar vervoer bemoeilijkt, bijvoorbeeld als gevolg van
een lichamelijke, zintuiglijke of geestelijke handicap, meereizende kinderen of meegevoerde
goederen;
ao. motorfiets:
motorrijtuig op twee wielen, met of zonder zijspanwagen, alsmede een motorrijtuig op drie
asymmetrisch geplaatste wielen, met een door de constructie bepaalde maximum snelheid van
meer dan 45 km/h of uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van meer dan
50 cm3, niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid; in ieder geval wordt als motorfiets
aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs als motorfiets is aangeduid;
ap. motorrijtuig met beperkte snelheid:
motorrijtuig met een door de constructie bepaalde maximum snelheid van niet meer dan 25 km/h,
niet zijnde een landbouw- of bosbouwtrekker of een bromfiets, niet ingericht voor het vervoer van
personen, en ingericht voor het bij op korte afstand van elkaar gelegen plaatsen afleveren of
ophalen van goederen; onder motorrijtuig met beperkte snelheid wordt mede verstaan:
motorrijtuig niet zijnde een landbouwtrekker of een bromfiets, niet ingericht voor het vervoer
van personen, en
1. ingericht voor het uitvoeren van werkzaamheden buiten de wegen;
2. ingericht voor het uitvoeren van werkzaamheden aan wegen of aan werken op, in, langs en
boven wegen;
ap1. niet-oorspronkelijke technische eenheid of onderdeel:
technische eenheid of onderdeel dat behoort tot een ander type dan waarvan het voertuig bij de
goedkeuring oorspronkelijk was voorzien en dat uitsluitend mag worden gebruikt ter vervanging
van die oorspronkelijke technische eenheid of dat oorspronkelijke onderdeel;
aq. ondeelbare lading:
lading die ten behoeve van het vervoer over de weg niet in twee of meer ladingen kan worden
gesplitst zonder dat zulks overmatige kosten of risico van schade meebrengt en die wegens haar
afmetingen of massa niet kan worden vervoerd door een motorrijtuig, aanhangwagen of samenstel
van voertuigen dat in alle opzichten aan dit besluit voldoet;
aq1. onderdeel:
als onderdeel van een voertuig bedoelde inrichting, die aan de eisen van een bijzondere richtlijn
als bedoeld in de artikelen 4 van de richtlijnen 70/156/EEG, 92/61/EEG of 2002/24/EG moet
voldoen en waarvan de betrokken bijzondere richtlijn een afzonderlijke typegoedkeuring
mogelijk maakt onafhankelijk van een type voertuig;
aq2. oorspronkelijke technische eenheid of onderdeel:
technische eenheid of onderdeel van het type waarvan het voertuig bij de typegoedkeuring of de
uitbreiding daarvan is voorzien;
ar. oplegger:
aanhangwagen die is bestemd om aan een motorrijtuig te worden gekoppeld op zodanige wijze,
dat een deel ervan op het motorrijtuig rust en dat een aanzienlijk deel van de massa van de
oplegger en van zijn lading door het motorrijtuig wordt gedragen;
as. parkeerlicht:
licht, bestemd om de aanwezigheid van een geparkeerd voertuig aan te geven;
at. personenauto:
motorrijtuig op vier of meer wielen, niet zijnde een landbouw- of bosbouwtrekker, een invaliden-
voertuig, een motorrijtuig op vier wielen als bedoeld in onderdeel q of een vierwielige bromfiets,
ingericht voor het vervoer van personen, met niet meer dan acht zitplaatsen, de bestuurders-
zitplaats niet meegerekend, of een kampeerauto; in ieder geval wordt als personenauto aangemerkt
een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs als personenauto is aangeduid;
au. remlicht:
licht, bestemd om weggebruikers die zich achter het voertuig bevinden kenbaar te maken dat de
bestuurder de bedrijfsrem bedient;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


12
APK Keuringseisen
1 Algemene bepalingen Begrippen

av. retroreflector:
inrichting, bestemd om de aanwezigheid van een voertuig kenbaar te maken door weerkaatsing
van het licht afkomstig van een niet tot dat voertuig behorende lichtbron, waarbij de waarnemer
zich nabij deze lichten bevindt;
aw. richtingaanwijzer:
licht, bestemd om andere weggebruikers kenbaar te maken dat de bestuurder het voornemen heeft
naar links of naar rechts van richting te veranderen;
ax. richtlicht:
licht waarvan de lichtbundel naar wens kan worden gericht;
ay. rijdend werktuig:
bedrijfsauto of motorrijtuig met beperkte snelheid, ingericht voor het uitvoeren van in hoofdzaak
andere werkzaamheden dan het vervoer van goederen of personen;
az. samenstel van voertuigen:
trekkend voertuig met een of meer aanhangwagens;
ba. stadslicht:
licht dat, van de voorzijde gezien, de aanwezigheid van het voertuig kenbaar maakt en een
aanwijzing is voor de breedte van het voertuig;
ba1. technische eenheid:
als onderdeel van een voertuig bedoelde inrichting, die aan de eisen van een bijzondere richtlijn
als bedoeld in de artikelen 4 van de richtlijnen 70/156/EEG, 92/61/EEG of 2002/24/EG moet
voldoen en waarvan de betrokken bijzondere richtlijn een afzonderlijke typegoedkeuring mogelijk
maakt uitsluitend in samenhang met een of meer bepaalde typen voertuigen;
ba2. T100 bus:
bus, ten aanzien waarvan uit een aantekening op het kentekenbewijs dan wel uit het kenteken-
register blijkt dat hij zodanig is ingericht dat hij in aanmerking komt voor een maximumsnelheid
van 100 km/h;
bb. trekker:
bedrijfsauto, voorzien van een koppeling, bestemd voor het voortbewegen van een oplegger;
bc. vervangingskatalysator:
een katalysator of een samenstel van katalysatoren die bestemd is of zijn om een originele
katalysator op een voertuig te vervangen en waarvoor als technische eenheid volgens de definitie
in artikel 4, eerste lid, onderdeel d, van richtlijn 70/156/EEG of artikel 2, vijfde lid, van richtlijn
2002/24/EG typegoedkeuring kan worden verleend;
bc1. verwarmingssysteem op brandstof:
verwarmingssysteem dat rechtstreeks op vloeibare of gasvormige brandstof werkt en geen
gebruik maakt van de door de aandrijfmotor van het voertuig voortgebrachte afvalwarmte;
bd. voertuig:
motorrijtuig, aanhangwagen, fiets, zijspanwagen, wagen of andere constructie, niet bestemd om
langs spoorstaven te worden voortbewogen; onder een andere constructie wordt niet verstaan een
kinderwagen, niet-gemotoriseerde rolstoel, kruiwagen of soortgelijke kleine constructie;
bd1.vooruitkijkspiegel:
een spiegel van klasse VI als bedoeld in bijlage I, punt 1.1.1.14 van richtlijn 2003/97/EG;
be. waarschuwingsknipperlicht:
gelijktijdige werking van alle richtingaanwijzers, bestemd om aan te geven dat het voertuig
tijdelijk een bijzonder gevaar oplevert voor andere weggebruikers;
bf. wagens:
voertuigen, met uitzondering van motorrijtuigen, aanhangwagens, niet-gemotoriseerde invaliden-
voertuigen, fietsen en zijspanwagens, doch met inbegrip van handwagens met motorvermogen;
bg. werklicht:
licht, bestemd voor het verlichten van een plaats waar werkzaamheden worden verricht;
bh. wet:
Wegenverkeerswet 1994;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


13
APK Keuringseisen
1 Algemene bepalingen Begrippen

bi. wielbasis:
1. ten aanzien van vóór 1 april 1983 in gebruik genomen voertuigen: de horizontaal, evenwijdig
aan het middenlangsvlak van het voertuig gemeten afstand tussen het hart van de eerste as, van
het eerste samenstel van assen of van de koppelingspen en het hart van de laatste as of het hart
van het laatste samenstel van assen,
2. ten aanzien van na 31 maart 1983 in gebruik genomen voertuigen, niet zijnde opleggers: de
horizontaal, evenwijdig aan het middenlangsvlak van het voertuig gemeten afstand tussen het
hart van de eerste en het hart van de laatste as van het voertuig,
3. ten aanzien van na 31 maart 1983 in gebruik genomen opleggers: de horizontaal, evenwijdig
aan het middenlangsvlak van het voertuig gemeten afstand tussen de verticale hartlijn van de
koppelingspen en het hart van de laatste as;
bj. zelfsturende as:
as die wordt gestuurd doordat, door de wrijving van de banden op het wegdek, de wielen
zelfstandig een zodanige stand innemen dat zij de cirkelbaan van het voertuig volgen;
bk. zelfsturend asstel:
asstel dat wordt gestuurd doordat, door de wrijving van de banden op het wegdek, de wielen
zelfstandig een zodanige stand innemen dat zij de cirkelbaan van het voertuig volgen;
bl. zijmarkeringslicht:
licht dat, van de zijkant gezien, de aanwezigheid van het voertuig kenbaar maakt;
bm. zijspanwagen:
voertuig, afneembaar verbonden aan de zijkant van een fiets, bromfiets of motorfiets;
bn. zitbank:
een constructie, die plaats biedt aan tenminste twee volwassenen;
bo. zitplaats:
constructie die al dan niet een integrerend deel vormt van de constructie van het voertuig, die
plaats biedt aan een volwassen persoon, met dien verstande dat de zitplaats zowel een afzonder-
lijke zitplaats kan zijn als een gedeelte van een bank dat plaats biedt aan één persoon en die af-
hankelijk van de richting als volgt wordt aangeduid:
1. naar voren gerichte zitplaats: zitplaats die kan worden gebruikt terwijl het voertuig in bewe-
ging is en die zodanig naar de voorkant van het voertuig is gericht dat het middenlangsvlak
van de zitplaats een hoek van minder dan + 10° of – 10° vormt met het middenlangsvlak van
het voertuig;
2. naar achteren gerichte zitplaats: zitplaats die kan worden gebruikt terwijl het voertuig in bewe-
ging is en die zodanig naar de achterkant van het voertuig is gericht dat het middenlangsvlak
van de zitplaats een hoek van minder dan + 10° of – 10° vormt met het middenlangsvlak van
het voertuig;
3. zijdelings gerichte zitplaats: zitplaats die, gelet op haar gerichtheid ten opzichte van het
middenlangsvlak van het voertuig, niet voldoet aan de onderdelen 1 en 2;
Toelichting:
Deze constructie omvat het samenstel van een zitting en een rugleuning.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


14
APK Keuringseisen
1 Algemene bepalingen

artikel 1.2 – begrippen afmetingen


Voor de vaststelling van afmetingen van voertuigen die bij of krachtens dit besluit zijn voorgeschreven
of toegestaan, wordt verstaan onder:
a. as:
de horizontale lijn die loodrecht staat op het middenlangsvlak van het voertuig en gaat door het
midden van één of meer wielen wanneer deze zich in de stand van rechtuitrijden bevinden;
b. breedte van een voertuig:
de horizontale afstand tussen twee verticale vlakken die evenwijdig lopen aan het middenlangsvlak
van het voertuig en gaan door de uiterste linker- en rechterzijde van het voertuig, gemeten in de stand
van rechtuitrijden op een horizontaal wegdek; de spiegels en de bevestigingsdelen daarvan worden
buiten beschouwing gelaten;
Tevens mogen bij de vaststelling van de breedte van bedrijfsauto’s en aanhangwagens, als gevolg
van ‘Regeling meetmethoden massa’s en afmetingen van bedrijfsauto’s en aanhangwagens
(staatscourant 194/2001 en 186/2003), de volgende delen en onderdelen buiten beschouwing worden
gelaten:
a. bandenspanningsmeters,
b. douaneverzegelingen, alsmede de voorzieningen hiervoor en de afscherming daarvan,
Toelichting
In de praktijk komt het erop neer dat het aspect douaneverzegelingen slechts betekenis heeft tijdens het
gebruik van het voertuig op de weg en niet tijdens de APK. Alleen de door de douane aangebrachte
daadwerkelijke verzegeling wordt buiten beschouwing gelaten.
c. flexibele spatlappen,
d. opklapbare treden,
e. richtingaanwijzers,
f. sneeuwkettingen,
g. stadslichten,
h. uitstekende flexibele delen van een goedgekeurde opspatinrichting overeenkomstig richtlijn
91/226/EEG.
i. verklikkerinrichtingen voor lekke banden,
j. voorzieningen voor het bevestigen van dekzeil en de afscherming daarvan,
Toelichting
Dit geldt ook voor schuifzeil inclusief spaninrichtingen maar uitsluitend voor onderdelen die nodig zijn
voor het openen en sluiten van de zeilen t.b.v. het laden en lossen.
j1. voorzieningen voor indirect zicht en kijkhulpmiddelen,
k. zijmarkerings- en markeringslichten,
l. zijretroreflectoren,
m. de bollingen van de banden boven het wegdek,
n. in breedte uitschuifbare en uitklapbare delen, voorzover uitgeschoven of uitgeklapt, en
Toelichting
Bij de bepaling van de breedte worden deze delen in ingeklapte respectievelijk ingeschoven toestand
meegeteld.
o. indien het een bus betreft:
- hefplatforms, oprijplaten en soortgelijke uitrustingen in bedrijfsklare toestand, voorzover zij
niet meer dan 1 cm aan de zijkant uitsteken, en in geval van oprijplaten, de hoeken en de
randen zijn afgerond tot een straal van respectievelijk minstens 5 mm en 2,5 mm;
- niet ingetrokken intrekbare zijdelingse geleidingsinrichtingen op bussen bestemd voor gebruik
op geleide bussystemen.
c. hoogte van een voertuig:
de verticale afstand tussen het wegdek en een horizontaal vlak dat gaat door het hoogst gelegen deel
van het voertuig, gemeten op een horizontaal wegdek in de rijstand;
Tevens worden bij de vaststelling van de hoogte van bedrijfsauto’s en aanhangwagens, als gevolg
van ‘Regeling meetmethoden massa’s en afmetingen van bedrijfsauto’s en aanhangwagens
(staatscourant 194/2001 en 186/2003), de volgende delen en onderdelen buiten beschouwing gelaten:
a. antennes, en
b. stroomafnemers of trolleystangen in uitgeschoven stand.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


15
APK Keuringseisen
1 Algemene bepalingen

d. lengte van een voertuig of samenstel van voertuigen:


de horizontale afstand tussen twee verticale vlakken die loodrecht staan op het middenlangsvlak
van het voertuig of het samenstel van voertuigen en gaan door de uiterste voor- en achterzijde van
het voertuig of het samenstel, gemeten in de stand van rechtuitrijden op een horizontaal wegdek; de
spiegels en de bevestigingsdelen daarvan worden buiten beschouwing gelaten; een zonneklep die niet
meer dan 0,20 m voor het voorste verticale vlak, zoals is bepaald bij een niet gemonteerde zonneklep,
uitsteekt en die met eenvoudige middelen afneembaar is, wordt buiten beschouwing gelaten.
Tevens mogen bij de vaststelling van de lengte van bedrijfsauto’s en aanhangwagens, als gevolg van
‘Regeling meetmethoden massa’s en afmetingen van bedrijfsauto’s en aanhangwagens
(staatscourant 194/2001 en 186/2003), de volgende delen en onderdelen buiten beschouwing worden
gelaten:
a. hefplatforms, oprijplaten en soortgelijke uitrustingen in bedrijfsklare (=rijklare) toestand, voor-
zover het laadvermogen niet wordt vergroot en deze uitrustingen niet meer dan 0,30 m uitsteken,
Toelichting
Wanneer één van deze uitrustingen meer dan 0,30 m uitsteekt, dan moet bij de bepaling van de lengte de
laatste 0,30 m buiten beschouwing worden gelaten.
Wanneer één van deze uitrustingen minder dan 0,30 m uitsteekt, dan wordt het gehele onderdeel niet
meegeteld bij de bepaling van de lengte.
b. kentekenplaten,
Toelichting
Dit geldt voor de kentekenplaten voor en achter, inclusief bevestigingsmiddelen.
c. koppelinrichtingen, uitgezonderd koppelinrichtingen aan aanhangwagens,
d. langsaanslagen voor afneembare carrosserieën,
e. luchtinlaatpijpen,
f. stootrubbers en soortgelijke uitrusting,
Toelichting
Hieronder worden verstaan: afzonderlijk aangebrachte onderdelen ter bescherming van het voertuig die be-
staan uit volledig rubber of staal dan wel zijn samengesteld uit staal en rubber of ander flexibel materiaal.
Een rubber of stalen scharnier wordt niet aangemerkt als stootrubber.
f1.stroomafnemers van elektrisch aangedreven voertuigen,
g. verlichtingsuitrusting,
h. voetsteunen en handgrepen,
i. voorzieningen voor de bevestiging van dekzeil en de afscherming daarvan,
Toelichting
Dit geldt ook voor schuifzeil inclusief spaninrichtingen maar uitsluitend voor onderdelen die nodig zijn
voor het openen en sluiten van de zeilen t.b.v. het laden en lossen.
j. voorzieningen voor douaneverzegelingen en de afscherming daarvan,
Toelichting
In de praktijk komt het erop neer dat het aspect douaneverzegelingen slechts betekenis heeft tijdens het
gebruik van het voertuig op de weg en niet tijdens de APK. Alleen de door de douane aangebrachte
daadwerkelijke verzegeling wordt buiten beschouwing gelaten.
j1. voorzieningen voor indirect zicht en kijkhulpmiddelen,
k. voorzieningen voor het waarnemen van de ruimte achter het voertuig,
l. wis- en sproei-inrichtingen.
e. afstandsmaat plaats koppeling:
- bij een bedrijfsauto: de horizontaal gemeten afstand tussen de voorzijde van het voertuig en het
hart van de koppeling;
- bij een aanhangwagen: de horizontaal gemeten afstand tussen het hart van de koppeling en de
achterzijde van het voertuig.
Bij de vaststelling van deze afstandsmaat worden de in d. genoemde onderdelen eveneens buiten
beschouwing gelaten.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


16
APK Keuringseisen
1 Algemene bepalingen

f. wijze van meten


de breedte, de lengte, de hoogte en de afstandsmaat plaats koppeling van een voertuig worden
bepaald met inachtneming van het volgende:
a. het voertuig moet op een horizontaal of nagenoeg horizontaal en vlak wegdek zijn geplaatst;
b. alle wielen moeten in de stand van rechtuitrijden zijn geplaatst;
c. indien het een oplegger of middenasaanhangwagen betreft, moet deze op zodanige wijze op
steunen zijn geplaatst dat de laadvloer horizontaal is dan wel overeenkomt met de normale
rijstand;
d. de banden moeten op de juiste spanning zijn;
e. het voertuig moet niet beladen zijn;
f. indien het voertuig is voorzien van één of meer inrichtingen ten behoeve van het heffen van een
as, is de gunstigste afstand ten opzichte van het wegdek bepalend.

artikel 1.3 – meetvoorwaarden wielbasis en afmetingen


1. De wielbasis van een voertuig wordt gemeten bij onbeladen toestand van het voertuig met alle
wielen op het wegdek en in de stand van rechtuitrijden. Indien van fabriekswege de wielbasis links
en rechts verschilt, wordt als wielbasis de gemiddelde waarde aangemerkt.
2. De afmetingen van voertuigen alsmede de last onder de as of assen worden, onverminderd het
bepaalde in afdeling 18 van hoofdstuk 5, bepaald bij onbeladen toestand van het voertuig.

artikel 1.4 – bepalen aantal wielen


1. Voor de bepaling van het aantal wielen wordt een samenstel van wielen die op één wielnaaf zijn
gemonteerd, aangemerkt als één wiel.
2. In afwijking van het eerste lid worden voor het bepalen van het aantal wielen van motorfietsen,
driewielige motorrijtuigen en bromfietsen twee op dezelfde as gemonteerde wielen als een wiel
beschouwd, indien de afstand tussen de middens van de contactvlakken van deze wielen met de
grond kleiner is dan 460 mm.

artikel 1.5 – bepalen aantal lichten


Voor de bepaling van het aantal lichten wordt als één licht aangemerkt elke combinatie van twee of
meer al dan niet identieke lichten die:
a. dezelfde functie vervullen,
b. licht van dezelfde kleur uitstralen, en
c. een verlichtingsinrichting vormen waarvan de lichtdoorlatende gedeelten van de lichten op een
zelfde verticaal vlak ten minste 60,0% beslaan van het oppervlak van de kleinste vierhoek die om
de lichtdoorlatende gedeelten van de lichten kan worden beschreven.
Dit geldt niet voor groot licht, dimlicht en mistlichten aan de voorzijde.

artikel 1.6 – meetvoorwaarden t.a.v. verlichting


Met betrekking tot de verlichting moet voor de bepaling van de hoogte boven het wegdek en de afstand
vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig, worden gemeten de kortste afstand vanaf de
rand van het lichtdoorlatende gedeelte.

artikel 1.9 – identificatienummer inslaan


Indien van een voertuig het identificatienummer, bedoeld in de hoofdstukken 3 en 5, geheel of ten dele
onleesbaar is geworden of teniet is gegaan, kan vanwege Onze Minister van Financiën een nieuw
identificatienummer als bedoeld in richtlijn 76/114/EEG (PbEG 30 januari 1976, L 24) worden
ingeslagen.
Toelichting
Hiertoe dient u zich te wenden tot één van de keuringsstations van de RDW.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


17
APK Keuringseisen
1 Algemene bepalingen

artikel 1.10 – datum eerste toelating


1. Onder de datum waarop een voertuig in gebruik is genomen, wordt in dit besluit verstaan de datum
van eerste toelating van het voertuig.
2. Voor voertuigen waarvoor vóór 1 januari 1995 een kentekenbewijs is afgegeven waarop geen datum
van eerste toelating is vermeld, wordt als datum van eerste toelating beschouwd de op het kenteken-
bewijs vermelde datum van afgifte van deel I A dan wel deel I van het kentekenbewijs. Indien op
het kentekenbewijs onder ‘bijzonderheden’ een bouwjaar is vermeld, wordt als datum van eerste
toelating beschouwd 30 juni van dit bouwjaar.
3. Onze Minister stelt regels vast omtrent de wijze waarop de in het eerste lid genoemde datum van
eerste toelating wordt bepaald.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


18
APK Keuringseisen
1 Algemene bepalingen Regeling wijze van keuren

De Regeling wijze van keuren is van toepassing op:


a. personenauto’s
b. bedrijfsauto’s
c. driewielige motorrijtuigen met een massa van het ledig voertuig van meer dan 400 kg, alsmede
d. aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg

Algemeen
1. De keuring wordt uitgevoerd zonder demontage, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.
2. De keuring wordt uitgevoerd zonder rijproef, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.
3. De keuring van voertuigen met variabele afmetingen wordt uitgevoerd in de stand waarin het
voertuig ter keuring wordt aangeboden.

Demonteren
1. Indien een visuele controle wordt voorgeschreven en deze controle onvoldoende uitsluitsel biedt,
wordt het desbetreffende onderdeel aanvullend op één van de volgende wijzen gecontroleerd:
a. door gebruik te maken van hulpmiddelen zoals een spiegel, hamertje, bandijzer, staalborstel of
schuurpapier;
b. door het uitoefenen van een kracht, al dan niet met behulp van gereedschap.
2. Teneinde een goede controle te waarborgen, worden de hierna genoemde onderdelen verwijderd in
de daarachter beschreven gevallen:

a. wieldoppen, voor zover deze de wielbevestigingsbouten


afdekken;

b. onderbeplating ten behoeve van stroomlijning voor zover deze een visuele controle onmogelijk
of geluidsisolatie, maakt van direct voor de verkeersveiligheid van
belang zijnde aspecten, zoals de bevestiging van
het stuurhuis of de wielophanging;

c. kunststofbeplating in of over de wielkasten, alleen indien duidelijke twijfel bestaat over de


conditie van het afgedekte onderdeel en geen
andere controle mogelijk is;

d. tapijt of vloerbedekking, alleen indien duidelijke twijfel bestaat over de


conditie van het afgedekte onderdeel en geen
andere controle mogelijk is;

e. zijskirts, waaronder kunststofspoilers aan alleen indien duidelijke twijfel bestaat over de
dorpels; conditie van het afgedekte onderdeel en verwij-
dering kan geschieden zonder lakbeschadiging
(bijvoorbeeld bevestigd met parkers).
Zijskirts bevestigd door middel van popnagels
of andere permanente bevestigingsmiddelen
mogen niet worden verwijderd;

f. beschermkappen om stuurkoppelingen, voor zover deze een visuele controle van de


koppeling onmogelijk maken;

g. beschermkappen om reminrichtingen. voor zover deze een visuele controle van


remschijven onmogelijk maken.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


19
APK Keuringseisen
1 Algemene bepalingen

3. Na eventuele verwijdering moeten de desbetreffende onderdelen weer worden gemonteerd.


4. Voor de beoordeling van de werking van de reminrichting mag uitsluitend tot demontage van
wielen en remtrommels worden overgegaan indien twijfel bestaat omtrent:
a. een goede bevestiging van de remvoering; of
b. of de drager of het bevestigingsmiddel van de remvoering, de remtrommel of remschijf raken.

Meten
Voor het meten van voertuigafmetingen, wielbasis en spoorbreedte wordt een stalen meetband met
voldoende bereik gebruikt.

Milieu
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. bedrijfstemperatuur: de temperatuur van een motor na ongeveer vijftien minuten functioneren onder
normale bedrijfsomstandigheden;
b. boekwerk ‘APK-milieukeuringseisen’: de editie van het door de Minister vastgestelde boekwerk
‘APK-milieukeuringseisen’, die geldig is op het moment van de keuring;
c. stationair toerental: het toerental van de draaiende motor waarbij:
1. de koudstartinrichting of het handgas niet is ingeschakeld,
2. het gaspedaal en de koppeling in ruststand zijn,
3. de keuzehandel van de versnellingsbak in de neutrale stand staat bij een niet- of half-
automatische versnellingsbak dan wel in de parkeerstand of in de neutrale stand bij een
volautomatische versnellingsbak, en waarbij
4. lampen en andere stroomverbruikers niet zijn ingeschakeld met uitzondering van lampen die bij
het starten automatisch gaan branden;
d. afregeltoerental:
het toerental, waarbij de regelaar van de brandstoftoevoer in werking treedt.

Controle-apparaat:
ontrole-apparaat als bedoeld in Bijlage I of Bijlage IB van verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad
van 20 december 1985 betreffende het controle-apparaat in het wegvervoer (PbEG L 370).

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


20
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Algemeen

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 0. Algemeen

Op driewielige motorrijtuigen met een toegestane maximum massa van meer dan 400 kg waarvoor een
personenautokenteken is afgegeven zijn de in afdeling 5.5. (blz. 121) gestelde eisen van toepassing.

Artikel 5.2.0
Vervallen

Artikel 5.2.1 - Overeenstemmen van het voertuig met de voertuiggegevens alsmede eisen m.b.t.
identificatie
Personenauto’s moeten voldoen aan de volgende
eisen:
a. de personenauto moet in overeenstemming zijn Controle hierop moet reeds voorafgaand aan de
met de op het voor het voertuig afgegeven keuring hebben plaatsgevonden.
kentekenbewijs en in het kentekenregister
omtrent het voertuig vermelde gegevens;
Toelichting
- Indien op het kentekenbewijs deel I A dan wel
deel I onder bijzonderheden uitzonderingen op de
keuringseisen zijn vermeld moeten deze in acht
worden genomen.
- Indien bij bijzonderheden is vermeld ‘Taxi,
zie bijlage’, moet het voertuig tevens voldoen
aan de Regeling Permanente Eisen Taxi’s
(tab 5).
b. het identificatienummer moet op een vast Visuele controle.
voertuigdeel zijn ingeslagen en moet goed
leesbaar zijn;
c. de kentekenplaten moeten zijn voorzien van het Alleen visuele controle op de bevestiging van
in artikel 5 van het Kentekenreglement de kentekenplaat.
voorgeschreven goedkeuringsmerk en moeten
deugdelijk aan de voor- en achterzijde van het
voertuig zijn bevestigd;
Toelichting
Het kentekennummer moet op één plaatdeel staan.
d. het kenteken moet goed leesbaar zijn en de Visuele controle, waarbij de letters en cijfers
kentekenplaten mogen niet zijn afgeschermd. volledig zichtbaar moeten zijn indien de
waarnemer op een afstand van 20,00 m vóór dan
wel achter het midden van de personenauto staat.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


21
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Algemene bouwwijze

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 1. Algemene bouwwijze van het voertuig

Artikel 5.2.3 - chassisraam, mee- of zelfdragende carrosserie, frame


1. De langs- en dwarsliggers en chassis- Visuele controle, terwijl de personenauto zich
versterkingsdelen van het chassisraam, dan wel Boven een inspectieput of op een hefinrichting
de daarvoor in de plaats tredende delen van de bevindt.
mee- of zelfdragende carrosserie van Indien sprake is van corrosie geschiedt de controle
personenauto’s mogen: op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
a. geen breuken of scheuren vertonen; (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.
b. niet zodanig zijn bevestigd, vervormd of
door corrosie aangetast, dat de stijfheid en
de sterkte van het chassisraam of van de mee-
of zelfdragende carrosserie in gevaar worden
gebracht.
2. Onze Minister stelt regels vast inzake corrosie -
van de in het eerste lid bedoelde onderdelen
alsmede de bevestiging daarvan.

Artikel 5.2.4 - bovenbouw


De bovenbouw van personenauto’s moet Visuele controle, terwijl de personenauto zich
deugdelijk op het onderstel zijn bevestigd. boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


22
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Afmetingen en massa’s

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 2. Afmetingen en massa’s

Artikel 5.2.6 - afmetingen


Personenauto’s mogen: In geval van twijfel wordt de personenauto
a. niet langer zijn dan 12,00 m; gemeten, waarbij artikel 1.2 van het Voertuig-
b. niet breder zijn dan 2,55 m; reglement van toepassing is.
c. niet hoger zijn dan 4,00 m. Toelichting
Voor wat betreft de maximale lengte is het toe-
gestaan om een afwijking van 1% te accepteren,
indien het voertuig vóór 1 januari 1998 in gebruik
is genomen.

Artikel 5.2.7 - massa’s


1. De last onder de assen van personenauto’s mag Leden 1 en 2. In geval van buitensporige
niet meer bedragen dan de voor het betrokken wijziging van het koetswerk wordt de
voertuig in het kentekenregister of op het personenauto gewogen.
kentekenbewijs vermelde toegestane maximum
aslasten.
2. De totale massa of de som van de aslasten van
personenauto’s mag niet meer bedragen dan
de voor het betrokken voertuig in het
kentekenregister of op het kentekenbewijs
vermelde toegestane maximum massa.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


23
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Motor

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 3. Motor

Artikel 5.2.9 - brandstofsysteem


1. Alle onderdelen van het brandstofsysteem van Visuele controle van alle aanwezige brandstof-
personenauto’s moeten veilig zijn en deugdelijk systemen, waarbij de personenauto zich boven
zijn bevestigd. Onze Minister stelt regels vast een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.
met betrekking tot de deugdelijkheid van de Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de
bevestiging. bevestiging geschiedt de controle op de wijze
zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11),
van de Regeling permanente eisen.
2. Het brandstofsysteem mag geen lekkage 1. Visuele controle, terwijl de personenauto zich
vertonen. met draaiende respectievelijk niet-draaiende
motor boven een inspectieput of op een
hefinrichting bevindt.
2. Indien de personenauto is uitgerust met meer
dan één brandstofsysteem, wordt de controle
uitgevoerd wanneer de motor wordt gevoed
met de hoofdbrandstof zoals deze is vermeld
op het kentekenbewijs.
Het tweede brandstofsysteem wordt eveneens
gecontroleerd indien het mogelijk is de motor
op de tweede brandstof te laten draaien. Indien
controle van het tweede brandstofsysteem niet
mogelijk is, wordt dit vermeld op de voorzijde
van het keuringsrapport.
Een installatie voor een al dan niet tot vloeistof
verdicht gas wordt gecontroleerd met behulp
van een middel dat lekkage zichtbaar maakt,
waarbij het contact moet zijn ingeschakeld.
3. De vulopening van het brandstofreservoir moet Visuele controle.
zijn afgesloten met een passende tankdop.

Artikel 5.2.10 - LPG-installatie


1. Indien de personenauto is voorzien van een -
LPG-installatie, moet deze, onverminderd het
bepaalde in artikel 5.2.9, voldoen aan de in de
volgende leden gestelde eisen.
2. De LPG-tank: Visuele controle, zo nodig terwijl de personen-
a. moet permanent zijn aangebracht aan het auto zich boven een inspectieput of op een
voertuig; hefinrichting bevindt.
b. mag niet door corrosie zijn aangetast, met
uitzondering van corrosie van het oppervlak;
c. mag geen deuken vertonen.
3. De LPG-tank mag niet in de motorruimte zijn Visuele controle.
geplaatst.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


24
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Motor

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.10 - LPG-installatie


4. De volgende onderdelen moeten aanwezig zijn:
a. de veerveiligheid, die in de buitenlucht moet Onderdelen a, b, c en d.
uitmonden; Visuele controle, zo nodig terwijl de personenauto
b. de verdamper/drukregelaar, al dan niet ge- zich boven een inspectieput of op een
combineerd, dan wel een mengregelsysteem; hefinrichting bevindt.
c. de gasdichte kast indien het voertuig in
gebruik is genomen na 31 maart 1979, tenzij
de tank in de open lucht is geplaatst;
d. de automatische inrichting ter begrenzing
van de vullingsgraad indien het voertuig na
30 juni 1983 in gebruik is genomen;
e. de automatische afnameklep op de tank Visuele controle, zo nodig terwijl de personen-
indien het voertuig na 31 december 1987 in auto zich boven een inspectieput of op een
gebruik is genomen; hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact
ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel
wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt de motor
gestart waarna de handrem wordt aangetrokken
en de hoogste versnelling wordt ingeschakeld.
Met behulp van de koppeling de motor laten
afslaan waarna de bekrachtiging moet wegvallen.
Indien een controle op deze wijze niet mogelijk is,
wordt de motor gestart en nadat is overgeschakeld
op LPG wordt gecontroleerd of de spoel is bekrach-
tigd; daarna wordt met het contact uitgeschakeld
gecontroleerd of de bekrachtiging is weggevallen.
f. het gasmengstuk dan wel een inspuitstuk; Visuele controle.
g. de automatische afsluitklep. Visuele controle, zo nodig terwijl de personen-
auto zich boven een inspectieput of op een
hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact
ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel
wordt bekrachtigd.
Vervolgens wordt het contact uitgeschakeld en
wordt gecontroleerd of de bekrachtiging wegvalt.
5. Op de LPG-installatie mogen geen andere De wijze van keuren bij het tweede lid is van
verbruikers zijn aangesloten dan die, welke toepassing.
strikt noodzakelijk zijn voor het goed
functioneren van de motor van het voertuig.
6. Indien het voertuig na 30 september 1978 in Visuele controle.
gebruik is genomen, mag het vullen van de tank
alleen buiten het voertuig kunnen geschieden.
7. De in het vierde lid genoemde onderdelen Leden 7, 8 en 9. De wijze van keuren bij het
moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen en tweede lid is van toepassing.
mogen niet door corrosie zijn aangetast, met
uitzondering van corrosie van het oppervlak.
8. De leidingen mogen geen knikken vertonen en
mogen niet door corrosie zijn aangetast, met
uitzondering van corrosie van het oppervlak.
9. De gasvoerende slangen mogen geen
beschadiging vertonen waarbij het wapenings-
materiaal zichtbaar is. De slangen die aan de
buitenzijde van een metalen wapening zijn
voorzien, mogen geen beschadiging vertonen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


25
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Motor

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.10a – CNG-installatie


1. Indien de personenauto is voorzien van een -
CNG-installatie, moet deze, onverminderd
artikel 5.2.9, voldoen aan de in de volgende
leden gestelde eisen.
2. De CNG-tank: Visuele controle, zo nodig terwijl de personen-
a. moet permanent zijn aangebracht aan het auto zich boven een inspectieput of op een hef-
voertuig, en inrichting bevindt.
b. mag geen deuken vertonen.
3. De CNG-tank mag niet in de motorruimte zijn Visuele controle
geplaatst.
4. Indien de CNG-tank in gebruik is genomen na Visuele controle, zo nodig terwijl de personen-
19 juli 2002, mag de geldigheid van de goed- auto zich boven een inspectieput of op een hef-
keuring niet verstreken zijn. CNG-tanks die inrichting bevindt.
voor 20 juli 2002 in gebruik zijn genomen en
waarvan de gegevens omtrent de geldigheid
van de goedkeuring niet beschikbaar zijn,
mogen niet ouder zijn dan 10 jaar, dan wel
mag het voertuig niet ouder zijn dan 10 jaar.
5. Op de CNG-installatie mogen geen andere De wijze van keuren bij het tweede lid is van
verbruikers zijn aangesloten dan die, welke toepassing.
strikt noodzakelijk zijn voor het goed functio-
neren van de motor van het voertuig, met
uitzondering van een verwarmingsinstallatie
ten behoeve van de personenruimte of laad-
ruimte.
6. Indien het voertuig in gebruik genomen is na Visuele controle, zo nodig terwijl de personen-
1 juli 1995, moet het voertuig zijn voorzien auto zich boven een inspectieput of op een hef-
van een goed werkende automatische tank- inrichting bevindt. Hierbij wordt het contact
afsluiter. ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel
wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt de motor
gestart waarna de handrem wordt aangetrokken
en de hoogste versnelling wordt ingeschakeld.
Met behulp van de koppeling de motor laten
afslaan waarna de bekrachtiging moet wegvallen.
Indien een controle op deze wijze niet mogelijk is,
wordt de motor gestart en nadat is overgeschakeld
op CNG wordt gecontroleerd of de spoel is
bekrachtigd; daarna wordt met het contact uit-
geschakeld gecontroleerd of de bekrachtiging is
weggevallen.
7. De onderdelen van de CNG-installatie moeten Leden 7, 8 en 9. De wijze van keuren bij het
vrij zijn van ernstige beschadigingen en tweede lid is van toepassing.
mogen niet door corrosie zijn aangetast, met
uitzondering van corrosie van het oppervlak.
8. De leidingen en gasvoerende slangen mogen
geen knikken vertonen.
9. De gasvoerende slangen mogen geen bescha-
diging vertonen waarbij het wapenings-
materiaal zichtbaar is.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


26
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Motor

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.11 - geluid en milieu


1. Personenauto’s met een verbrandingsmotor Visuele en auditieve controle, terwijl de personen-
moeten zijn voorzien van een uitlaatsysteem auto zich met draaiende motor boven een
dat over de gehele lengte gasdicht is, met inspectieput of op een hefinrichting bevindt.
uitzondering van de afwateringsgaatjes.
2. Het uitlaatsysteem moet deugdelijk zijn Visuele controle, terwijl de personenauto zich
bevestigd. boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
3. Personenauto’s moeten blijven behoren tot een -
goedgekeurd type als bedoeld in artikel 2 van
het Besluit typekeuring motorrijtuigen
luchtverontreiniging (Stb. 1990, 393).
Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de
periodieke keuring ten behoeve van de afgifte
van een keuringsrapport.
4. Personenauto’s moeten blijven behoren tot een -
goedgekeurd type als bedoeld in artikel 2 van
het Besluit geluidproduktie motorvoertuigen
(Stb. 1981, 741). Aan deze eis wordt niet
getoetst tijdens de periodieke keuring ten
behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.
5. Personenauto’s mogen in de nabijheid van de -
uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger
geluidsniveau produceren dan de waarde die
voor het voertuig is vermeld in het kenteken-
register, vermeerderd met 2 dB(A).
Het geluidsniveau van de uitlaat wordt
vastgesteld op een door Onze Minister en Onze
Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer tezamen aangegeven
wijze. Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens
de periodieke keuring ten behoeve van de
afgifte van een keuringsrapport.
6. De uitlaatgassen van personenauto’s met een 1. Controle op de hier genoemde gehaltes is niet
verbrandingsmotor met elektrische ontsteking noodzakelijk indien een controle op grond van
mogen bij stationair toerental en op bedrijfs- artikel 5.2.11, zevende of achtste lid, van het
temperatuur zijnde motor: Voertuigreglement heeft plaatsgevonden.
a. niet meer dan 4,5% vol koolmonoxide 2. De controle geschiedt door meting aan een
bevatten indien het voertuig in gebruik is stilstaande personenauto met een koolmonoxi-
genomen na 31 december 1973 doch voor de meter die ten minste gedurende de door de
1 oktober 1986; fabrikant van de koolmonoxidemeter opgegeven
b. niet meer dan 3,5% vol koolmonoxide opwarmtijd onder elektrische spanning heeft
bevatten indien het voertuig in gebruik is gestaan.
genomen na 30 september 1986 doch voor 3. Bij de meting moet de omgevingstemperatuur
1 juli 2002; hoger zijn dan 0°C. Vóór elke meting wordt
c. niet meer dan 1,5% vol koolmonoxide het nulpunt van de koolmonoxidemeter
bevatten indien het voertuig in gebruik is gecontroleerd en zo nodig bijgesteld.
genomen na 31 december 1973 doch voor 4. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of:
1 juli 2002 en het voertuig blijkens een a. de motor met stationair toerental draait en op
aantekening op het voor het voertuig afge- bedrijfstemperatuur is, en
geven kentekenbewijs wordt gevoed door b. de carterontluchting op het voertuig is
een al dan niet tot vloeistof verdicht gas; aangesloten.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


27
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Motor

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.11 - geluid en milieu


d. niet meer dan 0,5% vol koolmonoxide 5. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of het
bevatten indien het voertuig in gebruik is monsternamesysteem in goede staat verkeert,
genomen na 31 december 1985 doch voor waarbij in het bijzonder moet worden gelet op
1 juli 2002 en het voertuig is uitgerust met beschadigingen van de monsternameslang en
een brandstofdoseringssysteem dat de meng- de sonde.
verhouding van lucht en brandstof voort- 6. De sonde wordt ten minste 0,30 m in de uit-
durend aanpast aan het zuurstofgehalte monding van het uitlaatsysteem ingebracht.
van de uitlaatgassen; De eindwaarde van een meting wordt gelijk-
e. niet meer dan 0,3% vol koolmonoxide gesteld met de waarde die na 30 seconden is
bevatten indien het voertuig in gebruik is bereikt.
genomen na 30 juni 2002. 7. Indien het uitlaatsysteem meer dan één
uitmonding heeft beperkt de meting zich tot
één uitmonding.
8. Indien de personenauto is uitgerust met meer
dan één brandstofsysteem, hoeft de controle
alleen te worden uitgevoerd wanneer de motor
wordt gevoed met de hoofdbrandstof zoals
deze is vermeld op het kentekenbewijs.
Toelichting
Bij het vaststellen van het CO-gehalte mag het
tweede cijfer achter de komma buiten beschouwing
worden gelaten.
7. De afstelling van het stationaire mengsel van 1. De wijze van keuren bij de punten 2 tot en met
personenauto’s met een verbrandingsmotor met 7 bij het zesde lid is van toepassing.
elektrische ontsteking die in gebruik zijn 2. Het stationaire toerental moet liggen tussen de
genomen na 31 december 1979, met uit- voor het desbetreffende type personenauto in
zondering van personenauto's die zijn uitgerust het boekwerk ‘APK-milieukeuringseisen’
met een brandstofdoseringssysteem dat de aangegeven waarden. Dit wordt gecontroleerd
mengverhouding van lucht en brandstof met behulp van een toerenteller.
voortdurend aanpast aan het zuurstofgehalte Zo nodig wordt het toerental afgesteld alvorens
van de uitlaatgassen, dient zodanig te zijn dat met de meting wordt begonnen.
een door Onze Minister voor het desbetreffende Na de meting wordt, indien nodig, het toerental
type motorrijtuig aangewezen gehalte aan weer op de oorspronkelijke waarde terug-
koolmonoxide van de uitlaatgassen, uitgedrukt gebracht.
in % vol, bij het bij die aanwijzing aangegeven Toelichting
stationaire toerental, niet wordt overschreden. Bij het vaststellen van het CO-gehalte mag het
Bij de meting van het gehalte koolmonoxide tweede cijfer achter de komma buiten beschouwing
moeten de eventueel aangewezen bijzondere worden gelaten.
meetvoorschriften in acht worden genomen.
Deze eis wordt alleen getoetst tijdens de
periodieke keuring ten behoeve van de afgifte
van een keuringsrapport en bij elke keuring ten
behoeve van de afgifte of teruggave van een
kentekenbewijs.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


28
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Motor

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.11 - geluid en milieu


8. De in het zevende lid bedoelde controle van de 1. De wijze van keuren bij de punten 2 tot en
afstelling van het stationaire mengsel vindt bij met 7 bij het zesde lid is van toepassing.
personenauto’s die worden gevoed door een al 2. Het stationaire toerental moet, indien een
dan niet tot vloeistof verdicht gas en die in minimum- en maximumwaarde op de sticker is
gebruik zijn genomen: aangegeven, tussen de aangegeven waarden
a. na 31 december 1993, of liggen. Indien slechts één toerental op de sticker
b. na 31 december 1990 doch vóór 1 januari is aangegeven, mag het stationair toerental ten
1994, indien aan de typeaanduiding op het hoogste 50 omwentelingen per minuut van deze
voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs waarde afwijken. Dit wordt gecontroleerd met
de aanduiding S6, K6, S9, K9, U9, N9, E2 behulp van een toerenteller. Zo nodig wordt het
of N2 is toegevoegd, toerental afgesteld alvorens met de meting
plaats aan de hand van de afstel- en controle- wordt begonnen. Na de meting wordt, indien
gegevens, vermeld op het op het voertuig nodig, het toerental weer op de oorspronkelijke
aangebrachte symbool, bedoeld in artikel 3a, waarde teruggebracht.
tweede lid, van het Besluit typekeuring 3. Het CO-gehalte moet, indien een minimum- en
motorrijtuigen luchtverontreiniging, dan wel maximum CO-waarde op de sticker is aan-
aan de hand van de gegevens vermeld in het gegeven, tussen de aangegeven waarden liggen.
kentekenregister. Indien slechts één CO-waarde op de sticker is
Als uit het kentekenbewijs blijkt dat de aangegeven, mag deze waarde niet worden
personenauto is voorzien van een G3-gas- overschreden.
systeem zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, 4. Indien geen sticker aanwezig is, is de waarde,
van de Regeling keuringsvoorschriften genoemd onder c van het zesde lid van toe-
motorrijtuigen luchtverontreiniging, is het passing. Als de personenauto in dit geval is
hierboven genoemde symbool niet vereist. voorzien van een brandstofdoseringssysteem
Toelichting dat de mengverhouding van lucht en brandstof
Onder het symbool wordt de LPG-sticker voortdurend aanpast aan het zuurstofgehalte in
verstaan. de uitlaatgassen, geldt de waarde genoemd
onder d van het zesde lid.
Toelichting
Bij het vaststellen van het CO-gehalte mag het
tweede cijfer achter de komma buiten beschouwing
worden gelaten.
CO-tabel
Personenauto’s in gebruik genomen na:
31-12-73 31-12-79 31-12-85 30-9-86 31-12-90 31-12-93 30-6-2002

max. CO-% volgens milieu- max. CO-% volgens milieu-


niet lambda-geregeld keuringseisenboek of, indien keuringseisenboek of, indien
brandstofsysteem voertuig in boek ontbreekt: 4,5% voertuig in boek ontbreekt: 3,5%
benzine
lambda-geregeld
brandstofsysteem g
max. 4,5% max. 0,5% max. 0,3%

zonder e
milieucode e
max. 1,5%
niet lambda- milieucode: n
geregelde S6, S9, K6, Zie sticker, indien
installatie K9, N2 of geen sticker: 1,5%
N9 e
LPG of i Lambda-
ander milieucode: geregelde
verdicht U9 of E2 s
LPG-installatie
gas verplicht
max. 0,5%
lambda- zonder
geregelde milieucode
installatie
milieucode: Zie sticker, indien
U9 of E2 geen sticker: 0,5%

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


29
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Motor

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.11 - geluid en milieu


9. Bij personenauto’s die zijn uitgerust met een 1. De controle geschiedt door meting aan een
brandstofdoseringssysteem dat de meng- stilstaande personenauto met een uitlaatgas-
verhouding van lucht en brandstof voort- tester met lambda-bepaling die ten minste
durend aanpast aan het zuurstofgehalte van gedurende de door de fabrikant van de uitlaat-
de uitlaatgassen, dient het brandstofdoserings- gastester opgegeven opwarmtijd onder
systeem goed te werken. elektrische spanning heeft gestaan.
De goede werking ervan wordt beoordeeld 2. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of het
aan de hand van het gehalte koolmonoxide monsternamesysteem in goede staat verkeert,
van de uitlaatgassen, alsmede aan de hand waarbij in het bijzonder moet worden gelet
van een op grond van de samenstelling van op beschadigingen van de monsternameslang
de uitlaatgassen berekende lucht-brandstof- en de sonde.
verhouding (lambdawaarde). Deze beoor- 3. De sonde wordt op de wijze zoals beschreven
deling vindt plaats op een door Onze Minister in de handleiding van de desbetreffende uitlaat-
en Onze Minister van Volkshuisvesting, gastester in de uitmonding van het uitlaat-
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer systeem ingebracht. Eventuele aanwijzingen in
tezamen aangegeven wijze. de handleiding met betrekking tot de te
Toelichting gebruiken sonde moeten worden gevolgd.
Volgens artikel 2.3.9 van de Regeling permanente 4. Indien het uitlaatsysteem meer dan één
eisen is dit lid van toepassing voor personenauto’s uitmonding heeft, beperkt de meting zich tot
die in gebruik zijn genomen na 31 december 1992 één uitmonding.
met een verbrandingsmotor met elektrische 5. Indien de personenauto is uitgerust met meer
ontsteking welke overeenkomstig het twaalfde lid dan één brandstofsysteem, hoeft de controle
moeten zijn voorzien van een emissiebestrijdings- alleen te worden uitgevoerd wanneer de motor
systeem dat bestaat uit een katalysator en een wordt gevoed met de hoofdbrandstof zoals
lambdasonde, met inbegrip van personenauto’s die deze is vermeld op het kentekenbewijs.
worden gevoed door een al dan niet tot vloeistof 6. Het verhoogd toerental moet worden gecontro-
verdicht gas. leerd met behulp van een toerenteller. Eventuele
aanwijzingen in de handleiding moeten worden
gevolgd.
7. De meting geschiedt op de wijze zoals bepaald
in artikel 2.3.10 (blz. 13 en 14) van de Regeling
permanente eisen.
Toelichting
Bij het vaststellen van het CO-gehalte mag het
tweede cijfer achter de komma buiten beschouwing
worden gelaten.
Overzicht viergasmeting
Personenauto in gebruik genomen na:

31-12-92 31-12-95 31-12-97

benzine Meten indien U9 of E2 of katalysator en sonde fabrieksmatig aanwezig Altijd meten

LPG of een ander al dan niet Meten indien G3 Zie toelichting


tot vloeistof verdicht gas

Toelichting
Indien op het kentekenbewijs bij ‘bijzonderheden’ één van de volgende teksten is vermeld:
‘Basis TGK: EEGK-9999’ of ‘Basis EEGK-9999’, ‘Basis TGK: VERH-9999’ of ‘Basis VERH-9999’ dan wel
‘Voertuig niet voorzien van emissiebestrijdingssysteem’, en het voertuig is niet voorzien van een katalysator
en/of lambdasonde kan er vanuit worden gegaan dat dit van fabriekswege het geval is.
In dit geval behoeft de viergasmeting niet te worden uitgevoerd.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


30
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Motor

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.11 - geluid en milieu


10. De uitlaatgassen van personenauto’s met een Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de
verbrandingsmotor met elektrische ontsteking periodieke keuring ten behoeve van de afgifte
mogen niet meer dan een door Onze Minister van een keuringsrapport.
en Onze Minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tezamen
aangegeven gehalte koolwaterstoffen bevatten,
waarbij de eventueel aangewezen bijzondere
meetvoorschriften in acht worden genomen.
Het toegestane gehalte kan verschillend zijn
afhankelijk van de datum van ingebruikneming
van het voertuig en van de daarop toegepaste
uitlaatgasnabehandelingstechniek.
11. De uitlaatgassen van personenauto’s met een 1. De controle geschiedt door meting aan een
verbrandingsmotor met compressieontsteking stilstaande personenauto met een roetmeter die
die in gebruik zijn genomen na 31 december ten minste gedurende de door de fabrikant van
1979 mogen niet meer dan een door Onze de roetmeter opgegeven opwarmtijd onder
Minister en Onze Minister van Volkshuisves- elektrische spanning heeft gestaan.
ting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer 2. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of het
tezamen aangegeven hoeveelheid roet bevatten, monsternamesysteem en de desbetreffende
waarbij de eventueel aangewezen bijzondere verbindingskabels in goede staat verkeren,
meetvoorschriften in acht worden genomen. waarbij in het bijzonder moet worden gelet op
beschadigingen.
3. De sonde wordt op de wijze zoals beschreven
in de handleiding van de desbetreffende roet-
meter in de uitmonding van het uitlaatsysteem
ingebracht. Eventuele aanwijzingen in de
handleiding met betrekking tot de te gebruiken
sonde moeten worden gevolgd.
4. Indien het uitlaatsysteem meer dan één
uitmonding heeft, beperkt de meting zich tot
één uitmonding.
5. De motorolietemperatuur wordt gemeten met
behulp van een temperatuuropnemer welke op
de wijze zoals beschreven in de handleiding
van de desbetreffende roetmeter in de motor
wordt ingebracht.
Eventuele aanwijzingen in de handleiding met
betrekking tot de te gebruiken temperatuur-
opnemer moeten worden gevolgd.
De temperatuuropnemer behoeft niet te worden
ingebracht indien duidelijk is dat de motorolie
op de vereiste temperatuur is.
6. Het stationair toerental en afregeltoerental
moeten worden gecontroleerd met behulp van
een toerenteller.
Zo nodig wordt het stationair toerental afgesteld
alvorens met de meting wordt begonnen.
Eventuele aanwijzingen in de handleiding
moeten worden gevolgd.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


31
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Motor

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.11 - geluid en milieu


7. De meting geschiedt op de wijze zoals bepaald
in de artikelen 2.3.11 en 2.3.12 (blz. 15 t/m 16)
van de Regeling permanente eisen.
Toelichting
Met beleid gas terugnemen nadat de motor
op het afregeltoerental heeft gedraaid.
12. Bij personenauto’s met een verbrandingsmotor Visuele controle, waarbij het bepaalde in artikel
met elektrische ontsteking die in gebruik zijn 2.3.9 (blz. 12) van de Regeling permanente eisen
genomen na 31 december 1992 en die zijn van toepassing is.
voorzien van een emissiebestrijdingssysteem,
moeten de door Onze Minister aangegeven
onderdelen van dit systeem aanwezig zijn.

