Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 38

Wiskunde II: hoofdstuk 2 meten en metend rekenen

1. Inleiding
1.1 Wat is meten?
Meten is een activiteit waarbij we op een voorgeschreven manier aan een bepaald aspect van
een object een getal toekennen.
Het resultaat van een meting is steeds een getal. Dit getal noemen we het maatgetal van het
object voor dat bepaalde aspect. Na het maatgetal komt ook steeds een maateenheid.
De maat is het geheel van maatgetal en maateenheid.
voorbeeld: de lengte van de deur is 2 m

maatgetal + maateenheid
maat

1.2 Voortaak
Belangrijke stappen:
 Vergelijken en ordenen zonder maateenheid
 Meten met natuurlijke maateenheden
 De nood aan standaardmaten ervaren, inzien en illustreren
 De belangrijkste grootheden en maateenheden kennen en gebruiken voor de aspecten:
 Lengte
 Oppervlakte
 Inhoud
 Volume
 Gewicht
 Tijdsduur
 hoekgrootte

2. Een meetleerlijn
Fasen bij het aanbrengen van een maateenheid:
1. Begripsvorming
2. Kwalitatief meten (globaal vergelijken)
3. Kwantitatief meten

1
2.2 Begripsvorming
2.2.1 Bewustworden van het te meten aspect langs de waarneming om
 experimenteren en ontdekken

 Bv. lengte: kleine dwerg – grote reus


 Bv. oppervlakte: werken op een post-it blaadje of op een groot blad aan de schildersezel
 Bv. gewicht: “ik kan de gieter wel alleen dragen als hij leeg is, maar niet als hij vol water is, dan is hij te
zwaar”
 Bv. inhoud: zand- of watertafel
 Bv. tijd: moeilijk te zien --> verwarring tijd-ruimte

2.2.2 Taal als hulp bij begripsvorming


Door kinderen niet alleen te laten ervaren, maar ook te laten verwoorden wat ze doen, leren ze nieuwe begrippen
in meetcontexten.
Kinderen verwerven deze begrippen door te experimenteren en daarbij hun handelingen te verwoorden.
 Bv. lengte: lang, kort, dik, dun, laag, hoog, ver, dichtbij…
 Bv. inhoud: vol, leeg, bijna vol, meer, minder, evenveel…
 Bv. gewicht: zwaar, licht, even zwaar, het zwaarst…

2.2.3 Conservatie-inzicht moet verworven zijn


Kinderen moeten zich niet alleen bewust worden van het te meten aspect, ze moeten ook inzicht hebben in het
behoud van hoeveelheid. Een kind moet inzien dat een hoeveelheid als evenveel beoordeeld moet worden, ook
als ze een andere vorm of een andere plaats inneemt in de ruimte.
 Bv. lengte: wanneer we een stok in stukjes breken en daarna weer aan elkaar lijmen is deze nog steeds
even lang
 Bv. inhoud: wanneer we de inhoud van een glas overgieten in een ander glas, blijft de inhoud behouden

2.3 Kwalitatief meten


2.3.1 Twee aan twee vergelijken
Een eerste stap in de richting van het meten is het vergelijken van voorwerpen voor een bepaald aspect, zonder
dat hierbij een maat gebruikt wordt. In een eerste fase worden voorwerpen twee aan twee vergeleken.
 Bv. lengte: welk kind kan het verste springen, wie is er groter door rug aan rug te vergelijken, “het boek
van taal is dikker dan dat van rekenen”
 Bv. volume: 2 dozen verschillend in grootte. De ene doos pas in wel in de andere, maar niet omgekeerd.
 Bv. inhoud: 2 glazen met sterk verschillende vorm vergelijken
 Bv. gewicht: aanvankelijk vergelijken op basis van lichamelijke gewaarwording  wegen met de handen
= moeilijke opdracht omdat het volume van de voorwerpen misleidend kan zijn (bv. piepschuim vs.
steen)
 Bv. tijdsduur: gelijktijdig twee opdrachten laten uitvoeren en nagaan welke het langste duurt
 Bv. oppervlakte: door op elkaar te leggen, wanneer de vormen te sterk verschillen  knippen en plakken

2
2.3.2 Seriëren
Meerdere voorwerpen worden geordend volgens het beoogde aspect. Men gaat bijvoorbeeld ordenen van kort
naar lang, van licht naar zwaar, …  Er wordt nog steeds geen maat gebruikt.

