Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 4

Het gouden ei in de modder-

vlakte

E
r was eens een plaats diep in een drassig land waar het zo modde-
rig en was dat er geen plantje meer groeide, of het moeten er al
enkele van de allertaaiste soort zijn geweest. Het was een plaats
waar tot zover je kon kijken alleen modder, drek en water was. Door de
drek heen waren oude takken verweven en andere vezelachtige resten
van een onbestemde herkomst, zodat het geheel bijzonder onbegaanbaar was. Er groeide niets
meer, maar aan de takken en vezels te zien was het wel een plek waar eens een weelderige vege-
tatie had gegroeid. Als je aan de grens van dit troosteloze landschap kwam dan was de enigste
gedachte die opkwam een van rechtsomkeert maken.

Nu was deze vlakte wel bekend maar er werd niet of alleen fluisterend over gesproken. Daarbij was
er nog iets bijzonders met dit land aan de hand. Het verhaal ging dat in het midden van dit land een
groot gouden ei lag. Het had al veel ridders aangelokt om dit ei op te sporen. Wat de betekenis er
van was vertelde de legende niet. Of het iets van waarde had in geldelijke zin of dat er een magi-
sche werking van uitging was niet geheel duidelijk. Ook de oorsprong ervan was niet bekend. De een
zei het was er altijd al geweest; wellicht was het de oorsprong van de wereld! Een ander zei het was
een groot draken-ei. Weer een andere meende dat het er door een van de grote tovenaars uit ver
vervlogen tijden was getoverd en per ongeluk achtergebleven. Omdat niemand het ooit zelf van
dichtbij had gezien, had ondertussen ook de mening post gevat dat het allemaal maar op fantasie
beruste. Dat het maar een verzinsel was.

Nu was het een aantal ridders uit verre streken ter ore gekomen; zij hadden er wel geloof aan ge-
hecht. Misschien kwam het omdat een van hun een verre afstammeling zou zijn van een van die
grote tovenaars uit vervlogen tijden.

Zo trok een gezelschap van ridders in donkere harnassen en op grijsbruine paarden langs de dorpen,
won links en rechts de laatste informatie in en stond op een gegeven moment stil aan de rand van
deze doodse plaats. Met open vizier stonden ze de vlakte te aanschouwen. Het was mistig. De paar-
den ademden zwaar. De ridders met modderige harnassen hadden zich verspreid langs deze grauwe
vlakte. Zwijgend betrad een van hen, op het paard gezeten, de blubber. Hij had zich nog geen 5 me-
ter in de vezelige drek begeven of uit de modder rees in een oogwenk een machtige grijze draak op,
wierp de ruiter van zijn paard en vrat beide met huid en haar op. De ridder had zijn lans nog ge-
trokken maar het was als een luciferhoutje afgeknapt op de harde schublaag van de draak. Binnen
de kortste keren was de draak weer teruggezonken in de modderpoel. Het enige wat nog zichtbaar
was waren de resten van zijn vleugels die nauwelijks nog te onderscheiden waren van de andere ve-
zelige structuren in de modder. Ook de resten van de man en het paard waren snel weggezonken in
de blubber.

De andere ridders hadden verbouwereerd het schouwspel aangezien. Twee van hen keerden hun
paarden en trokken onmiddellijk weer richting het dorp. Geen van hen had deze verschrikkingen
verwacht. Zelfs in de vooraankondigingen was zulks niet ter sprake gebracht. De overgebleven rid-
ders bleven staan. Zou een tweede ridder een poging wagen? Zo te zien had hij geen kans. Hij dacht
er echter over om een aanloop te nemen, zijn paard flink de sporen te geven en dan in een keer door
te stormen naar het midden. Zo zou hij de draken verrassen en zij niet hem.
Het gouden ei in de moddervlakte

Een kort overleg met de anderen, schonk hem veel respect voor zijn moedig plan maar weinig geloof
in de goede afloop ervan. De ridder had echter zijn eigen geloof en keerde zijn paard om. Hij nam
een forse aanloop, gaf zijn paard de sporen en stormde met getrokken lans op volle kracht de mod-
derpoel in. Onder luid gedraaf van de hoeven, opspattend blubber en afgrijselijk aanvallend hap-
pende draken die links en rechts vanuit de blubber opschoten, wist de ruiter tot op een derde van
de modderpoel te komen. Tot daar hadden de draken het paard zo te pakken gehad dat het beest
met grote happen uit de achterdijen briesend en krijsend neerstortte. Ook de ruiter werd onmid-
dellijk verdelgd. Opgeslokt in grote happen en wat over bleef zonk weg in de grijze blubber.