Artikel 5.2.12 - accu en bedrading


1. De accu van personenauto’s moet deugdelijk Visuele controle.
zijn bevestigd.
2. De bedrading van personenauto’s moet Visuele controle, terwijl de personenauto zich
deugdelijk zijn bevestigd en goed zijn boven een inspectieput of op een hefinrichting
geïsoleerd. bevindt.

Artikel 5.2.13 - motorsteunen


1. De motorsteunen van personenauto’s moeten Visuele controle, terwijl de personenauto zich
deugdelijk aan het chassis dan wel de boven een inspectieput of op een hefinrichting
carrosserie alsmede aan de motor zijn bevestigd. bevindt en, indien sprake is van corrosie ter
Indien de motor en de versnellingsbak zijn plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle
samengebouwd, dan worden de steunen van de op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
versnellingsbak mede als motorsteunen (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.
beschouwd.
2. De motorsteunen mogen niet in ernstige mate Visuele controle, terwijl de personenauto zich
zijn beschadigd, de rubbers mogen niet zijn boven een inspectieput of op een hefinrichting
doorgescheurd en de vulkanisatie mag niet bevindt.
geheel zijn losgeraakt.
3. Onze Minister stelt regels vast met betrekking -
tot de deugdelijkheid van de bevestiging.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


32
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Krachtoverbrenging

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 4. Krachtoverbrenging

Artikel 5.2.15 - snelheidsmeter


Personenauto’s die na 30 juni 1967 in gebruik zijn 1. De afleesbaarheid wordt visueel gecontroleerd,
genomen, moeten zijn voorzien van een goed waarbij de verlichting wordt ingeschakeld.
werkende snelheidsmeter, die ook bij nacht voor 2. Indien op grond van een ander keurings-
de bestuurder goed afleesbaar is. voorschrift een rijproef wordt uitgevoerd, wordt
daarbij de werking van de snelheidsmeter
gecontroleerd.

Artikel 5.2.16 - aandrijving, transmissie


1. De onderdelen van de aandrijving van Visuele controle, terwijl de personenauto zich
personenauto’s moeten deugdelijk zijn boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevestigd. bevindt en, indien sprake is van corrosie ter
plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle
op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
(blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.
Een volledig doorgescheurde flexibele koppeling
is toegestaan mits de aandrijfas op zijn plaats
blijft.
2. Stofhoezen van aandrijfassen moeten Visuele controle, terwijl de personenauto zich
deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet boven een inspectieput of op een hefinrichting
zodanig zijn beschadigd dat de hoezen niet bevindt.
meer afdichten.
3. Kruiskoppelingen moeten een zichtbaar Visuele controle, terwijl de personenauto zich
spelingsvrije overbrenging kunnen boven een inspectieput of op een hefinrichting
bewerkstelligen. bevindt.
Toelichting
De eis omtrent zichtbaar spelingsvrije
kruiskoppelingen geldt niet voor de axiale
speling van naaldlagers.
4. Onze Minister stelt regels vast met betrekking -
tot het bepaalde in het eerste lid.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


33
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Assen

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 5. Assen

Artikel 5.2.18 – assen


1. De assen van personenauto’s moeten deugdelijk Visuele controle, terwijl de personenauto zich
aan het voertuig zijn bevestigd en mogen geen boven een inspectieput of op een hefinrichting
breuken of scheuren vertonen. bevindt en, indien sprake is van corrosie ter
plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle
op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
(blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.
2. De assen mogen niet zodanig zijn vervormd Visuele controle, terwijl de personenauto zich
dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht. boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
3. De assen mogen niet zodanig zijn bevestigd, Visuele controle, terwijl de personenauto zich
beschadigd of vervormd dat het weggedrag boven een inspectieput of op een hefinrichting
nadelig wordt beïnvloed. bevindt. In geval van twijfel wordt een rijproef
uitgevoerd.
4. De assen mogen niet zodanig door corrosie Visuele controle, terwijl de personenauto zich
zijn aangetast, dat de sterkte ervan in gevaar boven een inspectieput of op een hefinrichting
wordt gebracht. Hieraan wordt voor wat betreft bevindt. Indien een wielgeleidingselement is
wielgeleidingselementen voldaan indien deze gerepareerd, moet artikel 2.2.23 (blz. 10) van de
niet zijn doorgeroest. Regeling permanente eisen in acht worden
Toelichting genomen.
- Indien de rand van een wielgeleidingselement
ten gevolge van roest is afgebrokkeld, wordt
dit eveneens als doorgeroest aangemerkt en
dient tot afkeur te worden overgegaan.
- De wielgeleidingselementen mogen, indien
deze zijn doorgeroest, niet worden gerepareerd.
In dit geval moeten de wielgeleidingselementen
kompleet worden vervangen.
5. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het eerste lid met betrekking tot
de deugdelijkheid van de bevestiging.

Artikel 5.2.19 - fuseepennen, -lageringen, -bussen, en kogels


1. De fuseepennen, -lageringen, -bussen en Visuele controle, terwijl de personenauto zich
-kogels van personenauto’s moeten deugdelijk boven een inspectieput of op een hefinrichting
zijn bevestigd. bevindt.
2. Stofhoezen van fuseekogels moeten deugdelijk Visuele controle, terwijl de personenauto zich
zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn boven een inspectieput of op een hefinrichting
beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten. bevindt.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


34
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Assen

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.19 - fuseepennen, -lageringen, -bussen, en kogels


3. De fuseepennen, -lageringen, -bussen en 1. De wijze van keuren bij het eerste lid is van
-kogels alsmede de overige draaipunten van de toepassing.
wielophanging mogen niet te veel speling 2. Voor het zichtbaar maken van:
vertonen. a. axiale speling van fuseepennen, -lageringen
en -bussen, wordt elk wiel ontlast en op en
neer bewogen dan wel ontlast en langzaam
weer belast;
b. radiale speling van fuseepennen, -lageringen
en -bussen, wordt elk wiel gedeeltelijk
ontlast en handmatig of met behulp van een
spelingsdetector bewogen;
c. axiale en radiale speling van fuseekogels en
overige kogelgewrichten, wordt elke kogel
ten opzichte van de draagarm in elke richting
bewogen; bij deze controle moet de stand
van de wielophanging zoveel mogelijk
overeenkomen met de rijpositie en moeten
de kogels zoveel mogelijk onbelast zijn;
d. radiale speling van de overige draaipunten,
wordt elk draaipunt in radiale richting ten
opzichte van de bevestiging bewogen met
behulp van een spelingsdetector dan wel
handmatig.
3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten
met een geschikt meetmiddel.
4. Op de speling zijn de artikelen 2.5.2 tot en met
2.5.4 (blz. 17 t/m 18) van de Regeling
permanente eisen van toepassing.
Artikel
2.5.2: Maximaal toegestane speling
fuseepennen, -lageringen en -bussen
2.5.3: Maximaal toegestane speling fuseekogels
2.5.4: Maximaal toegestane speling
draaipunten wielophanging
4. Indien een gedeelte van de binnenkant van het Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, vindt
fuseekogelhuis en van de fuseekogel zichtbaar visuele controle plaats, terwijl de personenauto
is doordat de hoes is beschadigd of ontbreekt, zich boven een inspectieput of op een
mag dit gedeelte geen corrosie vertonen. hefinrichtinghefinrichting bevindt.
5. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het derde lid.

Artikel 5.2.20 - wiellagers


1. De wiellagers van personenauto’s mogen niet 1. Visuele controle, terwijl de personenauto zich
teveel speling vertonen. boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
2. Voor de controle van de speling moet elk wiel
vrij kunnen ronddraaien en wordt elk wiel met
de hand of met behulp van een hefboom,
bijvoorbeeld een koevoet, haaks op de
draairichting bewogen.
3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten
met een geschikt meetmiddel.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


35
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Assen

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.20 - wiellagers


4. De meting vindt plaats op een zo groot
mogelijke afstand van de hartlijn van de as.
5. Bij bestuurde wielen moet:
a. één maal in ongeremde toestand, voor de
bepaling van de speling van het wiellager en
de fusee tezamen, en
b. één maal in geremde toestand, voor de
bepaling van de speling van de fusee, worden
gemeten.
6. Het verschil tussen de in punt 5 bedoelde
waarden is de wiellagerspeling.
7. Op de speling is artikel 2.5.5 (blz. 19) van de
Regeling permanente eisen van toepassing.
2. Verschijnselen van slijtage of beschadiging Visuele en auditieve controle, waarbij het wiel, al
mogen niet hoorbaar of voelbaar zijn. dan niet met behulp van apparatuur, wordt rond-
gedraaid. Zo nodig wordt een rijproef uitgevoerd.
3. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het eerste lid.

Artikel 5.2.21 - wielbasis


1. De wielbasis van personenauto’s mag niet Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de
meer dan 1,0% afwijken van de waarde die periodieke keuring ten behoeve van de afgifte
voor het voertuig is vermeld op het kenteken- van een keuringsrapport.
bewijs of in het kentekenregister.
2. Behoudens fabrieksmatige verschillen mag de In geval van twijfel wordt gemeten.
wielbasis, links en rechts gemeten, niet meer
dan 15 mm verschillen.

Artikel 5.2.22 - wieluitlijning


De afstanden tussen de fuseedraaipunten en twee In geval van twijfel worden de afstanden gemeten
punten aan het chassis dan wel aan de carrosserie, met een meetmiddel met voldoende bereik.
die symmetrisch links en rechts ten opzichte van
de langsas van het voertuig zijn gelegen, mogen
recht en kruiselings gemeten onderling niet meer
dan 15 mm verschillen.

Artikel 5.2.23 - spoorbreedte


De spoorbreedte van personenauto’s mag niet Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de
meer dan 2,0% groter zijn dan de waarde die voor periodieke keuring ten behoeve van de afgifte
het voertuig is vermeld op het kentekenbewijs of van een keuringsrapport.
in het kentekenregister.

Artikel 5.2.24 - wielen en velgen


1. De wielen onderscheidenlijk velgen van Leden 1 en 2.
personenauto’s mogen geen breuken, scheuren, Visuele controle, terwijl de personenauto zich
ondeugdelijk laswerk of ernstige vervorming boven een inspectieput of op een hefinrichting
vertonen. bevindt en het wiel vrij kan ronddraaien.
2. De wielen onderscheidenlijk velgen moeten
met alle daarvoor bestemde bevestigings-
middelen deugdelijk zijn bevestigd.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


36
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Ophanging

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 6. Ophanging

Artikel 5.2.27 - banden


1. De wielen van personenauto’s moeten zijn Visuele controle.
voorzien van luchtbanden.
2. De banden mogen geen beschadigingen Leden 2 en 3. Visuele controle, terwijl de
vertonen waarbij het karkas zichtbaar is. personenauto zich boven een inspectieput of op
3. De banden mogen geen uitstulpingen vertonen. een hefinrichting bevindt, waarbij het wiel wordt
rondgedraaid.
4. De profilering van de hoofdgroeven van de Visuele controle, terwijl de personenauto zich
banden moet over de gehele omtrek van het boven een inspectieput of op een hefinrichting
loopvlak ten minste 1,6 mm bedragen, met bevindt, waarbij het wiel wordt rondgedraaid.
uitzondering van slijtage-indicatoren. In geval van twijfel wordt de profieldiepte
gemeten met de profieldieptemeter.
De minimale profieldiepte wordt gemeten in de
brede groeven waarin door de fabrikant de
maximale diepte is bepaald, alsmede in de
groeven waarin een slijtage-indicator aanwezig is.
5. De banden mogen niet zijn opgesneden.Van De wijze van keuren bij het tweede en derde lid is
opsnijden is sprake indien slijtage-indicatoren van toepassing.
zijn weggesneden, indien de profielvorm van
de groef afwijkt van de originele profielvorm,
of indien in de bodem van de groef het karkas
van de band zichtbaar is.
6. De banden op een as moeten dezelfde karkas- Visuele controle.
structuur hebben, onverminderd het bepaalde in
artikel 5.18.32.
Toelichting
Artikel 5.18.32 vermeldt het volgende:
Personenauto’s behoeven in geval van nood
(bijvoorbeeld bij gebruik van een reservewiel
of noodwiel) niet te voldoen aan het bepaalde
in artikel 5.2.27, zesde lid, mits in dat geval de
rijsnelheid en het rijgedrag worden aangepast.
7. Het loopvlak van de banden mag geen metalen Visuele controle, terwijl de personenauto zich
elementen bevatten die tijdens het rijden boven een inspectieput of op een hefinrichting
daarbuiten kunnen uitsteken. bevindt.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


37
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Ophanging

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.28 - veersysteem


1. Personenauto’s moeten zijn voorzien van een Visuele controle, terwijl de personenauto zich
goed werkend veersysteem. Banden worden boven een inspectieput of op een hefinrichting
niet als deel van het veersysteem beschouwd. bevindt. In geval van twijfel wordt een rijproef
uitgevoerd.
2. De onderdelen van het veersysteem mogen Visuele controle, terwijl de personenauto zich
geen breuken of scheuren vertonen, mogen niet boven een inspectieput of op een hefinrichting
ernstig door corrosie zijn aangetast en moeten bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse
deugdelijk zijn bevestigd. van de bevestiging, geschiedt de controle op de
Toelichting wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5
- Onder ‘onderdelen van het veersysteem moeten t/m 11), van de Regeling permanente eisen.
deugdelijk zijn bevestigd’ wordt tevens verstaan:
Het hoofdveerblad mag door slijtage tot
maximaal 50% van de oorspronkelijke dikte
zijn gesleten.
- Indien de rand van een veerschotel ten gevolge
van roest is afgebrokkeld, wordt dit eveneens
als doorgeroest aangemerkt en dient tot afkeur
te worden overgegaan.
- Veerschotels mogen, indien deze zijn
doorgeroest, niet worden gerepareerd. In dit
geval moeten deze kompleet worden vervangen.
3. Personenauto’s moeten zijn voorzien van Visuele controle, terwijl de personenauto zich
deugdelijk bevestigde en goed werkende boven een inspectieput of op een hefinrichting
schokdempers. bevindt, waarbij de personenauto zo mogelijk
enkele malen wordt ingeveerd. In geval van
twijfel wordt een rijproef uitgevoerd.
Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de
bevestiging, geschiedt de controle op de wijze
zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11),
van de Regeling permanente eisen.
4. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het tweede en derde lid.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


38
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Stuurinrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 7. Stuurinrichting

Artikel 5.2.29 – onderdelen stuurinrichting


1. De bestuurde wielen van personenauto’s Visuele controle waarbij, met de wielen in de
moeten goed reageren op de draaiing van het stand van rechtuitrijden, het stuurwiel naar links
stuurwiel. en naar rechts wordt gedraaid met een hoek-
verdraaiing van ten hoogste 15°, zo nodig met
draaiende motor. De bestuurde wielen moeten
hierbij van stand veranderen.
2. Bij draaiing van het stuurwiel tot aan de Visuele controle, terwijl de personenauto zich
aanslagen mogen geen weerstanden voelbaar boven een inspectieput of op een hefinrichting
zijn en moeten de wielen onderscheidenlijk de bevindt waarbij de stuurbekrachtiging buiten
banden vrij kunnen draaien. werking is gesteld. De bestuurde wielen worden
naar de uiterste linker- en rechterstuurstand
bewogen waarbij de bestuurde wielen gedeeltelijk
mogen worden ontlast.
3. De voor de overbrenging van de stuurbeweging Visuele controle, terwijl de personenauto zich
bestemde onderdelen moeten deugdelijk zijn boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevestigd met alle daarvoor bestemde bevindt. Het stuurwiel wordt met krachtige korte
bevestigings- en borgmiddelen, mogen geen bewegingen naar links en naar rechts gedraaid,
breuken of scheuren vertonen, mogen niet zijn waarbij de massa van de personenauto op de
vervormd en mogen niet ernstig door corrosie wielen rust. Indien sprake is van corrosie ter
zijn aangetast. plaatse van de bevestiging geschiedt de controle
op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
(blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.
4. Stofhoezen van het stuurhuis en de stuurkogels Visuele controle, terwijl de personenauto zich
moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet boven een inspectieput of op een hefinrichting
zodanig zijn beschadigd dat de hoezen niet bevindt.
meer afdichten.
5. Kruiskoppelingen moeten een zichtbaar Visuele controle, terwijl de personenauto zich
spelingsvrije overbrenging kunnen boven een inspectieput of op een hefinrichting
bewerkstelligen. bevindt. Hierbij wordt het stuurwiel langzaam
Toelichting naar links en naar rechts gedraaid en axiaal
De eis omtrent zichtbaar spelingsvrije kruis- bewogen.
koppelingen geldt niet voor de axiale speling van
naaldlagers
6. Flexibele koppelingen mogen niet in ernstige De wijze van keuren bij het vijfde lid is van
mate zijn gescheurd en de vulkanisatie mag toepassing.
niet in ernstige mate zijn losgeraakt. Op scheuren dan wel het loslaten van de
vulkanisatie is artikel 2.7.2 (blz. 23) van de
Regeling permanente eisen van toepassing.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


39
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Stuurinrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.29 – onderdelen stuurinrichting

7. De verbindingen in het stangenstelsel mogen 1. Visuele controle, terwijl de personenauto zich


niet te veel speling vertonen. boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
2. Voor het zichtbaar maken van:
a. radiale speling wordt het stuurwiel met
krachtige, korte bewegingen naar links en
naar rechts gedraaid terwijl de massa van de
personenauto op de wielen rust;
b. axiale speling worden op de stuurkogel of
stuurverbinding trek- en drukkrachten
uitgeoefend.
3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten
met een geschikt meetmiddel.
4. Op de speling is artikel 2.7.3 (blz. 24) van de
Regeling permanente eisen van toepassing.
8. Indien een gedeelte van de binnenkant van het Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, vindt
stuurkogelhuis en van de stuurkogel zichtbaar visuele controle plaats, terwijl de personenauto
is doordat de hoes is beschadigd of ontbreekt, zich boven een inspectieput of op een
mag dit gedeelte geen corrosie vertonen. hefinrichting bevindt.
9. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het derde, zesde en zevende lid.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


40
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Reminrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 8. Reminrichting

Artikel 5.2.31 - onderdelen en werking reminrichting


1. Personenauto’s moeten zijn voorzien van een
reminrichting waarvan de onderdelen:
a. deugdelijk zijn bevestigd met de daarvoor Visuele controle, terwijl de personenauto zich
bestemde bevestigings- en borgmiddelen; boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse
van de bevestiging geschiedt de controle op de
wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5
t/m 11), van de Regeling permanente eisen.
b. niet in ernstige mate door corrosie zijn Visuele controle, terwijl de personenauto zich
aangetast; boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt. Indien sprake is van corrosie aan de
remleiding of remschijf zijn de artikelen 2.8.2 en
2.8.3 (blz. 25) van de Regeling permanente eisen
van toepassing.
c. niet zijn beschadigd, gescheurd of gebroken; Visuele controle, terwijl de personenauto zich
boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
d. geen inwendige of uitwendige lekkage Visuele controle, terwijl de personenauto zich
vertonen. boven een inspectieput of op een hefinrichting
Toelichting bevindt. Indien er twijfel bestaat omtrent de
Indien een personenauto is voorzien van kunststof- deugdelijkheid van het remsysteem wordt het
remleidingen moeten deze remleidingen, voor zover onder druk gezet, hierna aangeduid met
van toepassing, uitsluitend worden getoetst aan de ‘drukproef’. Het rempedaal wordt, bij een
eisen voor metalen remleidingen. hydraulisch remsysteem langzaam, ingetrapt
totdat een kracht van 700 N (70 kg) op het pedaal
wordt uitgeoefend. Deze kracht wordt gedurende
ongeveer 10 seconden uitgeoefend waarbij het
pedaal niet op de aanslag mag komen.
Indien een rembekrachtiger aanwezig is, wordt de
drukproef uitgevoerd met draaiende motor.
Zie toelichting bij lid 3.
2. De rembekrachtiger en de remkrachtregelaar 1. Voor de controle van de vacuümrembekrach-
moeten goed functioneren. tiger wordt bij uitgeschakelde motor allereerst
de vacuümvoorraad opgebruikt door het
rempedaal meerdere malen in te trappen.
Vervolgens wordt met ingetrapt rempedaal de
motor gestart waarna door de opbouw van het
vacuüm het pedaal verder moet wegzakken.
2. Visuele controle van de remkrachtregelaar,
terwijl de personenauto zich boven een
inspectieput of op een hefinrichting bevindt,
waarbij de rem in werking wordt gesteld met
draaiende motor. Hierbij wordt de as eventueel
ontlast.
3. Bij hydraulische remsystemen mag bij het Controle door het rempedaal in te trappen. Bij
bedienen van het rempedaal de slag van het twijfel wordt het rempedaal een kracht van ten
pedaal niet door een aanslag worden beperkt. hoogste 700N (70kg) ingetrapt.
Toelichting
De pedaalkracht moet worden vastgesteld met behulp
van een pedaalkrachtmeter.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


41
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Reminrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.31 - onderdelen en werking reminrichting


4. Het oppervlak van het rempedaal moet stroef zijn. Visuele controle.
5. Remslangen mogen:
a. niet in ernstige mate zijn misvormd; Visuele controle, terwijl de personenauto zich
boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt. Indien een remslang is misvormd zijn de
artikelen 2.8.4 en 2.8.6, tweede lid (blz. 25 t/m 26),
van de Regeling permanente eisen van toepassing.
b. niet langs andere voertuigdelen schuren; Visuele controle, terwijl de personenauto zich
boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt. De bestuurde wielen worden naar de
uiterste linker- en rechterstuurstand gebracht.
c. geen zodanige beschadigingen vertonen dat Visuele controle terwijl de personenauto zich
het wapeningsmateriaal zichtbaar is. boven een inspectieput of op een hefinrichting
Toelichting bevindt.
Indien een personenauto is voorzien van
flexibele remleidingen welke zijn voorzien van
een metalen wapening moeten deze worden
getoetst aan de eisen voor remleidingen.
6. Wielen die zijn voorzien van een trommelrem, Controle door de wielen vrij van de grond of
moeten in onberemde toestand in beide richtin- hefinrichting met de hand rond te draaien.
gen kunnen draaien zonder dat de remvoering
aanloopt. De remvoering van wielen die zijn
voorzien van een schijfrem, mag in onberemde
toestand in beide richtingen enigszins slepen.
7. De remtrommel of remschijf mag tijdens het Visuele controle terwijl de personenauto zich boven
remmen niet worden geraakt door delen die een inspectieput of op een hefinrichting bevindt
zijn bestemd als drager of bevestigingsmiddel Indien de remvoering zonder demontage niet
van remvoering. zichtbaar te maken is, wordt de rem in werking
gesteld, terwijl het wiel met de hand of met
behulp van een wielspinner wordt rondgedraaid.
Hierbij mogen geen schurende geluiden van
metaal op metaal hoorbaar zijn.
8. De noodzakelijke bewegingsvrijheid van de Visuele controle terwijl de personenauto zich boven
remonderdelen mag niet worden beperkt. een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.
9. Remcilinders moeten zijn voorzien van Visuele controle, terwijl de personenauto zich
stofhoezen die niet in ernstige mate mogen boven een inspectieput of op een hefinrichting
zijn beschadigd. bevindt. De hoezen worden gecontroleerd
voorzover dit zonder demontage mogelijk is.
10.Anti-blokkeersystemen moeten goed Het contact wordt ingeschakeld, waarbij het
functioneren en moeten zijn voorzien van een waarschuwingslampje moet gaan branden.
deugdelijke waarschuwingsinrichting die in Vervolgens wordt de motor gestart. Wanneer het
werking treedt zodra het systeem faalt. waarschuwingslampje uitgaat, functioneert het
systeem. Indien noodzakelijk wordt een rijproef
uitgevoerd.
Toelichting
Bij de rijproef wordt alleen het juiste functioneren van
het waarschuwingslampje gecontroleerd.
Eventueel het waarschuwingslampje op een andere
wijze laten branden.
11.Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het eerste lid, onderdelen a en b,
en het vijfde lid, onderdeel a.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


42
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Reminrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.32 - onderdelen en werking reminrichting


1. Personenauto’s, in gebruik genomen na 30 juni Visuele controle.
1967, moeten indien het hydraulisch rem-
systeem niet is voorzien van een toegankelijk
remvloeistofreservoir, waarvan het vloeistofpeil
te controleren is zonder het reservoir te openen,
zijn voorzien van:
a. een deugdelijke waarschuwingsinrichting die
in werking treedt zodra het niveau van de
remvloeistof onder het vereiste minimum
niveau is gedaald, of
b. in geval van een gescheiden remsysteem een
deugdelijke waarschuwingsinrichting die in
werking treedt zodra een van de kringen van
het remsysteem faalt.
2. De goede werking van het signaal van de in het Visuele en auditieve controle, waarbij de werking
eerste lid bedoelde waarschuwingsinrichtingen op één van de volgende manieren wordt
moet kunnen worden gecontroleerd. gecontroleerd:
a. indien het remvloeistofreservoir is voorzien
van een vlotter wordt deze omlaag gedrukt dan
wel de dop losgeschroefd en opgelicht;
b. het contact wordt ingeschakeld, waarbij indien
noodzakelijk de motor wordt gestart, en de
parkeerrem wordt aangetrokken;
c. de daartoe bestemde schakelaar wordt bediend;
d. het contact wordt ingeschakeld en het
waarschuwingslampje gaat branden, vervolgens
de motor starten waarna het lampje dooft.
3. In de reservoirs van het hydraulisch remsysteem Visuele controle, waarbij het remvloeistofniveau
moet voldoende remvloeistof aanwezig zijn. zich niet onder de minimumaanduiding mag
bevinden.

Artikel 5.2.38 - remvertraging bedrijfsrem


1. Personenauto’s, in gebruik genomen na 30 juni Leden 1 en 2. De artikelen 2.8.8 tot en met 2.8.12
1967, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem alsmede de artikelen 2.8.14, 2.8.16 en 2.8.17 (blz.
waarvan de remvertraging op een droge of 26 t/m 30) van de Regeling permanente eisen zijn
nagenoeg droge en ongeveer horizontaal van toepassing. Indien een remproef op de weg
liggende weg ten minste 5,2 m/s 2 bedraagt, bij wordt uitgevoerd, moet de snelheid bij aanvang
een pedaalkracht van niet meer dan 500 N. van de remproef ongeveer 50 km/u bedragen.
Artikel
2.8.8: Wijze van bepaling remvertraging
2.8.9: Wijze van keuren
2.8.10: Pedaalkracht
2.8.12: Bepalen remvertraging met een electronische
remvertragingsmeter (max. massa <3500 kg)
2.8.14: Bepalen remvertraging met een
platenremtestbank (max. massa <3500 kg)
2.8.16: Bepalen remvertraging met een
rollenremtestbank (max. massa <3500 kg)
2.8.17: Bepalen remkrachten (max. massa <3500 kg)
Toelichting
De pedaalkracht wordt ingeval van twijfel vastgesteld
met behulp van een pedaalkrachtmeter.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


43
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Reminrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.38 - remvertraging bedrijfsrem


2. Personenauto’s, in gebruik genomen voor 1 juli
1967, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem
waarvan de remvertraging op een droge of
nagenoeg droge en ongeveer horizontaal
liggende weg ten minste 3,8 m/s 2 bedraagt.
3. De bedrijfsrem moet op alle wielen werken. Terwijl de wielen zich vrij van de grond of van de
hefinrichting bevinden, wordt het rempedaal licht
ingetrapt en wordt gecontroleerd of elk wiel
wordt geremd. Bij gebruik van een remtest-
inrichting voor de controle van de remwerking,
wordt gelijktijdig hierop gecontroleerd.
4. Personenauto’s mogen op een droge of Indien er twijfel bestaat ten aanzien van het
nagenoeg droge weg niet uitbreken ten gevolge uitbreken van de achteras, moet de controle
van een verschil in remwerking tussen de uitgevoerd worden op de wijze zoals bepaald
wielen van elke as onderscheidenlijk ten in hoofdstuk 2, titel 8, Afdeling 3 (blz. 44) van
gevolge van overberemming van de achteras. de Regeling permanente eisen.
Indien een remproef op de weg wordt uitgevoerd,
moet de snelheid bij aanvang van de remproef
ongeveer 50 km/u bedragen.
5. Onze Minister stelt regels vast met betrekking -
tot het bepaalde in het eerste, tweede, en
vierde lid.

Artikel 5.2.39 - remvertraging parkeerrem


1. Personenauto’s moeten zijn voorzien van een Terwijl twee wielen zich vrij van de grond of van
parkeerrem die op ten minste twee wielen werkt. de hefinrichting bevinden, wordt de parkeerrem
vast aangetrokken en met behulp van de vergren-
deling in deze stand gehouden, waarna wordt ge-
controleerd of elk van beide wielen wordt geremd.
Indien de controle van de remwerking met behulp
van een remtestinrichting is uitgevoerd volgens
de leden 2 en 3 van dit artikel, wordt gelijktijdig
hierop gecontroleerd.
2. De parkeerrem van personenauto's, in gebruik Leden 2 en 3. Controle op een helling dan wel op
genomen na 30 juni 1967, moet het voertuig op de wijze zoals bepaald in de artikelen 2.8.8, 2.8.9,
een helling van 16,0% in beide richtingen in 2.8.13, 2.8.15 en 2.8.18 (blz. 26 t/m 30) van de
stilstand kunnen houden. Hieraan wordt geacht Regeling permanente eisen.
te zijn voldaan indien de remvertraging, Artikel
uitgaande van een aanvangssnelheid van 2.8.8: Wijze van bepaling remvertraging
15 km/h, op een droge of nagenoeg droge en 2.8.9: Wijze van keuren
ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 2.8.13: Bepalen remvertraging met een
1,2 m/s2 bedraagt en de rem ook in remvertragingsmeter (max. massa <3500 kg)
achterwaartse richting functioneert. 2.8.15: Bepalen remvertraging met een
platenremtestbank (max. massa <3500 kg)
2.8.18: Berekening remvertraging
(max. massa <3500 kg)
3. De remvertraging van de parkeerrem van
personenauto’s, in gebruik genomen voor
1 juli 1967, moet op een droge of nagenoeg
droge en ongeveer horizontaal liggende weg
ten minste 1,0 m/s2 bedragen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


44
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Reminrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.40 - werking hulpreminrichting


1. Indien de personenauto na 30 juni 1967 in Leden 1 en 2. Aan deze eis wordt niet getoetst
gebruik is genomen en is voorzien van een tijdens de periodieke keuring ten behoeve van
geheel afzonderlijk hulpremsysteem, moet: de afgifte van een keuringsrapport
a. het hulpremsysteem goed functioneren;
b. de remwerking redelijk gelijkmatig over de
wielen links en rechts van de as zijn verdeeld.
2. De remvertraging van het in het eerste lid
bedoelde hulpremsysteem moet op een droge
of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal
liggende weg ten minste 2,6 m/s2 bedragen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


45
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Carrosserie

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 9. Carrosserie

Artikel 5.2.41 - deuren, motorkap en kofferdeksel


1. De deuren van personenauto’s moeten goed Visuele controle, waarbij de deuren worden
sluiten. De deuren die direct toegang geven tot geopend en gesloten.
de personenruimte, moeten op normale wijze
vanaf de binnenzijde of vanaf de buitenzijde
kunnen worden geopend.
Toelichting
Onder deuren worden verstaan deuren die scharnieren
om een verticale stijl, die schuiven langs een horizontale
rail of vleugeldeuren aan de zijkant van het voertuig;
2. Het slot en de scharnieren van de motorkap of Visuele controle, waarbij de motorkap of het
het kofferdeksel aan de voorzijde van het kofferdeksel worden geopend en gesloten.
voertuig moeten een goede sluiting waarborgen.
Toelichting
Hieronder wordt ook de motorkap of het
kofferdeksel aan de achterzijde verstaan.
3. De bevestiging van de scharnieren van de Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter
deuren, de motorkap en het kofferdeksel plaatse van de bevestiging geschiedt de controle
mag niet in ernstige mate door corrosie zijn op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
aangetast. (blz. 5 t/m 11) van de Regeling permanente eisen.
4. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het derde lid.

Artikel 5.2.42 - ruiten


1. De voorruit en de zijruiten van personenauto’s Visuele controle. Indien de voorruit een
mogen: beschadiging of verkleuring vertoont geschiedt
a. geen beschadigingen of verkleuringen de controle aan de hand van de artikelen 2.9.2
vertonen, tot en met 2.9.6 (blz. 47 t/m 49) van de Regeling
b. niet zijn voorzien van onnodige voorwerpen, permanente eisen.
die het uitzicht van de bestuurder belemmeren. Artikel
Toelichting 2.9.2: Beschadiging voorruit
In het geval dat folie is aangebracht wordt door 2.9.3: Verdeling in vlakken
degene die de keuring uitvoert beoordeeld in 2.9.4: Toegestane beschadiging
hoeverre deze folie belemmerend is voor het 2.9.5: Aanwezigheid meerdere beschadigingen
uitzicht van de bestuurder. 2.9.6: Wijze van keuren
2. Indien de personenauto niet is voorzien van Visuele controle.
een rechterbuitenspiegel, mag de achterruit:
a. geen beschadigingen of verkleuringen
vertonen,
b. niet zijn voorzien van onnodige voorwerpen,
die het uitzicht van de bestuurder belemmeren.
3. Onze Minister kan regels vaststellen omtrent -
het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 5.2.43 - ruitenwisser - en ruitensproeierinstallatie


1. Personenauto’s met een voorruit moeten zijn Visuele controle. Indien bij het in werking stellen
voorzien van een goed werkende ruitenwisser- van de installatie ten minste één stand, niet zijnde
installatie die de bestuurder voldoende uitzicht een intervalstand, werkt, blijft verdere controle
geeft. achterwege.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


46
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Carrosserie

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.43 - ruitenwisser - en ruitensproeierinstallatie


2. Personenauto’s met een voorruit, die na Visuele controle, waarbij de installatie in werking
30 september 1971 in gebruik zijn genomen, wordt gesteld.
moeten zijn voorzien van een goed werkende
ruitensproeierinstallatie.

Artikel 5.2.44 - installatie ter ontdooiing en ontwaseming


1. Personenauto’s met een voorruit, die na Visuele controle, waarbij de installatie in werking
30 september 1971 in gebruik zijn genomen, wordt gesteld.
moeten zijn voorzien van een goed werkende
installatie ter ontdooiing en ontwaseming van
de voorruit.

Artikel 5.2.45 - spiegels


1. Personenauto’s, in gebruik genomen na Leden 1, 2, 3 en 4. Visuele controle.
25 januari 2011, zijn voorzien van een linker-
buitenspiegel, een rechterbuitenspiegel en een
binnenspiegel.
2. Indien met de in het eerste lid bedoelde binnen-
spiegel het achter het voertuig gelegen weg-
gedeelte niet voldoende kan worden overzien,
behoeft deze niet aanwezig te zijn.
3. Personenauto’s, in gebruik genomen voor
26 januari 2011, zijn voorzien van een linker-
buitenspiegel en een binnenspiegel.
4. De in het derde lid bedoelde personenauto’s zijn
voorzien van een rechterbuitenspiegel indien
met de binnenspiegel het achter het voertuig
gelegen weggedeelte niet voldoende kan worden
overzien. Indien de binnenspiegel geen zicht
naar achteren mogelijk maakt, behoeft deze niet
aanwezig te zijn.
5. De aan de zijde van de bestuurder bevestigde Visuele controle.
buitenspiegel moet vanuit de binnenzijde bij Hierbij wordt de verstellingsinrichting bediend
gesloten portier kunnen worden versteld. Deze dan wel het raam geopend, waarbij de spiegel
eis geldt niet voor personenauto’s die vóór moet kunnen worden versteld.
1 januari 1975 in gebruik zijn genomen. De
spiegels van deze voertuigen moeten, na door
een duw te zijn omgeklapt, zonder verstelling in
de oorspronkelijke stand terug kunnen klappen.
6. De spiegels moeten deugdelijk zijn bevestigd. Leden 6 en 7. Visuele controle.
7. Het spiegelglas van de verplichte spiegels mag
geen verschijnselen van breuk vertonen en mag
niet in ernstige mate zijn verweerd.
Toelichting
Indien in een personenauto het stuur aan de rechter-
zijde is geplaatst, moeten alle verplichte spiegels
aanwezig zijn en in spiegelbeeld geplaatst ten
opzichte van de situatie waarbij het stuur links is
geplaatst.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


47
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Carrosserie

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.46 - zitplaatsen


1. Personenauto’s, in gebruik genomen na
19 oktober 2008, zijn niet voorzien van
zijdelings gerichte zitplaatsen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op
ambulances, personenauto’s ten dienste van de
politie of brandweer en andere door Onze
Minister aangewezen categorieën voertuigen
ten dienste van de burgerbescherming of orde-
handhaving.
3. De zitplaatsen van personenauto’s moeten Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter
deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd. plaatse van de bevestiging geschiedt de controle
Bij personenauto’s die na 30 september 1971 op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
in gebruik zijn genomen, moeten: (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.
a. verschuifbare zitplaatsen in elke mogelijke Onderdelen a en b. Visuele controle. Indien de
stand automatisch zijn vergrendeld, vergrendeling in twee standen werkt blijft verdere
b. verstelbare rugleuningen van zitplaatsen in controle achterwege.
elke mogelijke stand kunnen worden
vergrendeld, en
c. de voorste zitplaatsen, indien zij scharnierend Visuele controle. Zo nodig wordt de vergrendeling
zijn, dan wel de rugleuningen van de voorste gecontroleerd tijdens een remproef.
zitplaatsen, indien zij scharnierend zijn, in de
normale stand automatisch zijn vergrendeld.
4. Onze Minister stelt regels vast met betrekking -
tot de deugdelijkheid van de bevestiging,
bedoeld in het derde lid.

Artikel 5.2.47 - bescherming inzittenden


1. Personenauto’s die na 30 september 2000 in Leden 1 en 2. Visuele controle. Indien in het
gebruik zijn genomen, moeten zijn voorzien middelste gedeelte van een doorlopende bank
van autogordels voor alle naar voren en naar geen (heup)gordel aanwezig is, wordt dit gedeelte
achteren gerichte zitplaatsen. niet aangemerkt als zitplaats en behoeft geen
(heup)gordel te zijn aangebracht. In geval van
een kampeerauto is de controle beperkt tot de
voorste zitplaatsen en tot de overige zitplaatsen
voorzover deze zijn voorzien van autogordels.
2. Personenauto’s die na 31 december 1989 doch
vóór 1 oktober 2000 gebruik zijn genomen,
moeten zijn voorzien van autogordels voor alle
naar voren gerichte zitplaatsen.
3. Personenauto’s die na 1 januari 1971 doch voor Leden 3, 4, 5 en 6. Visuele controle.
1 januari 1990 in gebruik zijn genomen, moeten
zijn voorzien van autogordels voor de zitplaats
van de bestuurder en de naast deze plaats
aanwezige zitplaatsen, voor zover deze aan een
portier grenzen.
4. Het eerste, tweede en derde lid zijn niet van
toepassing op klapstoelen en zitplaatsen die
uitsluitend zijn bestemd voor gebruik bij
stilstaand voertuig

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


48
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Carrosserie

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.47 - bescherming inzittenden


5. De in het tweede en derde lid bedoelde
verplichtingen gelden niet voor voertuigen die
voor 1 januari 1998 in gebruik zijn genomen
en die blijkens een aantekening in het voor het
voertuig afgegeven kentekenbewijs niet van
bevestigingspunten voor autogordels behoeven
te zijn voorzien.
6. Autogordels in personenauto’s die na Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de
30 september 2000 in gebruik zijn genomen, periodieke keuring ten behoeve van de afgifte
moeten zijn voorzien van een door Onze van een keuringsrapport.
Minister vastgesteld goedkeuringsmerk.
7. De autogordels moeten deugdelijk zijn Visuele controle waarbij een eventuele rolgordel
bevestigd en mogen niet zodanig zijn volledig wordt uitgetrokken. Indien sprake is van
beschadigd dat de sterkte ervan in gevaar corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt
wordt gebracht. de controle op de wijze zoals bepaald in
Toelichting hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling
Daar elke beschadiging de sterkte in gevaar brengt, permanente eisen.
is een beschadiging niet toegestaan. Het pluizen van
een gordel wordt niet gezien als een beschadiging.
8. De autogordels moeten zijn voorzien van een Visuele controle. Hierbij wordt de gordel in de
goed werkende sluiting en een goed werkende sluiting gebracht. Indien de gordel is voorzien
blokkering. Oprolmechanismen moeten zodanig van een oprolmechanisme wordt de gordel
functioneren dat de gordel aanligt na het omgedaan. De blokkering wordt gecontroleerd
omdoen ervan. door te rukken aan de gordel; indien dit geen
uitsluitsel biedt wordt tijdens een remproef op de
weg het blokkeren van de gordel gecontroleerd.
9. Onze Minister stelt regels vast met betrekking -
tot de deugdelijkheid van de bevestiging,
bedoeld in het zevende lid.

Artikel 5.2.47 a – symbool airbag


1. In personenauto’s die na 30 september 2000 Leden 1 en 2. Aan deze eis wordt niet getoetst
in gebruik zijn genomen, moet bij iedere tijdens de periodieke keuring ten behoeve van
passagierszitplaats met airbag duidelijk de afgifte van een keuringsrapport.
zichtbaar en duurzaam zijn aangebracht het
volgende symbool.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het
voertuig is voorzien van een mechanisme dat
automatisch de aanwezigheid van een naar
achteren gericht bevestigingssysteem voor
kinderen signaleert en dat ervoor zorgt dat de
airbag niet wordt opgeblazen wanneer een
dergelijk systeem is aangebracht.

Artikel 5.2.48 - uitwendige veiligheid o.a. wiel- en zijdelingse afscherming


1. Personenauto’s mogen geen scherpe delen Leden 1, 2 en 3. Visuele controle, waarbij in
hebben die in geval van botsing gevaar voor geval van twijfel wordt gemeten.
lichamelijk letsel voor andere weggebruikers
kunnen opleveren.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


49
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Carrosserie

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.48 - uitwendige veiligheid o.a. wiel- en zijdelingse afscherming


2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid
moeten uitstekende delen van personenauto's,
die in geval van botsing het gevaar voor
lichamelijk letsel voor andere weggebruikers
aanzienlijk kunnen vergroten, zijn afgeschermd.
Toelichting
Vleugelmoeren op de wielnaaf zijn voldoende
afgeschermd wanneer deze niet meer dan 30 mm
buiten de afscherming uitsteken.
3. Het bepaalde in het eerste lid en tweede lid is
niet van toepassing op voertuigdelen die zich
hoger dan 2,00 m boven het wegdek bevinden.
4. De wielen onderscheidenlijk banden van Leden 4, 5 en 6. Visuele controle.
personenauto’s:
a. moeten goed zijn afgeschermd;
b. mogen niet meer dan 30 mm buiten de
afscherming uitsteken;
c. mogen niet aanlopen.
Toelichting
Spatbordverbreders zijn toegestaan mits de toe-
gestane maximale breedte niet wordt overschreden
en aan de overige eisen wordt voldaan.
5. Een reservewielhouder die zich aan de buiten-
zijde van de personenauto bevindt, moet
deugdelijk zijn bevestigd. Indien in de houder
een reservewiel is geplaatst, moet dat wiel goed
zijn opgesloten.
6. Geen deel aan de buitenzijde van de personen-
auto mag zodanig zijn bevestigd, beschadigd,
versleten of door corrosie zijn aangetast, dat
gevaar bestaat voor losraken.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


50
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 10. Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

Artikel 5.2.51 - verplichte lichten en retroreflectoren


Personenauto’s moeten zijn voorzien van:
1 a. twee of vier grote lichten; Visuele controle.
b. twee dimlichten, met dien verstande dat Visuele controle.
de dimlichten met gasontladingslichtbronnen Aan deze eis wordt t.a.v. lichtbronnen met een
en andere lichtbronnen met een lichtsterkte lichtsterkte van meer dan 2000 lumen niet
van meer dan 2000 lumen voldoen aan door getoetst tijdens de periodieke keuring ten
Onze Minister gestelde eisen voor deze behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.
lichtbronnen, alsmede voor de installatie
daarvan indien het voertuig na 31 december
2005 in gebruik is genomen;
c. twee stadslichten indien het voertuig na 30 Onderdelen c tot en met l. Visuele controle.
juni 1967 in gebruik is genomen, dan wel
twee of vier stadslichten indien het voertuig
vóór 1 juli 1967 in gebruik is genomen;
d. twee richtingaanwijzers aan de voorzijde en
twee aan de achterzijde van het voertuig,
dan wel één richtingaanwijzer aan elke
zijkant indien het voertuig vóór 1 juli 1967
in gebruik is genomen; het licht van de
richtingsaanwijzers van personenauto's die
na 30 juni 1967 in gebruik zijn genomen
moet knipperen;
e. waarschuwingsknipperlichten indien het
voertuig na 31 december 1997 in gebruik
is genomen;
f. één zijrichtingaanwijzer aan elke zijkant
van het voertuig indien het voertuig na 31
december 1997 in gebruik is genomen;
richtingaanwijzers aan de voorzijde van het
voertuig worden beschouwd als zijrichting-
aanwijzers indien het uitgestraalde licht
hiervan duidelijk te zien is vanuit een punt
gelegen op 6,00 m achter de voorzijde van
het voertuig en 1,00 m zijwaarts;
Toelichting
Indien een zijrichtingaanwijzer aan de zijkant
aanwezig is wordt de richtingaanwijzer aan de
voorzijde niet als zijrichtingaanwijzer gezien.
g. twee achterlichten indien het voertuig na
30 juni 1967 in gebruik is genomen, dan wel
twee of vier achterlichten indien het voertuig
vóór 1 juli 1967 in gebruik is genomen;
h. twee remlichten indien het voertuig na 30 juni
1967 in gebruik is genomen, dan wel één of
twee remlichten indien het voertuig vóór
1 juli 1967 in gebruik is genomen;
i. een installatie ter verlichting van de aan de
achterzijde van het voertuig aangebrachte
kentekenplaat;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


51
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.51 - verplichte lichten en retroreflectoren


j. twee niet-driehoekige rode retroreflectoren
aan de achterzijde van het voertuig;
Toelichting
Onder driehoekig wordt een gelijkzijdige
driehoek verstaan.
k. één of twee mistlichten aan de achterzijde
van het voertuig indien het voertuig na
31 december 1997 in gebruik is genomen;
in het geval van één mistlicht moet dit
zich bevinden in of links van het midden-
langsvlak van het voertuig;
l. één of twee achteruitrijlichten indien het
voertuig na 31 december 1997 in gebruik is
genomen;
m.twee markeringslichten aan de voorzijde en Visuele controle. In geval van twijfel wordt
twee aan de achterzijde van het voertuig, gemeten.
indien het voertuig na 31 december 1997 in
gebruik is genomen en breder is dan 2,10 m,
dan wel voor 1 januari 1998 in gebruik is
genomen en breder is dan 2,60 m;
Toelichting
De markeringslichten aan de voorzijde en de
achterzijde mogen zijn gecombineerd in één
ornament.
n. zijmarkeringslichten indien het voertuig na Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.1 tot
31 december 1997 in gebruik is genomen en en met 2.10.3 (blz. 63) van de Regeling
langer is dan 6,00 m, aangebracht overeen- permanente eisen van toepassing zijn. In geval
komstig de door Onze Minister vastgestelde van twijfel wordt gemeten.
eisen; Artikel
2.10.1: Algemeen
2.10.2: Plaatsing in lengterichting
2.10.3: Plaatsing in hoogte
o. ten minste twee ambergele retroreflectoren Visuele controle. In geval van twijfel wordt
aan elke zijkant van het voertuig, indien het gemeten.
voertuig na 31 december 1997 in gebruik is
genomen en langer is dan 6,00 m;
p. een derde remlicht indien het voertuig in Visuele controle. In geval van twijfel wordt
gebruik is genomen na 30 september 2001, gemeten.
aangebracht zodanig dat:
1°. het midden van het lichtdoorlatende
gedeelte zich bevindt in het midden-
langsvlak van het voertuig of de rand
van het lichtdoorlatende gedeelte op een
afstand van ten hoogste 0,15 m vanaf dit
middenlangsvlak indien het derde rem-
licht niet op een vast deel van de
carrosserie of bovenbouw kan worden
bevestigd, en
2°. de onderzijde van het lichtdoorlatende
gedeelte hoger ligt dan de bovenzijde
van de remlichten, bedoeld in onderdeel h.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


52
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.51 - verplichte lichten en retroreflectoren


2. In afwijking van het eerste lid onderdeel h, Visuele controle. In geval van twijfel wordt
worden twee extra remlichten aangebracht, gemeten.
indien het derde remlicht niet in het midden
of binnen 0,15 m vanaf het middenlangsvlak
kan worden bevestigd.

Artikel 5.2.53 - kleur


1. De grote lichten, dimlichten, stadslichten en Visuele controle, waarbij de desbetreffende
achteruitrijlichten mogen niet anders dan wit verlichting wordt ingeschakeld. Voor de controle
of geel stralen. van de achteruitrijlichten wordt de achteruitrij-
Toelichting versnelling en zo nodig het contact ingeschakeld.
Wit licht is opgebouwd uit meerdere kleuren. Hier- Indien noodzakelijk wordt achteruit gereden.
door kan het voorkomen dat op het koplamptest-
apparaat een blauwe, groene, gele, oranje of rode
kleur is te zien. Deze kleur op het scherm van het
koplamptestapparaat is acceptabel mits de kleur van
het licht op de vloer of het wegdek wel wit is.
2. De richtingaanwijzers en waarschuwings- Leden 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8. Visuele controle,
knipperlichten mogen naar voren niet anders waarbij de desbetreffende verlichting wordt
dan ambergeel of wit en naar achteren niet ingeschakeld.
anders dan ambergeel of rood stralen.
3. De zijrichtingaanwijzers, bedoeld in artikel
5.2.51, onderdeel f, mogen niet anders dan
ambergeel stralen.
4. De achterlichten en mistlichten aan de
achterzijde mogen niet anders dan rood stralen.
5. De remlichten mogen niet anders dan rood of
ambergeel stralen.
6. De kentekenplaatverlichting mag niet anders
dan wit stralen en mag niet naar achteren
stralen.
7. De markeringslichten mogen naar voren niet
anders dan wit, en naar achteren niet anders
dan rood stralen.
8. De zijmarkeringslichten mogen niet anders
dan ambergeel stralen. Indien het achterste
zijmarkeringslicht onderdeel uitmaakt van
een rood stralend licht dan wel van een rode
retroreflector, mag dit licht rood stralen.