 Bv. leerlingen ordenen van klein naar groot


 Bv. flessen rangschikken van leeg naar vol
 Bv. potloden ordenen van kort naar lang

2.4 Kwantitatief meten


2.4.1 Meten met natuurlijke eenheidsmaten
Kwantitatief meten is meten met een eenheidsmaat. Het resultaat wordt uitgedrukt met een getal. Aanvankelijk
gebruiken we nog geen gestandaardiseerde maten (meter, kilogram, liter, …) maar willekeurig gekozen
natuurlijke maten.
 Bv. Lengte: rietjes, lucifers, stokken, schriften, uitgeknipte voeten,…
 Bv . Inhoud: bekers, kopjes, eierdopjes, eetlepels,…
 Bv .Gewicht: knikkers, munten, blokjes, zakjes zand,…
 Bv . Oppervlakte: bierviltjes, schriften, bladen papier (vorm moet niet noodzakelijk vierkantig zijn. Bv .
Driehoekig, zeshoekig, rechthoekig,… kan ook)
 Bv . Tijdsduur: de tijd waarin droog zand door een gaatje in een zakje wegloopt, de tijd dat een halve cm
van een kaars opbrandt,…
 Bv . Volume: luciferdoosjes, MAB-materiaal, klontjes suiker,…

De overgang van kwalitatief naar kwantitatief meten gebeurt altijd langs een probleemstelling.
 Bv. lengtemeting: Kan de kast door de deur? Hoe kan ik dit te weten komen zonder de kast te
verplaatsen?

2.4.2 Invoeren van een standaardmaat


Noodzaak van een vaste maat laten ervaren via een probleemstelling
Leerlingen moeten vertrouwd worden met de reële grootte van de standaardmaten vanuit reële contexten
(referentiematen)
 bv: 1 m ver springen, voorwerpen in de klas zoeken die ongeveer 1 m zijn, schatten welke voorwerpen
kleiner, groter of gelijk aan 1 m zijn, …
2.4.3 Verkennen en hanteren van meetinstrumenten
Het leren hanteren van meetinstrumenten is een veelzijdig gebeuren. Volgende aspecten
komen hierbij allemaal aan bod:
 hanteren van het meetinstrument
 interpreteren van de meetschaal
 nauwkeurig aflezen en het afronden van meetresultaten
 weten in welke omstandigheden men welk meetinstrument best wel en niet gebruikt

3
 De nauwkeurigheid waarmee je moet meten, hangt sterk af van de context en het doel van de
meting.

2.4.4 Verfijnen en vergroten van de standaardmaat


 Soms gaat de gekozen eenheid niet exact een geheel aantal keer in het object  ongeveer, ruim, bijna,

 Nood om preciezer te gaan meten → eenheid onderverdelen
 Essentieel om lln. te laten ervaren wat het verband is tussen de standaardmaat en afgeleide maten
 (vb: 1 m = 100 cm  meterlat laten volleggen met blokjes van 1 cm)
 1dl kan 10 keer in een liter, 1cl kan 10 keer in een dl

2.4.5 Metriek stelsel en herleidingen


Inzicht in de opbouw van het metriek stelsel en in de herleidingstabel courant gebruikte eenheden
 lengtemetingen: km, (hm), (dam), m, dm, cm, mm
 gewichtsmetingen: ton, kg, (hg), (dag), g, (dg), (cg), (mg)
 inhoudsmetingen: (kl), (hl), (dal), l, dl, cl, ml
 volumemetingen: m³, dm³,cm³, mm³
 oppervlaktemeting:
 oppervlaktematen: km², (hm²), (dam²), m², dm², cm²
 landmaten: 1 ca = 1 m², 1a = 100 m², 1 ha = 10 000 m²

herleidingen: veelvuldig inoefenen en automatiseren

4
2.4.6 Maatgevoel ontwikkelen
lengte

1 mm de dikte van een muntstuk van 1 cent

1 cm de lengte van een nagel, de breedte van je pink

1 dm de lengte van een MAB-staafje van 10

1m de breedte van gestrekte armen (voor leerlingen eerste leerjaar), een grote stap, de breedte van
een zijbord in de klas, de lengte van de stokmeter

10 m de hoogte van een verlichtingspaal langs de snelweg

100 m de lengte van het rechte stuk van een atletiekbaan of voetbalveld

1 km de afstand van school tot een bekend punt, de afstand die je ongeveer aflegt als je een kwartier
wandelt

Gewicht

1 mg het gewicht van een snuifje zout

1g het gewicht van 2 paperclips

5g het gewicht van een blad papier uit een cursusblok A4 formaat, het gewicht van een klontje suiker

10 g het gewicht van een zakje vanillesuiker

20 g het gewicht van een genormaliseerde zending (een gewone brief)