Opnieuw trok een handvol ridders na het zien van dit schouwspel weg. Diep geraakt, met het hoofd
hangend keerden ze om en reden zwijgend en in rustige schreden naar het dichtst bijgelegen dorp.

Van het weinig aantal ridders die nog over waren, machtige ridders die al heel wat veldslagen had-
den meegemaakt, waren er enkelen die de koppen bijeen staken om een plan te bedenken. Ze kwa-
men tot het volgende moedige en strijdvaardige plan. Ze zouden een aantal bomen vellen en zich via
deze stammen met elkaar verbinden. De voorsten zouden over de hele breedte een zware stam dra-
gen waarin kortere spiesen gestoken zouden worden. Het geheel zou dan als een grote, levende
stormram het toneel op stormen. Doordat ze met elkaar verbonden waren zouden ze elkaar steu-
nen.

Zo gezegd zo gedaan. De ridders die niet mee deden spraken wederom hun eerbied voor de moed
van de ridders uit. Ze probeerden niet hun ongeloof uit te spreken. De groep was immers zelf al in
beraad gegaan en hadden hun eventuele onzekerheden zelf aan het licht kunnen brengen.

De ridders togen aan het werk met hun voorbereidingen. Toen ze de stammen bijeen hadden ge-
bracht en de onderlinge verbindingen hadden gelegd, trokken ze in de aanval. Onder luid hoefge-
trappel, briesende paarden, ridders die met blinkende zwaarden op hun harnassen sloegen om nog
meer geluid te maken - in de hoop de draken af te schrikken – stormden ook zij onverschrokken af
op het midden van het veld

Het hele gevaarte dat op een afstand bezien zelf wel wat op een geconstrueerde draak leek, redde
het niet verder dan tweederde van het land. Ze waren in staat geweest hoofden van de draken af
te hakken, vleugels weg te kappen en machtige klauwen af te weren. Toch bezweek het hele ge-
vaarte uiteindelijk onder haar eigen gewicht en zonk onder de vreselijkste geluiden van stervende
draken, paarden en moedige mannen in de zuigende blubber die daar bijna het karakter van kokend
blubber had gekregen.

De zware laaghangende mist die de afgrijselijkste geuren droeg die vrij waren gekomen door het
afhakken van de draken koppen en het smeulend blubber waar de paarden in wegbrandden deed veel
van de nog overgebleven ridders ten laatste ook gebroken huiswaarts keren. Velen liepen naast de
paarden om zich er van te verzekeren dat ze vaste grond onder hun voeten hadden. Ze steunden
tegen hun paarden.

Wat was het oogmerk van deze strijd geweest? Het geloof dat het gouden ei in het midden het ge-
heim van het kiemende leven zou bevatten. Ze hadden gedacht dat ze, door het bezit van het ei,
het geheim van het leven zouden kunnen doorgronden. De motieven van de ridders waren zuiver,
want het hing er wel zeker van af met welke intenties het geheim van het kiemende leven ontvangen
zou worden. En wellicht ook benaderd zou worden. Het bezit van het geheim van dit ontluikende le-
ven in handen van onzuivere intenties zou geen uitwerking hebben gehad. De handen van degene die
het ei zou dragen die onzuiver waren in morele intenties zou het geheim niet geopenbaard worden.
Het gouden ei zou gesloten blijven en niet openbreken.
Het gouden ei in de moddervlakte

De ridders die vanuit persoonlijke gewin aasden op het ei zouden het ei niet kunnen openen. Dat was
ook de reden dat het ei daar nog steeds lag. Ze werd nu gedragen door een modderpoel waar de
vreselijkste en verderfelijkste krachten heersten. Dat hield het gouden ei gesloten. De draken be-
kommerden zich er ook om dat niemand het ei zou openen omdat dan weldra het kiemende leven zou
beginnen. Binnen de kortste keren zou de modderpoel dan weer tot een waar paradijs uitgroeien. De
draken vonden echter hun thuis in deze modderige poel waar net onder de oppervlakte hun on-
deraardse rijk van kokende modder lag.

Mocht evenwel een ridder met de alleredelste, de allerzuiverste


zielemotieven het ei openen dan was het onheil niet te overzien. Vanuit
het gezichtspunt van de draken dan wel te verstaan.