Artikel 5.2.55 - werking


1. De in artikel 5.2.51 bedoelde lichten moeten Visuele controle, waarbij de desbetreffende
goed werken. verlichting wordt ingeschakeld.
De schakelaar moet automatisch in de
ingeschakelde stand blijven staan.
2. De verlichtingsarmaturen en de onderdelen Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter
daarvan moeten deugdelijk aan het voertuig plaatse van de bevestiging geschiedt de controle
zijn bevestigd. op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
(blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


53
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.55 - werking


3. De glazen van de verlichtingsarmaturen Visuele controle. Indien het glas is beschadigd of
mogen niet zodanig zijn beschadigd, bewerkt is artikel 2.10.12 (blz. 65) van de
gerepareerd of bewerkt dat de lichtopbrengst Regeling permanente eisen van toepassing.
en het lichtbeeld dan wel de functie nadelig
worden beïnvloed.
4. Lichten met dezelfde functie moeten van Visuele controle, waarbij de desbetreffende
gelijke grootte, gelijke kleur en gelijke of verlichting wordt ingeschakeld.
nagenoeg gelijke sterkte zijn. Lichten en
retroreflecterende voorzieningen met
dezelfde functie moeten nagenoeg symmetrisch
links enrechts van het midden van het voertuig
zijn bevestigd.
5. De in artikel 5.2.51 bedoelde lichten en Leden 5 en 6. Visuele controle.
retroreflectoren, voorzover het het lichtdoor-
latende gedeelte betreft, mogen ten hoogste een
vierde deel zijn afgeschermd, onverminderd
het bepaalde in artikel 5.18.7, eerste lid
onderdeel e en f.
Toelichting
Hierin wordt het volgende vermeld:
Bij het vervoer van goederen aan de achterzijde van
een personenauto, bedrijfsauto met een toegestane
maximum massa van niet meer dan 3500 kg, of
driewielig motorrijtuig moet worden voldaan aan
de volgende eisen:
e. indien de verlichting en retroreflectoren van het
voertuig door de lastdrager of de goederen worden
afgeschermd, moet de lastdrager aan de achterzijde
zijn voorzien van twee rode achterlichten, twee
rode remlichten, twee niet- driehoekige rode
retroreflectoren en twee ambergele richtingaan-
wijzers, die moeten zijn aangebracht op een
afstand van niet meer dan 0,40 m vanaf het punt
van de grootste breedte van het voertuig met
inbegrip van de lastdrager;
f. indien de op het voertuig aangebrachte kenteken-
plaat door de lastdrager of de goederen wordt
afgeschermd, moet de lastdrager zijn voorzien
van een kentekenplaat met het kenteken van het
voertuig waarop de lastdrager is aangebracht,
alsmede van kentekenplaatverlichting; het
kenteken moet goed leesbaar zijn en de kenteken-
plaat moet zijn voorzien van het in artikel 5 van
het Kentekenreglement voorgeschreven goed-
keuringsmerk en mag niet zijn afgeschermd.
Indien de in artikel 5.2.51 en 5.2.57 bedoelde
verlichting is opgebouwd uit een combinatie van
led’s, moet de betreffende verlichting minimaal
voldoen aan:
• Minimaal 75% van het totale aantal led’s dient
te branden;
• De ledverlichting moet bij defecte led’s nagenoeg
symmetrisch geplaatst blijven;
Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006
54
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.55 - werking


• De lichtsterkte moet, ook bij defecte led’s,
nagenoeg gelijk blijven.
6. De retroreflectoren van het voertuig mogen
geen gebreken vertonen, die de retroreflectie
beïnvloeden.
7. Onze Minister kan regels vaststellen omtrent -
het bepaalde in het tweede en derde lid.

Artikel 5.2.56 - afstelling dimlicht


1. Het dimlicht van personenauto’s moet zodanig 1. De stand van de lichtbundel van het dimlicht
zijn afgesteld dat bij controle met een wordt gecontroleerd met behulp van een
koplamptestapparaat dan wel een verlichtings- koplamptestapparaat waarbij de personenauto
scherm het geprojecteerde beeld, na fixatie van en het koplamptestapparaat op een vlakke en
het apparaat dan wel het scherm, voldoet aan horizontale vloerzijn geplaatst.
de volgende eisen: Toelichting
a. het lichte vlak moet zich onder het donkere Tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de
vlak bevinden; afgifte van een keuringsrapport en bij elke keuring
b. een duidelijke, geheel of ten dele horizontale ten behoeve van de afgifte of teruggave van een
scheidingslijn tussen licht en donker moet kentekenbewijs wordt geen gebruik gemaakt van
zichtbaar zijn; een verlichtingsscherm.
c. het horizontale gedeelte van de scheidingslijn 2. Bij de controle bedoeld in punt 1 moeten:
moet zich bevinden tussen of op de lijnen op a. de voorwielen in de stand van rechtuitrijden
het scherm van het koplamptestapparaat dan staan,
wel op het verlichtingsscherm, die overeen- b. de banden op de juiste spanning zijn, en moet
komen met een daling van de lichtbundel ten c. de handrem los staan.
opzichte van de horizontale middenlijn van de 3. Indien de personenauto is uitgerust met een
koplamp van 5 tot 40 mm/m; inrichting waarmee de dimlichtafstelling
d. indien een ten dele horizontale scheidingslijn eenvoudig aan de beladingstoestand kan
zichtbaar is: worden aangepast, moet tijdens de controle
1º. moet het horizontale gedeelte van de deze afstelinrichting op de stand staan die
scheidingslijn zich grotendeels links overeenkomt met de beladingstoestand.
bevinden van de verticale hartlijn op het 4. Indien de personenauto is uitgerust met een
scherm van het koplamptestapparaat dan automatische niveauregeling, wordt de controle
wel op het verlichtingsscherm; uitgevoerd met stationair draaiende motor.
2º. mag het snijpunt van het horizontale en het Een eventuele bedieningsmogelijkheid moet in
niet-horizontale gedeelte: de normale rijstand staan.
a.bij controle met een koplamptestapparaat
niet links van de verticale hartlijn op het
scherm van het koplamptestapparaat
vallen, dan wel
b.bij controle met een verlichtingsscherm
maximaal 20 mm/m links van de
geprojecteerde verticale hartlijn van de
koplamp op het verlichtingsscherm
vallen.
Toelichting
Indien dimlichten zijn gemonteerd met een
afwijkend lichtbeeld, zie voor de handelwijze de
wijze van keuren bij artikel 5.2.64
2. Het voor het dimlicht bestemde deel van de Visuele controle. Indien de reflector is aangetast
reflector mag zijn oorspronkelijke reflecterende is artikel 2.10.14 (blz. 65) van de Regeling
werking niet in ernstige mate hebben verloren. permanente eisen van toepassing.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


55
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.56 - afstelling dimlicht


3. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het tweede lid.

Artikel 5.2.57 - toegestane lichten en retroreflectoren


1. Personenauto’s mogen zijn voorzien van:
a. twee mistlichten aan de voorzijde van het Visuele controle.
voertuig;
Toelichting
De wijze van schakeling van de mistlichten aan
de voorzijde in combinatie met de dimlichten
behoeft niet te worden gecontroleerd.
b. parkeerlichten indien het voertuig niet langer Visuele controle. In geval van twijfel wordt
is dan 6,00 m en niet breder dan 2,00 m; gemeten.
c. twee extra richtingaanwijzers en Onderdelen c tot en met f.
waarschuwingsknipperlichten aan de Visuele controle.
achterzijde van het voertuig;
d. één zijrichtingaanwijzer aan elke zijkant van
het voertuig indien het voertuig voor
1 januari 1998 in gebruik is genomen;
e. ambergele retroreflectoren aan de zijkanten van
het voertuig, indien deze retroreflectoren niet
reeds ingevolge artikel 5.2.51 verplicht zijn;
f. twee witte retroreflectoren aan de voorzijde
van het voertuig;
g. twee markeringslichten aan de voorzijde en Visuele controle. In geval van twijfel wordt
twee aan de achterzijde van het voertuig, gemeten.
indien deze lichten niet reeds ingevolge
artikel 5.2.51 verplicht zijn en het voertuig
breder is dan 1,80 m;
h. zijmarkeringslichten, indien deze lichten Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.1 tot
niet reeds ingevolge artikel 5.2.51 verplicht en met 2.10.4 (blz. 63) van de Regeling
zijn, aangebracht overeenkomstig de door permanente eisen van toepassing zijn.
onze Minister vastgestelde eisen; Artikel
2.10.1: Algemeen
2.10.2: Plaatsing in lengterichting
2.10.3: Plaatsing in hoogte
2.10.4: Wijze van keuren
i. een richtlicht; Onderdelen i tot en met k. Visuele controle.
j. een bermlicht aan de voorzijde van het
voertuig;
k. werklichten;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


56
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.57 - toegestane lichten en retroreflectoren


l. een derde remlicht, indien het voertuig in Visuele controle. In geval van twijfel wordt
gebruik is genomen voor 1 oktober 2001, gemeten.
aangebracht zodanig, dat:
1º. het midden van het lichtdoorlatende
gedeelte zich bevindt in het middenlangs-
vlak van het voertuig of de rand van het
gedeelte op lichtdoorlatende een afstand
van ten hoogste 0,15 m vanaf dit midden-
langsvlak indien het derde remlicht niet op
een vast deel van de carrosserie of boven-
bouw kan worden bevestigd, en
2º. de onderzijde van het lichtdoorlatende
gedeelte hoger ligt dan de bovenzijde
van de remlichten, bedoeld in artikel
5.2.51, onderdeel h;
m.twee dagrijlichten; Onderdelen m en n. Visuele controle
n. een markering aan de achterzijde van het voer-
tuig bestaande uit een rechthoekig bord dan wel
uit een set van twee of vier rechthoekige borden,
welke zijn voorzien van rood fluorescerende
parallel lopende diagonale strepen, indien de
toegestane maximum massa van het voertuig
meer bedraagt dan 3500 kg.
o. bochtverlichting al dan niet in combinatie met Onderdelen o. en p. Aan deze eis wordt niet ge-
dimlicht; toetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve
van de afgifte van een keuringsrapport.
p. hoekverlichting (afslagverlichting);
2. Lichten die ingevolge artikel 5.2.51 verplicht Leden 2 en 3. Visuele controle
zijn gesteld voor voertuigen die na een in dat
artikel genoemd tijdstip in gebruik zijn genomen,
mogen zijn aangebracht op voertuigen die voor
of op dat tijdstip in gebruik zijn genomen mits
wordt voldaan aan de in artikel 5.2.53 met be-
trekking tot die lichten, met uitzondering van
markeringslichten en zijmarkeringslichten,
gestelde eisen. Markeringslichten en zij-
markeringslichten moeten alsdan voldoen aan
het bepaalde in de onderdelen g onderscheiden-
lijk h van het eerste lid.
3. Personenauto’s mogen zijn voorzien van extra
witte retroreflecterende voorzieningen aan de
voorzijde, extra rode niet-driehoekige aan de
achterzijde en extra ambergele aan de zijkanten
van het voertuig.
Toelichting
Onder driehoekig wordt een gelijkzijdige
driehoek verstaan.
4. In afwijking van het eerste lid, onderdeel l, Visuele controle. In geval van twijfel wordt
kunnen twee extra remlichten worden aan- gemeten.
gebracht, indien het derde remlicht niet in het
midden of binnen 0,15 m vanaf het midden-
langsvlak kan worden bevestigd.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


57
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.59 - kleur toegestane lichten


1. De mistlichten aan de voorzijde, het richtlicht Leden 1, 2, 3, 4, 5 en 6. Visuele controle, waarbij
en het bermlicht mogen naar voren niet anders de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.
dan wit of geel stralen.
2. De parkeerlichten mogen naar voren niet
anders dan wit, en naar achteren niet anders
dan rood stralen, tenzij zij zijn ingebouwd in
ambergeel stralende zijrichtingaanwijzers.
3. De extra richtingaanwijzers en waarschuwingsknip-
perlichten mogen niet anders dan ambergeel stralen.
4. De zijrichtingaanwijzers mogen naar voren niet
anders dan wit of ambergeel, en naar achteren
niet anders dan rood of ambergeel stralen.
5. De zijmarkeringslichten mogen niet anders dan
ambergeel stralen. Indien het achterste zijmar-
keringslicht onderdeel uitmaakt van een rood
stralend licht dan wel van een rode retroreflector,
mag dit licht rood stralen.
Toelichting
Indien de personenauto in gebruik is genomen voor
1 januari 1998 mag het achterste zijmarkeringslicht
dat geen onderdeel uitmaakt van het achterlicht ook
rood licht uitstralen.
6. De markeringslichten mogen naar voren niet
anders dan wit en naar achteren niet anders dan
rood stralen.
7. Artikel 5.2.55, tweede, derde, vierde en De wijze van keuren bij het tweede, derde en
zevende lid, is van toepassing. vierde lid van artikel 5.2.55, van het Voertuig-
reglement is van toepassing.
8. Het derde remlicht mag niet anders dan rood Visuele controle, waarbij de desbetreffende
stralen. verlichting wordt ingeschakeld.
9. Op de mistlichten aan de voorzijde van het De wijze van keuren bij het eerste tot en met
voertuig is artikel 5.2.55, eerste tot en met vijfde lid van artikel 5.2.55, van het Voertuig-
vijfde en zevende lid, van overeenkomstige reglement is van toepassing.
toepassing.
10. De dagrijlichten mogen niet anders dan wit Visuele controle, waarbij de desbetreffende
stralen. verlichting wordt ingeschakeld

Artikel 5.2.61 – plaatsing


1. Bij personenauto’s in gebruik genomen na Visuele controle. In geval van twijfel wordt
31 december 1967 moeten de verlichting, gemeten.
lichtsignalen en retroreflecterende
voorzieningen, bedoeld in de artikelen 5.2.51
en 5.2.57 zijn aangebracht op een afstand van
niet meer dan 0,40 m vanaf het punt van de
grootste breedte van het voertuig.
Voor richtingaanwijzers geldt de eerste volzin
slechts voor zover het voertuig in gebruik is
genomen na 31 december 1997.
Toelichting
Een eventueel aanwezige luifel wordt hierbij buiten
beschouwing gelaten.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


58
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.61 – plaatsing


2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor -
de grote lichten, richtlichten, bermlichten,
achteruitrijlichten, remlichten, de verlichting
van de kentekenplaat aan de achterzijde van
het voertuig, de markering aan de achterzijde
van het voertuig, mistlichten aan de achterzijde
van het voertuig, en werklichten.
Toelichting
In het geval van één mistlicht aan de achterzijde moet
dit zich bevinden in of links van het middenlangsvlak
van het voertuig.

Artikel 5.2.62 - controlelampje mistachterlicht


Het ingeschakeld zijn van het mistlicht of de Visuele controle, waarbij de desbetreffende
mistlichten aan de achterzijde van het voertuig verlichting wordt ingeschakeld.
moet door middel van een controlelampje aan de
bestuurder kenbaar worden gemaakt.

Artikel 5.2.63 - werking achteruitrijlichten


Achteruitrijlichten van personenauto’s mogen Visuele controle.
alleen kunnen branden indien de achteruit-
versnelling van het voertuig is ingeschakeld.

Artikel 5.2.64 - verbod van verblindende verlichting


1. Personenauto’s mogen, met uitzondering van Aan deze eis wordt, met uitzondering van het
grote lichten, niet zijn voorzien van onderstaande, niet getoetst tijdens de periodieke
verblindende verlichting. keuring ten behoeve van de afgifte van een
keuringsrapport. Personenauto's die zijn voorzien
van een kenteken bevattende de lettergroep CD of
CDJ of de lettergroep BN of GN en twee groepen
van twee cijfers dan wel de vermelding
‘Afgegeven ex. art. 16, tweede lid, RKR inzake
afwijkende koplampen’ of ‘Afwijkende
koplamp(en) toegestaan op basis van art. 30 van
de Invoeringswet 1994’ onder bijzonderheden op
het kentekenbewijs mogen zijn voorzien van
dimlichten met een afwijkend lichtbeeld.
Het dimlicht wordt niet als verblindend aange-
merkt indien dit als volgt is afgesteld: Globaal
mag het geprojecteerde lichtste vlak, voor zowel
een beladen als een onbeladen voertuig, zich niet
bevinden boven de horizontale lijn die overeen-
komt met een daling van 2 cm/m van de lichtbundel
ten opzichte van het midden van de koplamp.
Tevens mag het midden van dit vlak zich niet
duidelijk links bevinden van:
- de verticale hartlijn op het scherm van het
koplamptestapparaat of
- de geprojecteerde verticale hartlijn van de
koplamp op het verlichtingsscherm.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


59
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.2.64 - verbod van verblindende verlichting


2. Personenauto’s mogen, met uitzondering van Visuele controle
de richtingaanwijzers en de waarschuwings-
knipperlichten, niet zijn voorzien van
knipperende verlichting.

Artikel 5.2.65 - verbod andere dan verplichte of toegestane verlichting


Personenauto’s mogen, onverminderd het in de Visuele controle. Indien verlichtingsarmaturen
artikelen 29 en 30 van het RVV 1990 bepaalde aanwezig zijn die niet zijn voorgeschreven dan
inzake zwaai- en knipperlichten, niet zijn wel toegestaan, moet de bedrading van deze
voorzien van meer lichten en retroreflecterende armaturen zijn losgenomen en het lampje zijn
voorzieningen dan in de artikelen 5.2.51 en 5.2.57 verwijderd.
is voorgeschreven of toegestaan.
Verlichte reclameaanduidingen of verlichte borden
voor de aanduiding van het soort vervoer, zoals
taxi en ambulance, zijn op voertuigen toegestaan
mits de verlichting niet verblindend is en door
middel van een afzonderlijke schakelaar is te
bedienen.
Toelichting
- Volgens artikel 29 van het RVV 1990 mogen
voertuigen die in gebruik zijn bij politie en
brandweer of als ambulance, waaronder vooralsnog
ook worden verstaan voertuigen die in gebruik zijn
bij andere medische (hulp)diensten, en andere door
Onze Minister aangewezen hulpverleningsdiensten
(zie bij artikel 5.3.15) zijn voorzien van blauwe
zwaai- of knipperlichten.
- Retroreflecterende voorzieningen worden
buiten beschouwing gelaten.
- Groene zwaailichten bij dergelijke voertuigen worden
eveneens buiten beschouwing gelaten.
- Voertuigen mogen volgens artikel 30 van het RVV
1990 zijn voorzien van oranje zwaailichten en retro-
reflecterende voorzieningen, mits het voertuig wordt
gebruikt om de volgende werkzaamheden uit te voeren:
a. werkzaamheden ten behoeve van wegen;
b. repareren, bergen of slepen van voertuigen;
c. vervoeren van ondeelbare lading;
d. voor het begeleiden van transporten waarvoor
een ontheffing is verleend, voor zover die
begeleiding uit de ontheffing voortvloeit en dit
geschiedt met daartoe speciaal uitgeruste
voertuigen;
e. voor het begeleiden van militaire colonnes.

Bij de APK keuring behoeft het gebruik dat van het


voertuig wordt gemaakt niet specifiek te worden
aangetoond.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


60
APK Keuringseisen
5.2 Personenauto’s Verbinding personenauto en aanhangwagen

Keuringseisen Wijze van keuren

§11. Verbinding tussen personenauto en aanhangwagen

Artikel 5.2.66 - koppelinrichting (algemeen)


Indien de personenauto is voorzien van een Visuele controle, terwijl de personenauto zich
inrichting tot het koppelen van een boven een inspectieput of op een hefinrichting
aanhangwagen, moet deze inrichting deugdelijk bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse
zijn bevestigd en mag deze niet zijn gescheurd, van de bevestiging geschiedt de controle op de
gebroken of vervormd. Onze Minister stelt regels wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5
vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de t/m 11), van de Regeling permanente eisen.
bevestiging.

Artikel 5.2.67 - koppelinrichting


1. Indien een personenauto is voorzien van een
koppelingskogel met een kogel met een
nominale diameter van 50 mm:
a. moet de diameter van de kogel ten minste Het bolvormige gedeelte wordt gemeten met een
49,0 mm bedragen; geschikt meetmiddel.
b. moet de sluit- en borginrichting van een Visuele controle.
afneembare kogel goed functioneren en moet
de bevestiging van het kogelgedeelte
nagenoeg spelingvrij zijn.
2. Bij personenauto's die zijn voorzien van andere De wijze van keuren bij de artikelen 5.3.68 en
inrichtingen tot het koppelen van een 5.3.70, van het Voertuigreglement is van
aanhangwagen dan bedoeld in het eerste lid, toepassing.
moet worden voldaan aan het bepaalde bij of
krachtens de artikelen 5.3.68 en 5.3.70.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


61
APK Diversen

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 12. Diversen

Artikel 5.2.71 – geluidssignaalinrichtingen


1. Personenauto’s moeten zijn voorzien van ten Visuele en auditieve controle, waarbij de hoorn in
minste een geluidssignaalinrichting die bestaat werking wordt gesteld.
uit een goed werkende hoorn met vaste
toonhoogte. Een samenstel van zodanige,
tegelijk werkende hoorns wordt als één hoorn
beschouwd.
2. Personenauto’s mogen zijn voorzien van een Leden 2 en 3. Visuele en auditieve controle.
geluidssignaalinrichting die andere
weggebruikers erop attent maakt dat de
achteruitversnelling van het voertuig is
ingeschakeld, alsmede van een
geluidssignaalinrichting die ertoe strekt
ongeoorloofd gebruik, diefstal van of
ongeoorloofde toegang tot het voertuig te
voorkomen.
3. Personenauto’s mogen, onverminderd het in
artikel 29 van het RVV 1990 bepaalde inzake
twee- en drietonige hoorns, niet zijn voorzien
van andere geluidssignaalinrichtingen dan
bedoeld in het eerste en tweede lid.
Toelichting
Volgens artikel 29 van het RVV 1990 mogen voer-
tuigen die in gebruik zijn bij politie en brandweer
of als ambulance, waaronder vooralsnog ook worden
verstaan voertuigen die in gebruik zijn bij andere
(medische) hulpdiensten, en andere door Onze
Minister aangewezen hulpverleningsdiensten (zie bij
artikel 5.3.15) zijn voorzien van een twee- of
drietonige hoorn.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


62
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Algemeen

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 0. Algemeen

Artikel 5.3.0
Vervallen

Artikel 5.3.1 - overeenstemmen van het voertuig met de voertuiggegevens alsmede eisen
m.b.t. identificatie
Bedrijfsauto’s moeten voldoen aan de volgende
eisen:
a. de bedrijfsauto moet in overeenstemming zijn Controle hierop moet reeds voorafgaand aan de
met de op het voor het voertuig afgegeven keuring hebben plaatsgevonden.
kentekenbewijs en in het kentekenregister
omtrent het voertuig vermelde gegevens;
Toelichting
Indien op het kentekenbewijs deel I A dan wel
deel I onder bijzonderheden uitzonderingen op de
keuringseisen zijn vermeld moeten deze in acht
worden genomen.
b. het identificatienummer moet op een vast Visuele controle.
voertuigdeel zijn ingeslagen en moet goed
leesbaar zijn;
c. bedrijfsauto’s die in gebruik zijn genomen Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de
na 31 december 1997, moeten zijn voorzien periodieke keuring ten behoeve van de afgifte
van een constructieplaat die goed leesbaar van een keuringsrapport.
is en waarvan de gegevens in overeenstem-
ming zijn met het kentekenregister, met dien
verstande dat de maximum massa’s die op de
constructieplaat zijn vermeld ten minste gelijk
zijn aan de massa’s die zijn aangegeven in het
kentekenregister en op het kentekenbewijs;
d. de kentekenplaten moeten zijn voorzien van Alleen visuele controle op de bevestiging van
het in artikel 5 van het Kentekenreglement de kentekenplaat.
voorgeschreven goedkeuringsmerk en moeten
deugdelijk aan de voor- en achterzijde van het
voertuig zijn bevestigd;
Toelichting
Het kentekennummer moet op één plaatdeel staan.
e. het kenteken moet goed leesbaar zijn en de Visuele controle, waarbij de letters en cijfers
kentekenplaten mogen niet zijn afgeschermd. volledig zichtbaar moeten zijn indien de
waarnemer op een afstand van 20,00 m vóór dan
wel achter het midden van de bedrijfsauto staat.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


63
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Algemene bouwwijze

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 1. Algemene bouwwijze van het voertuig

Artikel 5.3.3 - chassisraam, mee- of zelfdragende carrosserie


1. De langs- en dwarsliggers en chassis- Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven
versterkingsdelen van het chassisraam, dan wel een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.
de daarvoor in de plaats tredende delen van de Indien sprake is van corrosie geschiedt de controle
mee- of zelfdragende carrosserie van op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
bedrijfsauto’s mogen: (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.
a. geen breuken of scheuren vertonen;
b. niet zodanig zijn bevestigd, vervormd of
door corrosie aangetast, dat de stijfheid en
de sterkte van het chassisraam of van de
mee- of zelfdragende carrosserie in gevaar
worden gebracht.
2. Onze Minister stelt regels vast inzake corrosie -
van de in het eerste lid bedoelde onderdelen
alsmede de bevestiging daarvan.

Artikel 5.3.4 - bovenbouw


1. De bovenbouw van bedrijfsauto’s moet Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven
deugdelijk op het onderstel zijn bevestigd. een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.
2. De ondersteuning van de laadvloer onder- Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven
scheidenlijk laadruimte moet deugdelijk zijn. een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.
Onze Minister stelt regels vast met betrekking Indien sprake is van corrosie geschiedt de controle
tot de deugdelijkheid van de ondersteuning. op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
(blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


64
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Afmetingen en massa’s

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 2. Afmetingen en massa’s

Artikel 5.3.6 - afmetingen


1. Bedrijfsauto’s mogen:
a. niet langer zijn dan 12,00 m; Deze maat mag niet meer dan 1% afwijken.
Toelichting Bedrijfsauto’s met een toegestane maximum
Ter bepaling van de totale lengte wordt een massa van niet meer dan 3500 kg moeten in geval
aan de achterzijde aangebrachte uitschuif- van twijfel worden gemeten.
lade ter ondersteuning van de lading, of een Bedrijfsauto’s met een toegestane maximum
uitschuifbare stootbalk slechts in ingeschoven massa van meer dan 3500 kg moeten worden
toestand meegeteld. gemeten. Artikel 1.2 van het Voertuigreglement
is van toepassing.
b. niet breder zijn dan 2,55 m; Controle hierop moet reeds voorafgaand aan de
Toelichting keuring hebben plaatsgevonden.
Bedrijfsauto’s met een toegestane maximum Artikel 1.2 van het Voertuigreglement is van
massa van meer dan 10.000 kg met uitzondering toepassing.
van bussen, en in gebruik genomen voor
1 februari 1999, mogen niet breder zijn dan
2,60 m.
c. niet hoger zijn dan 4,00 m; Bedrijfsauto’s met een toegestane maximum
massa van meer dan 3500 kg worden gemeten.
Bedrijfsauto’s met een toegestane maximum
massa van niet meer dan 3500 kg worden slechts
in geval van twijfel gemeten.
Artikel 1.2 van het Voertuigreglement is van
toepassing.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, De wijze van keuren bij het eerste lid, onderdeel a,
onderdeel a, mogen: is van toepassing.
a. bussen met twee assen niet langer zijn dan
13,50 m;
b. bussen met twee assen die in gebruik
genomen zijn vóór 10 september 2003 tot
1 januari 2021 niet langer zijn dan 15,00 m;
c. bussen met meer dan twee assen niet langer
zijn dan 15,00 m;
d. gelede bussen niet langer zijn dan 18,75 m;
e. rijdende werktuigen niet langer zijn dan
20,00 m;
f. kermis- en circusvoertuigen niet langer
zijn dan 14,00 m.
3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, De wijze van keuren bij het eerste lid, onderdeel
onderdeel b, mogen: b, is van toepassing.
a. geconditioneerde voertuigen niet breder zijn
dan 2,60 m;
Toelichting
Mits op het kentekenbewijs bij inrichting is
vermeld dat het een ‘koelwagen, vrieswagen
of geconditioneerd voertuig’ betreft.
b. rijdende werktuigen niet breder zijn dan
3,00 m.
4. In de afmetingen, bedoeld in het eerste en het Visuele controle.
derde lid, zijn afneembare bovenbouwen en
gestandaardiseerde laadstructuren begrepen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


65
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Afmetingen en massa’s

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.7 - massa’s


1. De last onder de assen van bedrijfsauto’s mag Leden 1 en 2. In geval van buitensporige wijziging
niet meer bedragen dan de voor het betrokken van de inrichting wordt de bedrijfsauto gewogen.
voertuig in het kentekenregister of op het
kentekenbewijs vermelde toegestane maximum
aslasten.
2. De totale massa of de som van de aslasten van
bedrijfsauto’s mag niet meer bedragen dan de
voor het betrokken voertuig in het kenteken-
register of op het kentekenbewijs vermelde
toegestane maximum massa.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


66
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Motor

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 3. Motor

Artikel 5.3.9 - brandstofsysteem


1. Alle onderdelen van het brandstofsysteem van Visuele controle van alle aanwezige brandstof-
bedrijfsauto’s moeten veilig zijn en deugdelijk systemen, waarbij de bedrijfsauto zich boven een
zijn bevestigd. Onze Minister stelt regels vast inspectieput of op een hefinrichting bevindt.
met betrekking tot de deugdelijkheid van de Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de
bevestiging. bevestiging geschiedt de controle op de wijze
zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11),
van de Regeling permanente eisen.
2. Het brandstofsysteem mag geen lekkage 1. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
vertonen. met draaiende respectievelijk niet-draaiende
motor boven een inspectieput of op een hef-
inrichting bevindt.
2. Indien de bedrijfsauto is uitgerust met meer dan
één brandstofsysteem, wordt de controle uitge-
voerd wanneer de motor wordt gevoed met de
hoofdbrandstof zoals deze is vermeld op het
kentekenbewijs. Het tweede brandstofsysteem
wordt eveneens gecontroleerd indien het moge-
lijk is de motor op de tweede brandstof te laten
draaien. Indien controle van het tweede brand-
stofsysteem niet mogelijk is, wordt dit vermeld
op de voorzijde van het keuringsrapport.
Een installatie voor een al dan niet tot vloeistof
verdicht gas wordt gecontroleerd met behulp
van een middel dat lekkage zichtbaar maakt,
waarbij het contact moet zijn ingeschakeld.
3. De vulopening van het brandstofreservoir moet Visuele controle.
zijn afgesloten met een passende tankdop.

Artikel 5.3.10 - LPG-installatie


1. Indien de bedrijfsauto is voorzien van een -
LPG-installatie, moet deze, onverminderd het
bepaalde in artikel 5.3.9, voldoen aan de in de
volgende leden gestelde eisen.
2. De LPG-tank: Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto
a. moet permanent zijn aangebracht aan het zich boven een inspectieput of op een hefinrich-
voertuig; ting bevindt.
b. mag niet door corrosie zijn aangetast, met
uitzondering van corrosie van het oppervlak;
c. mag geen deuken vertonen.
3. De LPG-tank mag niet in de motorruimte zijn Visuele controle.
geplaatst.
4. De volgende onderdelen moeten aanwezig zijn: Onderdelen a, b, c en d. Visuele controle, zo nodig
a. de veerveiligheid, die in de buitenlucht moet terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectie-
uitmonden; put of op een hefinrichting bevindt.
b. de verdamper/drukregelaar, al dan niet
gecombineerd, dan wel een mengregel-
systeem;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


67
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Motor

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.10 - LPG-installatie


c. de gasdichte kast indien het voertuig in
gebruik is genomen na 31 maart 1979, tenzij
de tank in de open lucht is geplaatst;
d. de automatische inrichting ter begrenzing van
de vullingsgraad indien het voertuig na
30 juni 1983 in gebruik is genomen;
e. de automatische afnameklep op de tank Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto
indien het voertuig na 31 december 1987 in zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
gebruik is genomen; bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld
en wordt gecontroleerd of de spoel wordt
bekrachtigd. Vervolgens wordt de motor gestart
waarna de handrem wordt aangetrokken en de
hoogste versnelling wordt ingeschakeld.
Met behulp van de koppeling de motor laten
afslaan waarna de bekrachtiging moet wegvallen.
Indien een controle op deze wijze niet mogelijk
is, wordt de motor gestart en nadat is overgescha-
keld op LPG wordt gecontroleerd of de spoel is
bekrachtigd; daarna wordt met het contact
uitgeschakeld gecontroleerd of de bekrachtiging
is weggevallen.
f. het gasmengstuk dan wel een inspuitstuk; Visuele controle
g. de automatische afsluitklep. Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto
zich boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld
en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrach-
tigd. Vervolgens wordt het contact uitgeschakeld
en wordt gecontroleerd of de bekrachtiging
wegvalt.
5. Op de LPG-installatie mogen geen andere De wijze van keuren bij het tweede lid is van
verbruikers zijn aangesloten dan die, welke toepassing.
strikt noodzakelijk zijn voor het goed
functioneren van de motor van het voertuig.
6. Indien het voertuig na 30 september 1978 in Visuele controle.
gebruik is genomen, mag het vullen van de tank
alleen buiten het voertuig kunnen geschieden.
7. De in het vierde lid genoemde onderdelen Leden 7, 8 en 9. De wijze van keuren bij het
moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen tweede lid is van toepassing.
en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met
uitzondering van corrosie van het oppervlak.
8. De leidingen mogen geen knikken vertonen en
mogen niet door corrosie zijn aangetast, met
uitzondering van corrosie van het oppervlak.
9. De gasvoerende slangen mogen geen
beschadiging vertonen waarbij het wapenings-
materiaal zichtbaar is. De slangen die aan de
buitenzijde van een metalen wapening zijn
voorzien, mogen geen beschadiging vertonen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


68
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Motor

Artikel 5.3.10a - CNG-installatie


1. Indien de bedrijfsauto is voorzien van een -
CNG-installatie, moet deze, onverminderd
artikel 5.3.9, voldoen aan de in de volgende
leden gestelde eisen.
2. De CNG-tank: Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto
a. moet permanent zijn aangebracht aan het zich boven een inspectieput of op een hef-
voertuig, en inrichting bevindt.
b. mag geen deuken vertonen.
3. De CNG-tank mag niet in de motorruimte zijn Visuele controle.
geplaatst.
4. Indien de CNG-tank in gebruik is genomen na Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto
19 juli 2002, mag de geldigheid van de goed- zich boven een inspectieput of op een hef-
keuring niet verstreken zijn. CNG-tanks die inrichting bevindt.
voor 20 juli 2002 in gebruik zijn genomen en
waarvan de gegevens omtrent de geldigheid
van de goedkeuring niet beschikbaar zijn,
mogen niet ouder zijn dan 10 jaar, dan wel
mag het voertuig niet ouder zijn dan 10 jaar.
5. Op de CNG-installatie mogen geen andere De wijze van keuren bij het tweede lid is van
verbruikers zijn aangesloten dan die, welke toepassing.
strikt noodzakelijk zijn voor het goed functio-
neren van de motor van het voertuig, met
uitzondering van een verwarmings-installatie
ten behoeve van de personenruimte of laad-
ruimte.
6. Indien het voertuig in gebruik genomen is na Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto
1 juli 1995, moet het voertuig zijn voorzien zich boven een inspectieput of op een hef-
van een goed werkende automatische tank- inrichting bevindt. Hierbij wordt het contact
afsluiter. ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel
wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt de motor
gestart waarna de handrem wordt aangetrokken
en de hoogste versnelling wordt ingeschakeld.
Met behulp van de koppeling de motor laten af-
slaan waarna de bekrachtiging moet wegvallen.
Indien een controle op deze wijze niet mogelijk is,
wordt de motor gestart en nadat is overgescha-
keld op CNG wordt gecontroleerd of de spoel is
bekrachtigd; daarna wordt met het contact uitge-
schakeld gecontroleerd of de bekrachtiging is
weggevallen.
7. De onderdelen van de CNG-installatie moeten Leden 7, 8 en 9. De wijze van keuren bij het
vrij zijn van ernstige beschadigingen en mogen tweede lid is van toepassing.
niet door corrosie zijn aangetast, met uit-
zondering van corrosie van het oppervlak.
8. De leidingen en gasvoerende slangen mogen
geen knikken vertonen.
9. De gasvoerende slangen mogen geen
beschadiging vertonen waarbij het wapenings-
materiaal zichtbaar is.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


69
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Motor

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.11 - geluid en milieu


1. Bedrijfsauto’s met een verbrandingsmotor Visuele en auditieve controle, terwijl de bedrijfs-
moeten zijn voorzien van een uitlaatsysteem auto zich met draaiende motor boven een
dat over de gehele lengte gasdicht is, met inspectieput of op een hefinrichting bevindt.
uitzondering van de afwateringsgaatjes.
2. Het uitlaatsysteem moet deugdelijk zijn Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven
bevestigd. een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.
3. Bedrijfsauto’s moeten blijven behoren tot een -
goedgekeurd type als bedoeld in artikel 2 van
het Besluit typekeuring motorrijtuigen lucht-
verontreiniging (Stb. 1990, 393). Aan deze eis
wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring
ten behoeve van de afgifte van een keurings-
rapport.
4. Bedrijfsauto’s moeten blijven behoren tot een -
goedgekeurd type als bedoeld in artikel 2 van
het Besluit geluidproduktie motorvoertuigen
(Stb. 1981, 741). Aan deze eis wordt niet
getoetst tijdens de periodieke keuring ten
behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.
5. De uitlaatgassen van bedrijfsauto’s met een 1. Controle op de hier genoemde gehaltes is niet
verbrandingsmotor met elektrische ontsteking noodzakelijk indien een controle op grond van
mogen bij stationair toerental en op bedrijfs- artikel 5.3.11. zesde lid, van het Voertuig-
temperatuur zijnde motor: reglement heeft plaatsgevonden.
a. niet meer dan 4,5% vol koolmonoxide 2. De controle geschiedt door meting aan een
bevatten indien het voertuig in gebruik is stilstaande bedrijfsauto met een koolmonoxide-
genomen na 31 december 1973 doch voor meter die ten minste gedurende de door de
1 oktober 1986; fabrikant van de koolmonoxidemeter opgegeven
b. niet meer dan 3,5% vol koolmonoxide opwarmtijd onder elektrische spanning heeft
bevatten indien het voertuig in gebruik is gestaan.
genomen na 30 september 1986 doch voor 3. Bij de meting moet de omgevingstemperatuur
1 juli 2002; hoger zijn dan 0°C. Vóór elke meting wordt
c. niet meer dan 1,5% vol koolmonoxide het nulpunt van de koolmonoxidemeter
bevatten indien het voertuig in gebruik is gecontroleerd en zonodig bijgesteld.
genomen na 31 december 1973 doch voor 4. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of:
1 juli 2002 en het voertuig blijkens een aan- a. de motor met stationair toerental draait en
tekening op het voor het voertuig afgegeven op bedrijfstemperatuur is, en
kentekenbewijs wordt gevoed door een al b. de carterontluchting op het voertuig is
dan niet tot vloeistof verdicht gas; aangesloten.
d. niet meer dan 0,5% vol koolmonoxide 5. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of het
bevatten indien het voertuig in gebruik is monsternamesysteem in goede staat verkeert,
genomen na 31 december 1985 doch voor waarbij in het bijzonder moet worden gelet op
1 juli 2002 en het voertuig is uitgerust met beschadigingen van de monsternameslang en
een brandstof-doseringssysteem dat de meng- de sonde.
verhoudingvan lucht en brandstof voort- 6. De sonde wordt ten minste 0,30 m in de uitmon-
durend aanpast aan het zuurstofgehalte van ding van het uitlaatsysteem ingebracht.
de uitlaatgassen; De eindwaarde van een meting wordt gelijk
e. niet meer dan 0,3% vol koolmonoxide gesteld met de waarde die na 30 seconden is
bevatten indien het voertuig in gebruik is bereikt.
genomen na 30 juni 2002. 7. Indien het uitlaatsysteem meer dan één uitmon-
ding heeft, beperkt de meting zich tot één
uitmonding.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


70
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Motor

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.11 - geluid en milieu


8. Indien de bedrijfsauto is uitgerust met meer
dan één brandstofsysteem, dan hoeft de controle
alleen te worden uitgevoerd wanneer de motor
wordt gevoed met de hoofdbrandstof, zoals
deze is vermeld op het kentekenbewijs.
Toelichting
Bij het vaststellen van het CO-gehalte mag het
tweede cijfer achter de komma buiten
beschouwing worden gelaten.
6. De afstelling van het stationaire mengsel van 1. De wijze van keuren bij de punten 2 tot en
bedrijfsauto’s met een verbrandingsmotor met met 7 bij het vijfde lid is van toepassing.
elektrische ontsteking, met een toegestane 2. Het stationaire toerental moet liggen tussen de
maximum massa van niet meer dan 3500 kg, voor het desbetreffende type bedrijfsauto in het
die in gebruik zijn genomen na 31 december boekwerk APK-milieukeuringseisen aangege-
1979, met uitzondering van bedrijfsauto’s die ven waarden. Dit wordt gecontroleerd met
zijn uitgerust met een brandstofdoserings- behulp van een toerenteller.
systeem dat de mengverhouding van lucht en Zo nodig wordt het toerental afgesteld alvorens
brandstof voortdurend aanpast aan het zuur- met de meting wordt begonnen.
stofgehalte van de uitlaatgassen, dient zodanig Na de meting wordt, indien nodig, het toerental
te zijn dat een door Onze Minister voor het weer op de oorspronkelijke waarde terug-
desbetreffende type motorrijtuig aangewezen bracht.
gehalte aan koolmonoxide van de uitlaatgassen, Toelichting
uitgedrukt in % vol, bij het bij die aanwijzing Bij het vaststellen van het CO-gehalte mag het tweede
aangegeven stationaire toerental, niet wordt cijfer achter de komma buiten beschouwing worden
overschreden. Bij de meting van het gehalte gelaten.
koolmonoxide moeten de eventueel aangewezen
bijzondere meetvoorschriften in acht worden
genomen. Deze eis wordt alleen getoetst tijdens
de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte
van een keuringsrapport en bij elke keuring ten
behoeve van de afgifte of teruggave van een
kentekenbewijs.
7. De in het zesde lid bedoelde controle van de 1. De wijze van keuren bij de punten 2 tot en met
afstelling van het stationaire mengsel vindt bij 7 bij het vijfde lid is van toepassing.
bedrijfsauto’s die worden gevoed door een al 2. Het stationaire toerental moet, indien een
dan niet tot vloeistof verdicht gas en die in minimum- en maximumwaarde op de sticker is
gebruik zijn genomen na 1 juli 1997 plaats aan aangegeven, tussen de aangegeven waarden
de hand van de afstel- en controlegegevens, liggen. Indien slechts één toerental op de sticker
vermeld op het op het voertuig aangebrachte is aangegeven, mag het stationair toerental ten
symbool (de sticker), bedoeld in artikel 3a, hoogste 50 omwentelingen per minuut van deze
tweede lid, van het Besluit typekeuring waarde afwijken. Dit wordt gecontroleerd met
motorrijtuigen luchtverontreiniging, dan wel behulp van een toerenteller. Zo nodig wordt het
aan de hand van de gegevens vermeld in het toerental afgesteld alvorens met de meting
kentekenregister. wordt begonnen. Na de meting wordt, indien
nodig, het toerental weer op de oorspronkelijke
waarde teruggebracht.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


71
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Motor

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.11 - geluid en milieu


Als uit het kentekenbewijs blijkt dat de 3. Het CO-gehalte moet, indien een minimum- en
bedrijfsauto is voorzien van een G3-gassysteem maximum CO-waarde op de sticker is aange-
zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de geven, tussen de aangegeven waarden liggen.
Regeling keuringsvoorschriften motorrijtuigen Indien slechts één CO-waarde op de sticker is
luchtverontreiniging, is het hierboven genoemde aangegeven, mag deze waarde niet worden
symbool niet vereist. overschreden.
Toelichting 4. Indien geen sticker aanwezig is, is de waarde,
Onder het symbool wordt de LPG-sticker verstaan. genoemd onder c van het vijfde lid van toepas-
sing. Als de bedrijfsauto in dit geval is voorzien
van een brandstofdoseringssysteem dat de
mengverhouding van lucht en brandstof voort-
durend aanpast aan het zuurstofgehalte in de
uitlaatgassen, geldt de waarde, genoemd onder
d, van het vijfde lid.
Toelichting
Bij het vaststellen van het CO-gehalte mag het
tweede cijfer achter de komma buiten beschouwing
worden gelaten.

CO-tabel

Bedrijfsauto in gebruik genomen na:

31-12-73 31-12-79 31-12-85 30-9-86 30-6-2002

niet lambda-geregeld max. CO-% volgens milieu- max. CO-% volgens milieu-
brandstofsysteem g keuringseisenboek of, indien keuringseisenboek of, indien
benzine e voertuig in boek ontbreekt: 4,5% voertuig in boek ontbreekt: 3,5%
lambda-geregeld e
max. 4,5% max. 0,5% max.0,3%
brandstofsysteem n

LPG of niet lambda-geregelde e max. 1,5%


ander installatie i
verdicht s
gas lambda-geregelde max. 0,5%
installatie

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


72
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Motor

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.11 - geluid en milieu


8. Bij bedrijfsauto’s die zijn uitgerust met een 1. De controle geschiedt door meting aan een
brandstofdoseringssysteem dat de meng- stilstaande bedrijfsauto met een uitlaatgastester
verhouding van lucht en brandstof voortdurend met lambda-bepaling die ten minste gedurende
aanpast aan het zuurstofgehalte van de uitlaat- de door de fabrikant van de uitlaatgastester
gassen, dient het brandstofdoseringssysteem opgegeven opwarmtijd onder elektrische
goed te werken. spanning heeft gestaan.
De goede werking ervan wordt beoordeeld aan 2. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of het
de hand van het gehalte koolmonoxide van de monsternamesysteem in goede staat verkeert,
uitlaatgassen, alsmede aan de hand van een op waarbij in het bijzonder moet worden gelet op
grond van de samenstelling van de uitlaat- beschadigingen van de monsternameslang en
gassen berekende lucht-brandstofverhouding. de sonde.
Deze beoordeling vindt plaats op een door 3. De sonde wordt op de wijze zoals beschreven
Onze Minister en Onze Minister van in de handleiding van de desbetreffende
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en uitlaatgastester in de uitmonding van het uitlaat-
Milieubeheer tezamen aangegeven wijze. systeem ingebracht. Eventuele aanwijzingen
Toelichting in de handleiding met betrekking tot de te
Volgens artikel 2.3.9 van de Regeling permanente gebruiken sonde moeten worden gevolgd.
eisen is dit lid van toepassing voor bedrijfsauto’s 4. Indien het uitlaatsysteem meer dan één
met een toegestane maximum massa van niet meer uitmonding heeft, beperkt de meting zich tot
dan 3500 kg. één uitmonding.
5. Indien de bedrijfsauto is uitgerust met meer
dan één brandstofsysteem, hoeft de controle
alleen te worden uitgevoerd wanneer de motor
wordt gevoed met de hoofdbrandstof zoals
deze is vermeld op het kentekenbewijs.
6. Het verhoogd toerental moet worden gecontro-
leerd met behulp van een toerenteller.
Eventuele aanwijzingen in de handleiding
moeten worden gevolgd.
7. De meting geschiedt op de wijze zoals bepaald
in artikel 2.3.10 (blz. 13 t/m 14) van de
Regeling permanente eisen.
Toelichting
Bij het vaststellen van het CO-gehalte mag het tweede
cijfer achter de komma buiten beschouwing worden
gelaten.
Overzicht viergasmeting

Bedrijfsauto’s in gebruik genomen na:


31-12-94 31-12-97

benzine Meten indien U9 of E2 of katalysator en sonde fabrieksmatig aanwezig Altijd meten

LPG of een ander al dan niet Viergasmeting niet verplicht Zie toelichting
tot vloeistof verdicht gas

Toelichting
Indien op het kentekenbewijs bij ‘bijzonderheden’ één van de volgende teksten is vermeld:
‘Basis TGK: EEGK-9999’ of ‘Basis EEGK-9999’, ‘Basis TGK: VERH-9999’ of ‘Basis VERH-9999’ dan wel
‘Voertuig niet voorzien van emissiebestrijdingssysteem’, en het voertuig is niet voorzien van een katalysator
en/of lambdasonde kan er vanuit worden gegaan dat dit van fabriekswege het geval is.
In dit geval behoeft de viergasmeting niet te worden uitgevoerd.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


73
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Motor

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.11 - geluid en milieu


9. De uitlaatgassen van bedrijfsauto’s met een Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de
verbrandingsmotor met elektrische ontsteking periodieke keuring ten behoeve van de afgifte
mogen niet meer dan een door Onze Minister van een keuringsrapport.
en Onze Minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
tezamen aangegeven gehalte koolwaterstoffen
bevatten, waarbij de eventueel aangewezen
bijzondere meetvoorschriften in acht worden
genomen.
Het toegestane gehalte kan verschillend zijn
afhankelijk van de datum van ingebruikneming
van het voertuig en van de daarop toegepaste
uitlaatgasnabehandelingstechniek.
10. De uitlaatgassen van bedrijfsauto’s met een 1. De controle geschiedt door meting aan een
verbrandingsmotor met compressie-ontsteking stilstaande bedrijfsauto met een roetmeter die
die in gebruik zijn genomen na 31 december ten minste gedurende de door de fabrikant van
1979 mogen niet meer dan een door Onze de roetmeter opgegeven opwarmtijd onder
Minister en Onze Minister van Volkshuis- elektrische spanning heeft gestaan.
vesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer 2. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of het
tezamen aangegeven hoeveelheid roet bevatten, monsternamesysteem en de verbindingskabels
waarbij de eventueel aangewezen bijzondere in goede staat verkeren, waarbij in het bijzonder
meetvoorschriften in acht worden genomen. moet worden gelet op beschadigingen.
3. De sonde wordt op de wijze zoals beschreven
in de handleiding van de desbetreffende roet-
meter in de uitmonding van het uitlaatsysteem
ingebracht. Eventuele aanwijzingen in de
handleiding met betrekking tot de te gebruiken
sonde moeten worden gevolgd.
4. Indien het uitlaatsysteem meer dan één uit-
monding heeft, beperkt de meting zich tot één
uitmonding.
5. De motorolietemperatuur wordt gemeten met
behulp van een temperatuuropnemer welke op
de wijze zoals beschreven in de handleiding
van de desbetreffende roetmeter in de motor
wordt ingebracht. Eventuele aanwijzingen in de
handleiding met betrekking tot de te gebruiken
temperatuuropnemer moeten worden gevolgd.
De temperatuuropnemer behoeft niet te worden
ingebracht indien duidelijk is dat de motorolie
op de vereiste temperatuur is.
6. Het stationair toerental en afregeltoerental
moeten worden gecontroleerd met behulp van
een toerenteller. Zo nodig wordt het stationair
toerental afgesteld alvorens met de meting
wordt begonnen. Eventuele aanwijzingen in de
handleiding moeten worden gevolgd.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


74
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Motor

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.11 - geluid en milieu


7. De meting geschiedt op de wijze zoals bepaald
in de artikelen 2.3.11 en 2.3.12 (blz. 15 t/m 16)
van de Regeling permanente eisen.
Toelichting
Met beleid gas terug nemen nadat de
motor op het afregeltoerental heeft gedraaid.
11.Bij bedrijfsauto’s met een verbrandingsmotor Visuele controle, waarbij het bepaalde in artikel
met elektrische ontsteking die in gebruik zijn 2.3.9 (blz. 12) van de Regeling permanente eisen
genomen na 31 december 1994 en die zijn van toepassing is..
voorzien van een emissiebestrijdingssysteem,
moeten de door Onze Minister aangegeven
onderdelen van dit systeem aanwezig zijn.

Artikel 5.3.12 - accu en bedrading


1. De accu van bedrijfsauto’s moet deugdelijk zijn Visuele controle.
bevestigd.
2. De bedrading van bedrijfsauto’s moet deugdelijk Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
zijn bevestigd en goed zijn geïsoleerd. boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.