100 g het gewicht van een zakje snoep

1 kg het gewicht van een pak suiker

10 kg het gewicht van een grote emmer water

3/4 kg het gewicht van een vlootje margarine

1 ton het gewicht van een buffel, het gewicht van een personenwagen

5
inhoud

1 ml de inhoud van een MAB-blokje, een dikke druppel van een druppelaar

1 cl de inhoud van een eetlepel

1 dl de inhoud van een half kopje, de inhoud van een flesje actimel

2 dl de inhoud van een drankkartonnetje appelsiensap

1l de inhoud van een doos melk

10 l de inhoud van een grote emmer

100 l de inhoud van een halfvol ligbad

oppervlakte

1 mm2 de oppervlakte van één vakje op millimeterpapier

1 cm2 de oppervlakte van het bovenvlak van een MAB-blokje, de oppervlakte van de nagel van je duim

1 dm2 de oppervlakte van een MAB-plak

1 m2 de oppervlakte van het zijbord, de helft van de oppervlakte van een deur

100 m2 de oppervlakte van twee kleine klaslokalen, de oppervlakte van het vierkant dat op de speelplaats
geschilderd is

1 ha de oppervlakte van twee voetbalvelden

volume

1 cm3 het volume van een MAB-blokje

1 dm3 het volume van een MAB-kubus

1 m3 het volume van een palet bakstenen

6
3. Oefeningen op het metriek stelsel en herleidingen
3.4 Oefeningen
1. Maak een herleidingstabel voor de lengtematen
2. Maak een herleidingstabel voor de oppervlaktematen, voeg hier ook de landmaten toe (ha, a, ca)
3. Maak een herleidingstabel voor de volumematen, vul deze aan met de inhoudsmaten (l, dl, cl en ml)
4. Vul in.

2 km + 400 m = ……….. m 9 dm + 5 cm = ……….. cm

5 km + 650 m = ………… m 8 dm + 2 dm = ………… cm

7 km + 8 m = …………… m 6 dm + 20 mm = ……….. cm

12 km + 53 m = ……….. m 40 mm + 70 dm = ……….. cm

5. Kruis dezelfde inhouden aan

7
6. Vergelijk. Gebruik > of < of =

1
8 km . . . . . . . . 125 m 1 km – 25 m . . . . . . . . 95 m

1
4375 m . . . . . . . . 5 m 5 m . . . . . . . . 150 mm

290 cm . . . . . . . . 3,02 m 8 dm – 60 cm . . . . . . . . 300 mm

7. Kijk, lees en vul aan.

Flesje 5. Hoeveel inhoud is er te weinig voor 5 cl? . . . . . . . .

De helft van nummer 2 is verbruikt. Hoeveel cl is er nog over? . . . .

Flesje 4. Hoeveel inhoud is er te weinig voor 1 dl? . . . . . . . .

Kun je de inhoud van flesje 3 op een andere manier noteren? . . . . . .

8. Orden de onderstaande inhouden van de producten van groot naar klein.

8
9. Vul aan.

645 ml + ……….. ml = 1 liter

1
280 ml + ………… ml = 2 liter

1
135 ml + ………… ml = 4 liter

3
660 ml + …………. ml = 4 liter

1
75 ml + ………….. ml = 8 liter

10. Vul in:

9005 ca = ………a ……….ca 3 ha 15 a 70 ca = ………..a ………..ca

3170 m2 = ………a ………ca 9000 cm2 = ……………….. dm2

7 a 5 ca = ………….. ca 125 cm2 = ………………… dm2

8 a 8 ca = ……………… m2 75 dm2 = …………….. m2

7,25 m2 = ……………. dm2 0,75 m2 = …………….. dm2

180 dm2 = …………… m2 95 cm2 = ………………. dm2

1500 cm2 = ………….. dm2 6,05 dm2 = ……………… cm2

1,05 m2 = …………… dm2 7 dm2 = …………………. m2

11. Waar of niet waar

waar niet waar

Een perceel van 205 m bij 106 m is kleiner dan 1 ha.

10 m2 is het tiende deel van een are.

De oppervlakte van onze klas wordt meestal uitgedrukt in ca.

De meeste tuinen rond woonhuizen zijn groter dan 1 ha.

Onze speelplaats is groter dan 2 are.