Onder een van de laatste ridders bevond zich de nazaat van een van
die grote magiërs uit de oudheid. Die magiërs die zelf de natuur-
krachten konden beheersen. Mogelijk was het een afstammeling van
Merlijn zelf. Deze tovenaarsnazaat wist echter dat zelfs hij niet die
zuiverheid van ziel bevatte die nodig was om het ei te openen. Al had
hij zich er nog zo in geschoold, juist het feit dat hij een nazaat was
van laten we hem Merlijn noemen, versperde hem de weg. In zijn bloed
leefden de oude natuurkrachten. Niet de zelf omgevormde, gelouterde krachten, die zijn bloed
hadden gezuiverd.

De vraag was echter of zo iemand wel gevonden kon worden. Hoewel er voldoende ridders waren
geweest die vanuit edele motieven te werk waren gegaan - namelijk met de doelstelling om het
braakliggende modderterrein weer vruchtbaar te maken - was het geen van hun allen gelukt zelfs
maar in de buurt te komen van het gouden ei.

De eerste ridder die op de pure krachten van de onschuld en de naïviteit had gevaren had het niet
gered. De volgende die op de krachten van het geloof, de doelgerichtheid en de offerbereidheid
had gevaren had het ook niet gered. De groep die volgde had daarbij gevaren op de kracht van het
gezamenlijk overleg en de hoop. Ook zij hadden het niet gehaald.

Wat stond hen dan nu nog te doen? Ze voorvoelden dat slechts een mogelijkheid nog open stond.
Slechts iets of iemand waar de kracht van de zuivere liefde vanuit ging zou een werkzaamheid kun-
nen uitoefenen die bruikbaar was. Niet de onschuld alleen; niet de kracht, het geloof en de offer-
bereidheid alleen; niet de gezamenlijke inspanning en de hoop alleen. Slechts iets wat als het ware
van boven af zou neerdalen op de poel en het hele veld zou blussen, zou helpen. Blussen, zodat de
draken zich kaal en schoongewassen, haastig als glibberige varanen uit de voeten zouden maken om-
dat de plek hun geen beschutting meer bood. Iets dat als een onzichtbaar water de poel zou uit-
wassen en alle uithoeken zou reinigen van het opgehoopte venijn, of iets dat van onderaf de poel
zou schoon stomen. De hete maar zuivere stoom zou elke vleermuis van achter haar steen wegjagen.
Elk demon zou op de stoom van het blussend vuur wegdrijven. Alleen dat zou helpen.

Zou een mens dat vermogen. Waar zou zo iemand te vinden zijn? Zou de poel gesloten moeten blij-
ven totdat zo iemand zou verschijnen? Hoe kon verlossing plaatsvinden zodat de aangrenzende
streken weer konden profiteren van nieuw vruchtbaar land. Misschien wanneer alle dorpelingen, de
honderden inwoners in een grote kring om de poel zouden staan en hun goede gezindheid over de
poel zouden uitstralen. Misschien had dat het gewenste effect. Of zou er geen achterdeur zijn,
waardoor iemand met de zuiverste intenties ineens kon opduiken in het midden van deze poel waar
de ongeboren krachten van het nieuwe leven lagen en de poel tot in de verste omtrek zou reinigen
van de draken.
Het gouden ei in de moddervlakte

Misschien dat in de harten van een ieder het zuiverste gedeelte ervan behoed en aangesproken kon
worden. Dat vanuit de reine hartekrachten van een ieder de kracht van de liefde haar werkzaam-
heid kon laten gelden. Alleen met de pure wassende liefdeskracht zou dit te bereiken zijn.

De ridders togen huiswaarts en besloten dat het gevaar niet te overwinnen was zolang niet in hun
hart het zuiverste leefde. Het ei zou er blijven liggen, maar door de goede gezindheid van alle dor-
pelingen zou de poel langzamerhand van buitenaf opdrogen en er zou gras beginnen te groeien vanaf
de omtrek. Ook vanuit het centrum zou de poel gewassen worden. Al zou het ei nimmer openbreken.
Pas als de hele poel gewassen zou zijn en fris groen zou bloeien dan zou blijken dat deze wereld de-
zelfde was als de kiemende paradijselijke wereld binnen het ei. Het ei zou dan echter niet meer
gebroken hoeven te worden. Wellicht zou het zelfs in gelijke mate vergaan zijn. De poel zelf zou
daarentegen heel levenskrachtig zijn. Maar zover was het nog niet. De dappere ridders trokken
huiswaarts om zich te bezinnen en deze plek des verderfs evenwel met haar mogelijke verlossing
stevig in hun innerlijk sluitend.

Ivar Römer, Goede Vrijdag - Stille Zaterdag 21/22 april 2000

You might also like