Artikel 5.3.13 - motorsteunen


1. De motorsteunen van bedrijfsauto’s moeten Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
deugdelijk aan het chassis dan wel de carrosserie boven een inspectieput of op een hefinrichting
alsmede aan de motor zijn bevestigd. Indien de bevindt en, indien sprake is van corrosie ter
motor en de versnellingsbak zijn samen- plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle
gebouwd, dan worden de steunen van de op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
versnellingsbak mede als motorsteunen (blz. 5 t/m 11), van de Regeling
beschouwd. permanente eisen.
2. De motorsteunen mogen niet in ernstige mate Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven
zijn beschadigd, de rubbers mogen niet zijn een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.
doorgescheurd en de vulcanisatie mag niet
geheel zijn losgeraakt.
3. Onze Minister stelt regels vast met betrekking -
tot de deugdelijkheid van de bevestiging.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


75
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Krachtoverbrenging

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 4. Krachtoverbrenging

Artikel 5.3.15 - snelheidsmeter, snelheidsbegrenzer, controle-apparaat


1. Bedrijfsauto’s die na 30 juni 1967 in gebruik 1. De afleesbaarheid wordt visueel gecontroleerd
zijn genomen, moeten zijn voorzien van een waarbij de verlichting wordt ingeschakeld.
goed werkende snelheidsmeter, die ook bij 2. Indien op grond van een ander keuringsvoor-
nacht voor de bestuurder goed afleesbaar is. schrift een rijproef wordt uitgevoerd, wordt
daarbij de werking van de snelheidsmeter
gecontroleerd.
2. De volgende categorieën motorrijtuigen zijn Visuele controle aan de hand van het installatie-
voorzien van een snelheidsbegrenzer: plaatje.
a. bedrijfsauto’s met een dieselmotor, met een
toegestane maximum massa van meer dan
3.500 kg, doch niet meer dan 12.000 kg, die na
30 september 2001 doch voor 1 januari 2005
in gebruik zijn genomen;
b. bedrijfsauto’s met een toegestane maximum
massa van meer dan 3.500 kg, doch niet
meer dan 12.000 kg, die na 31 december
2004 in gebruik zijn genomen;
c. bedrijfsauto’s met een toegestane maximum
massa van meer dan 12.000 kg, die na 31
december 1987 in gebruik zijn genomen;
d. bussen met een dieselmotor, met een
toegestane maximum massa van niet meer dan
10.000 kg, die na 30 september 2001 doch
voor 1 januari 2005 in gebruik zijn genomen;
e. bussen met een toegestane maximum massa
van niet meer dan 10.000 kg, die na 31
december 2004 in gebruik zijn genomen;
f. bussen met een toegestane maximum massa
van meer dan 10.000 kg, die na 31 december
1987 in gebruik zijn genomen.
3. De snelheidsbegrenzer moet zijn afgesteld op: Visuele controle of het installatieplaatje de juiste
a. een zodanige snelheid, dat de maximum snelheid aangeeft.
snelheid van bedrijfsauto’s, niet zijnde Tevens wordt, waar toepasbaar, met een
bussen, niet meer dan 90 km/h kan diagnosesysteem vastgesteld of de ingestelde
bedragen; snelheid juist is.
b. een zodanige snelheid, dat de maximum-
snelheid van bussen niet meer dan 100 km/h
kan bedragen;
c. maximaal 100 km/h, indien het een bus
betreft met een maximum massa van meer
dan 10.000 kg, die voor 1 januari 2005 in
gebruik is genomen.
Toelichting
Op het installatieplaatje moet 85 of 90 respectie-
velijk 100 km/h voor bussen zijn vermeld.
Bij bussen mag de snelheid lager worden ingesteld
en dus de gegevens op het installatieplaatje.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


76
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Krachtoverbrenging

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.15 - snelheidsmeter, snelheidsbegrenzer, controle-apparaat


De ingestelde snelheid is onuitwisbaar
vermeld op een installatieplaatje dat op een
duidelijk zichtbare plaats in de stuurcabine
van het voertuig is aangebracht.
4. De snelheidsbegrenzer en de voor het func- Visuele controle van alle zichtbare aansluitingen
tioneren noodzakelijke aansluitingen moeten en verbindingen.
met behulp van een verzegeling of door de
noodzaak om speciale gereedschappen te
gebruiken zijn beschermd tegen niet-
toegestane bijstelling of onderbreking van de
stroomvoorziening.
5. De in het tweede lid bedoelde verplichting Visuele controle
geldt niet voor:
a. motorrijtuigen als bedoeld in artikel 29 van
het Reglement verkeersregels en verkeers-
tekens (RVV) 1990;
Zie toelichting.
b. motorrijtuigen die blijkens een aantekening
op het voor het voertuig afgegeven kenteken-
bewijs niet van een snelheidsbegrenzer
behoeven te zijn voorzien.
Toelichting
Uitzonderingen op basis van artikel 29 RVV 1990

Motorrijtuigen ten dienste van politie en brandweer, ambulances en motorrijtuigen van andere door Onze
Minister aangewezen hulpverleningsdiensten, zoals aangegeven in artikel 29 van het Reglement verkeersregels
en verkeerstekens, behoeven niet te zijn voorzien van een snelheidsbegrenzer.

1. Als hulpverleningsdiensten worden aangewezen die diensten die, voorzover de aan hen opgedragen taak
hierin voorziet, voor het vervullen van een dringende taak worden ingezet
a. in geval van hulpverlening bij rampen, ernstige ongevallen en bijzondere gebeurtenissen of
b. ter bestrijding of ter voorkoming van (dreigende) ongevallen en rampen.
2. De in het eerste lid bedoelde diensten zijn de volgende:
algemeen
a. het Rode Kruis Korps van het Nederlandse Rode Kruis;
b. de ambulancediensten aan wie krachtens de Wet Ambulancevervoer vergunning is verleend voor het
verrichten van ambulancevervoer, voorzover gebruik wordt gemaakt van daartoe uitgeruste dienst-
voertuigen die aan beide zijden tenminste zijn voorzien van het in bijlage 1 vastgestelde symbool, alsmede
daartoe uitgeruste voertuigen van andere hulpverleningsdiensten die zich in opdracht van de Centrale
Post Ambulancevervoer als bedoeld in de Wet ambulancevervoer, bezig houden met het verlenen van de
eerstelijns spoedeisende hulpverlening, voor zover die voertuigen aan beide zijden tenminste zijn voor-
zien van het in bijlage 1 vastgestelde symbool;
c. de Stichting Rode Kruis Bloedbank ’Zuid-West Nederland’ voor een spoedtransport van bloed of bloed-
produkten in voor de overige weggebruikers herkenbare dienstauto’s.
d. de afdeling Ongevallenbestrijding van N.S. Beveiligingsservices;
e. de Eenheid Crisisbeheersing van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ten behoeve van
het gebruik van met autotelefoon of mobilofoon uitgeruste auto’s;
f. het Wapen der Koninklijke Marechaussee, alsmede andere door de Minister van Defensie aangewezen
bijstandseenheden;
f1.de Stafafdeling Beveiliging, Bewaking & Vervoer van de Arrondissementale Stafdienst Amsterdam;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


77
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Krachtoverbrenging

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.15 - snelheidsmeter, snelheidsbegrenzer, controle-apparaat


kernfysische rampen en ongevallen
g. het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu;
h. het Inspectoraat-Generaal VROM; ten behoeve van het gebruik van een kernfysische meetauto of met
autotelefoon of mobilofoon uitgeruste auto’s door ambtenaren die door de betrokken minister zijn aan-
gewezen;
spoorwegongevallen
i. de afdeling Spoorwegpolitie van de N.V. Nederlandse Spoorwegen;
ontploffingsgevaarlijke en andere gevaarlijke (chemische) stoffen
j. de Technische Milieudienst Drechtsteden (TMD);
k. de DCRM Milieudienst Rijnmond;
l. de divisie Rotterdam Port Authority van Havenbedrijf Rotterdam N.V.;
ten behoeve van het gebruik van uitrukwagens; en
m. de Explosieven Opruimings Diensten van het Ministerie van Defensie;
vervoer gedetineerden en calamiteiten in penitentiaire inrichtingen
n. de door de Minister van Justitie aangewezen functionarissen van de Landelijke Vervoersdienst Justitie of
de Landelijke Bijzondere Bijstandsverlening van de Dienst Justitiële Inrichtingen.
vervoer transplantatieorganen en transplantatieteams
o. het door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangewezen orgaancentrum, bedoeld in
artikel 24 van de Wet op de orgaandonatie, ten behoeve van het spoedeisende vervoer van transplantatie-
organen en het spoedeisende vervoer van transplantatieteams, voor zover gebruik wordt gemaakt van
daartoe uitgeruste en duidelijk herkenbare voertuigen die tenminste aan beide zijden zijn voorzien van
het in bijlage 1 vastgestelde symbool.

Bijlage 1 - Model symbool hulpverleningsvoertuigen

Kleuren:
n = blauw
m = wit

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


78
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Krachtoverbrenging

Keuringseisen Wijze van keuren.

Artikel 5.3.15 - snelheidsmeter, snelheidsbegrenzer, controle-apparaat


6. Indien een bedrijfsauto met een toegestane
maximum massa van meer dan 3500 kg moet
zijn voorzien van een controleapparaat als
bedoeld in verordening 3821/85/EEG:
a. mag de op het installatieplaatje vermelde 1. De geldigheidsduur op het installatieplaatje
geldigheidsduur niet zijn verstreken, met wordt visueel gecontroleerd.
dien verstande dat de geldigheidsduur
maximaal twee jaar vanaf de installatie-
datum bedraagt;
b. moet het onder a bedoelde installatieplaatje 2. Visuele controle van de verzegeling van het
zijn voorzien van een verzegeling dan wel installatieplaatje
zodanig zijn aangebracht dat dit bij verwij-
dering onherstelbaar wordt beschadigd;
c. mag de omtrek van de op de aangedreven 3. Bij twijfel meting van de bandenomtrek.
wielen gemonteerde banden niet meer dan
4% afwijken van de waarde die op het onder
a bedoelde installatieplaatje is vermeld;
d. moeten het controleapparaat en de voor het 4. Visuele controle van alle zichtbare
functioneren noodzakelijke aansluitingen aansluitingen en verbindingen.
met behulp van een verzegeling zijn
beschermd tegen een niet-toegestane
wijziging in de instellingen of onderbreking
van de stroomvoorziening.
Toelichting
Bij de APK keuring behoeft het gebruik dat van het voertuig wordt gemaakt niet specifiek te worden aangetoond.

Artikel 5.3.16 - aandrijving, transmissie


1. De onderdelen van de aandrijving van Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
bedrijfsauto’s moeten deugdelijk zijn bevestigd. boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt en, indien sprake is van corrosie ter
plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle
op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
(blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.
Een volledig doorgescheurde flexibele koppeling
is toegestaan mits de aandrijfas op zijn plaats blijft.
2. Stofhoezen van aandrijfassen moeten deugdelijk Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn boven een inspectieput of op een hefinrichting
beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten. bevindt.
3. Kruiskoppelingen moeten een zichtbaar spelings- Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
vrije overbrenging kunnen bewerkstelligen. boven een inspectieput of op een hefinrichting
Toelichting bevindt.
De eis omtrent zichtbaar spelingsvrije kruis-
koppelingen geldt niet voor de axiale speling van
naaldlagers.
4. Onze Minister stelt regels vast met betrekking -
tot het bepaalde in het eerste lid

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


79
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Assen

Keuringseisen Wijze van keuren.

§ 5. Assen

Artikel 5.3.18 - assen


1. De assen van bedrijfsauto’s moeten deugdelijk Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
aan het voertuig zijn bevestigd en mogen geen boven een inspectieput of op een hefinrichting
breuken of scheuren vertonen. bevindt en, indien sprake is van corrosie ter
plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle
op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
(blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.
2. De assen mogen niet zodanig zijn vervormd dat Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht. boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
3. De assen mogen niet zodanig zijn bevestigd, Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
beschadigd of vervormd dat het weggedrag boven een inspectieput of op een hefinrichting
nadelig wordt beïnvloed. bevindt. Bij een bedrijfsauto met een toegestane
maximum massa van niet meer dan 3500 kg,
wordt in geval van twijfel een rijproef uitgevoerd.
4. De assen mogen niet zodanig door corrosie zijn Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
aangetast, dat de sterkte ervan in gevaar wordt boven een inspectieput of op een hefinrichting
gebracht. Hieraan wordt voor wat betreft bevindt. Indien een wielgeleidingselement is
wielgeleidingselementen voldaan indien deze gerepareerd, moet artikel 2.2.23 (blz. 10) van de
niet zijn doorgeroest. Regeling permanente eisen in acht worden
Toelichting genomen.
- Indien de rand van een wielgeleidingselement ten
gevolge van roest is afgebrokkeld, wordt dit
eveneens als doorgeroest aangemerkt en dient
tot afkeur te worden overgegaan.
- De wielgeleidingselementen mogen, indien
deze zijn doorgeroest, niet worden gerepareerd.
In dit geval moeten de wielgeleidingselementen
kompleet worden vervangen.
5. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het eerste lid met betrekking tot de
deugdelijkheid van de bevestiging.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


80
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Assen

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.19 - fuseepennen, -lageringen, -bussen, en kogels


1. De fuseepennen, -lageringen, -bussen en Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
-kogels van bedrijfsauto’s moeten deugdelijk boven een inspectieput of op een hefinrichting
zijn bevestigd. bevindt.
2. Stofhoezen van fuseekogels moeten deugdelijk Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn boven een inspectieput of op een hefinrichting
beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten. bevindt.
3. De fuseepennen, -lageringen, -bussen en 1. De wijze van keuren bij het eerste lid is van
-kogels alsmede de overige draaipunten van de toepassing.
wielophanging mogen niet te veel speling 2. Voor het zichtbaar maken van:
vertonen. a. axiale speling van fuseepennen, -lageringen
en -bussen wordt elk wiel ontlast en op en neer
bewogen dan wel ontlast en langzaam weer
belast;
b. radiale speling van fuseepennen, -lageringen
en -bussen wordt elk wiel gedeeltelijk
ontlast en handmatig of met behulp van een
spelingsdetector bewogen;
c. axiale en radiale speling van fuseekogels en
overige kogelgewrichten wordt elke kogel ten
opzichte van de draagarm in elke richting
bewogen; bij deze controle moet de stand van
de wielophanging zoveel mogelijk overeen-
komen met de rijpositie en moeten de kogels
zoveel mogelijk onbelast zijn;
d. radiale speling van de overige draaipunten
wordt elk draaipunt in radiale richting ten
opzichte van de bevestiging bewogen met
behulp van een spelingsdetector dan wel
handmatig.
3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten
met een geschikt meetmiddel.
4. Op de speling zijn de artikelen 2.5.2 tot en
met 2.5.4 (blz. 17 t/m 18) van de Regeling
permanente eisen van toepassing.
Artikel:
2.5.2: Maximaal toegestane speling fusee-
pennen, -lageringen en -bussen
2.5.3: Maximaal toegestane speling fuseekogels
2.5.4: Maximaal toegestane speling draaipunten
wielophanging
4. Indien een gedeelte van de binnenkant van het Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt vindt
fuseekogelhuis en van de fuseekogel zichtbaar visuele controle plaats, terwijl de bedrijfsauto
is doordat de hoes is beschadigd of ontbreekt, zich boven een inspectieput of op een
mag dit gedeelte geen corrosie vertonen. hefinrichting bevindt.
5. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het derde lid.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


81
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Assen

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.20 - wiellagers


1. De wiellagers van bedrijfsauto’s mogen niet te 1. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
veel speling vertonen. boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
2. Voor de controle van de speling moet elk wiel
vrij kunnen ronddraaien en wordt elk wiel met
de hand of met behulp van een hefboom,
bijvoorbeeld een koevoet, haaks op de
draairichting bewogen.
3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten
met een geschikt meetmiddel.
4. De meting vindt plaats op een zo groot
mogelijke afstand van de hartlijn van de as.
5. Bij bestuurde wielen moet:
a. één maal in ongeremde toestand voor de
bepaling van de speling van de wiellager en
de fusee tezamen, en
b. één maal in geremde toestand voor de
bepaling van de speling van de fusee, worden
gemeten.
6. Het verschil tussen de in punt 5 bedoelde
waarden is de wiellagerspeling.
7. Op de speling is artikel 2.5.5 (blz. 19) van de
Regeling permanente eisen van toepassing.
2. Verschijnselen van slijtage of beschadiging Visuele en auditieve controle, waarbij het wiel
mogen niet hoorbaar of voelbaar zijn. wordt rondgedraaid, al dan niet met behulp van
apparatuur. Indien het een bedrijfsauto met een
toegestane maximum massa van niet meer dan
3500 kg betreft, wordt zonodig een rijproef
uitgevoerd.
3. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het eerste lid.

Artikel 5.3.21 - wielbasis


1. De wielbasis van bedrijfsauto’s mag niet meer Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de
dan 1,0% afwijken van de waarde die voor het periodieke keuring ten behoeve van de afgifte
voertuig is vermeld op het kentekenbewijs of in van een keuringsrapport.
het kentekenregister.
2. Behoudens fabrieksmatige verschillen mag de In geval van twijfel wordt gemeten.
wielbasis links en rechts gemeten niet meer dan:
a. 15 mm verschillen bij bedrijfsauto’s met een
toegestane maximum massa van ten hoogste
3500 kg;
b. 0,5% afwijken van de hoogst gemeten
waarde bij bedrijfsauto’s met een toegestane
maximum massa van meer dan 3500 kg.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


82
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Assen

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.22 - wieluitlijning


De afstanden tussen de fuseedraaipunten en twee In geval van twijfel worden de afstanden gemeten
punten aan het chassis dan wel aan de carrosserie, met een meetmiddel met voldoende bereik.
die symmetrisch links en rechts ten opzichte van
de langsas van het voertuig zijn gelegen, mogen
recht en kruiselings gemeten onderling niet meer
dan:
a. 15 mm verschillen bij bedrijfsauto’s met een
toegestane maximum massa van ten hoogste
3500 kg;
b. 0,5% afwijken van de hoogst gemeten waarde
bij bedrijfsauto’s met een toegestane maximum
massa van meer dan 3500 kg.

Artikel 5.3.23 - spoorbreedte


De spoorbreedte van bedrijfsauto’s met een Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de
toegestane maximum massa van niet meer dan periodieke keuring ten behoeve van de afgifte
3500 kg mag niet meer dan 2,0% groter zijn dan van een keuringsrapport.
de waarde die voor het voertuig is vermeld op het
kentekenbewijs of in het kentekenregister.

Artikel 5.3.24 - wielen en velgen


1. De wielen onderscheidenlijk velgen van Leden 1 en 2. Visuele controle, terwijl de
bedrijfsauto’s mogen geen breuken, scheuren, bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op
ondeugdelijk laswerk of ernstige vervorming een hefinrichting bevindt en het wiel vrij kan
vertonen. ronddraaien.
2. De wielen onderscheidenlijk velgen moeten
met alle daarvoor bestemde bevestigings-
middelen deugdelijk zijn bevestigd.

Artikel 5.3.25 – wielnaven


De wielnaven van bedrijfsauto’s moeten met alle Visuele controle
daarvoor bestemde bevestigingsmiddelen
deugdelijk zijn bevestigd.

Artikel 5.3.26 - stabilisatoren


Stabilisatoren moeten met alle daarvoor bestemde Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
bevestigingsmiddelen deugdelijk zijn bevestigd boven een inspectieput of op een hefinrichting
en mogen: bevindt.
a. geen breuken of scheuren vertonen;
b. niet te veel speling op de draaipunten vertonen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


83
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Ophanging

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 6. Ophanging

Artikel 5.3.27 - banden


1. De wielen van bedrijfsauto’s moeten zijn Visuele controle.
voorzien van luchtbanden.
2. De banden mogen geen beschadigingen Leden 2 en 3. Visuele controle, terwijl de
vertonen waarbij het karkas zichtbaar is. bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een
3. De banden mogen geen uitstulpingen vertonen. hefinrichting bevindt, waarbij het wiel wordt
4. De profilering van de hoofdgroeven van de rondgedraaid.
banden van bedrijfsauto's met een toegestane
maximum massa van niet meer dan 3500 kg Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
en van T100-bussen moet over de gehele boven een inspectieput of op een hefinrichting
omtrek van het loopvlak ten minste 1,6 mm bevindt, waarbij het wiel wordt rondgedraaid.
bedragen, met uitzondering van slijtage- In geval van twijfel wordt de profieldiepte
indicatoren. gemeten met de profieldieptemeter.
De minimale profieldiepte wordt gemeten in de
brede groeven waarin door de fabrikant de
maximale diepte is bepaald, alsmede in de
groeven waarin een slijtage-indicator aanwezig is.
5. De banden van bedrijfsauto’s mogen niet zijn De wijze van keuren bij het tweede en derde lid is
opgesneden. Van opsnijden is sprake indien van toepassing.
slijtage-indicatoren zijn weggesneden, indien
de profielvorm van de groef afwijkt van de
originele profielvorm, of indien in de bodem van
de groef het karkas van de band zichtbaar is.
In afwijking van het hiervoor bepaalde is
opsnijden toegestaan indien de mogelijkheid
daartoe op de band is vermeld door de
aanduiding ‘REGROOVABLE’ of door het
teken , met dien verstande dat het karkas
van de band niet zichtbaar mag zijn.
6. De banden op een as moeten dezelfde karkas- Visuele controle.
structuur hebben, onverminderd het bepaalde
in artikel 5.18.32.
Toelichting
Artikel 5.18.32 vermeldt het volgende:
Bedrijfsauto’s behoeven in geval van nood
(bijvoorbeeld bij gebruik van een reservewiel
of noodwiel) niet te voldoen aan het bepaalde
in artikel 5.3.27, zesde lid, mits in dat geval de
rijsnelheid en het rijgedrag worden aangepast.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


84
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Ophanging

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.27 - banden


7. De op de band van een bedrijfsauto, in gebruik Visuele controle, waarbij artikel 2.6.1 (blz. 22) van
genomen na 31 december 1997, en op de band de Regeling permanente eisen van toepassing is.
van een T100-bus vermelde load-index mag
niet kleiner zijn dan de load-index, behorende
bij de maximum last per band van de in het
kentekenregister vermelde aslast.
Toelichting
- Deze controle vindt vooralsnog plaats aan de
hand van de op het kentekenbewijs vermelde
gegevens.
- Als de loadindex op de band onleesbaar is of niet
aanwezig, en het draagvermogen niet op een
andere wijze is aangegeven, moet aan de hand
van documentatie van de bandenfabrikant de
maximum last van de band worden bepaald.
Als het maximum draagvermogen niet is te
bepalen, moet de band worden afgekeurd.
8. Het loopvlak van de banden mag geen metalen Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
elementen bevatten die tijdens het rijden boven een inspectieput of op een hefinrichting
daarbuiten kunnen uitsteken. bevindt.
9. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het zevende lid.

Artikel 5.3.28 - veersysteem


1. Bedrijfsauto’s moeten zijn voorzien van een Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
goed werkend veersysteem. Banden worden boven een inspectieput of op een hefinrichting
niet als deel van het veersysteem beschouwd. bevindt. Indien het een bedrijfsauto met een
toegestane maximum massa van niet meer dan
3500 kg betreft, wordt zonodig een rijproef
uitgevoerd.
2. De onderdelen van het veersysteem mogen Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
geen breuken of scheuren vertonen, mogen niet boven een inspectieput of op een hefinrichting
ernstig door corrosie zijn aangetast en moeten bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse
deugdelijk zijn bevestigd. van de bevestiging, geschiedt de controle op de
Toelichting wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
- Onder ‘onderdelen van het veersysteem moeten (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.
deugdelijk zijn bevestigd’ wordt tevens verstaan:
Het hoofdveerblad mag door slijtage tot
maximaal 50% van de oorspronkelijke dikte
zijn gesleten.
- Indien de rand van een veerschotel ten gevolge
van roest is afgebrokkeld, wordt dit eveneens als
doorgeroest aangemerkt en dient tot afkeur te
worden overgegaan.
- Veerschotels mogen, indien deze zijn door-
geroest, niet worden gerepareerd. In dit geval
moeten deze kompleet worden vervangen.

Bij luchtveerbalgen mogen de koordlagen


zichtbaar zijn, maar niet beschadigd.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


85
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Ophanging

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.28 - veersysteem


3. Bedrijfsauto’s die zijn voorzien van gasvering, Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
en bedrijfsauto’s met een toegestane maximum boven een inspectieput of op een hefinrichting
massa van ten hoogste 3500 kg, moeten zijn bevindt. Een bedrijfsauto met een toegestane
voorzien van goed werkende schokdempers. maximum massa van niet meer dan 3500 kg
Toelichting wordt zo mogelijk enkele malen ingeveerd en
Indien schokdempers origineel aanwezig behoren zonodig aan een rijproef onderworpen.
te zijn.
4. Schokdempers van bedrijfsauto’s moeten De wijze van keuren bij het tweede lid is van
deugdelijk zijn bevestigd. toepassing.
5. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het tweede en vierde lid.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


86
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Stuurinrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 7. Stuurinrichting

Artikel 5.3.29 onderdelen stuurinrichting


1. De bestuurde wielen van bedrijfsauto’s moeten Visuele controle waarbij, met de wielen in de
goed reageren op de draaiing van het stuurwiel. stand van rechtuitrijden, het stuurwiel naar links
en naar rechts wordt gedraaid met een hoekver-
draaiing van ten hoogste 30°, zo nodig met
draaiende motor. De bestuurde wielen moeten
hierbij van stand veranderen.
2. Bij draaiing van het stuurwiel tot aan de Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
aanslagen mogen geen weerstanden voelbaar boven een inspectieput of op een hefinrichting
zijn en moeten de wielen onderscheidenlijk de bevindt waarbij de stuurbekrachtiging buiten
banden vrij kunnen draaien. werking is gesteld. De bestuurde wielen worden
naar de uiterste linker- en rechterstuurstand
bewogen waarbij de bestuurde wielen gedeeltelijk
mogen worden ontlast.
3. De voor de overbrenging van de stuurbeweging Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
bestemde onderdelen moeten deugdelijk zijn boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevestigd met alle daarvoor bestemde bevindt. Het stuurwiel wordt met krachtige korte
bevestigings- en borgmiddelen, mogen geen bewegingen naar links en naar rechts gedraaid,
breuken of scheuren vertonen, mogen niet zijn waarbij de massa van de bedrijfsauto op de wielen
vervormd en mogen niet ernstig door corrosie rust. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van
zijn aangetast. de bevestiging geschiedt de controle op de wijze
zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11),
van de Regeling permanente eisen.
4. Stofhoezen van het stuurhuis en de stuurkogels Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen boven een inspectieput of op een hefinrichting
niet zodanig zijn beschadigd dat de hoezen bevindt.
niet meer afdichten.
5. Kruiskoppelingen moeten een zichtbaar spe- Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
lingsvrije overbrenging kunnen bewerkstelligen. boven een inspectieput of op een hefinrichting
Toelichting bevindt. Hierbij wordt het stuurwiel langzaam
De eis omtrent zichtbaar spelingsvrije kruis- naar links en naar rechts gedraaid en axiaal
koppelingen geldt niet voor de axiale speling van bewogen.
naaldlagers.
6. Flexibele koppelingen mogen niet in ernstige De wijze van keuren bij het vijfde lid is van
mate zijn gescheurd en de vulcanisatie mag toepassing. Op scheuren dan wel het loslaten van
niet in ernstige mate zijn losgeraakt. de vulcanisatie is artikel 2.7.2 (blz. 23) van de
Regeling permanente eisen van toepassing.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


87
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Stuurinrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.29 onderdelen stuurinrichting


7. De verbindingen in het stangenstelsel mogen 1. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
niet te veel speling vertonen. boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
2. Voor het zichtbaar maken van:
a. radiale speling wordt het stuurwiel met
krachtige, korte bewegingen naar links en
naar rechts gedraaid terwijl de massa van de
bedrijfsauto op de wielen rust;
b. axiale speling worden op de stuurkogel of
stuurverbinding trek- en drukkrachten
uitgeoefend.
3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten
met een geschikt meetmiddel.
4. Op de speling is artikel 2.7.3 (blz. 24) van de
Regeling permanente eisen van toepassing.
8. Indien een gedeelte van de binnenkant van het Visuele controle, indien de hoes is beschadigd of
stuurkogelhuis en van de stuurkogel zichtbaar ontbreekt, terwijl de bedrijfsauto zich boven een
is doordat de hoes is beschadigd of ontbreekt, inspectieput of op een hefinrichting bevindt.
mag dit gedeelte geen corrosie vertonen.
9. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het derde, zesde en zevende lid.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


88
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Reminrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 8. Reminrichting

Artikel 5.3.31 - onderdelen en werking reminrichting


1. Bedrijfsauto’s moeten zijn voorzien van een Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
reminrichting waarvan de onderdelen: boven een inspectieput of op een hefinrichting
a. deugdelijk zijn bevestigd met de daarvoor bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse
bestemde bevestigings- en borgmiddelen; van de bevestiging geschiedt de controle op de
wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5
t/m 11), van de Regeling permanente eisen.
b. niet in ernstige mate door corrosie zijn Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
aangetast; boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt. Indien sprake is van corrosie aan de
remleiding of remschijf zijn de artikelen 2.8.2 en
2.8.3 (blz. 25) van de Regeling permanente eisen
van toepassing.
c. niet zijn beschadigd, gescheurd of gebroken; Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
d. geen inwendige of uitwendige lekkage Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
vertonen. boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt. Indien er twijfel bestaat omtrent de
deugdelijkheid van het remsysteem wordt het
onder druk gezet, hierna aangeduid met ‘druk-
proef’. Het rempedaal wordt, bij een hydraulisch
remsysteem langzaam, ingetrapt totdat een kracht
van 700 N (70 kg) op het pedaal wordt uit-
geoefend. Deze kracht wordt gedurende ongeveer
10 seconden uitgeoefend waarbij het pedaal niet
op de aanslag mag komen. Indien een rembe-
krachtiger aanwezig is, wordt de drukproef
uitgevoerd met draaiende motor.
Toelichting
De pedaalkracht moet worden vastgesteld met behulp
van een pedaalkrachtmeter.
2. De rembekrachtiger en de hydraulische 1. Voor de controle van de vacuümrembekrachtiger
remkrachtregelaar moeten goed functioneren. wordt bij uitgeschakelde motor allereerst de
vacuümvoorraad opgebruikt door het rempedaal
meerdere malen in te trappen. Vervolgens wordt
met ingetrapt rempedaal de motor gestart
waarna door de opbouw van het vacuüm het
pedaal verder moet wegzakken.
2. Visuele controle van de remkrachtregelaar,
terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectie-
put of op een hefinrichting bevindt, waarbij de
rem in werking wordt gesteld met draaiende
motor. Hierbij wordt de as eventueel ontlast.
3. De compressor en de drukregelaar moeten Visuele controle met behulp van de dashboard-
goed functioneren en tijdig in werking treden. meter(s) door bij draaiende motor het rempedaal
diverse malen in te trappen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


89
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Reminrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.31 - onderdelen en werking reminrichting


4. Bij hydraulische remsystemen mag bij het Controle door het rempedaal in te trappen. Bij
bedienen van het rempedaal de slag van het twijfel wordt het pedaal met een kracht van ten
pedaal niet door een aanslag worden beperkt. hoogste 700N (70kg) ingetrapt.
Toelichting
De pedaalkracht moet worden vastgesteld met behulp
van een pedaalkrachtmeter.
5. Het oppervlak van het rempedaal moet stroef Visuele controle.
zijn.
6. Remslangen mogen:
a. niet in ernstige mate zijn misvormd; Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt. Indien een remslang is misvormd zijn de
artikelen 2.8.4 en 2.8.6, tweede lid (blz. 25 t/m
26), van de Regeling permanente eisen van
toepassing.
b. niet langs andere voertuigdelen schuren; Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
boven een inspectieput of een hefinrichting
bevindt. De bestuurde wielen worden naar de
uiterste linker- en rechterstuurstand gebracht.
c. geen zodanige beschadigingen vertonen Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
dat het wapeningsmateriaal zichtbaar is. boven een inspectieput of op een hefinrichting
Toelichting bevindt.
Indien een bedrijfsauto is voorzien van
flexibele remleidingen welke zijn voorzien
van een metalen wapening moeten deze worden
getoetst aan de eisen voor remleidingen.
7. Kunststofremleidingen mogen geen knikken Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
vertonen. boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
8. Wielen die zijn voorzien van een trommelrem, Controle door de wielen vrij van de grond of
moeten in onberemde toestand in beide hefinrichting met de hand rond te draaien.
richtingen kunnen draaien zonder dat de
remvoering aanloopt. De remvoering van
wielen die zijn voorzien van een schijfrem,
mag in onberemde toestand in beide richtingen
enigszins slepen.
9. De remtrommel of remschijf mag tijdens het Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
remmen niet worden geraakt door delen die boven een inspectieput of op een hefinrichting
zijn bestemd als drager of bevestigingsmiddel bevindt.
van remvoering. Indien de remvoering niet zonder demontage
zichtbaar te maken is, moet de rem in werking
worden gesteld terwijl het wiel met de hand of
met behulp van een wielspinner wordt rond-
gedraaid. Hierbij mogen geen schurende geluiden
van metaal op metaal hoorbaar zijn.
10. De noodzakelijke bewegingsvrijheid van de Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
remonderdelen mag niet worden beperkt. boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
11. Remcilinders moeten zijn voorzien van Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
stofhoezen die niet in ernstige mate mogen boven een inspectieput of op een hefinrichting
zijn beschadigd. bevindt. De hoezen worden gecontroleerd voor
zover dit mogelijk is zonder demontage.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


90
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Reminrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.31 - onderdelen en werking reminrichting


12. Anti-blokkeersystemen moeten goed Het contact wordt ingeschakeld waarbij het
functioneren en moeten zijn voorzien van een waarschuwingslampje moet gaan branden.
deugdelijke waarschuwingsinrichting die in Vervolgens wordt de motor gestart. Wanneer het
werking treedt zodra het systeem faalt. waarschuwingslampje uitgaat functioneert het
systeem. Indien het een bedrijfsauto met een
toegestane maximum massa van niet meer dan
3500 kg betreft, wordt zonodig een rijproef
uitgevoerd.
Toelichting
Bij de rijproef wordt alleen het juiste functioneren van
het waarschuwingslampje gecontroleerd.
Eventueel het waarschuwingslampje op een andere wijze
laten branden.
13. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het eerste lid, onderdelen a en b,
en het zesde lid, onderdeel a.

Artikel 5.3.32 - onderdelen en werking reminrichting


1. Bedrijfsauto’s met een hydraulisch rem- Visuele controle.
systeem,in gebruik genomen na 30 juni 1967,
moeten indien het remsysteem niet is
voorzien van eentoegankelijk remvloeistof-
reservoir, waarvan het vloeistofpeil te
controleren is zonder het reservoir te openen,
zijn voorzien van:
a. een deugdelijke waarschuwingsinrichting
die in werking treedt zodra het niveau
van de remvloeistof onder het vereiste
minimum niveau is gedaald, of
b. in geval van een gescheiden remsysteem,
een deugdelijke waarschuwingsinrichting
die in werking treedt zodra een van de
kringen van het remsysteem faalt.
2. De goede werking van het signaal van de in Visuele en auditieve controle, waarbij de werking
het eerste lid bedoelde waarschuwings- op één van de volgende manieren wordt
inrichtingen moet kunnen worden gecontroleerd:
gecontroleerd. a. indien het remvloeistofreservoir is voorzien van
van een vlotter wordt deze omlaag gedrukt dan
wel de dop losgeschroefd en opgelicht;
b. het contact wordt ingeschakeld, waarbij indien
noodzakelijk de motor wordt gestart, en de
parkeerrem wordt aangetrokken;
c. de daartoe bestemde schakelaar wordt bediend.
d. het contact wordt ingeschakeld en het
waarschuwingslampje gaat branden, vervolgens
de motor starten waarna het lampje dooft.
3. In de reservoirs van het hydraulisch remsysteem Visuele controle, waarbij het remvloeistofniveau
moet voldoende remvloeistof aanwezig zijn. zich niet onder de minimumaanduiding mag bevinden.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


91
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Reminrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.33 - waarschuwingsinrichting drukluchtremsysteem


Bedrijfsauto’s met een drukluchtremsysteem, die Visuele of auditieve controle door om de beurt de
in gebruik zijn genomen na 30 juni 1967, moeten bedrijfsremkringen leeg te laten lopen en weer te
zijn voorzien van een waarschuwingsinrichting vullen.
die in werking treedt zodra de energievoorraad in
een van de bedrijfsremkringen onder de vereiste
minimum druk is gedaald.

Artikel 5.3.34 - waarschuwingsinrichting veerrem


Bedrijfsauto’s met een veerrem, die in gebruik zijn Visuele of auditieve controle, terwijl de veerrem
genomen na 30 september 1975, moeten zijn in werking wordt gesteld.
voorzien van een optische of acoustische
waarschuwingsinrichting die in werking treedt
zodra de veerrem in werking is gesteld.

Artikel 5.3.35 - onderdelen en werking drukluchtremsysteem


1. Bedrijfsauto’s met een geheel of gedeeltelijk
drukluchtremsysteem moeten zijn voorzien van:
a. drukmeetpunten waarmee de drukken die Onderdelen a en b. Visuele controle, terwijl de
worden ingestuurd in de drukluchtrem- bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op
cylinders op iedere as, kunnen worden een hefinrichting bevindt.
gemeten;
b. een drukmeetpunt waarmee de druk vóór
elke drukluchtremkrachtregelaar kan
worden gemeten;
c. een goed functionerend meerkrings- Visuele controle met behulp van manometers of
beveiligingsventiel indien het voertuig in dashboardmeter(s), waarbij de bedrijfsremkringen
gebruik is genomen na 30 september 1975. beurtelings worden ontlucht. De resterende druk
Toelichting in de niet ontluchte kringen moet van een redelijk
Voor de controle van het meerkrings- niveau zijn.
beveiligingsventiel moeten de bedrijfsrem-
kringen beurtelings worden ontlucht. De
druk die in de resterende kring moet blijven,
moet van een redelijk niveau zijn. In verband
met de grote verscheidenheid aan types, is
een minimale druk niet vast te stellen.
2. Drukluchtremkrachtregelaars moeten goed Visuele controle met behulp van manometers,
functioneren. terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput
of op een hefinrichting bevindt, waarbij de rem in
werking wordt gesteld.
Indien mogelijk wordt de controle ook uitgevoerd
wanneer de drukluchtremkrachtregelaar de volle
druk doorstuurt.
Controle op het goed functioneren kan achterwege
blijven indien de controle is uitgevoerd volgens
het derde lid.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


92
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Reminrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.35 - onderdelen en werking drukluchtremsysteem


3. Bedrijfsauto’s met drukluchtremkrachtregelaars, 1. Visuele controle op de aanwezigheid, waarbij
in gebruik genomen na 30 september 1981, het merk en type van de drukluchtremkracht-
moeten zijn voorzien van een plaat waarop regelaar mag afwijken.
duidelijk leesbaar de afstelling van de 2. Indien ter plaatse de daadwerkelijke aslast of
drukluchtremkrachtregelaars is vermeld. veerbalgdruk kan worden vastgesteld, vindt
De vermelde drukluchtremkrachtregelaars de controle van de afstelling van de druklucht-
moeten aanwezig zijn en moeten globaal zijn remkrachtregelaars plaats met behulp van
afgesteld zoals voor de beladingstoestand van manometers, terwijl de bedrijfsauto zich boven
het voertuig is vermeld op genoemde plaat. een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.
Toelichting Hierbij wordt de rem in werking gesteld
Indien een voertuig is voorzien van een ALR- waarbij de afstelling ten hoogste 0,5 bar mag
plaat, moet een ALR (Automatisch Last- afwijken van de gegevens op de plaat.
afhankelijk Remventiel), ongeacht het merk De volgende twee afstellingen moeten ten
en type, zijn gemonteerd. Deze mag niet zijn minste worden gecontroleerd:
vervangen door een 3-standenregelaar. a. de stand waarin de regelaar zich bevindt
behorende bij de vastgestelde aslast, en
b. wanneer de regelaar de volle druk doorstuurt,
voorzover dit mogelijk is zonder demontage.
3. Indien ter plaatse de daadwerkelijke aslast of
veerbalgdruk niet kan worden vastgesteld,
vindt een globale controle van de afstelling van
de drukluchtremkrachtregelaars plaats met
behulp van manometers, terwijl de bedrijfsauto
zich boven een inspectieput of op een hefin-
richting bevindt. Hierbij wordt de rem in
werking gesteld.
Bij een niet maximaal belaste as wordt de
werking van de regelaar gecontroleerd door:
a. de druk te meten die de regelaar doorstuurt
in de stand waarin deze zich dan bevindt;
b. de afstelling te meten van de stand waarin
de regelaar de volle druk doorstuurt,
voor zover mogelijk zonder demontage.
De onder punt b gemeten druk moet hoger zijn
dan de druk vastgesteld onder punt a. Indien de
betreffende as nagenoeg maximaal is belast,
mag de onder punt b gemeten druk gelijk zijn
aan de vastgestelde druk onder a.
4. De ontwateringsventielen van reservoirs Visuele controle, waarbij het ontwateringsventiel,
moeten goed functioneren. indien mogelijk, moet worden bediend.

Artikel 5.3.36 - slag van de drukluchtremcylinders


1. De slag van drukluchtremcilinders die door Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
middel van een nok een trommelrem bedienen, boven een inspectieput of op een hefinrichting
mag niet worden begrensd door delen die daar bevindt, waarbij de rem in werking wordt gesteld.
niet voor zijn bestemd.
2. De slag van drukluchtremcilinders van Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
trommelremmen mag vanuit onberemde boven een inspectieput of op een hefinrichting
toestand tot in beremde stand niet groter zijn bevindt, waarbij de rem maximaal in werking
dan 2/3 van de maximum slag van de wordt gesteld. In geval van twijfel wordt gemeten.
betrokken remcilinder.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


93
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Reminrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.37 - (voorraad)druk remsysteem


1. Bedrijfsauto’s met een tweeleidingremsysteem Visuele controle met behulp van een manometer,
ten behoeve van aanhangwagens moeten aan waarbij de rem in werking wordt gesteld.
de aansluitkop van de voorraadleiding een druk
bezitten met een grenswaarde van 6,5 tot 8,5
bar, en aan de aansluitkop van de commando-
leiding, bij een maximale voorraaddruk, een
druk met een grenswaarde van 6,0 tot 8,5 bar.
2. Bedrijfsauto’s, in gebruik genomen na 31 Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
december 1997, mogen niet zijn voorzien van boven een inspectieput of op een hefinrichting
een éénleidingremsysteem ten behoeve van een bevindt.
aanhangwagen.
3. Bij bedrijfsauto’s met een éénleidingremsysteem Visuele controle met behulp van een manometer.
ten behoeve van aanhangwagens moet aan de
aansluitkop de voorraaddruk van het rem-
systeem aanwezig zijn. Deze druk moet ten
minste 5 doch niet meer dan 6 bar bedragen.
4. Bedrijfsauto’s in gebruik genomen na 31 Visuele controle
december 1997 mogen niet zijn voorzien van
een afzonderlijke inrichting voor de bediening
van de remmen van de aanhangwagen.
5. Bij bedrijfsauto’s in gebruik genomen na Visuele controle. De werking wordt gecontroleerd
31 december 1997 moeten de voorraad- en door het aan- en afkoppelen van de aansluitkop-
commandoleiding zijn voorzien van pen van een aanhangwagenremsysteem.
goedwerkende automatische afsluiters.

Artikel 5.3.38 - remvertraging bedrijfsrem


1. Bedrijfsauto’s, in gebruik genomen na 31 Leden 1, 2 en 3.
december 1997, en bussen, in gebruik genomen 1. Bij de controle van de remvertraging van
na 30 juni 1967, moeten zijn voorzien van een bedrijfsauto’s met een toegestane maximum
bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een massa van niet meer dan 3500 kg zijn de
droge of nagenoeg droge en ongeveer artikelen 2.8.8 tot en met 2.8.12 (blz. 26 t/m 27)
horizontaal liggende weg ten minste 4,5 m/s 2 alsmede de artikelen 2.8.14, 2.8.16 en 2.8.17
bedraagt, bij een pedaalkracht van niet meer (blz. 28 t/m 30) van de Regeling permanente
dan 700 N. eisen van toepassing.
2. Bedrijfsauto’s, in gebruik genomen na 30 juni Artikel
1967 doch voor 1 januari 1998, met uitzonde- 2.8.8: Wijze van bepaling remvertraging
ring van bussen, moeten zijn voorzien van een 2.8.9: Wijze van keuren
bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een 2.8.10: Pedaalkracht
droge of nagenoeg droge en ongeveer horizon- 2.8.12: Bepalen remvertraging met een
taal liggende weg ten minste 4,0 m/s2 bedraagt, electronische remvertragingsmeter
bij een pedaalkracht van niet meer dan 700 N. 2.8.14: Bepalen remvertraging met een
3. Bedrijfsauto’s, in gebruik genomen voor 1 juli platenremtestbank
1967, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem 2.8.16: Bepalen remvertraging met een
waarvan de remvertraging op een droge of rollenremtestbank
nagenoeg droge en ongeveer horizontaal 2.8.17: Bepalen remkrachten
liggende weg ten minste 3,8 m/s 2 bedraagt. Toelichting
De pedaalkracht wordt in geval van twijfel vast-
gesteld met behulp van een pedaalkrachtmeter.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


94
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Reminrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.38 - remvertraging bedrijfsrem


2. Bij de controle van de remvertraging van
bedrijfsauto’s met een toegestane maximum
massa van meer dan 3500 kg zijn de artikelen
2.8.8, 2.8.9, 2.8.19 tot en met 2.8.27 (blz. 26
t/m 34), alsmede de artikelen 2.8.29 tot en
met 2.8.39 (blz. 35 t/m 38) van de Regeling
permanente eisen van toepassing.
Artikel
2.8.8: Wijze van bepaling remvertraging
2.8.9: Wijze van keuren
2.8.19: Definities
2.8.20: Extrapolatie
2.8.21: Uitvoering extrapolatie algemeen
2.8.22: Uitvoering extrapolatie hydraulische/
mechanische remsystemen
2.8.23: Formules bepaling remvertraging
hydraulische/mechanische remsystemen
2.8.24: Uitvoering extrapolatie drukluchtrem-
systemen
2.8.25: Formules bepaling remvertraging
drukluchtremsystemen
2.8.26: Uitvoering extrapolatie gecombineerde
remsystemen
2.8.27: Formules bepaling remvertraging
gecombineerde remsystemen
2.8.29: Extrapolatie
2.8.30: Bepaling remvertraging
2.8.31: Bepaling remkrachten m.b.t. artikel 2.8.30
2.8.32: Definities
2.8.33: Uitvoering extrapolatie/aslastsimulatie
2.8.34: Bepaling remkrachten m.b.t. artikel 2.8.33
2.8.35: Uitvoering extrapolatie hydraulische/
mechanische remsystemen
2.8.36: Formules bepaling remvertraging
hydraulische/mechanische remsystemen
2.8.37: Formule uitvoering extrapolatie
drukluchtremsystemen
2.8.38: Uitvoering extrapolatie gecombineerde
remsystemen
2.8.39: Formules bepaling remvertraging
gecombineerde remsystemen
3. Indien een remproef op de weg wordt
uitgevoerd, moet de snelheid bij aanvang van
de remproef ongeveer 50 km/u bedragen.
4. De bedrijfsrem moet op alle wielen werken. Terwijl de wielen zich vrij van de grond of van de
hefinrichting bevinden, wordt het rempedaal licht
ingetrapt en wordt gecontroleerd of elk wiel wordt
geremd. Bij gebruik van een remtestinrichting
voor de controle van de remwerking, wordt ge-
lijktijdig hierop gecontroleerd.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


95
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Reminrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.38 - remvertraging bedrijfsrem


5. Bedrijfsauto’s mogen op een droge of nagenoeg Indien er twijfel bestaat ten aanzien van het
droge weg niet uitbreken ten gevolge van een uitbreken van de achteras, moet de controle
verschil in remwerking tussen de wielen van uitgevoerd worden op de wijze zoals is bepaald
elke as onderscheidenlijk ten gevolge van in artikel 2.8.52. tot en met 2.8.61 (blz. 44 t/m 46)
overberemming van de achteras. van de Regeling permanente eisen.
Artikel
2.8.52: Beoordeling uitbreken
2.8.53: Voorwaarden uitvoering
2.8.54: Beoordeling verschil in remwerking
2.8.55: Maximum toegestaan verschil in
remwerking rollenremtestbank
2.8.56: Maximum toegestaan verschil in
remwerking platenremtestbank
2.8.57: Beoordeling overberemming
2.8.58: Beoordeling overberemming
rollenremtestbank
2.8.59: Beoordeling overberemming vier-plaats
remtestbank
2.8.60: Voorwaarden
2.8.61: Beoordeling overberemming Driewielig
motorrijtuig
Indien een remproef op de weg wordt uitgevoerd,
moet de snelheid bij aanvang van de remproef
ongeveer 50 km/u bedragen.
6. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot -
het bepaalde in het eerste, tweede, derde en
vijfde lid.

Artikel 5.3.39 - remvertraging parkeerrem, vastzetinrichting


1. Bedrijfsauto’s moeten zijn voorzien van een Terwijl twee wielen zich vrij van de grond of van
parkeerrem die op ten minste twee wielen werkt. de hefinrichting bevinden, wordt de parkeerrem
vast aangetrokken en met behulp van de vergren-
deling in deze stand gehouden, waarna gecontro-
leerd wordt of elk van beide wielen wordt geremd.
Bij gebruik van een rollenremtestbank voor de
controle van de remwerking wordt gelijktijdig
hierop gecontroleerd
2. De parkeerrem van bedrijfsauto’s, in gebruik Leden 2 en 3. Controle op een helling dan wel op
genomen na 30 juni 1967, moet het voertuig de wijze zoals bepaald in de artikelen 2.8.8, 2.8.9,
op een helling van 16,0% in beide richtingen 2.8.13, 2.8.15, 2.8.18, 2.8.28 (blz. 26 t/m 34) en
in stilstand kunnen houden. Hieraan wordt 2.8.40 (blz. 39) van de Regeling permanente eisen.
geacht te zijn voldaan indien de remvertraging, Artikel
uitgaande van een aanvangssnelheid van 2.8.8: Wijze van bepaling remvertraging
15 km/h, op een droge of nagenoeg droge en 2.8.9: Wijze van keuren
ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 2.8.13: Bepalen remvertraging met een
1,2 m/s 2 bedraagt en de rem ook in remvertragingsmeter
achterwaartse richting functioneert. 2.8.15: Bepalen remvertraging met een
platenremtestbank
2.8.18: Berekening remvertraging
2.8.28: Bepalen remvertraging met een
remvertragingsmeter
2.8.40: Berekening remvertraging

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


96
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Reminrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.39 - remvertraging parkeerrem, vastzetinrichting


3. De remvertraging van de parkeerrem van
bedrijfsauto’s, in gebruik genomen voor 1 juli
1967, moet op een droge of nagenoeg droge en
ongeveer horizontaal liggende weg ten minste
1,0 m/s 2 bedragen.

Artikel 5.3.40 - werking hulpreminrichting


1. Indien de bedrijfsauto na 30 juni 1967 in Leden 1. en 2. Aan deze eis wordt niet getoetst
gebruik is genomen en is voorzien van een tijdens de periodieke keuring ten behoeve van
geheel afzonderlijk hulpremsysteem, moet: de afgifte van een keuringsrapport.
a. het hulpremsysteem goed functioneren;
b. de remwerking redelijk gelijkmatig over de
wielen links en rechts van de as zijn verdeeld.
2. De remvertraging van het in het eerste lid
bedoelde hulpremsysteem moet op een droge
of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal
liggende weg ten minste 2,0 m/s 2 bedragen
indien het een bedrijfsauto, niet zijnde een bus,
betreft, en ten minste 2,2 m/s 2 bedragen indien
het een bus betreft.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


97
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Carrosserie

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 9. Carrosserie

Artikel 5.3.41 - deuren, laadbakkleppen, motorkap en kofferdeksel


1. De deuren en de laadbakkleppen van bedrijfs- Visuele controle, waarbij de deuren worden
auto’s moeten goed sluiten. De deuren die direkt geopend en gesloten.
toegang geven tot de personenruimte, moeten
op normale wijze vanaf de binnenzijde of
vanaf de buitenzijde kunnen worden geopend.
Toelichting
Onder deuren worden verstaan deuren die
scharnieren om een verticale stijl, die schuiven langs
een horizontale rail of vleugeldeuren aan de zijkant
van het voertuig.
2. Het slot en de scharnieren van de motorkap of Visuele controle, waarbij de motorkap of het
het kofferdeksel aan de voorzijde van het kofferdeksel worden geopend en gesloten.
voertuig moeten een goede sluiting
waarborgen.
Toelichting
Hieronder wordt ook de motorkap of het
kofferdeksel aan de achterzijde verstaan.
3. De bevestiging van de scharnieren van de Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter
deuren, de motorkap en het kofferdeksel mag plaatse van de bevestiging geschiedt de controle
niet in ernstige mate door corrosie zijn op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
aangetast. (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.
4. De leden 4 tot en met 9 hebben betrekking op
bussen die onder de Wet Personenvervoer
vallen en zijn niet van toepassing voor de
Erkenninghouder APK
10. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels -
gesteld worden omtrent het bepaalde in het
derde tot en met negende lid.

Artikel 5.3.41a - binneninrichting bus


Dit artikel heeft betrekking op bussen die -
onder de Wet Personenvervoer vallen en is niet
van toepassing voor de Erkenninghouder APK.