9
12. Orden per rij van klein naar groot

1,06 m2 16 dm2 107 cm2

0,4 m2 42 dm2 4 dm2

7 ha 23 a 100 ca

250 m2 16 a 150 ca

1 a 60 ca 159 m2 1 ha

13. Vul aan tot de gevraagde hoeveelheid.

3,5 l + …………………. = 5 l 23 cm + …………….. = 0,5 m

25 cl + ……………… = 5 dl 0,5 cm + ……………… = 10 mm

800 g + ……………….. = 2 kg 750 kg + ……………….. = 1 ton

1
4 kg + …………………= 0,5 kg 75 cm2 + ………………… = 1 dm2

1
25 dm + ………………….. = 2 m2
2
150 dm2 + …………….. = 3 m2

14. Zet de ruimtematen om in inhoudsmaten, of omgekeerd.

1
3 m3 = ……………………. l 2 dm3 = 500 ……….

1
200 ml = 200 …………….. 4 l = 0,25 ………….

6 l = 6 ………… 450 m3 = ………… l.

10
4. Omtrek-, en oppervlaktebepaling van vlakke figuren
4.4 Omtrekbepaling van vlakke figuren
4.4.1 De omtrek van veelhoeken
algemene regel: omtrek veelhoek = som van de zijden
 speciale veelhoeken:
 vierkant en ruit
 rechthoek
 parallellogram
 regelmatige zeshoek
Ook kromlijnige vlakke figuren hebben een omtrek: deze meten we door een lintmeter, een touw en een meetlat,
door figuren ‘af te rollen’
Vierkant

z Omtrek vierkant = 4 x z

Ruit

z
d
D Omtrek ruit = 4 x z

Rechthoek
l

b Omtrek rechthoek = 2 x (l + b)

Parallellogram

h sz (= schuine zijde)

Omtrek parallellogram = 2 x (b + sz)


b

11
Regelmatige zeshoek

Omtrek regelmatige zeshoek = 6 x z


z
d
D
4.4.2 De omtrek van een cirkel
omtrek =

2  straal  
of

  diameter

4.4.3 De lengte van een cirkelboog


Een cirkelboog wordt bepaald door de straal en de middelpuntshoek.

De lengte van de cirkelboog kan afgeleid worden uit de omtrek van de cirkel.

middelpuntshoek lengte van de boog

360° 2xxr

2×π×r
1° 360

α
α° 360 x 2 x  x r

12
toepassing
bereken de omtrek van volgende figuren

4.5 Oppervlaktebepaling van vlakke figuren


Eerst voldoende kennismaken met het begrip oppervlakte, kwalitatief meten, kwantitatief meten met natuurlijke
maten, invoeren standaardmaat, …
 klemtoon op zelfontdekkend en inzichtelijk leren

4.5.1 Rechtstreeks versus onrechtstreeks meten


 rechtstreeks meten: onderzoeken hoeveel keer een eenheidsmaat in de oppervlakte gaat
 onrechtstreeks meten: gebruik maken van lengtemetingen van bepaalde afmetingen van de figuur om
met formules de oppervlakte te berekenen

4.5.2 De oppervlakte van een rechthoek


 Oppervlakte rechthoek = het aantal eenheden in de lengte x het aantal eenheden in de breedte
 Overgang naar onrechtstreeks meten als de eenheid de cm² is:
 Aantal eenheden in de lengte is aantal centimeters in de lengte (lengte van de rechthoek)
 Aantal eenheden in de breedte is aantal centimeters in de breedte (breedte van de rechthoek)
BESLUIT:
oppervlakte rechthoek = lengte x breedte
vierkant is voorbeeld van rechthoek
 oppervlakte vierkant = lengte x breedte
 bij een vierkant zijn lengte en breedte even lang

BESLUIT
oppervlakte vierkant = zijde x zijde

13
4.5.3 Omstructureren van figuren
 Compensatie principe
 Som van andere figuren
 Verschil van andere figuren
 De helft van een andere figuur

14
4.5.4 De oppervlakte van een parallellogram
 Voorkennis: de leerlingen
 kennen de formule voor de oppervlakte van een rechthoek en kunnen deze toepassen +
andere relevante voorkennis?
 Duid in parallellogram aan:
 basis van parallellogram
 hoogte van parallellogram behorende bij de gekozen basis

 Maak van dit parallellogram een figuur waarvan je de oppervlakteformule al kent (omstructureren).