Artikel 5.3.42 - ruiten


1. De voorruit en de zijruiten van bedrijfsauto’s Visuele controle. Indien de voorruit een
mogen: beschadiging of verkleuring vertoont zijn de
a. geen beschadigingen of verkleuringen artikelen 2.9.2 tot en met 2.9.11 (blz. 47 t/m 50)
vertonen, van de Regeling permanente eisen van toepassing.
b. niet zijn voorzien van onnodige voorwerpen, Artikel
die het uitzicht van de bestuurder belemmeren. 2.9.2: Beschadiging voorruit
Toelichting 2.9.3: Verdeling in vlakken
In het geval dat folie is aangebracht wordt door 2.9.4: Toegestane beschadiging
degene die de keuring uitvoert beoordeeld in 2.9.5: Aanwezigheid meerdere beschadigingen
hoeverre deze folie belemmerend is voor het 2.9.6: Wijze van keuren
uitzicht van de bestuurder. 2.9.7: Beschadiging voorruit
2.9.8: Verdeling in vlakken
2.9.9: Toegestane beschadiging
2.9.10: Aanwezigheid meerdere beschadigingen
2.9.11: Wijze van keuren

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


98
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Carrosserie

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.42 - ruiten


2. Indien de bedrijfsauto niet is voorzien van een Visuele controle.
rechterbuitenspiegel, mag de achterruit:
a. geen beschadigingen of verkleuringen
vertonen,
b. niet zijn voorzien van onnodige voorwerpen,
die het uitzicht van de bestuurder belemmeren.
3. Onze Minister kan regels vaststellen omtrent -
het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 5.3.43 - ruitenwisser- en ruitensproeierinstallatie


1. Bedrijfsauto’s met een voorruit moeten zijn Visuele controle. Indien bij het in werking stellen
voorzien van een goed werkende ruitenwisser- van de installatie ten minste één stand, niet zijnde
installatie die de bestuurder voldoende uitzicht een intervalstand, werkt, blijft verdere controle
geeft. achterwege.
2. Bedrijfsauto’s met een voorruit, die na 31 Leden 2 en 3.
december 1997 in gebruik zijn genomen, met Visuele controle, waarbij de installatie in werking
uitzondering van bussen, moeten zijn voorzien wordt gesteld.
van een goed werkende ruitensproeierinstallatie.
3. Bussen die na 30 juni 1985 in gebruik zijn
genomen, moeten zijn voorzien van een goed
werkende ruitensproeierinstallatie.

Artikel 5.3.44 - installatie ter ontdooiing en ontwaseming


1. Bedrijfsauto’s met een voorruit, die na 31 Leden 1 en 2. Visuele controle, waarbij de instal-
december 1997 in gebruik zijn genomen, met latie in werking wordt gesteld.
uitzondering van bussen, moeten zijn voorzien
van een goed werkende installatie ter
ontdooiing en ontwaseming van de voorruit.
2. Bussen die na 30 juni 1985 in gebruik zijn
genomen, moeten zijn voorzien van een goed
werkende installatie ter ontdooiing en
ontwaseming van de voorruit.

Artikel 5.3.45 - spiegels


1. Bedrijfsauto’s moeten zijn voorzien van een Leden 1 tot en met 4. Visuele controle.
linkerbuitenspiegel en van een rechterbuiten- Controle op gezichtsvelden vindt alleen plaats
spiegel. indien dit noodzakelijk is voor het bepalen van
het aantal spiegels of camerasystemen.
Bij de controle zijn de artikelen 2.9.12 tot en
met 2.9.17 van de Regeling permanente eisen
van toepassing.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


99
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Carrosserie

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.45 - spiegels


2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid
mogen voor het vervoer van goederen bestemde
bedrijfsauto’s met een toegestane maximum
massa van niet meer dan 3500 kg, in gebruik
genomen voor 26 januari 2011, zijn voorzien
van een linkerbuitenspiegel en van een binnen-
spiegel indien het gezichtsveld van de binnen-
spiegel zodanig is dat de bestuurder ten minste
een vlak en horizontaal weggedeelte, waarvan
het midden in het verticale vlak door de
lengte-as van het voertuig ligt, kan overzien
vanaf een afstand van 60,00 m van de achter-
zijde van het voertuig tot aan de horizon over
een breedte van 20,00 m.
3. Voor het vervoer van goederen bestemde
bedrijfsauto’s met een toegestane maximum
massa van niet meer dan 3500 kg, in gebruik
genomen na 25 januari 2011, zijn tevens voor-
zien van een binnenspiegel tenzij het gezichts-
veld van deze spiegel niet zodanig is dat de
bestuurder ten minste een vlak en horizontaal
weggedeelte, waarvan het midden in het
verticale vlak door de lengteas van het voertuig
ligt, kan overzien vanaf een afstand van
60,00 m van de achterzijde van het voertuig tot
aan de horizon over een breedte van 20,00 m.
4. Bedrijfsauto’s, bestemd voor het vervoer van
goederen, met een toegestane maximum massa
van meer dan 7500 kg, alsmede rijdende werk-
tuigen, zijn aan de rechterzijde tevens voorzien
van een trottoirspiegel.
5. De trottoirspiegel moet zodanig zijn aangebracht Visuele controle. In geval van twijfel wordt
dat geen enkel punt van de spiegel of van de gemeten.
steun waarop deze is gemonteerd, zich op een
hoogte van minder dan 2,00 m boven het
wegdek bevindt. Indien de hoogte van de cabine
zodanig is dat niet aan dit voorschrift kan
worden voldaan, mag de bedrijfsauto niet van
een trottoirspiegel zijn voorzien.
6. Bedrijfsauto’s, bestemd voor het vervoer van Leden 6 en 7 Visuele controle. Controle op
goederen, met een toegestane maximum massa gezichtsvelden vindt alleen plaats indien dit nood-
van meer dan 3500 kg, waarvan de linker- of zakelijk is voor het bepalen van het aantal
rechterbuitenspiegel niet convex is, en spiegels of camerasystemen. Bij de controle zijn
bedrijfsauto’s, bestemd voor het vervoer van de artikelen 2.9.12 tot en met 2.9.17 van de
goederen, met een toegestane maximum massa Regeling permanente eisen van toepassing.
van meer dan 7500 kg, moeten tevens zijn
voorzien van een breedtespiegel.
Deze verplichting geldt niet indien het voertuig
is voorzien van een breedtespiegel waarmee
wordt voldaan aan het bepaalde in artikel
5.3.45a, eerste of tweede lid.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


100
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Carrosserie

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.45 - spiegels


7. Voor het vervoer van goederen bestemde
bedrijfsauto’s met frontstuur, met een toe-
gestane maximum massa van meer dan 7500 kg,
in gebruik genomen na 25 januari 2008, zijn
tevens voorzien van:
a. een vooruitkijkspiegel dan wel een camera-
monitorsysteem en
b. een breedtespiegel aan de bestuurderszijde.
8. De vooruitkijkspiegel is zodanig aangebracht Visuele controle. In geval van twijfel wordt
dat geen enkel punt van de spiegel of van de gemeten.
steun waarop deze is gemonteerd, zich op een
hoogte van minder dan 2,00 m boven het weg-
dek bevindt. Indien de hoogte van de cabine
zodanig is dat niet aan dit voorschrift kan
worden voldaan, mag de bedrijfsauto niet van
een vooruitkijkspiegel zijn voorzien en is geen
andere inrichting voor indirect zicht vereist.
9. In afwijking van het vierde lid is een trottoir- Visuele controle.
spiegel niet vereist indien het daarvoor voor-
geschreven gezichtsveld wordt verkregen door
een combinatie van een vooruitkijkspiegel en
een breedtespiegel.
10. De aan de zijde van de bestuurder bevestigde Visuele controle. Hierbij wordt de verstellings-
buitenspiegel moet vanuit de binnenzijde bij inrichting bediend dan wel het raam geopend,
gesloten portier kunnen worden versteld. waarbij de spiegel moet kunnen worden versteld.
Deze eis geldt niet voor bedrijfsauto’s die vóór
1 januari 1975 in gebruik zijn genomen.
De spiegels van deze voertuigen moeten, na
door een duw te zijn omgeklapt, zonder
verstelling in de oorspronkelijke stand terug
kunnen klappen.
11. De spiegels en camera-monitorsystemen zijn Leden 11 en 12. Visuele controle.
deugdelijk bevestigd.
12. Het spiegelglas van de verplichte spiegels
mag geen verschijnselen van breuk vertonen
en mag niet in ernstige mate zijn verweerd.
13. Onze Minister stelt regels vast met betrekking
tot de gezichtsvelden van de verplichte spiegels
en camera-monitorsystemen.
Toelichting
Indien in een bedrijfsauto het stuur aan de rechterzijde
is geplaatst, moeten alle verplichte spiegels en gezichts-
veldverbeterende voorzieningen aanwezig zijn en in
spiegelbeeld geplaatst ten opzichte van de situatie waar-
bij het stuur links is geplaatst.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


101
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Carrosserie

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.45a – gezichtsveldverbeterende voorziening


1. Onverminderd artikel 5.3.45 zijn bedrijfsauto’s Visuele controle.Controle op gezichtsvelden vindt
met een toegestane maximum massa van meer alleen plaats indien dit noodzakelijk is voor het
dan 3500 kg, niet zijnde bussen of kampeer- bepalen van het aantal spiegels of camera-
auto’s, die in gebruik zijn genomen na 31 systemen. Bij de controle zijn de artikelen 2.9.16
december 1977, voorzien van een en 2.9.17 van de Regeling permanente eisen van
gezichtsveldverbeterende voorziening die de toepassing.
bestuurder een beter zicht verschaft op de
weggebruikers die zich rechts van het voertuig
bevinden.
2. In afwijking van het eerste lid zijn bedrijfs-
auto’s met een toegestane maximum massa van
meer dan 3500 kg, niet zijnde bussen of
kampeerauto’s, die in gebruik zijn genomen na
31 december 1977 en met een bestuurders-
zitplaats aan de rechterzijde van het voertuig,
voorzien van een gezichtsveldverbeterende
voorziening die de bestuurder een beter zicht
verschaft op de weggebruikers die zich links
van het voertuig bevinden.
3. Het eerste en tweede lid gelden niet voor
bedrijfsauto’s:
a. die in een andere lidstaat van de Europese
Unie zijn geregistreerd,
b. die voor 26 januari 2008 in gebruik zijn
genomen en die voldoen aan het in artikel
5.3.45, leden 4, 6 tot en met 9 vereiste
gezichtsveld voor voertuigen in gebruik
genomen na 25 januari 2008, of
c. met een toegestane maximum massa van
meer dan 7500 kg die in gebruik zijn
genomen na 25 januari 2008, of
d. met een toegestane maximum massa van
niet meer dan 7500 kg en in gebruik
genomen na 19 oktober 2005, indien geen
trottoirspiegel is gemonteerd.
4. Onze Minister stelt regels vast omtrent het
eerste en tweede lid.

Artikel 5.3.46 - zitplaatsen


1. Bedrijfsauto’s met een toegestane maximum Visuele controle.
massa van niet meer dan 3500 kg en bussen
behorende tot de klasse III of B als bedoeld in
artikel 1.1, in gebruik genomen na 19 oktober
2008, zijn niet voorzien van zijdelings gerichte
zitplaatsen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


102
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Carrosserie

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.46 - zitplaatsen


2. Het eerste lid is niet van toepassing op -
ambulances, bedrijfsauto’s ten dienste van de
politie of brandweer en andere door Onze
Minister aangewezen categorieën voertuigen
ten dienste van de burgerbescherming of
ordehandhaving.
3. Het eerste lid is tot 21 oktober 2010 niet van Visuele controle.
toepassing op bussen met een toegestane
maximum massa van meer dan 10.000 kg
behorende tot de klasse III of B als bedoeld in
artikel 1.1, waarin de zijdelings gerichte zit-
plaatsen achterin het voertuig bijeen zijn
geplaatst tot een zitgroep met maximaal
10 plaatsen, met dien verstande dat deze zijde-
lings gerichte zitplaatsen, onverminderd artikel
5.3.47, zijn voorzien van een hoofdsteun en een
tweepuntsgordel met oprolmechanisme.
4. De zitplaatsen van bedrijfsauto’s moeten Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter
deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd. plaatse van de bevestiging geschiedt de controle
De verstelinrichtingen van de zitplaatsen op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
moeten goed kunnen worden vergrendeld. (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.
Indien de zitplaats in de stand waarin deze wordt
aangetroffen vergrendeld is, wordt voldaan aan de
eis ten aanzien van vergrendeling.
5. Onze Minister stelt regels vast met betrekking
tot de deugdelijkheid van de bevestiging,
bedoeld in het vierde lid.

Artikel 5.3.47 - bescherming inzittenden


1. Bedrijfsauto’s, die na 31 december 1997 in Leden 1 en 2. Visuele controle.
gebruik zijn genomen en T100-bussen, moeten Indien in het middelste gedeelte van een door-
zijn voorzien van autogordels voor: lopende bank geen (heup)gordel aanwezig is,
a. de zitplaats van de bestuurder en de ernaast wordt dit gedeelte niet aangemerkt als zitplaats en
gelegen naar voren gerichte zitplaatsen, en behoeft geen (heup)gordel te zijn aangebracht.
b. de overige naar voren gerichte zitplaatsen In geval van een kampeerauto is de controle
indien op een afstand van maximaal 1,30 m beperkt tot de voorste zitplaatsen en tot de overige
voor de rugleuning van deze zitplaats zich zitplaatsen voor zover deze zijn voorzien van
geen veiligheidsscherm of rugleuning van autogordels.
een ervoor gelegen zitplaats bevindt.
2. In afwijking van het eerste lid moeten:
a. bussen met een toegestane maximum massa
van niet meer dan 3500 kg die na 30
september 2002 in gebruik zijn genomen, en
b. bussen met een toegestane maximum massa
van meer dan 3500 kg die na 30 september
2000 in gebruik zijn genomen,
zijn voorzien van autogordels voor alle naar
voren en naar achteren gerichte zitplaatsen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


103
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Carrosserie

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.47 - bescherming inzittenden


3. Bedrijfsauto’s die na 31 december 1989 doch Leden 3, 4, 5 en 6. Visuele controle.
voor 1 januari 1998 in gebruik zijn genomen en
die beurtelings voor het vervoer van personen
of goederen kunnen worden ingericht, moeten
voorzien zijn van autogordels voor alle naar
voren gerichte zitplaatsen.
Toelichting
Onder ‘voertuigen die beurtelings voor het vervoer
van personen of goederen kunnen worden ingericht’
wordt verstaan de zogenaamde combinatiewagen,
hetgeen blijkt uit het kentekenbewijs.
4. Bedrijfsauto’s die na 1 januari 1971 doch voor
1 januari 1990 in gebruik zijn genomen en die
beurtelings voor het vervoer van personen of
goederen kunnen worden ingericht, moeten zijn
voorzien van autogordels voor de zitplaats van
de bestuurder en de naast deze plaats aanwezige
zitplaatsen, voor zover deze aan een portier
grenzen.
Toelichting
Onder ‘voertuigen die beurtelings voor het vervoer
van personen of goederen kunnen worden ingericht’
wordt verstaan de zogenaamde combinatiewagen,
hetgeen blijkt
uit het kentekenbewijs.
5. Het eerste tot en met het vierde lid is niet van
toepassing op:
a. klapstoelen en zitplaatsen die uitsluitend zijn
bestemd voor gebruik bij stilstaand voertuig;
b. bussen die zijn bestemd voor stadsgebruik;
c. bussen die beschikken over speciaal voor
staande passagiers bedoelde plaatsen, en
d. voertuigen die voor 1 januari 1998 in gebruik
zijn genomen en die blijkens een aantekening
in het voor het voertuig afgegeven kenteken-
bewijs niet van bevestigingspunten voor
autogordels hoeven te zijn voorzien.
6. Autogordels van bedrijfsauto’s die na Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de
30 september 2000 in gebruik zijn genomen, periodieke keuring ten behoeve van de afgifte
moeten zijn voorzien van een door Onze van een keuringsrapport.
Minister vastgesteld goedkeuringsmerk.
7. De autogordels moeten deugdelijk zijn Visuele controle, waarbij een eventuele rolgordel
bevestigd en mogen niet zodanig zijn volledig wordt uitgetrokken. Indien sprake is van
beschadigd dat de sterkte ervan in gevaar corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt
wordt gebracht. de controle zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
Toelichting: (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen
Daar elke beschadiging de sterkte in gevaar brengt,
is een beschadiging niet toegestaan. Het pluizen
van een gordel wordt niet gezien als een
beschadiging.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


104
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Carrosserie

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.47 - bescherming inzittenden


8. De autogordels moeten zijn voorzien van een Visuele controle. Hierbij wordt de gordel in de
goed werkende sluiting en een goed werkende sluiting gebracht. Indien de gordel is voorzien van
blokkering. Oprolmechanismen moeten zodanig een oprolmechanisme wordt de gordel omgedaan.
functioneren dat de gordel aanligt na het De blokkering wordt gecontroleerd door te rukken
omdoen ervan. aan de gordel; indien dit geen uitsluitsel biedt, moet
bij een bedrijfsauto met een toegestane maximum
massa van niet meer dan 3500 kg tijdens een
remproef op de weg het blokkeren van de gordel
worden gecontroleerd.
9. Onze Minister stelt regels vast met betrekking -
tot de deugdelijkheid van de bevestiging,
bedoeld in het zevende lid.

Artikel 5.3.47 a – symbool airbag


1. In bedrijfsauto’s die na 30 september 2000 in Leden 1 en 2. Aan deze eis wordt niet getoetst
gebruik zijn genomen, moet bij iedere tijdens de periodieke keuring ten behoeve van
passagierszitplaats met airbag duidelijk de afgifte van een keuringsrapport.
zichtbaar en duurzaam zijn aangebracht het
volgende symbool.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het
voertuig is voorzien van een mechanisme dat
automatisch de aanwezigheid van een naar
achteren gericht bevestigingssysteem voor
kinderen signaleert en dat ervoor zorgt dat de
airbag niet wordt opgeblazen wanneer een
dergelijk systeem is aangebracht.

Artikel 5.3.48 - uitwendige veiligheid o.a. wiel- en zijdelingse afscherming


1. Bedrijfsauto’s mogen geen scherpe delen Leden 1, 2 en 3. Visuele controle, waarbij in
hebben die in geval van botsing gevaar voor geval van twijfel wordt gemeten.
lichamelijk letsel voor andere weggebruikers
kunnen opleveren.
2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid
moeten uitstekende delen van bedrijfsauto’s,
die in geval van botsing het gevaar voor
lichamelijk letsel voor andere weggebruikers
aanzienlijk kunnen vergroten, zijn afgeschermd.
Toelichting
Vleugelmoeren op de wielnaaf zijn voldoende
afgeschermd wanneer deze niet meer dan 30 mm
buiten de afscherming uitsteken.
3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet
van toepassing op voertuigdelen die zich hoger
dan 2,00 m boven het wegdek bevinden.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


105
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Carrosserie

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.48 - uitwendige veiligheid o.a. wiel- en zijdelingse afscherming


4. De wielen onderscheidenlijk banden van Visuele controle, waarbij de artikelen 2.9.18 tot
bedrijfsauto’s in gebruik genomen na 31 en met 2.9.22 (blz. 57 t/m 58) alsmede artikel
december 1974 moeten zijn afgeschermd 2.9.30 (blz. 63), van de Regeling permanente
overeenkomstig de door Onze Minister eisen van toepassing zijn.
vastgestelde eisen en mogen niet aanlopen. Artikel
De wielen onderscheidenlijk banden van 2.9.18: Wielafscherming algemeen
bedrijfsauto’s in gebruik genomen voor 2.9.19: Te beveiligen vlakken
1 januari 1975 moeten deugdelijk zijn 2.9.20: Wielafscherming achterste as
afgeschermd en mogen niet aanlopen. 2.9.21: Toegestane wielafscherming
2.9.22: Permanente opbouw als wielafscherming
2.9.30: Wijze van keuren
5. Bedrijfsauto’s in gebruik genomen na 31 Visuele controle, waarbij de artikelen 2.9.23 tot en
december 1969 moeten zijn voorzien van met 2.9.30 (blz. 59 t/m 63) van de Regeling
zijdelingse afscherming. Deze verplichting permanente eisen van toepassing zijn.
geldt niet voor: Artikel
a. trekkers; 2.9.23: Zijdelingse afscherming algemeen
b. bedrijfsauto’s die blijkens een aantekening 2.9.24: Te beveiligen vlakken
op het kentekenbewijs hiervan zijn 2.9.25: Aanwezigheid zijdelingse afscherming
uitgezonderd; 2.9.26: Toegestane zijdelingse afscherming
c. het gedeelte achter de achterste as van 2.9.27: Bevestiging en positionering
bedrijfsauto’s met een toegestane maximum 2.9.28: Onderbrekingen
massa van niet meer dan 3500 kg. 2.9.29: Aanwezigheid doorlopend spatbord
Toelichting 2.9.30: Wijze van keuren
Dit lid is niet van toepassing bij voertuigen met als
inrichtingsomschrijving ‘resteelwagen’ ter plaatse
van het resteel.
6. Een reservewielhouder die zich aan de buiten- Leden 6 en 7. Visuele controle.
zijde van de bedrijfsauto bevindt, moet
deugdelijk zijn bevestigd. Indien in de houder
een reservewiel is geplaatst, moet dat wiel
goed zijn opgesloten.
7. Geen deel aan de buitenzijde van de bedrijfs-
auto mag zodanig zijn bevestigd, beschadigd,
versleten of door corrosie zijn aangetast, dat
gevaar bestaat voor losraken.
8. De leden 8 tot en met 11 hebben betrekking op
bussen die onder de Wet Personenvervoer
vallen en zijn niet van toepassing voor
de erkenninghouder APK.
12.Bij regeling van Onze Minister kunnen -
regels gesteld worden omtrent het bepaalde
in het vierde, vijfde en achtste tot en met
elfde lid.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


106
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Carrosserie

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.49 - stootbalk


1. Bedrijfsauto’s die na 30 juni 1967 in gebruik Leden 1 tot en met 5. Visuele controle, waarbij in
zijn genomen, moeten aan de achterzijde op geval van twijfel wordt gemeten.
deugdelijke wijze zijn voorzien van een
stootbalk, indien de afstand van de onderzijde
van het voertuig tot het wegdek, gemeten over
de volle breedte onder de achterzijde van het
onderstel of onder de hoofddelen van het
koetswerk op een afstand van meer dan 1,00 m
achter het hart van de achterste as, meer
bedraagt dan 0,70 m dan wel meer bedraagt
dan 0,55 m indien het voertuig na 31 december
1997 in gebruik is genomen.
2. De afstand van de onderzijde van de stootbalk
tot het wegdek mag voor bedrijfsauto's, in
gebruik genomen na 30 juni 1967 doch vóór
1 januari 1998, niet meer bedragen dan 0,70 m
en voor bedrijfsauto’s, in gebruik genomen
na 31 december 1997, niet meer bedragen
dan 0,55 m.
3. Indien de bedrijfsauto in gebruik is genomen
na 31 december 2004 mag de stootbalk niet
meer dan 0,40 m voor het achterste punt van
het voertuig zijn gelegen. Hierbij worden
voertuigdelen boven 3,00 m gemeten vanaf
het wegdek buiten beschouwing gelaten. In
afwijking hiervan geldt voor bedrijfauto’s,
ingericht als betonmolen, dat de stootbalk
niet meer dan 0,60 m voor het achterste punt
van het voertuig mag zijn gelegen.
4. Indien de bedrijfsauto in gebruik is genomen
na 30 juni 1967 doch voor 1 januari 2005
mag de stootbalk niet meer dan 0,60 m voor
het achterste punt van het voertuig zijn gelegen.
Hierbij worden voertuigdelen boven 2,00 m
gemeten vanaf het wegdek buiten beschouwing
gelaten.
5. De stootbalk van bedrijfsauto’s mag niet breder
zijn noch aan weerszijden meer dan 0,10 m
smaller zijn dan:
a. het voertuig op de plaats waar de stootbalk
is aangebracht, dan wel
b. de breedte van de breedste achteras, met
inbegrip van de wielen waarbij de bolling
van de banden boven het wegdek buiten
beschouwing wordt gelaten.
Voor bedrijfsauto’s die zijn bestemd voor het
vervoer van wissellaadbakken geldt in plaats
van de genoemde maat van 0,10 m een maat
van 0,20 m.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


107
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Carrosserie

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.49 - stootbalk


6. De stootbalk en de bevestiging daarvan mogen Leden 6, 7 en 8. Visuele controle.
niet zodanig zijn vervormd of breuken of
scheuren vertonen, dan wel door corrosie zijn
aangetast, dat hierdoor functieverlies optreedt.
7. De uiteinden van de stootbalk mogen niet naar
achteren zijn omgebogen.
8. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:
a. trekkers;
b. voertuigen die blijkens een aantekening in
het kentekenbewijs van het bepaalde in het
eerste lid zijn uitgezonderd.
Toelichting
Dit is tevens van toepassing op asfaltkippers.
9. Bedrijfsauto’s, niet zijnde bussen, met een toe- Visuele controle
gestane maximum massa van meer dan ,
7500 kg in gebruik genomen na 9 augustus
2004, moeten op deugdelijke wijze zijn voor-
bzien van een beschermingsinrichting aan de
voorzijde tegenklemrijden.
10. De afstand van de onderzijde van de bescher- Leden 10 tot en met 12. Visuele controle,
mingsinrichting tot het wegdek mag tussen de waarbij in geval van twijfel wordt gemeten.
punten die meer dan 0,20 m van de zijkanten
van de voorste as van het voertuig zijn gelegen,
met inbegrip van de wielen, niet meer dan
0,45 m bedragen, waarbij de bolling van de
banden boven het wegdek buiten beschouwing
wordt gelaten.
11. De afstand van de voorzijde van het voertuig
tot de voorzijde van de beschermingsinrichting
mag niet meer dan 0,40 m bedragen, waarbij
voertuigdelen die zich hoger dan 2,00 m boven
het wegdek bevinden buiten beschouwing
worden gelaten.
12. De beschermingsinrichting mag:
a. niet breder zijn dan de breedte van het voer-
tuig met inbegrip van de spatborden van de
voorste as;
b. aan weerszijden niet meer dan 0,10 m
smaller zijn dan de voorste as met inbegrip
van de wielen, waarbij de bolling van de
banden boven het wegdek buiten
beschouwing wordt gelaten, of
c. aan weerszijden niet meer dan 0,20 m
smaller zijn dan het voertuig gemeten over
de uiterste punten van de instaptrede naar
de bestuurderscabine.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


108
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Carrosserie

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.49 - stootbalk


13. De beschermingsinrichting aan de voorzijde Leden 13 tot en met 15. Visuele controle.
en de bevestiging daarvan mogen niet zodanig
zijn vervormd of breuken of scheuren vertonen,
dan wel door corrosie zijn aangetast, dat hier-
door functieverlies optreedt.
14. Het negende lid geldt niet voor:
a. bedrijfsauto’s die blijkens een aantekening
in het kentekenbewijs of blijkens gegevens
in het kentekenregister de toegevoegde
categorieaanduiding ‘G’ als beschreven in
bijlage I, punt 4, van richtlijn 70/156/EEG
hebben;
Toelichting
Deze aanduiding is in het Raadpleegscherm
opgenomen.
b. bedrijfsauto’s waarvan het gebruik blijkens
een aantekening in het kentekenbewijs
onverenigbaar is met het voldoen aan de
voorschriften voor een beschermingsinrichting
aan de voorzijde tegen klemrijden.
15. Het elfde en twaalfde lid zijn niet van toe
passing op bedrijfsauto’s met een toegestane
maximum massa van niet meer dan 7500 kg.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


109
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 10. Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

Artikel 5.3.51 - verplichte lichten en retroreflectoren


Bedrijfsauto’s moeten zijn voorzien van:
a. twee of vier grote lichten; Visuele controle.
Toelichting
Zie ook artikel 5.3.57
b. twee dimlichten, met dien verstande dat de Visuele controle.
dimlichten met gasontladingslichtbronnen en Aan deze eis wordt t.a.v. lichtbronnen met een
andere lichtbronnen met een lichtsterkte van lichtsterkte van meer dan 2000 lumen niet
meer dan 2000 lumen voldoen aan door Onze getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve
Minister gestelde eisen voor deze licht- van de afgifte van een keuringsrapport.
bronnen, alsmede voor de installatie daarvan
indien het voertuig na 31 december 2005
in gebruik is genomen;
c. twee stadslichten indien het voertuig na Onderdelen c tot en met l. Visuele controle.
30 juni 1967 in gebruik is genomen, dan wel
twee of vier stadslichten indien het voertuig
vóór 1 juli 1967 in gebruik is genomen;
d. twee richtingaanwijzers aan de voorzijde en
twee aan de achterzijde van het voertuig, dan
wel één richtingaanwijzer aan elke zijkant
indien het voertuig vóór 1 juli 1967 in gebruik
is genomen; het licht van de richtingaanwijzers
van bedrijfsauto’s in gebruik genomen
na 30 juni 1967 moet knipperen;
e. waarschuwingsknipperlichten indien het voer-
tuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen;
f. één zijrichtingaanwijzer aan elke zijkant van
het voertuig, indien het voertuig langer is dan
6,00 m dan wel na 31 december 1997 in gebruik
is genomen; richtingaanwijzers aan de voorzijde
van het voertuig worden beschouwd als
zijrichtingaanwijzers indien het uitgestraalde
licht hiervan duidelijk te zien is vanuit een punt
gelegen op 6,00 m achter de voorzijde van het
voertuig en 1,00 m zijwaarts;
Toelichting
Indien een zijrichtingaanwijzer aan de zijkant
aanwezig is wordt de richtingaanwijzer aan de
voorzijde niet als zijrichtingaanwijzer gezien.
g. twee achterlichten indien het voertuig na 30 juni
1967 in gebruik is genomen, dan wel twee of
vier achterlichten indien het voertuig vóór
1 juli 1967 in gebruik is genomen;
h. twee remlichten indien het voertuig na 30 juni
1967 in gebruik is genomen, dan wel één of
twee remlichten indien het voertuig vóór 1 juli
1967 in gebruik is genomen;
i. een installatie ter verlichting van de aan de
achterzijde van het voertuig aangebrachte
kentekenplaat;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


110
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.51 - verplichte lichten en retroreflectoren


j. twee niet-driehoekige rode retroreflectoren aan
de achterzijde van het voertuig, onderscheiden-
lijk twee driehoekige dan wel niet-driehoekige
rode retroreflectoren indien het een gelede bus
betreft die in gebruik is genomen na
31 december 1994 doch voor 1 januari 2005;
Toelichting
Onder driehoekig wordt een gelijkzijdige
driehoek verstaan.
k. één of twee mistlichten aan de achterzijde van
het voertuig indien het voertuig na 31 december
1997 in gebruik is genomen; in het geval van
één mistlicht moet dit zich bevinden in of links
van het middenlangsvlak van het voertuig;
l. één of twee achteruitrijlichten indien het
voertuig na 31 december 1997 in gebruik is
genomen;
m. twee markeringslichten aan de voorzijde en Visuele controle. In geval van twijfel wordt
twee aan de achterzijde van het voertuig, gemeten.
indien het voertuig na 31 december 1997 in
gebruik is genomen en breder is dan 2,10 m,
dan wel voor 1 januari 1998 in gebruik is
genomen en breder is dan 2,60 m;
Toelichting
- De markeringslichten aan de voorzijde en de
achterzijde mogen zijn gecombineerd in één
ornament.
- Indien op de cabine van de bedrijfsauto boven
de voorruit markeringslichten zijn gemonteerd,
is het niet noodzakelijk ingeval van een bredere
bovenbouw op het breedste en hoogste punt
extra markeringslichten aan te brengen.
- Indien de bedrijfsauto is voorzien van een op-
bouw met huif, moeten de markeringslichten
op de cabine boven de voorruit op het breedste
punt van de cabine zijn aangebracht.
- Indien de bedrijfsauto is voorzien van
markeringslichten, moeten deze op het
breedste punt zijn aangebracht. Dit hoeft niet
het hoogste punt van het voertuig te zijn.
- Lichten aan de zijkant op rubberen steeltjes
zijn niet toegestaan tenzij deze als
markeringslicht kunnen worden aangemerkt.
n. zijmarkeringslichten indien het voertuig na Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.1 tot
31 december 1997 in gebruik is genomen en en met 2.10.3 (blz. 63) van de Regeling
langer is dan 6,00 m, aangebracht overeen- permanente eisen van toepassing zijn. In geval
komstig de door Onze Minister vastgestelde van twijfel wordt gemeten.
eisen; deze lichten zijn niet verplicht voor Artikel
chassiscabines; 2.10.1: Algemeen
2.10.2: Plaatsing in lengterichting
2.10.3: Plaatsing in hoogte

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


111
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.51 - verplichte lichten en retroreflectoren


o. niet-driehoekige ambergele retroreflectoren aan Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.5 tot
elke zijkant van het voertuig indien het voertuig en met 2.10.7 (blz. 64) van de Regeling
langer is dan 6,00 m, aangebracht permanente eisen van toepassing zijn. In geval
overeenkomstig de door Onze Minister van twijfel wordt gemeten.
vastgestelde eisen; Artikel
2.10.5: Algemeen
2.10.6: Plaatsing in lengterichting
2.10.7: Plaatsing in hoogte
p. een markering aan de achterzijde van het Visuele controle, waarbij artikel 2.10.9 (blz. 64)
voertuig, indien de toegestane maximum van de Regeling permanente eisen van
massa van het voertuig meer bedraagt dan toepassing zijn.
3500 kg en het voertuig in gebruik is genomen
na 30 juni 1967; deze eis geldt niet voor
trekkers, voertuigen die zijn ingericht voor het
vervoer van meer dan acht personen, de
bestuurder daaronder niet begrepen, alsmede
door Onze Minister aangewezen voertuigen
waarvan de bouw, de inrichting of het gebruik
zich verzet tegen het aanbrengen van de
markering.

Artikel 5.3.53 – kleur


1. De grote lichten, dimlichten, stadslichten en Visuele controle, waarbij de desbetreffende
achteruitrijlichten mogen niet anders dan wit verlichting wordt ingeschakeld. Voor de controle
of geel stralen. van de achteruitrijlichten wordt de achteruitrij-
Toelichting versnelling en zo nodig het contact ingeschakeld.
Wit licht is opgebouwd uit meerdere kleuren. Indien noodzakelijk, wordt achteruit gereden.
Hierdoor kan het voorkomen dat op het
koplamptestapparaat een blauwe, groene, gele,
oranje of rode kleur is te zien. Deze kleur op
het scherm van het koplamptestapparaat is
acceptabel mits de kleur van het licht op de
vloer of het wegdek wel wit is.
2. De richtingaanwijzers en waarschuwings- Leden 2 tot en met 7. Visuele controle, waarbij de
knipperlichten alsmede de zijrichtingaanwijzers desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.
mogen naar voren niet anders dan ambergeel of
wit en naar achteren niet anders dan ambergeel
of rood stralen.
3. De achterlichten en mistlichten aan de
achterzijde mogen niet anders dan rood stralen.
4. De remlichten mogen niet anders dan rood of
ambergeel stralen.
5. De kentekenplaatverlichting mag niet anders
dan wit stralen en mag niet naar achteren stralen.
6. De markeringslichten mogen naar voren niet
anders dan wit, en naar achteren niet anders
dan rood stralen.
7. De zijmarkeringslichten mogen niet anders dan
ambergeel stralen. Indien het achterste
zijmarkeringslicht onderdeel uitmaakt van een
rood stralend licht dan wel van een rode
retroreflector, mag dit licht rood stralen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


112
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.53 – kleur


8. De markering aan de achterzijde moet bestaan Visuele controle.
uit één rechthoekig bord, dan wel uit een set
van twee of vier rechthoekige borden, welke
zijn voorzien van rood fluorescerende en geel
retroreflecterende parallel lopende diagonale
strepen.

Artikel 5.3.55 – werking


1. De in artikel 5.3.51 bedoelde lichten moeten Visuele controle, waarbij de desbetreffende ver-
goed werken. lichting wordt ingeschakeld. De schakelaar moet
automatisch in de ingeschakelde stand blijven staan.
2. De verlichtingsarmaturen en de onderdelen Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter
daarvan moeten deugdelijk aan het voertuig plaatse van de bevestiging geschiedt de controle
zijn bevestigd. op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
(blz. 5 t/m 11) van de Regeling permanente eisen.
3. De glazen van de verlichtingsarmaturen mogen Visuele controle. Indien het glas is beschadigd of
niet zodanig zijn beschadigd, gerepareerd of bewerkt is artikel 2.10.12 (blz. 65) van de
bewerkt dat de lichtopbrengst en het lichtbeeld Regeling permanente eisen van toepassing.
dan wel de functie nadelig worden beïnvloed.
4. Lichten met dezelfde functie moeten van Visuele controle, waarbij de desbetreffende
gelijke grootte, gelijke kleur en gelijke of verlichting wordt ingeschakeld.
nagenoeg gelijke sterkte zijn. Lichten en
retroreflecterend voorzieningen met dezelfde
functie moeten nagenoeg symmetrisch links
en rechts van het midden van het voertuig
zijn bevestigd.
5. De in artikel 5.3.51 bedoelde lichten en retro- Leden 5 en 6. Visuele controle.
reflectoren, voorzover het het lichtdoorlatende
gedeelte betreft, mogen ten hoogste een vierde
deel zijn afgeschermd, onverminderd het
bepaalde in artikel 5.18.7, eerste lid onderdeel
e en f.
Toelichting
Hierin wordt het volgende vermeld:
Bij het vervoer van goederen aan de achterzijde van
een personenauto, bedrijfsauto met een toegestane
maximum massa van niet meer dan 3500 kg, of
driewielig motorrijtuig moet worden voldaan aan de
volgende eisen:
e. indien de verlichting en retroreflectoren van het
voertuig door de lastdrager of de goederen worden
afgeschermd, moet de lastdrager aan de achterzijde
zijn voorzien van twee rode achterlichten, twee
rode remlichten, twee niet-driehoekige rode retro-
reflectoren en twee ambergele richtingaanwijzers,
die moeten zijn aangebracht op een afstand van
niet meer dan 0,40 m vanaf het punt van de
grootste breedte van het voertuig met inbegrip van
de lastdrager;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


113
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.55 – werking


f. indien de op het voertuig aangebrachte kenteken-
plaat door de lastdrager of de goederen wordt
afgeschermd, moet de lastdrager zijn voorzien van
een kentekenplaat met het kenteken van het voer-
tuig waarop de lastdrager is aangebracht, alsmede
van kentekenplaatverlichting; het kenteken moet
goed leesbaar zijn en de kentekenplaat moet zijn
voorzien van het in artikel 5 van het Kenteken
reglement voorgeschreven goedkeuringsmerk en
mag niet zijn afgeschermd;
Indien de in artikel 5.3.51 en 5.3.57 bedoelde
verlichting is opgebouwd uit een combinatie van
led’s moet de betreffende verlichting minimaal
voldoen aan:
• Minimaal 75% van het totale aantal led’s dient
te branden;
• De ledverlichting moet bij defecte led’s nagenoeg
symmetrisch geplaatst blijven;
• De lichtsterkte moet, ook bij defecte led’s,
nagenoeg gelijk blijven.
6. De retroreflectoren en de markering aan de
achterzijde van het voertuig mogen geen
gebreken vertonen, die de retroreflectie
beïnvloeden.
7. Onze Minister kan regels vaststellen omtrent -
het bepaalde in het tweede en derde lid.

Artikel 5.3.56 - afstelling dimlicht


1. Het dimlicht van bedrijfsauto’s moet zodanig 1. De stand van de lichtbundel van het dimlicht
zijn afgesteld dat bij controle met een koplamp- wordt gecontroleerd met behulp van een kop-
testapparaat dan wel een verlichtingsscherm lamptestapparaat, waarbij de bedrijfsauto en het
het geprojecteerde beeld, na fixatie van het koplamptestapparaat op een vlakke en
apparaat dan wel het scherm, voldoet aan de horizontale vloer zijn geplaatst.
volgende eisen: Toelichting
a. het lichte vlak moet zich onder het donkere Tijdens de periodieke keuring ten behoeve van
vlak bevinden; de afgifte van een keuringsrapport wordt geen
b. een duidelijke, geheel of ten dele horizontale gebruik gemaakt van een verlichtingsscherm.
scheidingslijn tussen licht en donker moet
zichtbaar zijn;
c. het horizontale gedeelte van de scheidingslijn 2. Bij de controle bedoeld in punt 1 moeten:
moet zich bevinden tussen of op de lijnen op a. de voorwielen in de stand van rechtuitrijden
het scherm van het koplamptestapparaat dan staan,
wel op het verlichtingsscherm, die overeen- b. de banden op de juiste spanning zijn, en
komen met een daling van de lichtbundel ten moet
opzichte van de horizontale middenlijn van c. de handrem los staan.
de koplamp van 5 tot 40 mm/m;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


114
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.56 - afstelling dimlicht


d. indien een ten dele horizontale scheidingslijn 3. Indien de bedrijfsauto is uitgerust met een
zichtbaar is: inrichting waarmee de dimlichtafstelling
1° moet het horizontale gedeelte van de eenvoudig aan de beladingstoestand kan
scheidingslijn zich grotendeels links worden aangepast, moet tijdens de controle
bevinden van de verticale hartlijn op het deze afstelinrichting staan op de stand die
scherm van het koplamptestapparaat dan overeenkomt met de beladingstoestand.
wel op het verlichtingsscherm; 4. Indien de bedrijfsauto is uitgerust met een
2° mag het snijpunt van het horizontale en automatische niveauregeling, wordt de controle
het niet-horizontale gedeelte: uitgevoerd met stationair draaiende motor.
a.bij controle met een koplamptest- Een eventuele bedieningsmogelijkheid moet in
apparaat niet links van de verticale de normale rijstand staan.
hartlijn op het scherm van het
koplamptestapparaat vallen, dan wel
b.bij controle met een verlichtingsscherm
maximaal 20 mm/m links van de
geprojecteerde verticale hartlijn van de
koplamp op het verlichtingsscherm vallen.
Toelichting
Indien dimlichten zijn gemonteerd met een
afwijkend lichtbeeld, zie voor de handelwijze de
wijze van keuren bij artikel 5.3.64.
2. Het voor het dimlicht bestemde deel van de Visuele controle. Indien de reflector is aangetast
reflector mag zijn oorspronkelijke reflecterende is artikel 2.10.14 (blz. 65) van de Regeling
werking niet in ernstige mate hebben verloren. permanente eisen van toepassing.
3. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het tweede lid.

Artikel 5.3.57 - toegestane lichten en retroreflectoren


1. Bedrijfsauto’s mogen zijn voorzien van:
a. twee mistlichten aan de voorzijde van het Visuele controle.
voertuig;
Toelichting
De wijze van schakeling van de mistlichten
aan de voorzijde in combinatie met de
dimlichten behoeft niet te worden
gecontroleerd.
a1. twee extra grote lichten, indien het een Visuele controle.
bedrijfsauto betreft met een toegestane
maximum massa van meer dan 12.000 kg
en niet zijnde een bus. Tegelijkertijd mogen
niet meer dan vier grote lichten kunnen
branden.
Toelichting
Rekening houdend met het gestelde in artikel
5.3.51, onder a, mogen dus maximaal zes grote
lichten zijn gemonteerd.
b. parkeerlichten, indien het voertuig niet langer Visuele controle. In geval van twijfel wordt
is dan 6,00 m en niet breder is dan 2,00 m; gemeten.
c. twee extra richtingaanwijzers en waar- Onderdelen c, d en e. Visuele controle.
schuwingsknipperlichten aan de achterzijde
van het voertuig;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


115
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.57 - toegestane lichten en retroreflectoren


d. één zijrichtingaanwijzer aan elke zijkant
van het voertuig indien deze lichten niet
reeds ingevolge artikel 5.3.51 verplicht zijn;
e. twee herhalingswaarschuwingsknipper
lichten aan het meest naar achteren gelegen
gedeelte van de zich aan de zij- of achter-
kant van het voertuig bevindende laad- en
losklep in horizontale stand;
f. ambergele retroreflectoren aan de zijkanten Visuele controle. In geval van twijfel wordt
van het voertuig indien het voertuig niet gemeten.
langer is dan 6,00 m;
g. twee witte retroreflectoren aan de voorzijde Visuele controle.
van het voertuig;
h. twee markeringslichten aan de voorzijde en Visuele controle. In geval van twijfel wordt
twee aan de achterzijde van het voertuig, gemeten.
indiendeze lichten niet reeds ingevolge
artikel 5.3.51 verplicht zijn en het voertuig
breder is dan 1,80 m;
i. zijmarkeringslichten, indien deze lichten Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.1 tot
niet reeds ingevolge artikel 5.3.51 verplicht en met 2.10.4 (blz. 63) van de Regeling
zijn, aangebracht overeenkomstig de door permanente eisen van toepassing zijn.
Onze Minister vastgestelde eisen; Artikel
2.10.1: Algemeen
2.10.2: Plaatsing in lengterichting
2.10.3: Plaatsing in hoogte
2.10.4: Wijze van keuren
j. een richtlicht; Onderdelen j tot en met l. Visuele controle.
k. een bermlicht aan de voorzijde van het
voertuig;
l. werklichten;
m. een derde remlicht, aangebracht zodanig dat: Visuele controle. In geval van twijfel wordt
1º. het midden van het lichtdoorlatende gemeten.
gedeelte zich bevindt in het midden-
langsvlak van het voertuig of de rand
van het lichtdoorlatende gedeelte op
een afstand van ten hoogste 0,15 m
vanaf dit middenlangsvlak indien het
derde remlicht niet op een vast deel van
de carrosserie of bovenbouw kan
worden bevestigd, en
2º. de onderzijde van het lichtdoorlatende
gedeelte hoger ligt dan de boven zijde
van de remlichten, bedoeld in artikel
5.3.51, onderdeel h;
n. In afwijking van onderdeel m kunnen bij Onderdelen n tot en met p. Visuele controle.
bedrijfsauto’s met een toegestane maximum
massa van niet meer dan 3500 kg twee
extra remlichten worden aangebracht,
indien het derde remlicht niet in het midden
of binnen 0,15 m vanaf het middenlangsvlak
kan worden bevestigd.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


116
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.57 - toegestane lichten en retroreflectoren


o. Bij bedrijfsauto’s met een toegestane
maximum massa van meer dan 3500 kg
kunnen, in afwijking van onderdeel m, twee
extra remlichten worden aangebracht.
p. twee dagrijlichten.
q. bochtverlichting al dan niet in combinatie Onderdelen q. en r. Aan deze eis wordt niet
met dimlicht; getoetst tijdens de periodieke keuring ten
behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.
r hoekverlichting (afslagverlichting);
s. twee extra witte achteruitrijlichten bij Visuele controle
voertuigen > 3500 kg;
2. Lichten die ingevolge artikel 5.3.51 verplicht Leden 2 tot en met 6. Visuele controle.
zijn gesteld voor voertuigen die na een in dat
artikel genoemd tijdstip in gebruik zijn genomen,
mogen zijn aangebracht op voertuigen die voor
of op dat tijdstip in gebruik zijn genomen mits
wordt voldaan aan de in artikel 5.3.53 met
betrekking tot die lichten, met uitzondering van
markeringslichten en zijmarkeringslichten,
gestelde eisen. Markeringslichten en zij-
markeringslichten moeten alsdan voldoen aan
het bepaalde in de onderdelen h onderscheiden-
lijk i van het eerste lid.
3. Bedrijfsauto’s mogen zijn voorzien van extra
witte retroreflecterende voorzieningen aan de
voorzijde, extra rode niet-driehoekige aan de
achterzijde en extra ambergele aan de zijkanten
van het voertuig.
Toelichting
Onder driehoekig wordt een gelijkzijdige driehoek
verstaan.
4. Bedrijfsauto’s met een toegestane maximum Leden 4 en 5. De artikelen 2.10.16
massa van meer dan 3500 kg, mogen zijn en 2.10.17 (blz. 66 en 67) van de Regeling
voorzienvan een ambergele of witte lijn- permanente eisen zijn van toepassing.
markering aan de zijkant van het voertuig of
van een ambergele, witte of rode lijnmarkering
aan de achterkant van het voertuig.
5. Bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa
van meer dan 3500 kg, mogen zijn voorzien van
een ambergele of witte contourmarkering aan de
zijkant van het voertuig of een ambergele, witte
of rode contourmarkering aan de achterkant van
het voertuig. Binnen de contourmarkering aan
de zijkant van het voertuig mogen retroreflecte-
rende letters of afbeeldingen zijn aangebracht,
voorzover deze geen nadelige invloed hebben
op de effectiviteit van de contourmarkering en
de verplichte lichten en retroreflecterende voor-
zieningen. In ieder geval mogen de retroreflec-
terende letters of afbeeldingen niet meer dan
1/3 deel van de totale oppervlakte binnen de
omtrek van de contourmarkering uitmaken.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


117
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.57 - toegestane lichten en retroreflectoren


6. Ieder afzonderlijk deel van de lijn- en contour- Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de
markering en van het materiaal voor de retro- periodieke keuring ten behoeve van de afgifte
reflecterende letters of afbeeldingen binnen de van een keuringsrapport.
contourmarkering is voorzien van een door
Onze Minister vastgesteld goedkeuringsmerk.
7. Bij regeling van Onze Minister worden voor- -
schriften gesteld met betrekking tot de
installatie van de lijn- en contourmarkering.
Toelichting
Trekkers, voertuigen die zijn ingericht voor het
vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder
daaronder niet begrepen, alsmede door Onze
Minister aangewezen voertuigen waarvan de bouw,
de inrichting of het gebruik zich verzet tegen het
aanbrengen van de markering, voorzover de toe-
gestane maximum massa meer bedraagt dan
3500 kg mogen zijn voorzien van een markering
aan de achterzijde van het voertuig.

Artikel 5.3.59 - kleur toegestane lichten


1. De mistlichten aan de voorzijde, het richtlicht Leden 1, 2, 3, 4 en 5. Visuele controle,
en het bermlicht mogen naar voren niet anders waarbij de desbetreffende verlichting wordt
dan wit of geel stralen. ingeschakeld.
2. De parkeerlichten mogen naar voren niet
anders dan wit, en naar achteren niet anders
dan rood stralen, dan wel indien zij zijn
ingebouwd in de zijrichtingaanwijzers, niet
anders dan ambergeel stralen.
3. De extra richtingaanwijzers, waarschuwings-
knipperlichten en herhalingswaarschuwings-
knipperlichten mogen niet anders dan
ambergeel stralen.
4. De zijrichtingaanwijzers mogen naar voren niet
anders dan ambergeel of wit, en naar achteren
niet anders dan ambergeel of rood stralen.
5. De zijmarkeringslichten mogen niet anders dan
ambergeel stralen. Indien het achterste zij-
markeringslicht onderdeel uitmaakt van een
rood stralend licht dan wel van een rode
retroreflector, mag dit licht rood stralen.
Toelichting
Het achterste zijmarkeringslicht van bedrijfs-
auto’s die in gebruik zijn genomen voor
1 januari 1998 mag rood licht uitstralen.
6. Artikel 5.3.55, tweede, derde, vierde en De wijze van keuren bij het tweede, derde en
zevende lid, is van toepassing. vierde lid van artikel 5.3.55, van het Voertuig-
reglement is van toepassing.
7. Op de mistlichten aan de voorzijde van het De wijze van keuren bij het eerste tot en met
voertuig is artikel 5.3.55, eerste tot en met vijfde lid van artikel 5.3.55, van het Voertuig-
vijfde en zevende lid, van overeenkomstige reglement is van toepassing.
toepassing.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


118
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.59 - kleur toegestane lichten


8. De markeringslichten mogen naar voren niet Leden 8, 9 en 10. Visuele controle, waarbij de
anders dan wit en naar achteren niet anders dan desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.
rood stralen.
9. De dagrijlichten mogen naar voren niet anders
dan wit stralen.
10.Het derde remlicht mag niet anders dan
rood stralen.

Artikel 5.3.61 – plaatsing


1. Bij bedrijfsauto’s in gebruik genomen na 31 Visuele controle. In geval van twijfel wordt
december 1967 moeten de verlichting, licht- gemeten.
signalen en retroreflecterende voorzieningen,
bedoeld in de artikelen 5.3.51 en 5.3.57 zijn
aangebracht op een afstand van niet meer dan
0,40 m vanaf het punt van de grootste breedte
van het voertuig.
Voor richtingaanwijzers geldt de eerste volzin
slechts voor zover het voertuig in gebruik is
genomen na 31 december 1997.
Toelichting
Een eventueel aanwezige luifel wordt hierbij buiten
beschouwing gelaten.
2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor de -
grote lichten, richtlichten, bermlichten,
achteruitrijlichten, remlichten, de verlichting
van de kentekenplaat aan de achterzijde van
het voertuig, de markering aan de achterzijde
van het voertuig, mistlichten aan de achterzijde
van het voertuig en werklichten.
Toelichting
In het geval van één mistlicht aan de achterzijde
moet dit zich bevinden in of links van het midden-
langsvlak van het voertuig.

Artikel 5.3.62 - controlelampje mistachterlicht


Het ingeschakeld zijn van het mistlicht of de Visuele controle, waarbij de desbetreffende
mistlichten aan de achterzijde van het voertuig verlichting wordt ingeschakeld.
moet door middel van een controlelampje aan de
bestuurder kenbaar worden gemaakt.

Artikel 5.3.63 - werking achteruitrijlichten


Achteruitrijlichten van bedrijfsauto’s mogen Visuele controle.
alleen kunnen branden indien de achteruit-
versnelling van het voertuig is ingeschakeld.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


119
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.64 - verbod van verblindende verlichting


1. Bedrijfsauto’s mogen, met uitzondering van Aan deze eis wordt, met uitzondering van het
grote lichten, niet zijn voorzien van onderstaande, niet getoetst tijdens de periodieke
verblindende verlichting. keuring ten behoeve van de afgifte van een
keuringsrapport.
Bij bedrijfsauto’s die zijn voorzien van een
kenteken bevattende de lettergroep CD of CDJ of
de lettergroep BN of GN en twee groepen van
twee cijfers dan wel de vermelding ‘Afgegeven
ex. art. 16. tweede lid, RKR inzake afwijkende
koplampen‘ of ‘Afwijkende koplamp(en) toege-
staan op basis van art. 30 van de Invoeringswet
1994’onder bijzonderheden op het kenteken-
bewijs mogen zijn voorzien van dimlichten met
een afwijkend lichtbeeld.
Het dimlicht wordt niet als verblindend aange-
merkt indien dit als volgt is afgesteld:
Globaal mag het geprojecteerde lichtste vlak, voor
zowel een beladen als een onbeladen voertuig, zich
niet bevinden boven de horizontale lijn die over-
eenkomt met een daling van 2 cm/m van de licht-
bundel ten opzichte van het midden van de koplamp.
Tevens mag het midden van dit vlak zich niet
duidelijk links bevinden van:
- de verticale hartlijn op het scherm van het
koplamptestapparaat of
- de geprojecteerde verticale hartlijn van de
koplamp op het verlichtingsscherm.
2. Bedrijfsauto’s mogen, met uitzondering van Visuele controle.
de richtingaanwijzers en de waarschuwings-
knipperlichten, niet zijn voorzien van
knipperende verlichting.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


120
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.65 - verbod andere dan verplichte of toegestane verlichting


Bedrijfsauto’s mogen, onverminderd het in de Visuele controle. Indien verlichtingsarmaturen
artikelen 29 en 30 van het RVV 1990 bepaalde aanwezig zijn die niet zijn voorgeschreven dan
inzake zwaai- en knipperlichten, niet zijn voor- wel toegestaan, moet de bedrading van deze
zien van meer lichten en retroreflecterende voor- armaturen zijn losgenomen en het lampje zijn
zieningen dan in de artikelen 5.3.51 en verwijderd.
5.3.57 is voorgeschreven of toegestaan.
Verlichte reclame-aanduidingen of verlichte
borden voor de aanduiding van het soort vervoer,
zoals taxi en ambulance, zijn op voertuigen toe-
gestaan mits de verlichting niet verblindend is en
door middel van een afzonderlijke schakelaar is
te bedienen.
Toelichting
- Volgens artikel 29 van het RVV 1990 mogen
voertuigen die in gebruik zijn bij politie en
brandweer of als ambulance, waaronder vooralsnog
ook worden verstaan voertuigen die in gebruik zijn
bij andere medische (hulp)diensten, en andere door
Onze Minister aangewezen hulpverlenings-
diensten (zie bij artikel 5.3.15) zijn voorzien
van blauwe zwaai- of knipperlichten.
- Retroreflecterende voorzieningen worden buiten
beschouwing gelaten.
- Groene zwaailichten bij dergelijke voertuigen
worden eveneens buiten beschouwing gelaten.
- Voertuigen mogen volgens artikel 30 van het
RVV1990 zijn voorzien van oranje zwaailichten
en retroreflecterende voorzieningen, mits het
voertuig wordt gebruikt om de volgende
werkzaamheden uit te voeren;
a. werkzaamheden ten behoeve van wegen;
b. repareren, bergen of slepen van voertuigen;
c. vervoeren van ondeelbare lading;
d. voor het begeleiden van transporten waarvoor
een ontheffing is verleend, voor zover die
begeleiding uit de ontheffing voortvloeit en dit
geschiedt met daartoe speciaal uitgeruste
voertuigen;
e. voor het begeleiden van militaire colonnes.

Bij de APK keuring behoeft het gebruik dat van


het voertuig wordt gemaakt niet specifiek te
worden aangetoond.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


121
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Verbinding bedrijfsauto en aanhangwagen

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 11. Verbinding tussen bedrijfsauto en aanhangwagen

Artikel 5.3.66 - koppelinrichting (algemeen)


1. Indien de bedrijfsauto is voorzien van een Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
inrichting tot het koppelen van een aanhang- boven een inspectieput of op een hefinrichting
wagen, moet deze inrichting deugdelijk zijn bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse
bevestigd en mag deze niet gescheurd, gebroken, van de bevestiging geschiedt de controle op de
vervormd dan wel overmatig gesleten zijn, wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
onverminderd het bepaalde in artikel 5.3.68, (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.
tweede lid, onderdeel h.
Onze Minister stelt regels vast met betrekking
tot de deugdelijkheid van de bevestiging.
2. De achtertraverse met inbegrip van alle Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich
profielen die daar deel van uitmaken, moet boven een inspectieput of op een hefinrichting
deugdelijk zijn bevestigd en mag: bevindt.
a. geen breuken of scheuren vertonen;
b. niet door corrosie zijn aangetast, met
uitzondering van corrosie van het oppervlak.

Artikel 5.3.67 - koppelinrichting


Indien de bedrijfsauto is voorzien van een
koppelingskogel met een kogel met een nominale
diameter van 50 mm:
a. moet de diameter van de kogel ten minste Het bolvormige gedeelte wordt gemeten met een
49,0 mm bedragen; geschikt meetmiddel.
b. moet de sluit- en borginrichting van een Visuele controle.
afneembare kogel goed functioneren en moet
de bevestiging van het kogelgedeelte nagenoeg
spelingvrij zijn.

Artikel 5.3.68 - vangmuilkoppeling


1. Indien de bedrijfsauto is voorzien van een Het kontaktgedeelte van de pen met het trekoog
vangmuilkoppeling met een nominale wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.
pendiameter van:
a. 40 mm, moet de pendiameter ten minste
36,5 mm bedragen;
b. 50 mm, moet de pendiameter ten minste
46 mm bedragen;
c. 57,5 mm, moet de pendiameter ten minste
55 mm bedragen.
2. De in het eerste lid bedoelde koppelingen De pen wordt omhoog bewogen met behulp van
moeten voldoen aan de volgende eisen: bijvoorbeeld een schroevedraaier, waarbij de
a. de opwaartse speling van de pen mag niet koppeling gesloten moet zijn en de handborg of
meer dan 5 mm bedragen; controlestift voor zover mogelijk buiten werking
moet zijn gesteld, teneinde de speling in het
sluitingsmechanisme en de bovenste lagerbus van
de pen bij de beoordeling te betrekken.
In geval van twijfel wordt gemeten met een
geschikt meetmiddel.
b. de radiale speling in de onderste bus mag In geval van twijfel meten met bijvoorbeeld een
niet meer dan 2 mm bedragen; stukje haaks omgezet rondstaal van 2 mm.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


122
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Verbinding bedrijfsauto en aanhangwagen

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.68 - vangmuilkoppeling


c. de onderste lagerbus mag niet loszitten en de Visuele controle.
bevestiging ervan mag niet zijn uitgeslagen;
d. de sluit- en borginrichting moet goed Visuele controle, terwijl de koppeling wordt
functioneren; geopend en gesloten.
e. de radiale speling van de trekstang in de De trekstang wordt op- en neerwaarts en van links
lagering in de achterbalk mag niet meer dan naar rechts bewogen. In geval van twijfel wordt
2 mm bedragen; gemeten met bijvoorbeeld een stukje haaks
omgezet rondstaal van 2 mm.
f. axiale speling van de trekstang in de lagering De trekstang wordt axiaal bewogen.
in de achterbalk is niet toegestaan;
g. de bevestigingsmoer van de trekstang moet Visuele controle. Een eventuele stofkap wordt
deugdelijk vastzitten en moet goed geborgd verwijderd.
zijn;
h. het gedeelte van de vangmuil dat als Visuele controle.
geleiding voor het trekoog tijdens het
aankoppelen is bedoeld, mag tekenen van
vervorming, van scheuren of van uitgebroken
delen vertonen, mits daardoor de sterkte of
het functioneren van de koppeling met
inbegrip van de sluit- en borginrichting niet
wordt aangetast. Herstel daarvan door
middel van lassen is toegestaan.

Artikel 5.3.69 - schotelkoppeling, opleggerkoppeling


1. Indien de bedrijfsauto is voorzien van een In geval van twijfel wordt met behulp van een
schotelkoppeling van 2 of 3,5 inch, mag: geschikt meetmiddel en een aanliggende stalen
a. de onvlakheid van de schotel niet meer dan rei in alle richtingen over het hart van de schotel
3,5 mm bedragen; gemeten.
b. de onvlakheid van de schotel, in afwijking
van het bepaalde onder a, voor wat betreft
de uiterste linker- en rechterzijde over een
breedte van 50 mm, gemeten vanaf de
buitenzijde van de schotel, niet meer dan
5 mm bedragen;
c. de diepte van groeven langer dan 100 mm
niet meer dan 2,5 mm bedragen.
Dit lid is niet van toepassing op kunststofdelen
op de schotelkoppeling die bedoeld zijn als
slijtvlak.
2. Een schotelkoppeling moet deugdelijk zijn
bevestigd.
3. De speling in de sluitinrichting van een Controleren met behulp van:
schotelkoppeling van 2 inch mag, uitgaande a. een standaard pen van 2 inch, die voldoet aan
van een niet gesleten 2 inch pen, in de lengte- de nieuwmaat toleranties en voorzien is van een
richting van het voertuig niet meer dan 2 mm vlakke plaat waarbij het uitstekende deel van de
bedragen. pen een hoogte heeft van ten minste 82,5 en ten
hoogste 82,7 mm, dan wel
b. een oplegger met een pen van 2 inch daarbij
rekening houdend met een eventuele gemeten
slijtage van de pen.
In geval van twijfel wordt gemeten met een
geschikt meetmiddel.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


123
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Verbinding bedrijfsauto en aanhangwagen

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.3.69 - schotelkoppeling, opleggerkoppeling


4. De sluit- en borginrichting moet goed Visuele controle terwijl de sluit- en borginrichting
functioneren. wordt geopend en gesloten.

Artikel 5.3.70 - bijzondere constructies


Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot Visuele controle, waarbij de artikelen 2.11.2,
bijzondere constructies voor het koppelen van 2.11.4 en 2.11.8 (blz. 68 t/m 73) van de Regeling
voertuigen en andere koppelingen dan bedoeld in permanente eisen van toepassing zijn.
de artikelen 5.3.67, 5.3.68 en 5.3.69. Artikel
2.11.2: Beoordeling schotelkoppeling
2.11.4: Beoordeling haakkoppeling
2.11.8: Wijze van keuren

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


124
APK Keuringseisen
5.3 Bedrijfsauto’s Diversen

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 12. Diversen

Artikel 5.3.71 – geluidssignaalinrichtingen


1. Bedrijfsauto’s moeten zijn voorzien van ten Visuele en auditieve controle, waarbij de hoorn in
minste een geluidssignaalinrichting die bestaat werking wordt gesteld.
uit een goed werkende hoorn met vaste
toonhoogte. Een samenstel van zodanige,
tegelijk werkende hoorns wordt als één hoorn
beschouwd.
2. Bedrijfsauto’s mogen zijn voorzien van een Leden 2 en 3. Visuele en auditieve controle.
geluidssignaalinrichting die andere
weggebruikers erop attent maakt dat de
achteruitversnelling is ingeschakeld, alsmede
van een geluidssignaalinrichting die ertoe strekt
ongeoorloofd gebruik of diefstal van het
voertuig te voorkomen.
3. Bedrijfsauto’s mogen, onverminderd het in -
artikel 29 van het RVV 1990 bepaalde inzake
twee- en drietonige hoorns, niet zijn voorzien
van andere geluidssignaalinrichtingen dan
bedoeld in het eerste en tweede lid.
Toelichting
Volgens artikel 29 van het RVV 1990 mogen
voertuigen die in gebruik zijn bij politie en
brandweer of als ambulance, waaronder vooralsnog
ook worden verstaan voertuigen die in gebruik zijn
bij andere (medische) hulpdiensten, en andere door
Onze Minister aangewezen hulpverleningsdiensten
(zie bij artikel 5.3.15) zijn voorzien van een twee-
of drietonige hoorn

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


125
APK Keuringseisen

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


126
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Algemeen

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 0. Algemeen

Artikel 5.5.0
Vervallen

Artikel 5.5.1 - Overeenstemmen van het voertuig met de voertuiggegevens alsmede eisen m.b.t
identificatie
Driewielige motorrijtuigen moeten voldoen aan
de volgende eisen:
a. het driewielige motorrijtuig moet in overeen- Controle hierop moet reeds voorafgaand aan de
stemming zijn met de op het voor het voertuig keuring hebben plaatsgevonden.
afgegeven kentekenbewijs en in het kenteken-
register omtrent het voertuig vermelde
gegevens;
Toelichting
Indien op het kentekenbewijs deel I A dan wel
deel I onder bijzonderheden uitzonderingen
op de keuringseisen zijn vermeld moeten deze
in acht worden genomen.
b. het identificatienummer moet op een vast Visuele controle.
voertuigdeel zijn ingeslagen en moet goed
leesbaar zijn;
c. het voertuig moet aan de achterzijde en mag Alleen visuele controle op de bevestiging van de
aan de voorzijde zijn voorzien van een kentekenplaat
kentekenplaat. De kentekenplaten moeten
deugdelijk zijn bevestigd en zijn voorzien
van het in artikel 5 van het Kenteken-
reglement voorgeschreven goedkeurings
merk;
Toelichting
Het kentekennummer moet op één plaatdeel staan.
d. de kentekenplaat aan de achterzijde mag niet Visuele controle, waarbij de letters en cijfers
zijn afgeschermd en het kenteken moet goed volledig zichtbaar moeten zijn indien de
leesbaar zijn. waarnemer op een afstand van 20,00 m vóór
dan wel achter het midden van het driewielig
motorrijtuig staat.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


127
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Algemene bouwwijze

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 1. Algemene bouwwijze van het voertuig

Artikel 5.5.3 - chassisraam, mee- of zelfdragende carrosserie, frame, voor- en achtervork


1. De langs- en dwarsliggers en chassis- Visuele controle. Indien sprake is van corrosie
versterkingsdelen van het chassisraam, dan wel geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald
de daarvoor in de plaats tredende delen van de in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de
mee- of zelfdragende carrosserie van Regeling permanente eisen.
driewielige motorrijtuigen mogen:
a. geen breuken of scheuren vertonen;
b. niet zodanig zijn bevestigd, vervormd of door
corrosie aangetast, dat de stijfheid en de
sterkte van het chassisraam of van de mee-
of zelfdragende carrosserie in gevaar worden
gebracht.
2. Indien het driewielige motorrijtuig is opge- Visuele controle. Bij twijfel in hoeverre een
bouwd uit een frame met voor- of achtervork onderdeel is doorgeroest, mag de roest in lichte
mogen deze onderdelen: mate worden beklopt met een hamertje met
a. geen breuken of scheuren vertonen; bolle of afgeronde kop.
b. niet zijn doorgeroest;
c. niet zodanig zijn vervormd dat de stijfheid en
de sterkte ervan in gevaar worden gebracht.
3. De onderdelen die deel uitmaken van het frame Visuele controle.
of van de zelfdragende constructie moeten
deugdelijk zijn bevestigd.
4. Onze Minister stelt regels vast inzake corrosie -
van de in het eerste lid bedoelde onderdelen
alsmede de bevestiging daarvan.

Artikel 5.5.4 – bovenbouw


De bovenbouw van driewielige motorrijtuigen Visuele controle.
moet deugdelijk op het onderstel dan wel het
frame zijn bevestigd.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


128
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Afmetingen en massa’s

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 2. Afmetingen en massa’s

Artikel 5.5.6 – afmetingen


1. Driewielige motorrijtuigen die in gebruik zijn In geval van twijfel wordt het driewielige motor-
genomen na 31 oktober 1997 mogen: rijtuig gemeten, waarbij artikel 1.2 van het
a. niet langer zijn dan 4,00 m; Voertuigreglement van toepassing is.
b. niet breder zijn dan 2,00 m;
c. niet hoger zijn dan 2,50 m.
2. Driewielige motorrijtuigen die in gebruik zijn
genomen voor 1 november 1997 mogen:
a. niet langer zijn dan 12,00 m;
b. niet breder zijn dan 2,55 m;
c. niet hoger zijn dan 4,00 m.

Artikel 5.5.7 – massa’s


1. De ledige massa van driewielige motorrijtuigen Leden 1 en 2. Visuele controle.
die na 1 februari 1999 in gebruik zijn genomen, In geval van twijfel wordt het driewielige
mag niet meer bedragen dan voor het betrokken motorrijtuig gewogen.
voertuig in het kentekenregister of op het
kentekenbewijs is vermeld, en in elk geval niet
meer dan 1000 kg. In afwijking van artikel 1.1,
onderdeel ad, wordt bij het bepalen van de
ledige massa de massa van de brandstof of de
massa van de batterijen in elektrische
voertuigen buiten beschouwing gelaten.
2. De totale massa van driewielige motorrijtuigen
die na 1 februari 1999 in gebruik zijn genomen,
mag niet meer bedragen dan voor het betrokken
voertuig in het kentekenregister of op het
kentekenbewijs is vermeld, en in elk geval niet
meer dan:
a. 1300 kg voor driewielige motorrijtuigen
gebruikt in het personenvervoer.
b. 2500 kg voor driewielige motorrijtuigen
gebruikt in het goederenvervoer.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


129
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Motor

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 3. Motor

Artikel 5.5.9 - brandstofsysteem


1. Alle onderdelen van het brandstofsysteem dan Visuele controle van alle aanwezige brandstof-
wel van de elektrische aandrijving van systemen. Indien sprake is van corrosie ter plaatse
driewielige motorrijtuigen moeten veilig zijn van de bevestiging geschiedt de controle op de
en deugdelijk zijn bevestigd. wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
Onze Minister stelt regels vast met betrekking (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.
tot de deugdelijkheid van de bevestiging.
2. Het brandstofsysteem mag geen lekkage 1. Visuele controle met draaiende respectievelijk
vertonen. niet-draaiende motor.
2. Indien het driewielige motorrijtuig is uitgerust
met meer dan één brandstofsysteem, wordt de
controle uitgevoerd wanneer de motor wordt
gevoed met de hoofdbrandstof zoals deze is
vermeld op het kentekenbewijs. Het tweede
brandstofsysteem wordt eveneens gecontroleerd
indien het mogelijk is de motor op de tweede
brandstof te laten draaien. Indien controle van
het tweede brandstofsysteem niet mogelijk is,
wordt dit vermeld op de voorzijde van het
keuringsrapport.
Een installatie voor een al dan niet tot vloeistof
verdicht gas wordt gecontroleerd met behulp
van een middel dat lekkage zichtbaar maakt,
waarbij het contact moet zijn ingeschakeld.
3. De vulopening van het brandstofreservoir moet Visuele controle.
zijn afgesloten met een passende tankdop.

Artikel 5.5.10 - LPG-installatie


1. Indien het driewielig motorrijtuig is voorzien -
van een LPG-installatie, moet deze,
onverminderd het bepaalde in artikel 5.5.9,
voldoen aan de in de volgende leden gestelde
eisen.
2. De LPG-tank: Visuele controle.
a. moet permanent zijn aangebracht aan het
voertuig;
b. mag niet door corrosie zijn aangetast, met
uitzondering van corrosie van het oppervlak;
c. mag geen deuken vertonen.
3. De LPG-tank mag niet in de motorruimte zijn Visuele controle.
geplaatst.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


130
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Motor

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.5.10 - LPG-installatie


4. De volgende onderdelen moeten aanwezig zijn: Onderdelen a, b, c en d.
a. de veerveiligheid, die in de buitenlucht moet Visuele controle.
uitmonden;
b. de verdamper/drukregelaar, al dan niet ge-
combineerd, dan wel een mengregelsysteem;
c. de gasdichte kast indien het voertuig in
gebruik is genomen na 31 maart 1979, tenzij
de tank in de open lucht is geplaatst;
d. de automatische inrichting ter begrenzing van
van de vullingsgraad indien het voertuig na
30 juni 1983 in gebruik is genomen;
e. de automatische afnameklep op de tank Visuele controle, zo nodig terwijl het driewielig
indien het voertuig na 31 december 1987 in motorrijtuig zich boven een inspectieput of op
gebruik is genomen; een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het
contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of
de spoel wordt bekrachtigd.
Vervolgens wordt de motor gestart waarna de
handrem wordt aangetrokken en de hoogste
versnelling wordt ingeschakeld. Met behulp van
de koppeling de motor laten afslaan waarna de
bekrachtiging moet wegvallen.
Indien een controle op deze wijze niet mogelijk
is, wordt de motor gestart en nadat is overgescha-
keld op LPG wordt gecontroleerd of de spoel is
bekrachtigd; daarna wordt met het contact
uitgeschakeld gecontroleerd of de bekrachtiging
is weggevallen.
f. het gasmengstuk dan wel een inspuitstuk; Visuele controle.
g. de automatische afsluitklep. Visuele controle. Hierbij wordt het contact
ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel
wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt het contact
uitgeschakeld en wordt gecontroleerd of de
bekrachtiging wegvalt.
5. Op de LPG-installatie mogen geen andere Leden 5, 6, 7, 8 en 9. Visuele controle.
verbruikers zijn aangesloten dan die, welke
strikt noodzakelijk zijn voor het goed
functioneren van de motor van het voertuig.
6. Indien het voertuig na 30 september 1978 in
gebruik is genomen, mag het vullen van de tank
alleen buiten het voertuig kunnen geschieden.
7. De in het vierde lid genoemde onderdelen
moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen en
mogen niet door corrosie zijn aangetast, met
uitzondering van corrosie van het oppervlak.
8. De leidingen mogen geen knikken vertonen en
mogen niet door corrosie zijn aangetast, met
uitzondering van corrosie van het oppervlak.
9. De gasvoerende slangen mogen geen
beschadiging vertonen waarbij het wapenings-
materiaal zichtbaar is. De slangen die aan de
buitenzijde van een metalen wapening zijn
voorzien, mogen geen beschadiging vertonen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


131
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Motor

Artikel 5.5.10a - CNG-installatie


1. Indien het driewielige motorrijtuig is voorzien -
van een CNG-installatie, moet deze, onvermin-
derd artikel 5.5.9, voldoen aan de in de in het
tweede tot en met negende lid gestelde eisen.
2. De CNG-tank: Visuele controle, zo nodig terwijl het driewielige
a. moet permanent zijn aangebracht aan het motorrijtuig zich boven een inspectieput of op
voertuig, en een hefinrichting bevindt.
b. mag geen deuken vertonen.
3. De CNG-tank mag niet in de motorruimte zijn Visuele controle.
geplaatst.
4. Indien de CNG-tank in gebruik is genomen na Visuele controle, zo nodig terwijl het driewielige
19 juli 2002, mag de geldigheid van de goed- motorrijtuig zich boven een inspectieput of op
keuring niet verstreken zijn. CNG-tanks die een hefinrichting bevindt.
voor 20 juli 2002 in gebruik zijn genomen en
waarvan de gegevens omtrent de geldigheid
van de goedkeuring niet beschikbaar zijn,
mogen niet ouder zijn dan 10 jaar, dan wel mag
het voertuig niet ouder zijn dan 10 jaar.
5. Op de CNG-installatie mogen geen andere De wijze van keuren bij het tweede lid is van
verbruikers zijn aangesloten dan die, welke toepassing.
strikt noodzakelijk zijn voor het goed functio-
neren van de motor van het voertuig, met uit-
zondering van een verwarmingsinstallatie ten
behoeve van de personenruimte of laadruimte.
6. Indien het voertuig in gebruik genomen is na Visuele controle, zo nodig terwijl het driewielige
1 juli 1995, moet het voertuig zijn voorzien motorrijtuig zich boven een inspectieput of op
van een goed werkende automatische tank- een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het
afsluiter. contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of
de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt de
motor gestart waarna de handrem wordt aan-
getrokken en de hoogste versnelling wordt inge-
schakeld. Met behulp van de koppeling de motor
laten afslaan waarna de bekrachtiging moet
wegvallen. Indien een controle op deze wijze niet
mogelijk is, wordt de motor gestart en nadat is
overgeschakeld op CNG wordt gecontroleerd of
de spoel is bekrachtigd; daarna wordt met het
contact uitgeschakeld gecontroleerd of de
bekrachtiging is weggevallen.
7. De onderdelen van de CNG-installatie moeten Leden 7, 8 en 9. De wijze van keuren bij het
vrij zijn van ernstige beschadigingen en mogen tweede lid is van toepassing.
niet door corrosie zijn aangetast, met uit-
zondering van corrosie van het oppervlak.
8. De leidingen en gasvoerende slangen mogen
geen knikken vertonen.
9. De gasvoerende slangen mogen geen
beschadiging vertonen waarbij het wapenings-
materiaal zichtbaar is.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


132
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Motor

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.5.11 - geluid en milieu


1. Driewielige motorrijtuigen met een verbran- Visuele en auditieve controle.
dingsmotor moeten zijn voorzien van een
uitlaatsysteem dat over de gehele lengte gasdicht
is, met uitzondering van de afwateringsgaatjes.
2. Het uitlaatsysteem moet deugdelijk zijn Visuele controle.
bevestigd.
3. Driewielige motorrijtuigen moeten blijven -
behoren tot een goedgekeurd type als bedoeld
in artikel 3 van het Besluit geluidproduktie
motorvoertuigen (Stb. 1981, 741). Aan deze eis
wordt niet getoetst tijdens de periodieke
keuring ten behoeve van de afgifte van een
keuringsrapport.
4. Het uitlaatsysteem moet behoorlijk Auditieve controle.
geluiddempend zijn.

Artikel 5.5.12 - accu en bedrading


1. De accu van driewielige motorrijtuigen moet Leden 1 en 2. Visuele controle.
deugdelijk zijn bevestigd.
2. De bedrading van driewielige motorrijtuigen
moet deugdelijk zijn bevestigd en goed zijn
geïsoleerd.

Artikel 5.5.13 – motorsteunen


1. De motorsteunen van driewielige motorrijtuigen Visuele controle, en indien sprake is van
moeten deugdelijk aan het chassis dan wel de corrosie ter plaatse van de bevestiging,
carrosserie alsmede aan de motor zijn bevestigd. geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald
Indien de motor en de versnellingsbak zijn in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de
samengebouwd, dan worden de steunen van de Regeling permanente eisen.
versnellingsbak mede als motorsteunen
beschouwd.
2. De motorsteunen mogen niet in ernstige mate Visuele controle.
zijn beschadigd, de rubbers mogen niet zijn
doorgescheurd en de vulcanisatie mag niet
geheel zijn losgeraakt.
3. Onze Minister stelt regels vast met betrekking
tot de deugdelijkheid van de bevestiging.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


133
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Krachtoverbrenging

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 4. Krachtoverbrenging

Artikel 5.5.15 - snelheidsmeter, snelheidsbegrenzer


Driewielige motorrijtuigen, in gebruik genomen 1. De afleesbaarheid wordt visueel gecontroleerd,
na 26 november 1975 doch voor 17 juni 1999 waarbij de verlichting wordt ingeschakeld.
of na 16 juni 2003, moeten zijn voorzien van 2. Indien op grond van een ander keuringsvoor-
een goed werkende snelheidsmeter die ook bij schrift een rijproef wordt uitgevoerd, wordt
nacht voor de bestuurder goed afleesbaar is. daarbij de werking van de snelheidsmeter
gecontroleerd.

Artikel 5.5.16 - aandrijving, transmissie


1. De onderdelen van de aandrijving van Visuele controle, en, indien sprake is van corrosie
driewielige motorrijtuigen moeten deugdelijk ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de
zijn bevestigd. controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2,
titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente
eisen. Een volledig doorgescheurde flexibele
koppeling is toegestaan mits de aandrijfas op zijn
plaats blijft.
2. Stofhoezen van aandrijfassen moeten deugdelijk Visuele controle.
zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn
beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten.
3. Kruiskoppelingen moeten een zichtbaar Visuele controle.
spelingsvrije overbrenging kunnen
bewerkstelligen.
Toelichting
De eis omtrent zichtbaar spelingsvrije kruis-
koppelingen geldt niet voor de axiale speling van
naaldlagers.
4. Onze Minister stelt regels vast met betrekking -
tot het bepaalde in het eerste lid.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


134
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Assen

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 5. Assen

Artikel 5.5.18 – assen


1. De assen van driewielige motorrijtuigen moeten Visuele controle, en, indien sprake is van corrosie
deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd en ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de
mogen geen breuken of scheuren vertonen. controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2,
titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente
eisen.
2. De assen mogen niet zodanig zijn vervormd dat Visuele controle.
de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht.
3. De assen mogen niet zodanig zijn bevestigd, Visuele controle. In geval van twijfel rijproef
beschadigd of vervormd dat het weggedrag uitvoeren.
nadelig wordt beïnvloed.
4. De assen mogen niet zodanig door corrosie zijn Visuele controle.
aangetast, dat de sterkte ervan in gevaar wordt Indien een wielgeleidingselement is gerepareerd,
gebracht. moet artikel 2.2.23 (blz. 10) van de Regeling
Toelichting permanente eisen in acht worden genomen.
- Indien de rand van een wielgeleidingselement ten
gevolge van roest is afgebrokkeld, wordt dit
eveneens als doorgeroest aangemerkt en dient tot
afkeur te worden overgegaan.
- De wielgeleidingselementen mogen, indien deze
zijn doorgeroest, niet worden gerepareerd.
In dit geval moeten de wielgeleidings-
elementen kompleet worden vervangen.
5. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het eerste lid met betrekking tot de
deugdelijkheid van de bevestiging.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


135
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Assen

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.5.19 - fuseepennen, -lageringen, -bussen, en kogels


1. De fuseepennen, -lageringen, -bussen en -kogels Visuele controle.
van driewielige motorrijtuigen moeten
deugdelijk zijn bevestigd.
2. Stofhoezen van fuseekogels moeten deugdelijk Visuele controle.
zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn
beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten.
3. De fuseepennen, -lageringen, -bussen en -kogels 1. Visuele controle.
alsmede de overige draaipunten van de wiel- 2. Voor het zichtbaar maken van:
ophanging mogen niet te veel speling vertonen. a. axiale speling van fuseepennen, -lageringen
en -bussen, wordt elk wiel ontlast en op en
neer bewogen dan wel ontlast en langzaam
weer belast;
b. radiale speling van fuseepennen, -lageringen
en -bussen, wordt elk wiel gedeeltelijk
ontlast en handmatig of met behulp van een
spelingsdetector bewogen;
c. axiale en radiale speling van fuseekogels en
overige kogelwrichten, wordt elke kogel ten
opzichte van de draagarm in elke richting
bewogen; bij deze controle moet de stand
van de wielophanging zoveel mogelijk
overeenkomen met de rijpositie en moeten
de kogels zoveel mogelijk onbelast zijn;
d. radiale speling van de overige draaipunten,
wordt elk draaipunt in radiale richting ten
opzichte van de bevestiging bewogen met
behulp van een spelingsdetector dan wel
handmatig.
3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten
met een geschikt meetmiddel.
4. Op de speling zijn de artikelen 2.5.2 tot en met
2.5.4 (blz. 17 t/m 18) van de Regeling
permanente eisen van toepassing.
Artikel
2.5.2: Maximaal toegestane speling fusee-
pennen, -lageringen en -bussen
2.5.3: Maximaal toegestane speling fuseekogels
2.5.4: Maximaal toegestane speling
draaipunten wielophanging
4. Indien een gedeelte van de binnenkant van het Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, vindt
fuseekogelhuis en van de fuseekogel zichtbaar visuele controle plaats.
is doordat de hoes is beschadigd of ontbreekt,
mag dit gedeelte geen corrosie vertonen.
5. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het derde lid.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


136
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Assen

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.5.20 – wiellagers


1. De wiellagers van driewielige motorrijtuigen 1. Visuele controle.
mogen niet te veel speling vertonen. 2. Voor de controle van de speling moet elk wiel
vrij kunnen ronddraaien en wordt elk wiel met
de hand of met behulp van een hefboom,
bijvoorbeeld een koevoet, haaks op de
draairichting bewogen.
3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten
met een geschikt meetmiddel.
4. De meting vindt plaats op een zo groot
mogelijke afstand van de hartlijn van de as.
5. Bij bestuurde wielen moet:
a. één maal in ongeremde toestand, voor de
bepaling van de speling van de wiellager en
de fusee tezamen, en
b. één maal in geremde toestand, voor de
bepaling van de speling van de fusee,
worden gemeten.
6. Het verschil tussen de in punt 5 bedoelde
waarden is de wiellagerspeling.
7. Op de speling is artikel 2.5.5 (blz. 19) van de
Regeling permanente eisen van toepassing.
2. Verschijnselen van slijtage of beschadiging Visuele en auditieve controle, waarbij het wiel
mogen niet hoorbaar of voelbaar zijn. wordt rondgedraaid, al dan niet met behulp van
apparatuur. Zo nodig wordt een rijproef
uitgevoerd.
3. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het eerste lid.

Artikel 5.5.21 - wielbasis


1. De wielbasis van driewielige motorrijtuigen Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de
mag niet meer dan 1,0% afwijken van de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte
waarde die voor het voertuig is vermeld op van een keuringsrapport.
het kentekenbewijs of in het kentekenregister,
onderscheidenlijk niet meer dan 60 mm indien
het een driewielig motorrijtuig met ketting-
aandrijving betreft.
2. Behoudens fabrieksmatige verschillen mag de In geval van twijfel wordt gemeten.
wielbasis van driewielig motorrijtuigen op
vier wielen links en rechts gemeten niet meer
dan 15 mm verschillen.

Artikel 5.5.24 - wielen en velgen


1. De wielen onderscheidenlijk velgen van Leden 1 en 2. Visuele controle, terwijl het wiel
driewielige motorrijtuigen mogen geen vrij kan ronddraaien.
breuken, scheuren, ondeugdelijk laswerk of
ernstige vervorming vertonen.
2. De wielen onderscheidenlijk velgen moeten met
alle daarvoor bestemde bevestigingsmiddelen
deugdelijk zijn bevestigd.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


137
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Ophanging

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 6 Ophanging

Artikel 5.5.27 – banden


1. De wielen van driewielige motorrijtuigen Visuele controle.
moeten zijn voorzien van luchtbanden.
2. De banden mogen geen beschadigingen Leden 2 en 3. Visuele controle, waarbij het wiel
vertonen waarbij het karkas zichtbaar is. wordt rondgedraaid.
3. De banden mogen geen uitstulpingen vertonen.
4. De profilering van de hoofdgroeven van de Visuele controle, waarbij het wiel wordt
banden moet over de gehele omtrek van het rondgedraaid. In geval van twijfel wordt de
loopvlak ten minste 1,6 mm bedragen, met profieldiepte gemeten met de profieldieptemeter.
uitzondering van slijtage-indicatoren. De minimale profieldiepte wordt gemeten in de
brede groeven waarin door de fabrikant de
maximale diepte is bepaald, alsmede in de
groeven waarin een slijtage-indicator aanwezig is.
5. De banden mogen niet zijn opgesneden. Visuele controle, waarbij het wiel wordt rond-
Van opsnijden is sprake indien slijtage-indica- gedraaid.
toren zijn weggesneden, indien de profielvorm
van de groef afwijkt van de originele
profielvorm, of indien in de bodem van de groef
het karkas van de band zichtbaar is.
6. De banden op een as moeten dezelfde Leden 6 en 7. Visuele controle.
karkasstructuur hebben, onverminderd het
bepaalde in artikel 5.18.32.
Toelichting
Artikel 5.18.32 vermeldt het volgende:
Driewielige motorrijtuigen behoeven in geval
van nood (bijvoorbeeld bij gebruik van een
reservewiel of noodwiel) niet te voldoen aan
het bepaalde in artikel 5.5.27, zesde lid, mits
in dat geval de rijsnelheid en het rijgedrag
worden aangepast.
7. Het loopvlak van de banden mag geen metalen
elementen bevatten die tijdens het rijden
daarbuiten kunnen uitsteken.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


138
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Ophanging

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.5.28 – veersysteem


1. Indien het driewielig motorrijtuig is voorzien Visuele controle. In geval van twijfel wordt een
van een veersysteem, moet dit goed werken. rijproef uitgevoerd.
2. De onderdelen van het veersysteem mogen Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter
geen breuken of scheuren vertonen, mogen niet plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle
ernstig door corrosie zijn aangetast en moeten op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
deugdelijk zijn bevestigd. (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.
Toelichting
- Onder 'onderdelen van het veersysteem
moeten deugdelijk zijn bevestigd' wordt
tevens verstaan: Het hoofdveerblad mag
door slijtage tot maximaal 50% van de
oorspronkelijke dikte zijn gesleten.
- Indien de rand van een veerschotel ten
gevolge van roest is afgebrokkeld, wordt dit
eveneens als doorgeroest aangemerkt en
dient tot afkeur te worden overgegaan.
- Veerschotels mogen, indien deze zijn
doorgeroest, niet worden gerepareerd. In dit
geval moeten deze kompleet worden
vervangen.
3. Indien een driewielig motorrijtuig met een Visuele controle, waarbij het driewielige motor-
toegestane maximum massa van meer dan rijtuig zo mogelijk enkele malen wordt ingeveerd.
1000 kg, dan wel met een ledige massa van In geval van twijfel wordt een rijproef uitgevoerd
meer dan 400 kg, is voorzien van schok- Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de
dempers, moeten deze deugdelijk zijn bevestiging, geschiedt de controle op de wijze
bevestigd en goed werken. zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11),
van de Regeling permanente eisen.
4. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het tweede en derde lid.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


139
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Stuurinrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 7. Stuurinrichting

Artikel 5.5.29 - onderdelen stuurinrichting


1. De bestuurde wielen van driewielige motor- Visuele controle waarbij, met de wielen in de
rijtuigen moeten goed reageren op de draaiing stand van rechtuitrijden, het stuurwiel naar links
van het stuurwiel. en naar rechts wordt gedraaid met een hoekver-
draaiing van ten hoogste 15º, zo nodig met
draaiende motor. De bestuurde wielen moeten
hierbij van stand veranderen.
2. Bij draaiing van het stuurwiel tot aan de Visuele controle, waarbij de stuurbekrachtiging
aanslagen mogen geen weerstanden voelbaar buiten werking is gesteld. De bestuurde wielen
zijn en moeten de wielen onderscheidenlijk de worden naar de uiterste linker- en rechterstuur-
banden vrij kunnen draaien. stand bewogen waarbij de bestuurde wielen
gedeeltelijk mogen worden ontlast.
3. De voor de overbrenging van de stuurbeweging Visuele controle. Terwijl de massa van het drie-
bestemde onderdelen moeten deugdelijk zijn wielige motorrijtuig op de wielen rust, wordt het
bevestigd met alle daarvoor bestemde stuurwiel met krachtige korte bewegingen naar
bevestigings- en borgmiddelen, mogen geen links en naar rechts gedraaid, waarbij de massa
breuken of scheuren vertonen, mogen niet zijn van het driewielige motorrijtuig op de wielen rust.
vervormd en mogen niet ernstig door corrosie Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de
zijn aangetast. bevestiging geschiedt de controle op de wijze
zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11),
van de Regeling permanente eisen.
4. Stofhoezen van het stuurhuis en de stuurkogels Visuele controle.
moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet
zodanig zijn beschadigd dat de hoezen niet
meer afdichten.
5. Kruiskoppelingen moeten een zichtbaar Visuele controle. Hierbij wordt het stuurwiel
spelingsvrije overbrenging kunnen langzaam naar links en naar rechts gedraaid en
bewerkstelligen. axiaal bewogen.
Toelichting
De eis omtrent zichtbaar spelingsvrije kruis-
koppelingen geldt niet voor de axiale speling van
naaldlagers.
6. Flexibele koppelingen mogen niet in ernstige De wijze van keuren bij het vijfde lid is van
mate zijn gescheurd en de vulcanisatie mag toepassing.
niet in ernstige mate zijn losgeraakt. Op scheuren dan wel het loslaten van de
vulcanisatie is artikel 2.7.2 (blz. 22) van de
Regeling permanente eisen van toepassing.
7. De verbindingen in het stangenstelsel mogen 1. Visuele controle. Voor het zichtbaar maken van:
niet te veel speling vertonen. a. radiale speling wordt het stuurwiel met
krachtige, korte bewegingen naar links en
naar rechts gedraaid terwijl de massa van het
driewielige motorrijtuig op de wielen rust;
b. axiale speling worden op de stuurkogel of
stuurverbinding trek- en drukkrachten
uitgeoefend.
2. In geval van twijfel wordt de speling gemeten
met een geschikt meetmiddel.
3. Op de speling is artikel 2.7.3 (blz. 24) van de
Regeling permanente eisen van toepassing.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


140
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Stuurinrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.5.29 - onderdelen stuurinrichting


8. Indien een gedeelte van de binnenkant van het Visuele controle indien de hoes is beschadigd of
stuurkogelhuis en van de stuurkogel zichtbaar ontbreekt, vindt visuele controle plaats.
is doordat de hoes is beschadigd of ontbreekt,
mag dit gedeelte geen corrosie vertonen.
9. Onze Minister stelt regels vast met betrekking -
tot het bepaalde in het derde, zesde en zevende
lid.

Artikel 5.5.30 - voorvork en balhoofdlagering


1. Indien het driewielig motorrijtuig is voorzien Visuele controle, waarbij het voorwiel naar de
van een voorvork, moet deze zonder zware uiterste linker- en rechterstuurstand wordt
punten in het balhoofd kunnen draaien. bewogen, terwijl de massa van het driewielige
motorrijtuig op de grond rust.
2. De balhoofdlagering mag geen zichtbare Visuele controle, waarbij het driewielige motor-
speling vertonen. rijtuig in voorwaartse beweging wordt gebracht,
waarna de voorwielrem in werking wordt gesteld,
dan wel het voorwiel wordt ontlast en de voorvork
wordt bewogen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


141
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Reminrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 8. Reminrichting

Artikel 5.5.31 - onderdelen en werking reminrichting


1. Driewielige motorrijtuigen moeten zijn voorzien
van een reminrichting waarvan de onderdelen:
a. deugdelijk zijn bevestigd met de daarvoor Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter
bestemde bevestigings- en borgmiddelen; plaatse van de bevestiging geschiedt de controle
op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
(blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.
b. niet in ernstige mate door corrosie zijn Visuele controle. Indien sprake is van corrosie
aangetast; aan de remleiding of remschijf zijn de artikelen
2.8.2 en 2.8.3 (blz. 25) van de Regeling
permanente eisen van toepassing.
c. niet zijn beschadigd, gescheurd of gebroken; Visuele controle.
d. geen inwendige of uitwendige lekkage Visuele controle. Indien er twijfel bestaat omtrent
vertonen. de deugdelijkheid van het remsysteem wordt
het onder druk gezet, hierna aangeduid met
‘drukproef’. Het rempedaal wordt, bij een
hydraulisch remsysteem langzaam, ingetrapt
totdat een kracht van 700 N (70 kg) op het pedaal
wordt uitgeoefend. Deze kracht wordt gedurende
ongeveer 10 seconden uitgeoefend waarbij het
pedaal niet op de aanslag mag komen. Indien een
rembekrachtiger aanwezig is, wordt de drukproef
uitgevoerd met draaiende motor.
Toelichting
De pedaalkracht moet worden vastgesteld met behulp
van een pedaalkrachtmeter.
Bij een remhandel moet de drukproef worden
uitgevoerd met de maximale handkracht.
2. De rembekrachtiger en remkrachtregelaar 1. Voor de controle van de vacuüm-rembekrach-
moeten goed functioneren. tiger wordt bij uitgeschakelde motor allereerst
de vacuümvoorraad opgebruikt door het
rempedaal meerdere malen in te trappen.
Vervolgens wordt met ingetrapt rempedaal de
motor gestart waarna door de opbouw van het
vacuüm het pedaal verder moet wegzakken.
2. Visuele controle van de remkrachtregelaar,
waarbij de rem in werking wordt gesteld met
draaiende motor. Hierbij wordt de as eventueel
ontlast.
3. Het rempedaal onderscheidenlijk de remhandel Controle door het rempedaal in te trappen.
mag geen zodanige slag maken dat het pedaal Bij twijfel wordt het pedaal met een kracht
dan wel de handel tot een aanslag kan worden van ten hoogste 700 N (70kg) ingetrapt.
ingetrapt of ingedrukt. Toelichting
De pedaalkracht moet worden vastgesteld met behulp
van een pedaalkrachtmeter.
4. Het oppervlak van het rempedaal moet stroef Visuele controle.
zijn.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


142
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Reminrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.5.31 - onderdelen en werking reminrichting


5. Remslangen mogen:
a. niet in ernstige mate zijn misvormd; Visuele controle. Indien een remslang is
misvormd zijn de artikelen 2.8.4 en 2.8.6, tweede
lid (blz. 25 t/m 26), van de Regeling permanente
eisen van toepassing.
b. niet langs andere voertuigdelen schuren; Visuele controle, waarbij de bestuurde wielen
naar de uiterste linker- en rechterstuurstand
worden gebracht.
c. geen zodanige beschadigingen vertonen dat Visuele controle.
het wapeningsmateriaal zichtbaar is.
Toelichting
Indien een driewielig motorrijtuig is voorzien
van flexibele remleidingen welke zijn voorzien
van een metalen wapening moeten deze worden
getoetst aan de eisen voor remleidingen.
6. Remkabels mogen niet zijn gerafeld en moeten Visuele controle, waarbij de rem wordt bediend
goed gangbaar zijn.
7. Wielen die zijn voorzien van een trommelrem, Controle, waarbij de wielen vrij van de grond of
moeten in onberemde toestand in beide hefinrichting met de hand worden rondgedraaid.
richtingen kunnen draaien zonder dat de
remvoering aanloopt. De remvoering van
wielen die zijn voorzien van een schijfrem,
mag in onberemde toestand in beide richtingen
enigszins slepen.
8. De remtrommel of remschijf mag tijdens het Visuele controle. Indien de remvoering niet
remmen niet worden geraakt door delen die zonder demontage zichtbaar te maken is, wordt
zijn bestemd als drager of bevestigingsmiddel de rem in werking gesteld terwijl het wiel met
van remvoering. de hand of met behulp van een wielspinner wordt
rondgedraaid. Hierbij mogen geen schurende
geluiden van metaal op metaal hoorbaar zijn.
9. De noodzakelijke bewegingsvrijheid van de Visuele controle.
remonderdelen mag niet worden beperkt.
10.Remcilinders moeten zijn voorzien van Visuele controle. De hoezen worden gecontroleerd
stofhoezen die niet in ernstige mate mogen voor zover dit zonder demontage mogelijk is.
zijn beschadigd.
11.Anti-blokkeersystemen moeten goed Het contact wordt ingeschakeld waarbij het waar-
functioneren en moeten zijn voorzien van een schuwingslampje moet gaan branden.
deugdelijke waarschuwingsinrichting die in Vervolgens wordt de motor gestart. Wanneer het
werking treedt zodra het systeem faalt. waarschuwingslampje uitgaat, functioneert het
systeem. Indien noodzakelijk wordt een rijproef
uitgevoerd.
Toelichting
Bij de rijproef wordt alleen het juiste functioneren van
het waarschuwingslampje gecontroleerd.
Eventueel het waarschuwingslampje op een
andere wijze laten branden.
12.Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het eerste lid, onderdelen a en b,
en het vijfde lid, onderdeel a.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


143
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Reminrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.5.32 - onderdelen en werking reminrichting


1. Driewielige motorrijtuigen, in gebruik genomen Visuele controle.
na 30 juni 1967, moeten indien het hydraulisch
remsysteem niet is voorzien van een
toegankelijk remvloeistofreservoir, waarvan
het vloeistofpeil te controleren is zonder het
reservoir te openen, zijn voorzien van:
a. een deugdelijke waarschuwingsinrichting
die in werking treedt zodra het niveau van
de remvloeistof onder het vereiste minimum
niveau is gedaald, of
b. in geval van een gescheiden remsysteem een
deugdelijke waarschuwingsinrichting die in
werking treedt zodra een van de kringen van
het remsysteem faalt.
2. De goede werking van het signaal van de in het Visuele en auditieve controle, waarbij de werking
eerste lid bedoelde waarschuwingsinrichtingen op één van de volgende manieren moet worden
moet kunnen worden gecontroleerd. gecontroleerd:
a. indien het remvloeistofreservoir is voorzien
van een vlotter wordt deze omlaag gedrukt dan
wel de dop losgeschroefd en opgelicht;
b. het kontakt wordt ingeschakeld, waarbij indien
noodzakelijk de motor wordt gestart, en de
parkeerrem wordt aangetrokken;
c. de daartoe bestemde schakelaar wordt bediend;
d. het contact wordt ingeschakeld en het waar-
schuwingslampje gaat branden, vervolgens de
motor starten waarna het lampje dooft.
3. In de reservoirs van het hydraulisch remsysteem Visuele controle, waarbij het remvloeistofniveau
moet voldoende remvloeistof aanwezig zijn. zich niet onder de minimumaanduiding mag
bevinden.

Artikel 5.5.38 - remvertraging bedrijfsrem


1. Driewielige motorrijtuigen, in gebruik genomen Leden 1, 2, 3 en 4.
na 31 maart 1990, moeten zijn voorzien van De controle moet plaatsvinden door middel van
een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een beproeving op de weg. Bij twijfel wordt met
een droge of nagenoeg droge en ongeveer behulp van een zelfregistrerende remvertragings-
horizontaal liggende weg: meter de vertraging gemeten.
a. ten minste 4,5 m/s 2 bedraagt bij een Toelichting
pedaalkracht van niet meer dan 500 N Indien de beremming uitgevoerd moet worden door
onderscheidenlijk bij een kracht op de het gelijktijdig bedienen van het rempedaal en de
remhandel van niet meer dan 200 N; remhandel, mag de pedaalkracht en handelkracht
b. ten minste 4,0 m/s2 bedraagt bij een buiten beschouwing worden gelaten.
pedaalkracht van niet meer dan 700 N In geval van twijfel wordt de pedaalkracht danwel
onderscheidenlijk bij een kracht op de de kracht op de remhandel vastgesteld met behulp
remhandel van niet meer dan 200 N, indien van een drukmeter.
het een voertuig betreft dat voor 1 april 1997
in gebruik is genomen en dat is bestemd
voor het vervoer van goederen;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


144
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Reminrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.5.38 - remvertraging bedrijfsrem


c. in geval van een gecombineerde
reminrichting:
1º bij gebruik van de gecombineerde
reminrichting ten minste 4,5 m/s 2
bedraagt, en
2º bij gebruik van de andere bedrijfsrem of
hulprem ten minste 2,2 m/s 2 bedraagt.
2. Driewielige motorrijtuigen met een ledige
massa van meer dan 400 kg, in gebruik
genomen na 26 november 1975 doch vóór
1 april 1990, moeten zijn voorzien van een
bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een
droge of nagenoeg droge en ongeveer
horizontaal liggende weg ten minste 4,0 m/s 2
bedraagt bij een pedaalkracht van niet meer
dan 700 N onderscheidenlijk bij een kracht op
de remhandel van niet meer dan 200 N.
3. Driewielige motorrijtuigen met een ledige
massa van niet meer dan 400 kg, in gebruik
genomen na 26 november 1975 doch vóór
1 april 1990, moeten zijn voorzien van een
bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een
droge of nagenoeg droge en ongeveer
horizontaal liggende weg ten minste 4,0 m/s2
bedraagt, welke waarde bij voertuigen met
twee reminrichtingen moet worden gehaald bij
gebruik van beide remmen tezamen; bij gebruik
van elke der reminrichtingen afzonderlijk moet
de remvertraging ten minste 1,7 m/s2 bedragen.
4. Driewielige motorrijtuigen, in gebruik genomen
voor 27 november 1975, moeten zijn voorzien
van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging
op een droge of nagenoeg droge en ongeveer
horizontaal liggende weg ten minste 3,8 m/s 2
bedraagt, welke waarde bij voertuigen met twee
reminrichtingen moet worden gehaald bij
gebruik van beide remmen tezamen.
5. De bedrijfsrem van driewielige motorrijtuigen Terwijl de wielen zich vrij van de grond of van de
met een ledige massa van meer dan 400 kg hefinrichting bevinden, wordt het rempedaal licht
moet op alle wielen werken. ingetrapt dan wel de remhandel licht ingedrukt,
en wordt gecontroleerd of elk wiel wordt geremd.
6. Driewielige motorrijtuigen mogen op een droge Indien er twijfel bestaat ten aanzien van het
of nagenoeg droge weg niet uitbreken ten uitbreken van de achteras, moet de controle
gevolge van een verschil in remwerking tussen uitgevoerd worden op de wijze zoals bepaald in
de wielen van elke as onderscheidenlijk ten hoofdstuk 2, titel 8 , afdeling 3 van de Regeling
gevolge van overberemming van de achteras. permanente eisen.
7. Onze Minister stelt regels vast met betrekking -
tot het bepaalde in het zesde lid.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


145
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Reminrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.5.39 - remvertraging parkeerrem, vastzetinrichting


1. Driewielige motorrijtuigen moeten zijn Terwijl twee wielen zich vrij van de grond of van
voorzien van een parkeerrem die op ten minste de hefinrichting bevinden, wordt de parkeerrem
één as werkt. vast aangetrokken en met behulp van de
vergrendeling in deze stand gehouden, waarna
gecontroleerd wordt of elk van beide wielen
wordt geremd.
2. De parkeerrem van driewielige motorrijtuigen, Leden 2 en 3. Controle op een helling dan wel
in gebruik genomen na 30 juni 1967, moet het met behulp van een zelfregistrerende remvertra-
voertuig op een helling van 16,0% in beide gingsmeter waarbij het driewielige motorrijtuig
richtingen in stilstand kunnen houden. aan het einde van de remproef geheel of nagenoeg
Hieraan wordt geacht te zijn voldaan indien geheel stil moet staan.
de remvertraging, uitgaande van een
aanvangssnelheid van 15 km/h, op een droge
of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal
liggende weg ten minste 1,2 m/s 2 bedraagt en
de rem ook in achterwaartse richting
functioneert.
3. De remvertraging van de parkeerrem van
driewielige motorrijtuigen, in gebruik genomen
voor 1 juli 1967, moet op een droge of
nagenoeg droge en ongeveer horizontaal
liggende weg ten minste 1,0 m/s 2 bedragen.

Artikel 5.5.40 - werking hulpreminrichting


1. Indien het driewielig motorrijtuig na 30 juni Leden 1 en 2. Aan deze eis wordt niet getoetst
1967 in gebruik is genomen en is voorzien van tijdens de periodieke keuring ten behoeve van
een geheel afzonderlijk hulpremsysteem, moet: de afgifte van een keuringsrapport.
a. het hulpremsysteem goed functioneren;
b. de remwerking redelijk gelijkmatig over de
wielen links en rechts van de as zijn verdeeld.
2. De remvertraging van het in het eerste lid De controle moet plaatsvinden door middel van
bedoelde hulpremsysteem moet op een droge een remproef op de weg met behulp van een
of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal zelfregistrerende remvertragingsmeter.
liggende weg ten minste 2,0 m/s 2 bedragen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


146
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Carrosserie

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 9. Carrosserie

Artikel 5.5.41 - deuren, laadbakkleppen, motorkap, kofferdeksel, windschermen, stroomlijnkappen


1. De deuren van driewielige motorrijtuigen Visuele controle, waarbij de deuren worden
moeten goed sluiten. De deuren die direkt geopend en gesloten.
toegang geven tot de personenruimte, moeten
op normale wijze vanaf de binnenzijde of vanaf
de buitenzijde kunnen worden geopend.
Toelichting
Onder deuren worden verstaan deuren die
scharnieren om een verticale stijl, die schuiven
langs een horizontale rail of vleugeldeuren aan
de zijkant van het voertuig.
2. Het slot en de scharnieren van de motorkap of Visuele controle, waarbij de motorkap of het
het kofferdeksel aan de voorzijde van het kofferdeksel worden geopend en gesloten.
voertuig moeten een goede sluiting waarborgen.
Toelichting
Hieronder wordt ook de motorkap of het
kofferdeksel aan de achterzijde verstaan.
3. De bevestiging van de scharnieren van de Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter
deuren, de motorkap en het kofferdeksel mag plaatse van de bevestiging geschiedt de controle
niet in ernstige mate door corrosie zijn op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
aangetast. (blz. 5 t/m 11) van de Regeling permanente eisen.
4. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het derde lid.

Artikel 5.5.42 – ruiten


1. De voorruit, de zijruiten dan wel het wind- Visuele controle. Indien de voorruit een bescha-
scherm van driewielige motorrijtuigen mogen: diging of verkleuring vertoont geschiedt de
a. geen beschadigingen of verkleuringen controle aan de hand van de artikelen 2.9.2 tot en
vertonen, met 2.9.6 (blz. 47 t/m 49) van de Regeling
b. niet zijn voorzien van onnodige voorwerpen, permanente eisen.
die het uitzicht van de bestuurder belemmeren. Artikel
Toelichting 2.9.2: Beschadiging voorruit
In het geval dat folie is aangebracht wordt door 2.9.3: Verdeling in vlakken
degene die de keuring uitvoert beoordeeld in 2.9.4: Toegestane beschadiging
hoeverre deze folie belemmerend is voor het 2.9.5: Aanwezigheid meerdere beschadigingen
uitzicht van de bestuurder. 2.9.6: Wijze van keuren
2. Indien het driewielig motorrijtuig niet is Visuele controle.
voorzien van een rechterbuitenspiegel, mag de
achterruit:
a. geen beschadigingen of verkleuringen
vertonen,
b. niet zijn voorzien van onnodige voorwerpen,
die het uitzicht van de bestuurder belemmeren.
3. Onze Minister kan regels vaststellen omtrent -
het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 5.5.43 - ruitenwisser- en ruitensproeierinstallatie


1. Driewielige motorrijtuigen met een voorruit Leden 1 en 2. Visuele controle.
moeten zijn voorzien van een goed werkende Indien bij het in werking stellen van de installatie
ruitenwisserinstallatie die de bestuurder ten minste één stand, niet zijnde een intervalstand,
voldoende uitzicht geeft. werkt, blijft verdere controleachterwege.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


147
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Carrosserie

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.5.43 - ruitenwisser - en ruitensproeier installatie


2. Het eerste lid is niet van toepassing op drie-
wielige motorrijtuigen met een voorruit met
een ledige massa van niet meer dan 400 kg die
voor 27 november 1975 in gebruik zijn genomen.
3. Driewielige motorrijtuigen met een voorruit, Visuele controle, waarbij de installatie in werking
die na 31 december 1994, in gebruik zijn wordt gesteld.
genomen, moeten zijn voorzien van een goed
werkende ruitensproeierinstallatie.

Artikel 5.5.44 - installatie ter ontdooiing en ontwaseming


1. Driewielige motorrijtuigen met een voorruit, Leden 1 en 2. Visuele controle, waarbij de
die na 16 juni 2003 in gebruik zijn genomen, installatie in werking wordt gesteld.
moeten zijn voorzien van een goed werkende
installatie ter ontdooiing en ontwaseming van
de voorruit.
2. Driewielige motorrijtuigen met een voorruit en
met een gesloten carrosserie, die na 31 december
1994, doch voor 17 juni 2003 in gebruik zijn
genomen, moeten zijn voorzien van een goed
werkende installatie ter ontdooiing en
ontwaseming van de voorruit.

Artikel 5.5.45 – spiegels


1. Driewielige motorrijtuigen moeten zijn Leden 1, 2 en 3. Visuele controle.
voorzien van een linker buitenspiegel.
Deze eis geldt niet voor voertuigen:
a. waarvan de ledige massa niet meer bedraagt
dan 400 kg,
b. waarbij de bestuurder een zodanige plaats
inneemt dat hij van zijn zitplaats het achter
hem gelegen weggedeelte kan overzien, en
c. die in gebruik zijn genomen vóór
27 november 1975.
2. Driewielige motorrijtuigen met een gesloten
carrosserie moeten zijn voorzien van een
binnenspiegel.
Deze eis geldt niet voor voertuigen die in
gebruik zijn genomen voor 17 juni 2003 en
voldoen aan de in het eerste lid, onderdelen
a en b, genoemde voorwaarden.
3. Driewielige motorrijtuigen moeten zijn
voorzien van een rechterbuitenspiegel indien
met de verplichte binnenspiegel het achter het
voertuig gelegen weggedeelte niet voldoende
kan worden overzien. Indien de binnenspiegel
geen zicht naar achteren mogelijk maakt,
behoeft deze niet aanwezig te zijn.
4. De aan de zijde van de bestuurder bevestigde Visuele controle. Hierbij wordt de verstellings-
buitenspiegel moet vanuit de binnenzijde bij inrichting bediend dan wel het raam geopend,
gesloten portier kunnen worden versteld. Deze waarbij de spiegel moet kunnen worden versteld.
eis geldt niet voor driewielige motorrijtuigen
die vóór 1 januari 1975 in gebruik zijn genomen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


148
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Carrosserie

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.5.45 – spiegels


De spiegels van deze voertuigen moeten, na door
een duw te zijn omgeklapt, zonder verstelling in
de oorspronkelijke stand terug kunnen klappen.
5. De spiegels moeten deugdelijk zijn bevestigd. Leden 5 en 6. Visuele controle.
6. Het spiegelglas van de verplichte spiegels mag
geen verschijnselen van breuk vertonen en mag
niet in ernstige mate zijn verweerd.

Artikel 5.5.46 - zitplaatsen, voetsteunen, trappers


1. De zitplaatsen van driewielige motorrijtuigen Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter
moeten deugdelijk aan het voertuig zijn beves- plaatse van de bevestiging geschiedt de controle
tigd. Onze Minister stelt regels vast met betrek- op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
king tot de deugdelijkheid van de bevestiging. (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.
2. Bij driewielige motorrijtuigen met een ledige Onderdelen a en b. Visuele controle. Indien de
massa van meer dan 400 kg, in gebruik vergrendeling in twee standen werkt blijft
genomen na 30 september 1971, moeten: verdere controle achterwege.
a. verschuifbare zitplaatsen in elke mogelijke
stand automatisch zijn vergrendeld;
b. verstelbare rugleuningen van zitplaatsen in
elke mogelijke stand kunnen worden vergrendeld;
c. de voorste zitplaatsen, indien zij scharnierend Visuele controle. Zo nodig wordt de vergrendeling
zijn, dan wel de rugleuningen van de voorste gecontroleerd tijdens een remproef.
zitplaatsen, indien zij scharnierend zijn, in de
normale stand automatisch zijn vergrendeld.

Artikel 5.5.47 - bescherming inzittenden


1. Driewielige motorrijtuigen met een gesloten Leden 1 tot en met 5. Visuele controle.
carrosserie, die na 16 juni 2003 in gebruik In geval van een kampeerauto is de controle
zijn genomen, moeten zijn voorzien van auto- beperkt tot de voorste zitplaatsen en tot de overige
gordels voor alle naar voren en naar achteren zitplaatsen voorzover deze zijn voorzien van
gerichte zitplaatsen. autogordels.
2. Driewielige motorrijtuigen met een gesloten
carrosserie, die na 31 december 1989 doch voor
17 juni 2003 in gebruik zijn genomen, moeten
zijn voorzien van autogordels voor alle naar
voren gerichte zitplaatsen.
3. Driewielige motorrijtuigen die na 1 januari 1971
doch voor 1 januari 1990 in gebruik zijn genomen
en die zijn ingericht voor het vervoer van personen
of die beurtelings voor het vervoer van personen
of goederen kunnen worden ingericht, moeten zijn
voorzien van autogordels voor de zitplaats van de
bestuurder en de naast deze plaats aanwezige zit-
plaatsen, voor zover deze aan een portier grenzen.
4. Het eerste, tweede en derde lid zijn niet van
toepassing op klapstoelen.
5. De in het tweede en derde lid bedoelde ver-
plichtingen gelden niet voor voertuigen die voor
1 januari 1998 in gebruik zijn genomen en die
blijkens een aantekening in het voor het voertuig
afgegeven kentekenbewijs niet van bevestigings-
punten voor autogordels behoeven te zijn voorzien.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


149
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Carrosserie

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.5.47 - bescherming inzittenden


6. De autogordels moeten deugdelijk zijn Visuele controle, waarbij een eventuele rolgordel
bevestigd en mogen niet zodanig zijn volledig wordt uitgetrokken. Indien sprake is van
beschadigd dat de sterkte ervan in gevaar corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt
wordt gebracht. Onze Minister stelt regels vast de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk
met betrekking tot de deugdelijkheid van de 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling
bevestiging. permanente eisen.
Toelichting
Daar elke beschadiging de sterkte in gevaar brengt,
is een beschadiging niet toegestaan. Het pluizen van
een gordel wordt niet gezien als een beschadiging.
7. De autogordels moeten zijn voorzien van een Visuele controle. Hierbij wordt de gordel in de
goed werkende sluiting en een goed werkende sluiting gebracht. Indien de gordel is voorzien
blokkering. Oprolmechanismen moeten zodanig van een oprolmechanisme wordt de gordel
functioneren dat de gordel aanligt na het omgedaan. De blokkering wordt gecontroleerd
omdoen ervan. door te rukken aan de gordel; indien dit geen
uitsluitsel biedt wordt tijdens een remproef op de
weg het blokkeren van de gordel gecontroleerd.

Artikel 5.5.48 - uitwendige veiligheid o.a. wiel- en zijdelingse afscherming


1. Driewielige motorrijtuigen mogen geen scherpe Leden 1 en 2. Visuele controle.
delen hebben die in geval van botsing gevaar
voor lichamelijk letsel voor andere weg-
gebruikers kunnen opleveren.
2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid
moeten uitstekende delen van driewielige motor-
rijtuigen, die in geval van botsing het gevaar voor
lichamelijk letsel voor andere weggebruikers
aanzienlijk kunnen vergroten, zijn afgeschermd.
Toelichting
Vleugelmoeren op de wielnaaf zijn voldoende
afgeschermd wanneer deze niet meer dan 30 mm
buiten de afscherming uitsteken.
3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet In geval van twijfel wordt de hoogte gemeten.
van toepassing op voertuigdelen die zich hoger
dan 2,00 m boven het wegdek bevinden.
4. De wielen onderscheidenlijk banden van Visuele controle.
driewielige motorrijtuigen mogen niet aanlopen
en moeten goed zijn afgeschermd indien het
driewielig motorrijtuig voor 17 juni 1999 in
gebruik is genomen.
5. Een reservewielhouder die zich aan de Leden 5 en 6. Visuele controle.
buitenzijde van het driewielige motorrijtuig
bevindt, moet deugdelijk zijn bevestigd.
Indien in de houder een reservewiel is geplaatst,
moet dat wiel goed zijn opgesloten.
6. Geen deel aan de buitenzijde van een driewielig
motorrijtuig mag zodanig zijn bevestigd,
beschadigd of door corrosie zijn aangetast, dat
gevaar bestaat voor losraken.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


150
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 10. Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

Artikel 5.5.51 - verplichte lichten en retroreflectoren


1. Driewielige motorrijtuigen moeten zijn Leden 1 en 2. Visuele controle.
voorzien van:
a. twee grote lichten;
b. twee dimlichten;
c. twee stadslichten, indien het voertuig in
gebruik is genomen na 30 juni 1967, en twee
of vier stadslichten, indien het voertuig voor
1 juli 1967 in gebruik is genomen;
d. twee richtingaanwijzers aan de voorzijde en
twee aan de achterzijde van het voertuig, dan
wel één richtingaanwijzer aan elke zijkant
indien het voertuig vóór 1 juli 1967 in
gebruik is genomen; het licht van de
richtingaanwijzers van driewielige motor-
rijtuigen die na 30 juni 1967 in gebruik zijn
genomen moet knipperen;
e. waarschuwingsknipperlichten indien het
voertuig na 31 december 1996 in gebruik is
genomen;
f. twee achterlichten indien het voertuig na
30 juni 1967 in gebruik is genomen en twee
of vier achterlichten, indien het voertuig voor
1 juli 1967 in gebruik is genomen;
g. twee remlichten indien het voertuig na
30 juni 1967 in gebruik is genomen, dan wel
één of twee remlichten indien het voertuig
vóór 1 juli 1967 in gebruik is genomen;
h. een installatie ter verlichting van de aan de
achterzijde van het voertuig aangebrachte
kentekenplaat;
i. twee niet-driehoekige rode retroreflectoren
aan de achterzijde van het voertuig.
Toelichting
Onder driehoekig wordt een gelijkzijdige
driehoek verstaan.
2. De in het eerste lid, onderdelen d en g,
genoemde lichten zijn niet verplicht voor
driewielige motorrijtuigen met een ledige
massa van niet meer dan 400 kg, in gebruik
genomen voor 27 november 1975, waarbij de
bestuurder een zodanige plaats inneemt dat de
door hem met de arm gegeven seinen zowel
goed zichtbaar zijn voor het tegemoetkomend
verkeer als voor het achteropkomend verkeer.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


151
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.5.51 - verplichte lichten en retroreflectoren


3. Driewielige motorrijtuigen met een breedte van Visuele controle. In geval van twijfel wordt
niet meer dan 1,30 m mogen in afwijking van gemeten.
het bepaalde in het eerste lid, onderdelen
a, b, c, f, g en i, zijn voorzien van:
a. één groot licht;
b. één dimlicht;
c. één stadslicht;
d. één achterlicht;
e. één remlicht;
f. één niet-driehoekige rode retroreflector.
Toelichting
Onder driehoekig wordt een gelijkzijdige
driehoek verstaan.

Artikel 5.5.53 – kleur


1. De grote lichten, dimlichten en stadslichten Leden 1, 2 en 3. Visuele controle, waarbij de
mogen niet anders dan wit of geel stralen. desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.
Toelichting
Wit licht is opgebouwd uit meerdere kleuren.
Hierdoor kan het voorkomen dat op het
koplamptestapparaat een blauwe, groene, gele,
oranje of rode kleur is te zien. Deze kleur op
het scherm van het koplamptestapparaat is
acceptabel mits de kleur van het licht op de
vloer of het wegdek wel wit is.
2. De richtingaanwijzers en waarschuwings-
knipperlichten mogen naar voren niet anders
dan ambergeel of wit en naar achteren niet
anders dan ambergeel of rood stralen.
3. De achterlichten mogen niet anders dan rood
stralen.
4. De remlichten mogen niet anders dan rood of Visuele controle, waarbij het rempedaal wordt
ambergeel stralen. ingetrapt dan wel de remhandel wordt bediend, zo
nodig nadat het contact is ingeschakeld.
5. De kentekenplaatverlichting mag niet anders Visuele controle, waarbij de betreffende
dan wit stralen en mag niet naar achteren verlichting wordt ingeschakeld.
stralen.

Artikel 5.5.55 - werking


1. De in artikel 5.5.51 bedoelde lichten moeten Visuele controle, waarbij de desbetreffende
goed werken. verlichting wordt ingeschakeld. De schakelaar
moet automatisch in de ingeschakelde stand
blijven staan.
2. De verlichtingsarmaturen en de onderdelen Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter
daarvan moeten deugdelijk aan het voertuig plaatse van de bevestiging geschiedt de controle
zijn bevestigd. op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
(blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.
3. De glazen van de verlichtingsarmaturen mogen Visuele controle. Indien het glas is beschadigd of
niet zodanig zijn beschadigd, gerepareerd of bewerkt is artikel 2.10.12 (blz. 65) van de
bewerkt dat de lichtopbrengst en het lichtbeeld Regeling permanente eisen van toepassing.
dan wel de functie nadelig worden beïnvloed.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


152
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.5.55 - werking


4. Lichten met dezelfde functie moeten van Visuele controle, waarbij de desbetreffende
gelijke grootte, gelijke kleur en gelijke of verlichting wordt ingeschakeld.
nagenoeg gelijke sterkte zijn. Lichten en
retroreflecterende voorzieningen met dezelfde
functie moeten symmetrisch links en rechts
van het midden van het voertuig zijn bevestigd.
5. De in artikel 5.5.51 vermelde retroreflectoren, Leden 5 en 6. Visuele controle.
voorzover het het lichtdoorlatende gedeelte
betreft, mogen ten hoogste een vierde deel zijn
afgeschermd, onverminderd het bepaalde in
artikel 5.18.7, eerste lid onderdeel e en f.
Toelichting
Hierin wordt het volgende vermeld:
Bij het vervoer van goederen aan de achterzijde
van een personenauto, bedrijfsauto met een
toegestane maximum massa van niet meer dan
3500 kg, of driewielig motorrijtuig moet
worden voldaan aan de volgende eisen:
e. indien de verlichting en retroreflectoren van
het voertuig door de lastdrager of de
goederen worden afgeschermd, moet de
lastdrager aan de achterzijde zijn voorzien
van twee rode achterlichten, twee rode
remlichten, twee niet-driehoekige rode
retroreflectoren en twee ambergele
richtingaanwijzers, die moeten zijn
aangebracht op een afstand van niet meer
dan 0,40 m vanaf het punt van de grootste
breedte van het voertuig met inbegrip van
de lastdrager;
f. indien de op het voertuig aangebrachte
kentekenplaat door de lastdrager of de
goederen wordt afgeschermd, moet de
lastdrager zijn voorzien van een kenteken-
plaat met het kenteken van het voertuig
waarop de lastdrager is aangebracht,
alsmede van kentekenplaatverlichting; het
kenteken moet goed leesbaar zijn en de
kentekenplaat moet zijn voorzien van het in
artikel 5 van het Kentekenreglement
voorgeschreven goedkeuringsmerk en mag
niet zijn afgeschermd;
De in artikel 5.5.51 en 5.5.57 bedoelde verlichting
welke is opgebouwd uit een combinatie van led’s
moet de betreffende verlichting minimaal voldoen
aan:
• Minimaal 75% van het totale aantal led’s dient
te branden;
• De ledverlichting moet bij defecte led’s nagenoeg
symmetrisch geplaatst blijven;
• De lichtsterkte moet, ook bij defecte led’s,
nagenoeg gelijk blijven.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


153
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.5.55 - werking


6. De retroreflectoren mogen geen gebreken
vertonen, die de retroreflectie beïnvloeden.
7. Onze Minister kan regels vaststellen omtrent
het bepaalde in het tweede en derde lid.

Artikel 5.5.56 - afstelling dimlicht


1. Het dimlicht van driewielige motorrijtuigen 1. De stand van de lichtbundel van het dimlicht
moet zodanig zijn afgesteld dat bij controle met wordt gecontroleerd met behulp van een
een koplamptestapparaat dan wel een koplamptestapparaat waarbij het driewielige
verlichtingsscherm het geprojecteerde beeld, motorrijtuig en het koplamptestapparaat op een
na fixatie van het apparaat dan wel het scherm, vlakke en horizontale vloer zijn geplaatst.
voldoet aan de volgende eisen: Toelichting
a. het lichte vlak moet zich onder het donkere Tijdens de periodieke keuring ten behoeve van
vlak bevinden; de afgifte van een keuringsrapport wordt geen
b. een duidelijke, geheel of ten dele horizontale gebruik gemaakt van een verlichtingsscherm.
scheidingslijn tussen licht en donker moet 2. Bij de controle bedoeld in punt 1 moeten
zichtbaar zijn; a. de voorwielen in de stand van rechtuitrijden
c. het horizontale gedeelte van de scheidingslijn staan,
moet zich bevinden tussen of op de lijnen op b. de banden op de juiste spanning zijn, en moet
het scherm van het koplamptestapparaat dan c. de handrem los staan.
wel op het verlichtingsscherm, die overeen- 3. Indien het driewielige motorrijtuig is uitgerust
komen met een daling van de lichtbundel ten met een inrichting waarmee de dimlicht-
opzichte van de horizontale middenlijn van afstelling eenvoudig aan de beladingstoestand
de koplamp van 5 tot 40 mm/m; kan worden aangepast, moet tijdens de controle
d. indien een ten dele horizontale scheidingslijn deze afstelinrichting staan op de stand die
zichtbaar is: overeenkomt met de beladingstoestand.
1º.moet het horizontale gedeelte van de 4. Indien het driewielige motorrijtuig is uitgerust
scheidingslijn zich grotendeels links met een automatische niveauregeling, wordt de
bevinden van de verticale hartlijn op het controle uitgevoerd met stationair draaiende
scherm van het koplamptestapparaat dan motor. Een eventuele bedieningsmogelijkheid
wel op het verlichtingsscherm; moet in de normale rijstand staan.
2º.mag het snijpunt van het horizontale en
het niet-horizontale gedeelte:
a. bij controle met een koplamptest-
apparaat niet links van de verticale
hartlijn op het scherm van het koplamp-
testapparaat vallen, dan wel
b. bij controle met een verlichtingsscherm
maximaal 20 mm/m links van de
geprojecteerde verticale hartlijn van de
koplamp op het verlichtingsscherm
vallen.
Toelichting
Indien dimlichten zijn gemonteerd met een
afwijkend lichtbeeld, zie voor de handelwijze de wijze
van keuren bij artikel 5.5.64.
2. Het voor het dimlicht bestemde deel van de Visuele controle. Indien de reflector is aangetast
reflector mag zijn oorspronkelijke reflecterende is artikel 2.10.14 (blz. 65) van de Regeling
werking niet in ernstige mate hebben verloren. permanente eisen van toepassing.
3. Onze Minister stelt regels vast omtrent het
bepaalde in het tweede lid.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


154
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.5.57 - toegestane lichten en retroreflectoren


1. Driewielige motorrijtuigen mogen zijn
voorzien van:
a. één of twee mistlichten aan de voorzijde van Onderdelen a en b.
het voertuig; Visuele controle.
Toelichting
De wijze van schakeling van de mistlichten
aan de voorzijde in combinatie met de
dimlichten behoeft niet te worden
gecontroleerd.
b. één of twee mistlichten aan de achterzijde
van het voertuig;
c. parkeerlichten, indien het voertuig niet Visuele controle. In geval van twijfel wordt
langer is dan 6,00 m en niet breder is dan gemeten.
2,00 m en in gebruik is genomen voor
1 november 1997;
d. één of twee achteruitrijlichten; Onderdelen d tot en met k. Visuele controle.
e. één zijrichtingaanwijzer aan elke zijkant van
het voertuig;
f. twee herhalingswaarschuwingsknipperlichten
aan het meest naar achteren gelegen gedeelte
van de zich aan de zij- of achterkant van het
voertuig bevindende laad- en losklep in
horizontale stand, indien het voertuig in
gebruik is genomen voor 1 november 1997;
g. ambergele retroreflectoren aan de zijkanten
van het voertuig;
h. twee witte retroreflectoren aan de voorzijde
van het voertuig, indien het voertuig in
gebruik is genomen voor 1 november 1997;
i. een richtlicht, indien het voertuig in gebruik
is genomen voor 1 november 1997;
j. een bermlicht aan de voorzijde van het
voertuig, indien het voertuig in gebruik is
genomen voor 1 november 1997;
k. werklichten, indien het voertuig in gebruik
is genomen voor 1 november 1997.
l. bochtverlichting al dan niet in combinatie Onderdelen l. en m. Aan deze eis wordt niet
met dimlicht; getoetst tijdens de periodieke keuring ten
m. hoekverlichting (afslagverlichting); behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.
2. Lichten die ingevolge artikel 5.5.51 verplicht Leden 2 en 3. Visuele controle.
zijn gesteld voor voertuigen die na een in dat
artikel genoemd tijdstip in gebruik zijn genomen,
mogen zijn aangebracht op voertuigen die voor
of op dat tijdstip in gebruik zijn genomen mits
wordt voldaan aan de in artikel 5.5.53 met
betrekking tot die lichten gestelde eisen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


155
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.5.57 - toegestane lichten en retroreflectoren


3. Driewielige motorrijtuigen die in gebruik zijn
genomen voor 1 november 1997, mogen zijn
voorzien van extra witte retroreflecterende
voorzieningen aan de voorzijde, extra rode
niet-driehoekige aan de achterzijde en extra
ambergele aan de zijkanten van het voertuig.
Toelichting
Onder driehoekig wordt een gelijkzijdige
driehoek verstaan.

Artikel 5.5.59 – kleur toegestane lichten


1. De mistlichten aan de voorzijde, de achteruit- Leden 1, 2, 3 en 4. Visuele controle, waarbij de
rijlichten, het richtlicht en het bermlicht mogen desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.
niet anders dan wit of geel stralen.
2. De mistlichten aan de achterzijde van het
voertuig mogen niet anders dan rood stralen.
3. De parkeerlichten mogen naar voren niet anders
dan wit en naar achteren niet anders dan rood
stralen.
4. De zijrichtingaanwijzers mogen naar voren niet
anders dan ambergeel of wit en naar achteren
niet anders dan ambergeel of rood stralen.
5. Artikel 5.5.55, tweede, derde, vierde en De wijze van keuren bij het tweede, derde en
zevende lid, is van toepassing. vierde lid van artikel 5.5.55 van het Voertuig-
reglement is van toepassing.
6. Op de mistlichten aan de voorzijde alsmede De wijze van keuren bij het eerste tot en met het
aan de achterzijde van het voertuig is artikel vijfde lid van artikel 5.5.55 van het Voertuig-
5.5.55, eerste tot en met vijfde en zevende lid, reglement is van toepassing.
van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.5.61 – plaatsing


1. Bij driewielige motorrijtuigen in gebruik Visuele controle. In geval van twijfel wordt
genomen na 31 december 1967 moeten de gemeten.
verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende
voorzieningen, bedoeld in de artikelen 5.5.51,
eerste en tweede lid, en 5.5.57 zijn aangebracht
op een afstand van niet meer dan 0,40 m vanaf
het punt van de grootste breedte van het
voertuig.
Voor richtingaanwijzers geldt de eerste volzin
slechts voor zover het voertuig in gebruik is
genomen na 31 december 1997.
2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor Visuele controle.
de grote lichten, achterlichten, richtlichten,
bermlichten, achteruitrijlichten, remlichten,
de verlichting van de kentekenplaat aan de
achterzijde van het voertuig, mistlichten aan de
achterzijde van het voertuig en werklichten.
Toelichting
In het geval van één mistlicht aan de achterzijde
moet dit zich bevinden in of links van het
middenlangsvlak van het voertuig.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


156
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.5.62 - controlelampje mistachterlicht


Het ingeschakeld zijn van het mistlicht of de Visuele controle, waarbij de desbetreffende
mistlichten aan de achterzijde van het voertuig verlichting wordt ingeschakeld.
moet door middel van een controlelampje aan de
bestuurder kenbaar worden gemaakt.

Artikel 5.5.63 - werking achteruitrijlichten


Achteruitrijlichten van driewielige motorrijtuigen Visuele controle.
mogen alleen kunnen branden indien de achteruit-
versnelling van het voertuig is ingeschakeld.

Artikel 5.5.64 - verbod van verblindende verlichting


1. Driewielige motorrijtuigen mogen, met Visuele controle.
uitzondering van grote lichten, niet zijn Aan deze eis wordt, met uitzondering van het
voorzien van verblindende verlichting. onderstaande, niet getoetst tijdens de periodieke
keuring ten behoeve van de afgifte van een
keuringsrapport.
Bij driewielige motorrijtuigen die zijn voorzien
van een kenteken bevattende de lettergroep CD of
CDJ of de lettergroep BN of GN en twee groepen
van twee cijfers dan wel de vermelding
‘Afgegeven ex. art. 16, tweede lid, RKR inzake
afwijkende koplampen’ of ‘Afwijkende
koplamp(en) toegestaan op basis van art. 30 van
de Invoeringswet 1994’ onder bijzonderheden
op het kentekenbewijs mogen zijn voorzien van
dimlichten met een afwijkend lichtbeeld.
Het dimlicht wordt niet als verblindend aange-
merkt indien dit als volgt is afgesteld:
Globaal mag het geprojecteerde lichtste vlak,
voor zowel een beladen als een onbeladen
voertuig, zich niet bevinden boven de horizontale
lijn die overeenkomt met een daling van 2 cm/m
van de lichtbundel ten opzichte van het midden
van de koplamp.
Tevens mag het midden van dit vlak zich niet
duidelijk links bevinden van:
- de verticale hartlijn op het scherm van het
koplamptestapparaat of
- de geprojecteerde verticale hartlijn van de
koplamp op het verlichtingsscherm.
2. Driewielige motorrijtuigen mogen, met Visuele controle.
uitzondering van de richtingaanwijzers en de
waarschuwings-knipperlichten, niet zijn
voorzien van knipperende verlichting.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


157
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.5.65 - verbod andere dan verplichte of toegestane verlichting


Driewielige motorrijtuigen mogen niet zijn Visuele controle. Indien verlichtingsarmaturen
voorzien van meer lichten en retroreflecterende aanwezig zijn die niet zijn voorgeschreven dan
voorzieningen dan in de artikelen 5.5.51 en 5.5.57 wel toegestaan, moet de bedrading van deze
is voorgeschreven of toegestaan. armaturen zijn losgenomen en het lampje
Verlichte reclame-aanduidingen of verlichte verwijderd.
borden voor de aanduiding van het soort
vervoer, zoals taxi en ambulance, zijn op
voertuigen toegestaan mits de verlichting niet
verblindend is en door middel van een
afzonderlijke schakelaar is te bedienen.
Toelichting
- Volgens artikel 29 van het RVV 1990 mogen
voertuigen die in gebruik zijn bij politie en
brandweer of als ambulance zijn voorzien van
blauwe zwaai- of knipperlichten.
- Voertuigen mogen volgens artikel 30 van het
RVV 1990 zijn voorzien van oranje zwaailichten,
mits het voertuig wordt gebruikt om de volgende
werkzaamheden uit te voeren:
a. werkzaamheden ten behoeve van wegen;
b. repareren, bergen of slepen van voertuigen;
c. vervoeren van ondeelbare lading.

Bij de APK keuring behoeft het gebruik dat van


het voertuig wordt gemaakt niet specifiek te
worden aangetoond.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


158
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Verbinding driewielig motorrijtuig
en aanhangwagen

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 11. Verbinding tussen driewielig motorrijtuig en aanhangwagen

Artikel 5.5.66 – koppelinrichting


1. Indien het driewielig motorrijtuig is voorzien Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter
van een inrichting tot het koppelen van een plaatse van de bevestiging geschiedt de controle
aanhangwagen, moet deze inrichting deugdelijk op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
zijn bevestigd en mag deze niet zijn gescheurd, (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.
gebroken of vervormd.
Onze Minister stelt regels vast met betrekking
tot de deugdelijkheid van de bevestiging.
2. Bij een inrichting als bedoeld in het eerste lid,
die is voorzien van een koppelingskogel met
een nominale diameter van 50 mm:
a. moet de diameter van de kogel ten minste Het bolvormige gedeelte wordt gemeten met een
49 mm bedragen; geschikt meetmiddel.
b. moet de sluit- en borginrichting van een Visuele controle.
afneembare kogel goed werken en moet de
bevestiging van het kogelgedeelte nagenoeg
spelingvrij zijn.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


159
APK Keuringseisen
5.5 Driewielige motorrijtuigen Diversen

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 12. Diversen

Artikel 5.5.71 – geluidssignaalinrichtingen


1. Driewielige motorrijtuigen moeten zijn Visuele en auditieve controle, waarbij de hoorn in
voorzien van ten minste een geluidssignaal- werking wordt gesteld.
inrichting die bestaat uit een goed werkende
hoorn met vaste toonhoogte.
Een samenstel van zodanige, tegelijk werkende
hoorns wordt als één hoorn beschouwd.
2. Driewielige motorrijtuigen mogen zijn Leden 2 en 3. Visuele en auditieve controle.
voorzien van een geluidssignaalinrichting die
andere weggebruikers erop attent maakt dat de
achteruitversnelling van het voertuig is
ingeschakeld, alsmede van een geluidssignaal-
inrichting die ertoe strekt ongeoorloofd gebruik
of diefstal van het voertuig te voorkomen.
3. Driewielige motorrijtuigen mogen niet zijn
voorzien van andere geluidssignaalinrichtingen
dan bedoeld in het eerste en tweede lid.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


160
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Algemeen

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 0. Algemeen

Artikel 5.12.1 – overeenstemmen van het voertuig met de voertuiggegevens alsmede eisen
m.b.t. identificatie
Aanhangwagens moeten voldoen aan de volgende
eisen:
a. de aanhangwagen moet in overeenstemming Controle hierop moet reeds voorafgaand aan de
zijn met de op het voor het voertuig afgegeven keuring hebben plaatsgevonden.
kentekenbewijs en in het kentekenregister
omtrent het voertuig vermelde gegevens;
Toelichting
Indien op het kentekenbewijs deel I A dan wel
deel I onder bijzonderheden uitzonderingen op de
keuringseisen zijn vermeld moeten deze in acht
worden genomen.
b. het identificatienummer moet op een vast Visuele controle.
voertuigdeel zijn ingeslagen en moet goed
leesbaar zijn;
Toelichting
Bij kunststof hoofdliggers mag het identificatie-
nummer zijn aangebracht op een aluminium plaat
die op de hoofdligger is gelijmd en tevens met
twee popnagels is bevestigd.
c. aanhangwagens die in gebruik zijn genomen Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de
na 31 december 1997, moeten zijn voorzien periodieke keuring ten behoeve van de afgifte
van een constructieplaat die goed leesbaar is van een keuringsrapport.
en waarvan de gegevens in overeenstemming
zijn met het kentekenregister, met dien
verstande dat de maximum massa’s die op de
constructieplaat zijn vermeld tenminste gelijk
zijn aan de massa’s die zijn aangegeven in het
kentekenregister en op het kentekenbewijs;
d. de kentekenplaat moet zijn voorzien van het in Alleen visuele controle op de bevestiging van
artikel 5 van het Kentekenreglement de kentekenplaat.
voorgeschreven goedkeuringsmerk en moet
deugdelijk aan de achterzijde van het voertuig
zijn bevestigd;
Toelichting
Het kentekennummer moet op één plaatdeel staan.
e. het kenteken moet goed leesbaar zijn en de Visuele controle, waarbij de letters en cijfers
kentekenplaat mag niet zijn afgeschermd. volledig zichtbaar moeten zijn indien de
waarnemer op een afstand van 20,00 m achter het
midden van de aanhangwagen staat.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


161
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Algemeen

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 1. Algemene bouwwijze van het voertuig

Artikel 5.12.3 - chassisraam, mee- of zelfdragende carrosserie


1. De langs- en dwarsliggers en chassis- Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
versterkingsdelen van het chassisraam, dan wel boven een inspectieput of op een hefinrichting
de daarvoor in de plaats tredende delen van de bevindt. Indien sprake is van corrosie geschiedt de
mee- of zelfdragende carrosserie van controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2,
aanhangwagens mogen: titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente
a. geen breuken of scheuren vertonen; eisen.
b. niet zodanig zijn bevestigd, vervormd of
door corrosie aangetast, dat de stijfheid en
de sterkte van het chassisraam of van de
mee- of zelfdragende carrosserie in gevaar
worden gebracht.
2. Onze Minister stelt regels vast inzake corrosie -
van de in het eerste lid bedoelde onderdelen
alsmede de bevestiging daarvan.

Artikel 5.12.4 – bovenbouw


1. De bovenbouw van aanhangwagens moet Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
deugdelijk op het onderstel zijn bevestigd. boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
2. De ondersteuning van de laadvloer onder- Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
scheidenlijk laadruimte moet deugdelijk zijn. boven een inspectieput of op een hefinrichting
Onze Minister stelt regels vast met betrekking bevindt. Indien sprake is van corrosie geschiedt
tot de deugdelijkheid van de ondersteuning. de controle op de wijze zoals bepaald in
hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de
Regeling permanente eisen.

Artikel 5.12.5 - bedrading aanhangwagens


De bedrading van aanhangwagens moet Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
deugdelijk zijn bevestigd en goed zijn geïsoleerd. boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


162
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Afmetingen en massa’s

Keuringseisen Wijze van keuren

§2. Afmetingen en massa’s

Artikel 5.12.6 – afmetingen


1. Aanhangwagens, niet zijnde opleggers, mogen Leden 1en 2.
niet langer zijn dan 12,00 m. Deze maat mag niet meer dan 1,0% afwijken.
Toelichting Aanhangwagens moeten worden gemeten.
Ter bepaling van de totale lengte wordt een Artikel 1.2. van het Voertuigreglement is van
aan de achterzijde aangebrachte uitschuiflade toepassing.
ter ondersteuning van de lading, of een uitschuifbare
stootbalk slechts in ingeschoven toestand meegeteld.
2. In afwijking van het eerste lid mogen:
a. kermis- of circusvoertuigen niet langer zijn
dan 14,00 m;
b. middenasaanhangwagens die vóór 1 juli
1967 in gebruik zijn genomen, niet langer
zijn dan 10,00 m;
c. middenasaanhangwagens die na 30 juni
1967 maar vóór 1 januari 1987 in gebruik zijn
genomen, niet langer zijn dan 10,00 m indien
de toegestane maximum massa meer bedraagt
dan 2500 kg maar niet meer dan 3500 kg.
3. Van opleggers die na 31 december 1997 in Leden 3, 4 en 5.
gebruik worden genomen, mag de horizontaal 1. De afstand tussen het hart van de koppelingspen
gemeten afstand tussen het hart van de en enig deel aan de voorzijde van de oplegger
koppelingspen en enig deel aan de voorzijde wordt in geval van twijfel gemeten.
van de oplegger niet meer bedragen dan 2. Controle op de afstand tussen het hart van de
2,04 m en mag de horizontaal gemeten afstand koppelingspen en de achterzijde van de
tussen het hart van de koppelingspen en de oplegger moet reeds voorafgaand aan de
achterzijde van de oplegger niet meer keuring hebben plaatsgevonden.
bedragen dan 12,00 m. Artikel 1.2 van het Voertuigreglement is
4. Van opleggers die vóór 1 januari 1998 in van toepassing.
gebruik zijn genomen, mag de horizontaal
gemeten afstand tussen het hart van de kop- In het gearceerde deel is een uitbouw toegestaan.
pelingspen en enig deel aan de voorzijde van
de oplegger niet meer bedragen dan 2.05 m,
met uitzondering van een puntvormige uit-
bouw waarvan het verticaal geprojecteerde
oppervlak wordt begrensd door rechte lijnen
die raken aan de uiterste voorhoeken van
de oplegger en een punt op het mediaanvlak
van de oplegger dat op maximaal 2,50 m
voor het hart van de koppelingspen ligt.
5. In afwijking van het derde lid, mag van kermis-
of circusvoertuigen de horizontaal gemeten
afstand tussen het hart van de koppelingspen
en de achterzijde van de oplegger niet meer
bedragen dan 17,50 m.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


163
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Afmetingen en massa’s

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.12.6 – afmetingen


6. Aanhangwagens mogen niet breder zijn dan Leden 6 en 7. Controle hierop moet reeds
2,55 m. voorafgaand aan de keuring hebben
Toelichting plaatsgevonden.
Aanhangwagens met een toegestane maximum Artikel 1.2 van het Voertuigreglement is
massa van meer dan 10.000 kg en in gebruik van toepassing.
genomen voor 1 februari 1999, mogen niet breder
zijn dan 2,60 m.
7. In afwijking van het bepaalde in het zesde lid
mogen geconditioneerde voertuigen niet breder
zijn dan 2,60 m.
Toelichting
Mits op het kentekenbewijs bij inrichting is
vermeld dat het een ‘koelwagen, vrieswagen of
geconditioneerd voertuig’ betreft.
8. Aanhangwagens mogen niet hoger zijn De aanhangwagen wordt gemeten, waarbij artikel
dan 4,00 m. 1.2 van het Voertuigreglement van toepassing is.
9. In de afmetingen, bedoeld in het eerste lid, het Visuele controle.
derde lid, het zesde lid, het zevende lid en het
achtste lid, zijn afneembare bovenbouwen en
gestandaardiseerde laadstructuren begrepen.

Artikel 5.12.7 - massa’s


1. De last onder de assen van aanhangwagens Leden 1 tot en met 3. In geval van buitensporige
mag niet meer bedragen dan de voor het wijziging van de inrichting wordt de
betrokken voertuig in het kentekenregister of aanhangwagen gewogen.
op het kentekenbewijs vermelde toegestane
maximum aslasten.
Bij middenasaanhangwagens en opleggers mag
de last onder de koppeling niet meer bedragen
dan in het kentekenregister of op het kenteken-
bewijs is vermeld.
2. De totale massa van aanhangwagens mag niet
meer bedragen dan de voor het betrokken
voertuig in het kentekenregister of op het
kentekenbewijs vermelde toegestane maximum
massa.
3. De som van de aslasten van autonome aanhang-
wagens mag niet meer bedragen dan de voor het
betrokken voertuig in het kentekenregister of op
het kentekenbewijs vermelde toegestane
maximum massa.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


164
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Assen

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 5. Assen

Artikel 5.12.18 – assen


1. De assen van aanhangwagens moeten Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd en boven een inspectieput of op een hefinrichting
mogen geen breuken of scheuren vertonen. bevindt en, indien sprake is van corrosie ter
plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle
op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
(blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.
2. De assen mogen niet zodanig zijn vervormd Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht. boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
3. De assen mogen niet zodanig zijn bevestigd, Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
beschadigd of vervormd dat het weggedrag boven een inspectieput of op een hefinrichting
nadelig wordt beïnvloed. bevindt. In geval van twijfel rijproef uitvoeren.
4. De assen mogen niet zodanig door corrosie zijn Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
aangetast, dat de sterkte ervan in gevaar wordt boven een inspectieput of op een hefinrichting
gebracht. Hieraan wordt voor wat betreft bevindt. Indien een wielgeleidingselement is
wielgeleidings-elementen voldaan indien deze gerepareerd, moet artikel 2.2.23 (blz. 10) van de
niet zijn doorgeroest. Regeling permanente eisen in acht worden
Toelichting genomen.
- Indien de rand van een wielgeleidingselement
ten gevolge van roest is afgebrokkeld, wordt dit
eveneens als doorgeroest aangemerkt en dient
tot afkeur te worden overgegaan.
- De wielgeleidingselementen mogen, indien
deze zijn doorgeroest, niet worden gerepareerd.
In dit geval moeten de wielgeleidingselementen
kompleet worden vervangen.
5. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het eerste lid met betrekking tot de
deugdelijkheid van de bevestiging.

Artikel 5.12.19 - fuseepennen, -lageringen, -bussen, en kogels


1. De fuseepennen, -lageringen, -bussen en Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
-kogels van aanhangwagens moeten deugdelijk boven een inspectieput of op een hefinrichting
zijn bevestigd. bevindt.
2. Stofhoezen van de fuseekogels moeten deug- Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
delijk zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn boven een inspectieput of op een hefinrichting
beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten. bevindt.
3. De fuseepennen, -lageringen, -bussen en 1. De wijze van keuren bij het eerste lid is van
-kogels alsmede de overige draaipunten van de toepassing.
wielophanging mogen niet te veel speling 2. Voor het zichtbaar maken van:
vertonen. a. axiale speling van fuseepennen, -lageringen
en -bussen, wordt elk wiel ontlast en op en
neer bewogen dan wel ontlast en langzaam
weer belast;

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


165
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Assen

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.12.19 - fuseepennen, -lageringen, -bussen, en kogels


b. radiale speling van fuseepennen, -lageringen
en -bussen, wordt elk wiel gedeeltelijk
ontlast en handmatig of met behulp van een
spelingsdetector bewogen;
c. axiale en radiale speling van fuseekogels en
overige kogelgewrichten, wordt elke kogel
ten opzichte van de draagarm in elke richting
bewogen; bij deze controle moet de stand
van de wielophanging zoveel mogelijk
overeenkomen met de rijpositie en moeten
de kogels zoveel mogelijk onbelast zijn;
d. radiale speling van de overige draaipunten,
wordt elk draaipunt in radiale richting ten
opzichte van de bevestiging bewogen met
behulp van een spelingsdetector dan wel
handmatig.
3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten
met een geschikt meetmiddel.
4. Op de speling zijn de artikelen 2.5.2 tot en met
2.5.4 (blz. 17 t/m 18) van de Regeling
permanente eisen van toepassing.
Artikel
2.5.2: Maximaal toegestane speling fusee-
pennen, -lageringen en -bussen
2.5.3: Maximaal toegestane speling fuseekogels
2.5.4: Maximaal toegestane speling draai-
punten wielophanging
4. Indien een gedeelte van de binnenkant van het Visuele controle indien de hoes is beschadigd of
fuseekogelhuis en van de fuseekogel zichtbaar ontbreekt, terwijl de aanhangwagen zich boven
is doordat de hoes is beschadigd of ontbreekt, een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.
mag dit gedeelte geen corrosie vertonen.
5. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het derde lid.

Artikel 5.12.20 - wiellagers


1. De wiellagers van aanhangwagens mogen niet 1. Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
teveel speling vertonen. boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
2. Voor de controle van de speling moet elk wiel
vrij kunnen ronddraaien en wordt elk wiel met
de hand of met behulp van een hefboom,
bijvoorbeeld een koevoet, haaks op de
draairichting bewogen.
3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten
met een geschikt meetmiddel.
4. De meting vindt plaats op een zo groot
mogelijke afstand van de hartlijn van de as.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


166
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Assen

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.12.20 – wiellagers


5. Bij bestuurde wielen moet:
a. één maal in ongeremde toestand, voor de
bepaling van de speling van de wiellager en
de fusee tezamen, en
b. één maal in geremde toestand, voor de
bepaling van de speling van de fusee,
worden gemeten.
6. Het verschil tussen de in punt 5 bedoelde
waarden is de wiellagerspeling.
7. Op de speling is artikel 2.5.5 (blz. 19) van de
Regeling permanente eisen van toepassing.
2. Verschijnselen van slijtage of beschadiging Visuele en auditieve controle, waarbij het wiel
mogen niet hoorbaar of voelbaar zijn. moet worden rondgedraaid, al dan niet met
behulp van apparatuur.
3. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het eerste lid.

Artikel 5.12.21 - wielbasis


De wielbasis van aanhangwagens mag niet meer Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de
dan 1,0% afwijken van de waarde die voor het periodieke keuring ten behoeve van de afgifte
voertuig is vermeld op het kentekenbewijs of in van een keuringsrapport.
het kentekenregister.

Artikel 5.12.24 - wielen en velgen


1. De wielen onderscheidenlijk velgen van Leden 1 en 2. Visuele controle, terwijl de
aanhangwagens mogen geen breuken, scheuren, aanhangwagen zich boven een inspectieput of op
ondeugdelijk laswerk of ernstige vervorming een hefinrichting bevindt en het wiel vrij kan
vertonen. ronddraaien.
2. De wielen onderscheidenlijk velgen moeten
met alle daarvoor bestemde bevestigings-
middelen deugdelijk zijn bevestigd.

Artikel 5.12.26 – stabilisatoren


Stabilisatoren moeten met alle daarvoor bestemde Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
bevestigingsmiddelen deugdelijk zijn bevestigd boven een inspectieput of op een hefinrichting
en mogen: bevindt.
a. geen breuken of scheuren vertonen, en
b. niet te veel speling op de draaipunten vertonen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


167
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Ophanging

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 6. Ophanging

Artikel 5.12.27 – banden


1. Aanhangwagens moeten zijn voorzien van Visuele controle.
banden waarvan het loopvlak niet bestaat uit
metaal of een materiaal dat voor wat betreft
hardheid en vervormbaarheid dezelfde
eigenschappen heeft.
2. De luchtbanden van aanhangwagens mogen Leden 2 en 3. Visuele controle, terwijl de aan-
geen beschadigingen vertonen waarbij het hangwagen zich boven een inspectieput of op een
karkas zichtbaar is. hefinrichting bevindt, waarbij het wiel wordt
rondgedraaid.
3. De luchtbanden mogen geen uitstulpingen
vertonen.
4. De profilering van de hoofdgroeven van de Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
luchtbanden van aanhangwagens met een boven een inspectieput of op een hefinrichting
toegestane maximum massa van ten hoogste bevindt, waarbij het wiel wordt rondgedraaid.
3500 kg moet over de gehele omtrek van het In geval van twijfel wordt de profieldiepte
loopvlak ten minste 1,6 mm bedragen, met gemeten met de profieldieptemeter.
uitzondering van slijtage-indicatoren. De minimale profieldiepte wordt gemeten in de
brede groeven waarin door de fabrikant de
maximale diepte is bepaald, alsmede in de
groeven waarin een slijtage-indicator aanwezig is.
5. De banden van aanhangwagens mogen niet zijn De wijze van keuren bij het tweede en derde lid is
opgesneden. Van opsnijden is sprake indien van toepassing.
slijtage-indicatoren zijn weggesneden, indien
de profielvorm van de groef afwijkt van de
originele profielvorm, of indien in de bodem
van de groef het karkas van de band zichtbaar is.
In afwijking van het hiervoor bepaalde is
opsnijden toegestaan indien de mogelijkheid
daartoe op de band is vermeld door de
aanduiding ‘REGROOVABLE’ of door het
teken , met dien verstande dat het karkas
van de band niet zichtbaar mag zijn.
6. De luchtbanden op een as moeten dezelfde Visuele controle.
karkasstructuur hebben.
7. De op de luchtband van een aanhangwagen in Visuele controle, waarbij artikel 2.6.1 (blz. 22)
gebruik genomen na 31 december 1997, van de Regeling permanente eisen van
vermelde load-index mag niet kleiner zijn dan toepassing is.
de load-index, behorende bij de maximum last
per band van de in het kentekenregister
vermelde aslast.
Toelichting
- Deze controle vindt vooralsnog plaats aan de hand
van de op het kentekenbewijs vermelde gegevens.
- Als de loadindex op de band onleesbaar is of niet
aanwezig, en het draagvermogen niet op een andere
wijze is aangegeven, moet aan de hand van docu-
mentatie van de bandenfabrikant de maximum last
van de band worden bepaald. Als het maximum
draagvermogen niet is te bepalen, moet de band
worden afgekeurd.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


168
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Ophanging

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.12.27 – banden


8. Het loopvlak van de banden mag geen metalen Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
elementen bevatten die tijdens het rijden boven een inspectieput of op een hefinrichting
daarbuiten kunnen uitsteken. bevindt.
9. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het zevende lid.

Artikel 5.12.28 - veersysteem


1. Aanhangwagens moeten zijn voorzien van een Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
goed werkend veersysteem. Banden worden boven een inspectieput of op een hefinrichting
niet als deel van het veersysteem beschouwd. bevindt. In geval van twijfel wordt een rijproef
uitgevoerd.
2. De onderdelen van het veersysteem mogen Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
geen breuken of scheuren vertonen, mogen boven een inspectieput of op een hefinrichting
niet ernstig door corrosie zijn aangetast en bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse
moeten deugdelijk zijn bevestigd. van de bevestiging, geschiedt de controle op de
Toelichting wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
- Onder ‘onderdelen van het veersysteem moeten (blz. 5 t/m 11), van de Regeling permanente eisen.
deugdelijk zijn bevestigd’ wordt tevens verstaan:
Het hoofdveerblad mag door slijtage tot
maximaal 50% van de oorspronkelijke dikte
zijn gesleten.
- Indien de rand van een veerschotel ten
gevolge van roest is afgebrokkeld, wordt dit
eveneens als doorgeroest aangemerkt en dient
tot afkeur te worden overgegaan.
- Veerschotels mogen, indien deze zijn
doorgeroest, niet worden gerepareerd.
In dit geval moeten deze kompleet worden
vervangen.
Bij luchtveerbalgen mogen de koordlagen
zichtbaar zijn, maar niet beschadigd.
3. Aanhangwagens die zijn voorzien van Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
gasvering, en aanhangwagens met een boven een inspectieput of op een hefinrichting
toegestane maximum massa van ten hoogste bevindt. In geval van twijfel wordt een rijproef
3500 kg, die zijn voorzien van schroefveren, uitgevoerd.
moeten zijn voorzien van deugdelijk bevestigde
en goedwerkende schokdempers.
Toelichting
Indien schokdempers origineel aanwezig behoren
te zijn.
4. Schokdempers van aanhangwagens moeten De wijze van keuren bij het tweede lid is van
deugdelijk zijn bevestigd en moeten goed toepassing.
werken.
5. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het tweede en vierde lid.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


169
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Stuurinrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 7. Stuurinrichting

Artikel 5.12.29 - onderdelen stuurinrichting


1. De gestuurde wielen van aanhangwagens Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
moeten goed kunnen reageren op het boven een inspectieput of op een hefinrichting
commando van de stuurinrichting van het bevindt. Zo nodig moet een rijproef op de weg
trekkend voertuig. plaatsvinden.
2. De voor de overbrenging van de stuurbeweging Leden 2, 3, 4 en 5. Visuele controle, terwijl de
bestemde onderdelen van de gestuurde assen aanhangwagen zich boven een inspectieput of op
van aanhangwagens moeten deugdelijk zijn een hefinrichting bevindt.
bevestigd met alle daarvoor bestemde
bevestigings- en borgmiddelen, mogen geen
breuken of scheuren vertonen, mogen niet zijn
vervormd en mogen niet ernstig door corrosie
zijn aangetast.
3. Stofhoezen van de stuurkogels moeten
deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet
zodanig zijn beschadigd dat de hoezen niet
meer afdichten.
4. De onderdelen van het hydraulische besturings-
systeem mogen geen lekkage vertonen.
5. De slangen van het hydraulische besturings-
systeem mogen:
a. geen beschadigingen vertonen waarbij het
wapeningsmateriaal zichtbaar is;
b. geen bewegende delen raken.
6. De verbindingen in het stangenstelsel mogen 1. Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
niet te veel speling vertonen. boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
2. Voor het zichtbaar maken van:
a. radiale speling wordt de stuurkogel of
stuurverbinding op doelmatige wijze belast;
b. axiale speling wordt op de stuurkogel of
stuurverbinding trek- en drukkrachten
uitgeoefend.
3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten
met een geschikt meetmiddel.
4. Op de speling is artikel 2.7.3 (blz. 24) van de
Regeling permanente eisen van toepassing.
7. Indien een gedeelte van de binnenkant van het Visuele controle indien de hoes is beschadigd of
stuurkogelhuis en van de stuurkogel zichtbaar ontbreekt, terwijl de aanhangwagen zich boven
is doordat de hoes is beschadigd of ontbreekt, een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.
mag dit gedeelte geen corrosie vertonen.
8. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het zesde lid.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


170
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Stuurinrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.12.30 - draaikrans


1. De draaikransen van aanhangwagens moeten Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
deugdelijk zijn bevestigd met alle daarvoor boven een inspectieput of op een hefinrichting
bestemde bevestigings- en borgmiddelen. bevindt.
2. De axiale speling van de draaikransen mag: 1. Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
a. niet meer bedragen dan 3,5 mm; boven een inspectieput of op een hefinrichting
b. niet zodanig zijn dat de draaikranshelften op bevindt.
elkaar inslijten. 2. Het zichtbaar maken van de speling geschiedt
op de volgende wijze:
a. door middel van een hefboom of koevoet,
dan wel
b. door het chassis te heffen.
3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten
met een geschikt meetmiddel.
3. De profielen die deel uitmaken van de Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
ondersteuning van de draaikransen, mogen boven een inspectieput of op een hefinrichting
niet ernstig door corrosie zijn aangetast. bevindt. Indien sprake is van corrosie geschiedt
de controle op de wijze zoals bepaald in
hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de
Regeling permanente eisen.
4. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het derde lid.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


171
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Reminrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 8. Reminrichting

Artikel 5.12.31 - onderdelen en werking reminrichting


1. Aanhangwagens moeten zijn voorzien van een Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
reminrichting waarvan de onderdelen: boven een inspectieput of op een hefinrichting
a. deugdelijk zijn bevestigd met de daarvoor bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse
bestemde bevestigings- en borgmiddelen; van de bevestiging geschiedt de controle op de
wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 (blz. 5
t/m 11), van de Regeling permanente eisen.
b. niet in ernstige mate door corrosie zijn Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
aangetast; boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt. Indien sprake is van corrosie aan de
remleiding of remschijf zijn de artikelen 2.8.2 en
2.8.3 (blz. 25) van de Regeling permanente eisen
van toepassing.
c. niet zijn beschadigd, gescheurd of gebroken; Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
d. geen inwendige of uitwendige lekkage Visuele controle of auditieve controle, terwijl de
vertonen. aanhangwagen zich boven een inspectieput of op
een hefinrichting bevindt. Bij een geheel of
gedeeltelijk drukluchtremsysteem moet, indien
mogelijk met de drukluchtremkrachtregelaar(s) in
de stand van vol doorsturen, de maximale remdruk
snel worden ingestuurd door het rempedaal van
het trekkende voertuig snel in te trappen dan wel
door druk vanuit een externe bron snel in te
sturen. Indien de aanhangwagen is voorzien van
een hydraulisch remsysteem moet het remsysteem
met behulp van het trekkende voertuig onder druk
worden gebracht op de wijze zoals bepaald bij
artikel 5.3.31, eerste lid, onderdeel d, van het
Voertuigreglement.
2. Remslangen mogen: Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
a. niet in ernstige mate zijn misvormd; boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt. Indien een remslang is misvormd zijn de
artikelen 2.8.4 en 2.8.6, tweede lid (blz. 25 t/m
26), van de Regeling permanente eisen van
toepassing.
b. niet langs andere voertuigdelen schuren; Onderdelen b en c. Visuele controle, terwijl de
c. geen zodanige beschadigingen vertonen dat aanhangwagen zich boven een inspectieput of op
het wapeningsmateriaal zichtbaar is. een hefinrichting bevindt.
3. Kunststofremleidingen mogen geen knikken Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
vertonen. boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
4. Wielen die zijn voorzien van een trommelrem, Controle door de wielen vrij van de grond of
moeten in onberemde toestand in beide hefinrichting met de hand dan wel met behulp
richtingen kunnen draaien zonder dat de van een wielspinner rond te draaien.
remvoering aanloopt. De remvoering van
wielen die zijn voorzien van een schijfrem,
mag in onberemde toestand in beide richtingen
enigszins slepen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


172
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Reminrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.12.31 - onderdelen en werking reminrichting


5. De remtrommel of remschijf mag tijdens het Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
remmen niet worden geraakt door delen die boven een inspectieput of op een hefinrichting
zijn bestemd als drager of bevestigingsmiddel bevindt.
van remvoering. Indien de remvoering niet zonder demontage
zichtbaar te maken is, moet de rem in werking
worden gesteld terwijl het wiel met de hand of
met behulp van een wielspinner wordt
rondgedraaid. Hierbij mogen geen schurende
geluiden van metaal op metaal hoorbaar zijn.
6. De noodzakelijke bewegingsvrijheid van de Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
remonderdelen mag niet worden beperkt. boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt.
7. Remcilinders moeten zijn voorzien van Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
stofhoezen die niet in ernstige mate mogen zijn boven een inspectieput of op een hefinrichting
beschadigd. bevindt. De hoezen moeten worden gecontroleerd
voor zover dit mogelijk is zonder demontage.
8. Indien de oplooprem is voorzien van een -
automatische blokkering ten behoeve van het
achteruitrijden, moet deze goed functioneren.
9. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het eerste lid, onderdelen a en b, en
het tweede lid, onderdeel a.

Artikel 5.12.35 - onderdelen en werking drukluchtremsysteem


1. Aanhangwagens met een drukluchtremsysteem Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
moeten zijn voorzien van: boven een inspectieput of op een hefinrichting
a. drukmeetpunten waarmee de drukken die bevindt.
worden ingestuurd in de drukluchtrem-
cylinders op iedere as, kunnen worden
gemeten;
b. een drukmeetpunt waarmee de druk vóór
elke drukluchtremkrachtregelaar kan worden
gemeten.
2. Drukluchtremkrachtregelaars moeten goed Visuele controle met behulp van manometers,
functioneren. terwijl de aanhangwagen zich boven een
inspectieput of op een hefinrichting bevindt,
waarbij de rem in werking wordt gesteld.
Indien mogelijk wordt de controle ook uitgevoerd
wanneer de drukluchtremkrachtregelaar de volle
druk doorstuurt.
Controle op het goed functioneren kan achterwege
blijven indien de controle is uitgevoerd overeen-
komstig de wijze van keuren, bedoeld in lid 3.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


173
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Reminrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.12.35 - onderdelen en werking drukluchtremsysteem


3. Aanhangwagens met drukluchtremkracht- 1. Visuele controle op de aanwezigheid, waarbij
regelaars, in gebruik genomen na 30 september het merk en type van de drukluchtremkracht-
1981, moeten zijn voorzien van een plaat regelaars mag afwijken.
waarop duidelijk leesbaar de afstelling van de 2. Indien ter plaatse de daadwerkelijke aslast of
drukluchtremkrachtregelaars is vermeld. veerbalgdruk kan worden vastgesteld, vindt de
De vermelde drukluchtremkrachtregelaars controle van de afstelling van de drukluchtrem-
moeten aanwezig zijn en moeten globaal zijn krachtregelaars plaats met behulp van mano-
afgesteld zoals voor de beladingstoestand van meters, terwijl de aanhangwagen zich boven een
het voertuig is vermeld op genoemde plaat. inspectieput of op een hefinrichting bevindt.
Toelichting Hierbij wordt de rem in werking gesteld, waar-
Indien een voertuig is voorzien van een bij de afstelling ten hoogste 0,5 bar mag
ALR-plaat, moet een ALR (Automatisch afwijken van de gegevens op de plaat.
Lastafhankelijk Rem)-ventiel, ongeacht De volgende twee afstellingen moeten ten
het merk en type, zijn gemonteerd. Deze mag minste worden gecontroleerd:
niet zijn vervangen door een 3-standenregelaar. a. de stand waarin de regelaars zich bevinden
behorende bij de vastgestelde aslast, en
b. de stand van regelaars wanneer deze de volle
druk doorsturen, voorzover dit mogelijk is
zonder demontage.
3. Indien ter plaatse de daadwerkelijke aslast of
veerbalgdruk niet kan worden vastgesteld, vindt
een globale controle van de afstelling van de
drukluchtremkrachtregelaars plaats met behulp
van manometers, terwijl de aanhangwagen zich
boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevindt. Hierbij wordt de rem in werking gesteld.
Bij een niet maximaal belaste as wordt de
werking van de regelaars gecontroleerd door:
a. de druk te meten die de regelaars doorsturen
in de stand waarin deze zich dan bevindt;
b. de afstelling te meten van de stand waarin de
regelaars de volle druk doorsturen, voor
zover mogelijk zonder demontage.
De gemeten druk, volgens punt b, moet hoger
zijn dan de vastgestelde druk volgens punt a.
Indien de betreffende as nagenoeg maximaal is
belast, mag de gemeten druk, volgens punt b,
gelijk zijn aan de vastgestelde druk volgens
punt a.
4. De ontwateringsventielen van reservoirs Visuele controle, waarbij het ontwateringsventiel,
moeten goed functioneren. indien mogelijk, moet worden bediend.

Artikel 5.12.36 - slag van de drukluchtremcilinders


1. De slag van drukluchtremcilinders die door Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
middel van een nok een trommelrem bedienen, boven een inspectieput of op een hefinrichting
mag niet worden begrensd door delen die daar bevindt, waarbij de rem in werking wordt gesteld.
niet voor zijn bestemd.
2. De slag van drukluchtremcilinders van Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
trommelremmen mag vanuit onberemde boven een inspectieput of op een hefinrichting
toestand tot in beremde stand niet groter zijn bevindt, waarbij de rem maximaal in werking
dan 2/3 van de maximumslag van de betrokken wordt gesteld. In geval van twijfel moet worden
remcilinder. gemeten.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


174
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Reminrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.12.38 - remvertraging bedrijfsrem


1. Aanhangwagens, niet zijnde opleggers, in Leden 1, 2 en 3. De artikelen 2.8.8, 2.8.9 (blz. 26)
gebruik genomen na 31 december 1997, en 2.8.41 tot en met 2.8.51 (blz. 39 t/m 42), van
moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem de Regeling permanente eisen zijn van toepassing.
waarvan de remvertraging op een droge of Artikel
nagenoeg droge en ongeveer horizontaal 2.8.8: Wijze van bepaling remvertraging
liggende weg ten minste 4,5 m/s2 bedraagt. 2.8.9: Wijze van keuren
2.8.41: Strekrem
2.8.42: Voorwaarden beproeving
2.8.43: Uitvoering rembeproeving
2.8.44: Bepaling extrapolatiedruk
2.8.45: Formules bepaling remvertraging
2.8.46: Bepaling remvertraging
2.8.47: Bepaling remkrachten m.b.t. artikel 2.8.46
2.8.48: Maximale remkrachten/benodigde druk
2.8.49: Bepaling remkrachten m.b.t. artikel 2.8.48
2.8.50: Vaststelling extrapolatiedruk
2.8.51: Formules bepaling remvertraging
Toelichting
Voor bepaling van de remvertraging van elektrisch
bekrachtigde remmen is de bijlage achter artikel
5.12.70 van toepassing.
2. Aanhangwagens, niet zijnde opleggers, in gebruik
genomen na 30 september 1971, doch voor
1 januari 1998, en opleggers, in gebruik genomen
na 30 september 1971, moeten zijn voorzien van
een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een
droge of nagenoeg droge en ongeveer horizon-
taal liggende weg ten minste 4,0 m/s2 bedraagt.
3. Aanhangwagens, in gebruik genomen voor
1 oktober 1971, moeten zijn voorzien van een
bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een
droge of nagenoeg droge en ongeveer horizon-
taal liggende weg ten minste 3,8 m/s2 bedraagt.
4. De bedrijfsrem moet op alle wielen werken. Terwijl de wielen zich vrij van de grond of van de
hefinrichting bevinden, wordt de bedrijfsrem
bediend en wordt gecontroleerd of elk wiel wordt
geremd. Bij gebruik van een rollenremtestbank
voor de controle van de remwerking, wordt
gelijktijdig hierop gecontroleerd.
5. De bedrijfsrem moet zodanig werken dat de Controle hierop heeft reeds plaatsgevonden bij de
kans op blokkeren van wielen zo gering artikelen 5.12.35, tweede en derde lid, en
mogelijk is. 5.12.38, zesde lid, van het Voertuigreglement.
6. Aanhangwagens mogen op een droge of De artikelen 2.8.52, 2.8.53 en 2.8.55 (blz. 44) van
nagenoeg droge weg niet uitbreken ten gevolge de Regeling permanente eisen zijn van toepassing.
van een verschil in remwerking tussen de Artikel
wielen van elke as. 2.8.52: Beoordeling uitbreken
2.8.53: Voorwaarden uitvoering
2.8.55: Maximum toegestaan verschil in
remwerking rollenremtestbank
7. Onze Minister stelt nadere regels vast met -
betrekking tot het bepaalde in het eerste tot en
met derde lid en het zesde lid.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


175
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Reminrichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.12.39 - remvertraging parkeerrem, vastzetinrichting


1. Aanhangwagens moeten zijn voorzien van een Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
goedwerkende vastzetinrichting die ten minste boven een inspectieput of op een hefinrichting
op de wielen van één as werkt en welke door bevindt, waarbij de vastzetinrichting wordt
een geheel mechanische overbrenging met de bediend.
hand in werking kan worden gesteld, ook
wanneer het voertuig niet aan een motorrijtuig
is verbonden.
Toelichting
De vastzetinrichting dient minimaal op één niet-
hefbare as te zijn gemonteerd of op een hefas die
automatisch daalt bij afkoppelen.
2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
toepassing indien; boven een inspectieput of op een hefinrichting
a. de aanhangwagen is voorzien van een bevindt.
veerrem die automatisch in werking treedt
bij het ontkoppelen of drukloos maken van
het remsysteem;
b. de aanhangwagen in gebruik genomen
voor 1 januari 1998, is voorzien van een
hydraulisch dan wel een elektrisch
bekrachtigd remsysteem en is uitgerust
met wielkeggen.

Artikel 5.12.40 - werking reminrichting aanhangwagen, losbreekreminrichting


1. Bij het verbreken van de verbinding tussen de Visuele controle, terwijl de luchtslang van de
aanhangwagen en het trekkende voertuig moet voorraad tussen het trekkende voertuig of een
de reminrichting van de aanhangwagen andere externe bron en de aanhangwagen wordt
automatisch in werking treden. losgenomen.
Toelichting Toelichting
Dit houdt tevens in dat een 4-standen rem- Bij elektrisch bekrachtigde remmen moet de
krachtregelaar met een stand waarin de losbreekreminrichting worden verbroken.
bedrijfsrem geheel wordt uitgeschakeld niet
meer is toegestaan.
2. Bij het koppelen van de reminrichting van de Visuele controle.
aanhangwagen aan die van het trekkende Indien een losknop aanwezig is, moet deze, nadat
voertuig moet de reminrichting van de de luchtslang van de voorraad is losgekoppeld,
aanhangwagen automatisch in de eerst worden bediend en moet vervolgens de
bedrijfstoestand komen. luchtslang van de voorraad worden aangesloten.
Toelichting Hierbij moet de losknop terugkeren in zijn
Dit houdt tevens in dat een 4-standen rem- oorspronkelijke stand.
krachtregelaar met een stand waarin de
bedrijfsrem geheel wordt uitgeschakeld niet
meer is toegestaan.
3. De in het eerste en tweede lid gestelde eisen Leden 3 en 4. Visuele controle.
gelden niet voor middenasaanhangwagens met
een toegestane maximum massa van ten
hoogste 1500 kg.
4. Indien de aanhangwagen is voorzien van een
losbreekreminrichting, moet deze goed
functioneren.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


176
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Carrosserie

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 9. Carrosserie

Artikel 5.12.41 - deuren, laadbakkleppen


Het slot en de scharnieren van de deuren en Visuele controle, waarbij de deuren en
laadbakkleppen van aanhangwagens moeten een laadbakkleppen worden geopend en gesloten.
goede sluiting waarborgen.

Artikel 5.12.48 - uitwendige veiligheid o.a. wiel- en zijdelingse afscherming


1. Aanhangwagens mogen geen scherpe delen Leden 1, 2 en 3. Visuele controle.
hebben die in geval van botsing gevaar voor In geval van twijfel wordt gemeten.
lichamelijk letsel voor andere weggebruikers
kunnen opleveren.
2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid
moeten uitstekende delen van aanhangwagens,
die in geval van botsing het gevaar voor
lichamelijk letsel voor andere weggebruikers
aanzienlijk kunnen vergroten, zijn afgeschermd.
3. Het bepaalde in het eerste lid en tweede lid is
niet van toepassing op voertuigdelen die zich
hoger dan 2,00 m boven het wegdek bevinden.
4. De wielen onderscheidenlijk banden van Visuele controle, waarbij de artikelen 2.9.18 tot
aanhangwagens in gebruik genomen na en met 2.9.22 (blz. 57 t/m 58) alsmede artikel
31 december 1974 moeten zijn afgeschermd 2.9.30 (blz. 63) van de Regeling permanente eisen
overeenkomstig de door Onze Minister van toepassing zijn.
vastgestelde eisen en mogen niet aanlopen. Artikel
De wielen onderscheidenlijk banden van 2.9.18: Wielafscherming algemeen
aanhangwagens die in gebruik zijn genomen 2.9.19: Te beveiligen vlakken
voor 1 januari 1975 moeten deugdelijk zijn 2.9.20: Wielafscherming achterste as
afgeschermd en mogen niet aanlopen. 2.9.21: Toegestane wielafscherming
2.9.22: Permanente opbouw als wielafscherming
2.9.30: Wijze van keuren
5. Aanhangwagens na 31 december 1969 in Visuele controle, waarbij de artikelen 2.9.23 tot
gebruik genomen moeten zijn voorzien van en met 2.9.30 (blz. 59 t/m 63) van de Regeling
zijdelingse afscherming. permanente eisen van toepassing zijn.
Deze verplichting geldt niet voor: Artikel
a. aanhangwagens die blijkens een aantekening 2.9.23: Zijdelingse afscherming algemeen
op het kentekenbewijs hiervan zijn 2.9.24: Te beveiligen vlakken
uitgezonderd; 2.9.25: Aanwezigheid zijdelingse afscherming
b. het gedeelte achter de achterste as van 2.9.26: Toegestane zijdelingse afscherming
aanhangwagens met een toegestane 2.9.27: Bevestiging en positionering
maximum massa van niet meer dan 3500 kg. 2.9.28: Onderbrekingen
Toelichting 2.9.29: Aanwezigheid doorlopend spatbord
Dit lid is niet van toepassing bij voertuigen met 2.9.30: Wijze van keuren
als inrichtingsomschrijving ‘resteelwagen’ ter
plaatse van het resteel.
6. Een reservewielhouder die zich aan de Leden 6 en 7. Visuele controle.
buitenzijde van de aanhangwagen bevindt,
moet deugdelijk zijn bevestigd. Indien in de
houder een reservewiel is geplaatst, moet dat
wiel goed zijn opgesloten.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


177
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Carrosserie

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.12.48 - uitwendige veiligheid o.a. wiel- en zijdelingse afscherming


7. Geen deel aan de buitenzijde van de
aanhangwagen mag zodanig zijn bevestigd,
beschadigd, versleten of door corrosie zijn
aangetast, dat gevaar bestaat voor losraken.
8. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het vierde en vijfde lid.

Artikel 5.12.49 – stootbalk


1. Aanhangwagens die na 30 juni 1967 in gebruik Leden 1, 2, 3, 4 en 5. Visuele controle. In geval
zijn genomen, moeten aan de achterzijde op van twijfel wordt gemeten.
deugdelijke wijze zijn voorzien van een
stootbalk, indien de afstand van de onderzijde
van het voertuig tot het wegdek, gemeten over
de volle breedte onder de achterzijde van het
onderstel of onder de hoofddelen van het
koetswerk op een afstand van meer dan 1,00 m
achter het hart van de achterste as, meer
bedraagt dan 0,70 m, dan wel meer bedraagt
dan 0,55 mindien het voertuig na 31 december
1997, ingebruik is genomen.
2. De afstand van de onderzijde van de stootbalk
tot het wegdek mag voor aanhangwagens, in
gebruik genomen na 30 juni 1967 doch vóór
1 januari 1998, niet meer bedragen dan 0,70 m
en voor aanhangwagens, in gebruik genomen
na 31 december 1997, niet meer bedragen
dan 0,55 m.
3. Indien de aanhangwagen in gebruik is genomen
na 31 december 2004 mag de stootbalk niet
meer dan 0,40 m voor het achterste punt van
het voertuig zijn gelegen. Hierbij worden
voertuigdelen boven 3,00 m gemeten vanaf
het wegdek buiten beschouwing gelaten.
In afwijking hiervan geldt voor aanhangwagens,
ingericht als betonmolen, dat de stootbalk niet
meer dan 0,60 m voor het achterste punt van
het voertuig mag zijn gelegen.
4. Indien de aanhangwagen in gebruik is genomen
na 30 juni 1967 en voor 1 januari 2005 mag de
stootbalk niet meer dan 0,60 m voor het
achterste punt van het voertuig zijn gelegen.
Hierbij worden voertuigdelen boven 2,00 m
gemeten vanaf het wegdek buiten beschouwing
gelaten.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


178
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Carrosserie

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.12.49 – stootbalk


5. De stootbalk van aanhangwagens mag niet
breder zijn noch aan weerszijden meer dan
0,10 m smaller zijn dan:
a. het voertuig op de plaats waar de stootbalk is
aangebracht, dan wel
b. de breedte van de breedste achteras, met
inbegrip van de wielen waarbij de bolling
van de banden boven het wegdek buiten
beschouwing wordt gelaten.
Voor aanhangwagens die zijn bestemd voor
het vervoer van wissellaadbakken geldt in
plaats van de genoemde maat van 0,10 m een
maat van 0,20 m.
6. De stootbalk en de bevestiging daarvan mogen Leden 6, 7 en 8. Visuele controle.
niet zodanig zijn vervormd of breuken of
scheuren vertonen, dan wel door corrosie zijn
aangetast, dat hierdoor functieverlies optreedt.
7. De uiteinden van de stootbalk mogen niet naar
achteren zijn omgebogen.
8. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:
a. dolly’s;
b. voertuigen die blijkens een aantekening in
het kentekenbewijs van het bepaalde in het
eerste lid zijn uitgezonderd.
Toelichting
Dit is tevens van toepassing op asfaltkippers.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


179
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

§ 10. Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

Artikel 5.12.51 - verplichte lichten en retroreflectoren


Aanhangwagens moeten zijn voorzien van:
a. twee stadslichten indien het voertuig breder is Visuele controle. In geval van twijfel wordt
dan 1,60 m en na 30 juni 1967 in gebruik is gemeten.
genomen;
b. twee richtingaanwijzers aan de achterzijde van Onderdelen b tot en met h. Visuele controle.
het voertuig;
c. twee achterlichten;
d. twee remlichten;
e. een installatie ter verlichting van de aan de
achterzijde van het voertuig aangebrachte
kentekenplaat;
f. twee driehoekige rode retroreflectoren aan de
achterzijde van het voertuig;
Toelichting
Onder driehoekig wordt een gelijkzijdige
driehoek verstaan.
g. een of twee mistlichten aan de achterzijde van
het voertuig indien het voertuig na 31 december
1997 in gebruik is genomen; in het geval van
één mistlicht moet dit zich bevinden in of links
van het middenlangsvlak van het voertuig;
h. twee witte retroreflectoren aan de voorzijde
van het voertuig, indien het voertuig na 31
december 1997 in gebruik is genomen;
i. niet-driehoekige ambergele retroreflectoren Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.5 tot
aan elke zijkant van het voertuig, aangebracht en met 2.10.8 (blz. 64) van de Regeling
overeenkomstig de door Onze Minister permanente eisen van toepassing zijn.
vastgestelde eisen; Artikel
Toelichting 2.10.5: Algemeen
Bij uitschuifbare opleggers moet ook in uit- 2.10.6: Plaatsing in lengterichting
geschoven toestand aan de eisen voor wat betreft de 2.10.7: Plaatsing in hoogte
plaatsing van de zijreflectoren worden voldaan. 2.10.8: Wijze van keuren
j. twee markeringslichten aan de voorzijde en Visuele controle. In geval van twijfel wordt
twee aan de achterzijde van het voertuig, indien gemeten.
het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is
genomen en breder is dan 2,10 m, dan wel voor
1 januari 1998 in gebruik is genomen en breder
is dan 2,60 m;
Toelichting
- De markeringslichten aan de voorzijde en de
achterzijde mogen gecombineerd zijn in één
ornament.
- Indien de aanhangwagen is voorzien van
markeringslichten, moeten deze op het breedste
punt zijn aangebracht. Dit hoeft niet het hoogste
punt van het voertuig te zijn.
- Lichten aan de zijkant op rubberen steeltjes zijn
niet toegestaan tenzij deze als markeringslicht
kunnen worden aangemerkt.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


180
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.12.51 - verplichte lichten en retroreflectoren


k. zijmarkeringslichten indien het voertuig na Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.1 tot
31 december 1997 in gebruik is genomen en en met 2.10.3 (blz. 63) van de Regeling
langer is dan 6,00 m, aangebracht overeen- permanente eisen van toepassing zijn. In geval
komstig de door Onze Minister vastgestelde van twijfel wordt gemeten.
eisen; Artikel
Toelichting 2.10.1: Algemeen
Bij uitschuifbare opleggers moet vooralsnog alleen in 2.10.2: Plaatsing in lengterichting
ingeschoven toestand aan de eisen voor wat betreft de 2.10.3: Plaatsing in hoogte
plaatsing van de zijmarkeringslichten worden voldaan.
l. een markering aan de achterzijde van het Visuele controle, waarbij artikel 2.10.9 (blz. 65)
voertuig, indien de toegestane maximum massa van de Regeling permanente eisen van
van het voertuig meer bedraagt dan 3500 kg toepassing is.
en het voertuig in gebruik genomen is na
30 juni 1967. Deze eis geldt niet voor door
Onze Minister aangewezen aanhangwagens
waarvan de bouw, de inrichting of het gebruik
zich verzet tegen het aanbrengen van de
markering.

Artikel 5.12.53 - kleur


1. De stadslichten mogen niet anders dan wit of Leden 1, 2, 3, 4, 5 en 6. Visuele controle, waarbij
geel stralen. de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.
2. De richtingaanwijzers en de remlichten
mogen niet anders dan rood of ambergeel
stralen.
3. De achterlichten en de mistlichten aan de
achterzijde mogen niet anders dan rood stralen.
4. De kentekenplaatverlichting mag niet anders
dan wit stralen en mag niet naar achteren
stralen.
5. De markeringslichten mogen naar voren niet
anders dan wit, en naar achteren niet anders
dan rood stralen.
6. De zijmarkeringslichten mogen niet anders dan
ambergeel stralen. Indien het achterste
zijmarkeringslicht onderdeel uitmaakt van een
rood stralend licht dan wel van een rode
retroreflector, mag dit licht rood stralen.
7. De markering aan de achterzijde moet bestaan Visuele controle.
uit één rechthoekig bord, dan wel uit een set
van twee of vier rechthoekige borden, welke
zijn voorzien van een rood fluorescerende
omranding op een geel retroreflecterende
achtergrond.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


181
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.12.55 - werking


1. De in artikel 5.12.51 bedoelde lichten moeten Visuele controle, waarbij de desbetreffende
goed werken. verlichting wordt ingeschakeld.
2. De verlichtingsarmaturen en de onderdelen Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter
daarvan moeten deugdelijk aan het voertuig plaatse van de bevestiging geschiedt de controle
zijn bevestigd. op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2
(blz. 5 t/m 11) van de Regeling permanente eisen.
3. De glazen van de verlichtingsarmaturen mogen Visuele controle. Indien het glas is beschadigd of
niet zodanig zijn beschadigd, gerepareerd of bewerkt is artikel 2.10.12 (blz. 65) van de
bewerkt dat de lichtopbrengst en het lichtbeeld Regeling permanente eisen van toepassing.
dan wel de functie nadelig worden beïnvloed.
4. Lichten met dezelfde functie moeten van Visuele controle, waarbij de desbetreffende
gelijke grootte, gelijke kleur en gelijke of verlichting wordt ingeschakeld.
nagenoeg gelijke sterkte zijn. Lichten en
retroreflecterende voorzieningen met dezelfde
functie moeten nagenoeg symmetrisch links en
rechts van het midden van het voertuig zijn
bevestigd.
5. De in artikel 5.12.51 bedoelde lichten en retro- Leden 5 en 6. Visuele controle.
reflectoren, voorzover het het lichtdoorlatende
gedeelte betreft, mogen ten hoogste een vierde
deel zijn afgeschermd.
Toelichting:
De in artikel 5.12.51 en 5.12.57 bedoelde verlichting
welke is opgebouwd uit een combinatie van led’s
moet de betreffende verlichting minimaal voldoen
aan:
• Minimaal 75% van het totale aantal led’s dient
te branden;
• De ledverlichting moet bij defecte led’s
nagenoeg symmetrisch geplaatst blijven;
• De lichtsterkte moet, ook bij defecte led’s,
nagenoeg gelijk blijven.
6. De in artikel 5.12.51 bedoelde retroreflectoren
en de markering aan de achterzijde mogen
geen gebreken vertonen, die de retroreflectie
beïnvloeden.
7. Onze Minister kan regels vaststellen omtrent -
het bepaalde in het tweede en derde lid.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


182
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Verlichting

Artikel 5.12.57 - toegestane lichten en retroreflectoren


1. Aanhangwagens mogen zijn voorzien van:
a. een of twee achteruitrijlichten; Onderdelen a tot en met c. Visuele controle.
b. twee extra richtingaanwijzers aan de
achterzijde van het voertuig;
c. twee waarschuwingsknipperlichten en waar-
schuwingsknipperlichten aan het meest naar
achteren gelegen gedeelte van de zich aan de
zij- of achterkant van het voertuig bevindende
laad- en losklep in horizontale stand;
d. twee markeringslichten aan de voorzijde en Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.
twee aan de achterzijde van het voertuig, in-
dien deze lichten niet reeds ingevolge artikel
5.12.51 verplicht zijn en het voertuig breder
is dan 1,80 m;
e. zijmarkeringslichten, indien deze lichten niet Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.1 tot
reeds ingevolge artikel 5.12.51 verplicht zijn, en met 2.10.4 (blz. 63) van de Regeling
aangebracht overeenkomstig de door Onze permanente eisen van toepassing zijn. In geval
Minister vastgestelde eisen; van twijfel wordt gemeten.
Artikel
2.10.1: Algemeen
2.10.2: Plaatsing in lengterichting
2.10.3: Plaatsing in hoogte
2.10.4: Wijze van keuren
f. twee witte retroreflectoren aan de voorzijde Onderdelen f tot en met h. Visuele controle.
van het voertuig indien deze niet reeds
ingevolge artikel 5.12.51 verplicht zijn;
g. twee niet-driehoekige rode retroreflectoren
aan de achterzijde van het voertuig, die zijn
opgenomen in het lamphuis van andere lichten;
Toelichting
Onder driehoekig wordt een gelijkzijdige
driehoek verstaan.
h. werklichten;
i. een derde remlicht, aangebracht zodanig dat: Visuele controle.
1º. het midden van het lichtdoorlatende In geval van twijfel wordt gemeten.
gedeelte zich bevindt in het middenlangs-
vlak van het voertuig of de rand van het
lichtdoorlatende gedeelte op een afstand
van ten hoogste 0,15 m vanaf dit midden-
langsvlak indien het derde remlicht niet op
een vast deel van de carrosserie of
bovenbouw kan worden bevestigd, en
2º.de onderzijde van het lichtdoorlatende ge-
deelte hoger ligt dan de bovenzijde van de
remlichten, bedoeld in artikel 5.12.51,
onderdeel d;
j. in afwijking van onderdeel i kunnen twee Onderdelen j en k. Visuele controle
extra remlichten worden aangebracht.
k. een lampje aan de voorzijde van het voertuig
dat de werking van het antiblokkeer- of
besturingsysteem aangeeft.
l. twee stadslichten indien de breedte van een Onderdelen l. en m. Visuele controle.
voertuig > 3500 kg minder is dan 1,60 m;
m. twee extra witte achteruitrijlichten bij voer-
tuigen > 3500 kg;
Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006
183
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.12.57 - toegestane lichten en retroreflectoren


2. Lichten die ingevolge artikel 5.12.51 verplicht Leden 2 tot en met 6. Visuele controle.
zijn gesteld voor voertuigen die na een in dat artikel
genoemd tijdstip in gebruik zijn genomen, mogen
zijn aangebracht op voertuigen die voor of op dat
tijdstip in gebruik zijn genomen mits wordt vol-
daan aan de in artikel 5.12.53 met betrekking tot
die lichten, met uitzondering van markeringslich-
ten en zijmarkeringslichten, gestelde eisen.
Markeringslichten en zijmarkeringslichten moeten
alsdan voldoen aan het bepaalde in de onderdelen
d onderscheidenlijk e van het eerste lid.
3. Aanhangwagens mogen zijn voorzien van extra
witte retroreflecterende voorzieningen aan de
voorzijde, extra rode driehoekige aan de achter-
zijde en extra ambergele aan de zijkanten van
het voertuig.
Toelichting
Onder driehoekig wordt een gelijkbenige
driehoek verstaan.
4. Aanhangwagens mogen zijn voorzien van een
ambergele of witte lijnmarkering aan de zijkant
van het voertuig of van een ambergele, witte of
rode lijnmarkering aan de achterkant van het
voertuig.
5. Aanhangwagens mogen zijn voorzien van een Leden 4 en 5. De artikelen 2.10.16 en
ambergele of witte contourmarkering aan de zij- 2.10.17 (blz. 66 en 67) van de Regeling
kant van het voertuig of een ambergele, witte of permanente eisen zijn van toepassing.
rode contourmarkering aan de achterkant van het
voertuig. Binnen de contourmarkering aan de zij-
kant van het voertuig mogen retroreflecterende
letters of afbeeldingen zijn aangebracht, voor-
zover deze geen nadelige invloed hebben op de
effectiviteit van de contourmarkering en de ver-
plichte lichten en retroreflecterende voorzienin-
gen. In ieder geval mogen de retro-reflecterende
letters of afbeeldingen niet meer dan 1/3 deel van
de totale oppervlakte binnen de omtrek van de
contourmarkering uitmaken.
6. Ieder afzonderlijk deel van de lijn- en contour- Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de
markering en van het materiaal voor de retro- periodieke keuring ten behoeve van de afgifte
reflecterende letters of afbeeldingen binnen van een keuringsrapport.
de contourmarkering is voorzien van een door
Onze Minister vastgesteld goedkeuringsmerk.
7. Bij regeling van Onze Minister worden voor- -
schriften gesteld met betrekking tot de installatie
van de lijn- en contourmarkering.
Toelichting
Door Onze Minister aangewezen aanhangwagens waar-
van de bouw, de inrichting of het gebruik zich verzet
tegen het aanbrengen van de markering, voorzover de
toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg
mogen zijn voorzien van een markering aan de achter-
zijde van het voertuig.
Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006
184
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.12.59 – kleur toegestane lichten


1. De achteruitrijlichten mogen niet anders dan Leden 1, 2 en 3. Visuele controle, waarbij de
wit of geel stralen. desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.
2. De extra richtingaanwijzers en waarschuwings-
knipperlichten mogen niet anders dan
ambergeel stralen.
3. De zijmarkeringslichten mogen niet anders dan
ambergeel stralen. Indien het achterste
zijmarkeringslicht onderdeel uitmaakt van een
rood stralend licht dan wel van een rode
retroreflector, mag dit licht rood stralen.
4. Artikel 5.12.55, tweede, derde, vierde en De wijze van keuren bij het tweede, derde en
zevende lid, is van toepassing. vierde lid van artikel 5.12.55 van het
Voertuigreglement is van toepassing.
5. Het derde remlicht mag niet anders dan rood Visuele controle, waarbij de desbetreffende
stralen. verlichting wordt ingeschakeld.
Toelichting
De niet verplichte markeringslichten mogen naar
achteren uitsluitend rood uitstralen en naar voren
uitsluitend wit uitstralen.

Artikel 5.12.61 – plaatsing


1. Bij aanhangwagens in gebruik genomen na Leden 1 en 2. Visuele controle. In geval van
31 december 1967 moeten de verlichting, twijfel wordt gemeten.
lichtsignalen en retroreflecterende
voorzieningen, bedoeld in de artikelen 5.12.51
en 5.12.57 zijn aangebracht op een afstand van
niet meer dan 0,40 m vanaf het punt van de
grootste breedte van het voertuig.
Voor richtingaanwijzers geldt de eerste volzin
slechts voor zover de aanhangwagen in
gebruik is genomen na 31 december 1997.
Toelichting
Een eventueel aanwezige luifel wordt hierbij buiten
beschouwing gelaten.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid,
moeten de stadslichten zijn aangebracht op een
afstand van niet meer dan 0,15 m vanaf het
punt van de grootste breedte van het voertuig.
3. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor de -
achteruitrijlichten, remlichten, de verlichting
van de kentekenplaat aan de achterzijde van het
voertuig, de markering aan de achterzijde van
het voertuig, mistlichten aan de achterzijde van
het voertuig en werklichten.
Toelichting
In het geval van één mistlicht aan de achterzijde
moet dit zich bevinden in of links van het midden-
langsvlak van het voertuig.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


185
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Verlichting

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.12.64 - knipperende verlichting


Aanhangwagens mogen, met uitzondering van de Visuele controle. Indien verlichtingsarmaturen
richtingaanwijzers en de waarschuwingsknipper- aanwezig zijn die niet zijn voorgeschreven dan
lichten, niet zijn voorzien van knipperende wel toegestaan, moet de bedrading van deze
verlichting. armaturen zijn losgenomen en het lampje zijn
verwijderd.

Artikel 5.12.65 - verbod andere dan verplichte of toegestane verlichting


Aanhangwagens mogen, onverminderd het in Visuele controle. Indien verlichtingsarmaturen
artikel 30 van het RVV 1990 bepaalde inzake aanwezig zijn die niet zijn voorgeschreven dan
zwaai- en knipperlichten, niet zijn voorzien van wel toegestaan, moet de bedrading van deze
meer lichten en retroreflecterende voorzieningen armaturen zijn losgenomen en het lampje zijn
dan in de artikelen 5.12.51 en 5.12.57 is verwijderd.
voorgeschreven of toegestaan.
Toelichting
Voertuigen mogen volgens artikel 30 van het RVV 1990
zijn voorzien van oranje zwaailichten, mits het voertuig
wordt gebruikt om de volgende werkzaamheden uit
te voeren:
a. werkzaamheden ten behoeve van wegen;
b. repareren, bergen of slepen van voertuigen;
c. vervoeren van ondeelbare lading;
d. voor het begeleiden van transporten waarvoor een
ontheffing is verleend, voor zover die begeleiding uit
de ontheffing voortvloeit en dit geschiedt met daartoe
speciaal uitgeruste voertuigen;
e. voor het begeleiden van militaire colonnes.

Bij de APK keuring behoeft het gebruik dat van het


voertuig wordt gemaakt niet specifiek te worden
aangetoond.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


186
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Verbinding trekkend motorrijtuig
en aanhangwagen
Keuringseisen Wijze van keuren

§ 11. Verbinding tussen trekkend motorrijtuig en aanhangwagen

Artikel 5.12.66 - koppelinrichting (algemeen)


1. De koppeling en de trekdriehoek of trekboom Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich
van aanhangwagens moeten deugdelijk zijn boven een inspectieput of op een hefinrichting
bevestigd en mogen niet gescheurd, gebroken bevindt.
dan wel overmatig gesleten zijn.
2. De trekdriehoek of trekboom alsmede alle Visuele controle.
profielen die daar deel van uitmaken, met
inbegrip van schoren, versterkingsstrippen en
bevestiging, mogen niet door corrosie zijn
aangetast, met uitzondering van verschijnselen
van corrosie van het oppervlak.
3. De trekdriehoek mag niet zodanig zijn In geval van twijfel wordt met behulp van een
vervormd dat een langsbeen, gemeten over een geschikt meetmiddel en een aanliggende stalen
afstand van 0,90 m, een uitwijking heeft van rei gemeten.
meer dan 18 mm ten opzichte van de rechte lijn.
4. Middenasaanhangwagens waarvan de Leden 4, 5 en 6. Visuele controle.
toegestane maximum massa niet meer bedraagt
dan 1500 kg en die niet zijn voorzien van een
losbreekreminrichting, moeten zijn voorzien
van een hulpkoppeling. De hulpkoppeling moet
deugdelijk zijn bevestigd en mag niet vervormd,
gescheurd, gebroken dan wel overmatig
gesleten zijn.
5. Middenasaanhangwagens die zijn voorzien van
een losbreekreminrichting, mogen niet tevens
zijn voorzien van een hulpkoppeling.
6. Delen van de koppeling van aanhangwagens
mogen tijdens het ontkoppelen, het losbreken
of in afgekoppelde toestand het wegdek niet
kunnen raken.

Artikel 5.12.67 - kogelkoppeling


Indien de aanhangwagen is voorzien van een
kogelkoppeling,
a. moet de sluit- en borginrichting goed Visuele controle, waarbij de sluit- en borg-
functioneren; inrichting met behulp van een koppelingskogel
b. mogen de onderdelen niet zijn vervormd. wordt gecontroleerd.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


187
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Verbinding trekkend motorrijtuig
en aanhangwagen

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.12.68 - trekoog


1. Indien de aanhangwagen is voorzien van een
trekoog met een nominale inwendige diameter
van 40 mm:
a. mag de inwendige diameter van het trekoog Er wordt in alle richtingen gemeten met een
niet meer dan 41,5 mm bedragen; geschikt meetmiddel, bijvoorbeeld een kaliber.
b. moet de dikte van het trekoog ten minste Ter plaatse van de slijtagevlakken wordt gemeten
28,0 mm bedragen. met een geschikt meetmiddel.
2. Indien de aanhangwagen is voorzien van een
trekoog met een nominale inwendige diameter
van 50 mm:
a. mag de inwendige diameter van het trekoog Er wordt gemeten met een geschikt meetmiddel,
niet meer dan 52,5 mm bedragen; bijvoorbeeld een kaliber.
b. moet de dikte van het trekoog ten minste Ter plaatse van de slijtagevlakken wordt gemeten
41,5 mm bedragen. met een geschikt meetmiddel.
3. Indien de aanhangwagen is voorzien van een
trekoog met een nominale inwendige diameter
van 57,5 mm:
a. mag de inwendige diameter van het trekoog Er wordt gemeten met een geschikt meetmiddel,
niet meer dan 59,5 mm bedragen; bijvoorbeeld een kaliber.
b. moet de dikte van het trekoog ten minste Ter plaatse van de slijtagevlakken wordt gemeten
19 mm bedragen. met een geschikt meetmiddel.
4. Het trekoog mag niet zijn vervormd of Leden 4, 5 en 6. Visuele controle.
gescheurd.
5. Het trekoog mag niet zijn voorzien van een
ingelaste trekoogbus.
6. Het trekoog mag niet zijn hersteld door middel
van lassen of oplassen.

Artikel 5.12.69 - schotelkoppeling, opleggerkoppeling


1. Indien de oplegger is voorzien van een Leden 1 en 2. Er wordt gemeten met een geschikt
koppelingspen van 2 inch: meetmiddel, bijvoorbeeld een kaliber, waarbij
a. moet de diameter van de kleinste doorsnede het meetgedeelte van het gereedschap ter plaatse
van de pen ten minste 49,0 mm bedragen; van de koppelingspen ten minste 2 mm en ten
b. moet de diameter van de doorsnede van het hoogste 4 mm dik is.
gedeelte van de pen dat direct boven de
kleinste doorsnede is gelegen, ten minste
70,0 mm bedragen.
2. Indien de oplegger is voorzien van een
koppelingspen van 3,5 inch:
a. moet de diameter van de kleinste doorsnede
van de pen ten minste 86,0 mm bedragen;
b. moet de diameter van de doorsnede van het
gedeelte van de pen dat direct boven de
kleinste doorsnede is gelegen, ten minste
110,0 mm bedragen.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


188
APK Keuringseisen
5.12 Aanhangwagens Verbinding trekkend motorrijtuig
en aanhangwagen

Keuringseisen Wijze van keuren

Artikel 5.12.69 - schotelkoppeling, opleggerkoppeling


3. De plaat van de opleggerkoppeling mag niet In geval van twijfel wordt met behulp van een
in ernstige mate zijn vervormd of ingesleten. geschikt meetmiddel en een aanliggende stalen
De profielen die deel uitmaken van de rei in alle richtingen en zo dicht mogelijk bij de
ondersteuning van de plaat van de koppelingspen gemeten, waarbij de artikelen
opleggerkoppeling mogen niet ernstig door 2.11.6, 2.11.7 en 2.11.8 (blz. 70 t/m 73) van de
corrosie zijn aangetast. Regeling permanente eisen van toepassing zijn
Artikel
2.11.6: Meten koppelingsplaat
(max. massa > 6000 kg)
2.11.7: Meten koppelingsplaat
(max. massa < 6000 kg)
2.11.8: Wijze van keuren
Indien sprake is van corrosie geschiedt de
controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2,
titel 2 (blz. 5 t/m 11), van de Regeling
permanente eisen.
4. Onze Minister stelt regels vast omtrent het -
bepaalde in het derde lid.

Artikel 5.12.70 - bijzondere constructies


Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot De artikelen 2.11.3, 2.11.5 en 2.11.8 (blz. 68 t/m
bijzondere constructies voor het koppelen van 73) van de Regeling permanente eisen zijn
voertuigen en andere koppelingen dan bedoeld in van toepassing.
de artikelen 5.12.67 tot en met 5.12.69. Artikel
2.11.3: Beoordeling DAF koppeling
2.11.5: Beoordeling trekoog
2.11.8: Wijze van keuren

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


189
APK Keuringseisen

BIJLAGE bij artikel 5.12.38

Beproeving van een aanhangwagen, met elektrisch bekrachtigde remmen, met een toegestane maxi-
mum massa van meer dan 3500 kg op een rollenremtestbank.

Indien de controle van de remvertraging van de bedrijfsrem van een aanhangwagen met een toegesta-
ne maximum massa van meer dan 3500 kg plaats vindt door middel van een beproeving van het voer-
tuig op een rollenremtestbank waarbij de belasting van het voertuig door middel van spanbanden of
spankettingen wordt gesimuleerd,
1. moeten, nadat de gesimuleerde belasting is aangebracht, per as de maximale remkrachten aan de
wielen worden vastgesteld;
2. moet de bij de remproef behaalde remvertraging worden berekend door de remkrachten bij elkaar
op te tellen en vervolgens te delen door de op het kentekenbewijs vermelde toegestane maximum
massa onder de assen.

Bepaling remkrachten
1. Bij de vaststelling van de maximale remkrachten zoals bedoeld in onderdeel 1 van het bovenstaan-
de, moet het volgende in acht worden genomen:
a. bij de remtest moet de remwerking door middel van het activeren van de remmodule (EBC)1 lang-
zaam worden opgevoerd en op het moment van aflezen worden vastgehouden;
b. de maximale remkracht wordt bereikt wanneer:
1º. één of meer wielen van het voertuig blokkeren, of
2º. de rollenremtestbank afslaat,
Indien de wielen niet blokkeren of de rollenremtestbank niet afslaat bij de maximale remkracht,
gelden de dan afgelezen remkrachten als maximale remkrachten.
Indien de remkracht op één wiel tussen twee waarden schommelt of de remkrachten op beide wielen
van een as tussen twee waarden schommelen, moeten per wiel de minimale en maximale remkracht
worden gemiddeld en wordt dit gemiddelde gebruikt als remkracht voor dat wiel.

Maximale remkrachten
Bij de controle van de remvertraging van de bedrijfsrem van een aanhangwagen met een toegestane
maximum massa van meer dan 3500 kg door middel van een beproeving van het voertuig op een
rollenremtestbank zonder dat de belasting van het voertuig wordt gesimuleerd, moet voor iedere as
de maximale remkrachten aan de wielen worden vastgesteld.

Formules bepaling remvertraging


1. Voor de toepassing van de formule wordt verstaan onder:
a. avol = berekende relatieve remvertraging;
b. Fb(n) = som van de remkrachten aan de wielen per as ‘n’;
c. Mmax = maximale massa onder de assen;
2. Van een aanhangwagen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg moet de
vaststelling van de remvertraging van de bedrijfsrem plaats vinden:
a. volgens de volgende formule:
Fb1 + Fb2 + enz.
avol =
M max

1
Het activeren van de remmodule dient te gebeuren volgens de voorschriften van de fabrikant.

Regelgeving Algemene Periodieke Keuring aanvulling 12 versie 12-2006


190

You might also like