Kernvragen om de formule af te leiden:


 Tot welke figuur heb je het parallellogram omgevormd?
 een rechthoek
 Wat is het verband tussen de oppervlakte van het parallellogram en de oppervlakte van de rechthoek?
 beide oppervlaktes zijn gelijk.
 Wat is de formule voor de oppervlakte van een rechthoek?
 lengte x breedte
 Met welke afmeting van het parallellogram komt de lengte van de rechthoek overeen?
 met de basis van het parallellogram
 Met welke afmeting van het parallellogram komt de breedte van de rechthoek overeen?
 met de hoogte van het parallellogram
DUS
oppervlakte parallellogram = oppervlakte rechthoek
= lengte rechthoek x breedte rechthoek
= basis parallellogram x hoogte parallellogram

15
BESLUIT:
oppervlakte parallellogram = basis x hoogte

4.5.5 De oppervlakte van een driehoek


Om de formule voor de oppervlakte van een driehoek af te leiden steunen we op de voorkennis
van de leerlingen (formules voor de oppervlakte van een rechthoek en parallellogram zijn gekend.) We
geven de leerlingen papier en schaar en laten hen in groep zelf zoeken naar mogelijke
omstructureringen.
De leerlingen kunnen verschillende oplossingen vinden:

 twee congruente driehoeken samenvoegen tot een parallellogram

 één driehoek omstructureren tot een parallellogram

Kernvragen om de formule af te leiden:


 Tot welke figuur heb je de driehoek omgestructureerd?
 Tot een parallellogram
 Wat is het verband tussen de oppervlakte van de driehoek en de oppervlakte van het parallellogram?
 De oppervlakte van de driehoek is gelijk aan de oppervlakte van de parallellogram.
 Wat is de formule voor de oppervlakte van een parallellogram?
 basis x hoogte
 Met welke afmeting van de driehoek komt de basis van de parallellogram overeen?
 Met de basis van de driehoek.
 Met welke afmeting van de driehoek komt de hoogte van de parallellogram overeen?
 Met de halve hoogte van de driehoek.
DUS
oppervlakte driehoek = oppervlakte parallellogram
= basis parallellogram x hoogte parallellogram
= basis driehoek x ½ hoogte driehoek

16
BESLUIT:
basis×hoogte
oppervlakte driehoek = 2

4.5.6 De oppervlakte van een trapezium


Vooraf worden de begrippen grote basis, kleine basis en hoogte van een trapezium
aangebracht.
Net als bij de driehoek geven we leerlingen papier en schaar en laten we hen zelf mogelijke
omstructureringen zoeken om de oppervlakte van een trapezium te kunnen bepalen. De leerlingen
kunnen met verschillende ideeën komen:
 twee congruente trapezia samenvoegen tot een parallellogram

 één trapezium omstructureren tot een parallellogram

 een trapezium opdelen in twee driehoeken

17
Benoemen en met kleur aanduiden van de afmetingen op de tekening.

b B

h h

B b

B+b

Kernvragen om de formule af te leiden


 Tot welke figuur heb je de 2 trapezia omgestructureerd?
 Tot een parallellogram
 Wat is het verband tussen de oppervlakte van het trapezium en de oppervlakte van het parallellogram?
 De oppervlakte van het trapezium is de helft van de oppervlakte van het parallellogram.
 Wat is de formule voor de oppervlakte van een parallellogram?
 basis x hoogte
 Met welke afmeting van het trapezium komt de basis van de parallellogram overeen?
 Met de som van de grote basis en de kleine basis van het trapezium.
 Met welke afmeting van het trapezium komt de hoogte van de parallellogram overeen?
 Met de hoogte van het trapezium.
DUS
oppervlakte trapezium = ½ oppervlakte parallellogram
= ½ basis parallellogram x hoogte parallellogram
= ½ (B trapezium + b trapezium ) x hoogte trapezium

BESLUIT:
( B+ b ) x h
oppervlakte trapezium =
2

18
19
4.5.7 De oppervlakte van een ruit
Een ruit is een speciaal soort parallellogram.
Ook hier kunnen leerlingen zelf weer zoeken naar omstructureringen door te knippen met
papier. Verschillende mogelijkheden zijn:
 een ruit uitbreiden tot een rechthoek

 een ruit omstructureren tot een parallellogram

 een ruit omvormen tot één driehoek

20
 een ruit opdelen in twee driehoeken

Kernvragen om de formule af te leiden


 Tot welke figuur heb je de ruit omgestructureerd?
 Tot een parallellogram
 Wat is het verband tussen de oppervlakte van het trapezium en de oppervlakte van het parallellogram?
 De oppervlakte van de ruit is gelijk aan de oppervlakte van het parallellogram.
 Wat is de formule voor de oppervlakte van een parallellogram?
 basis x hoogte
 Met wat van de ruit komt de basis van de parallellogram overeen?
 Met de kleine diagonaal
 Met welke afmeting van het trapezium komt de hoogte van de parallellogram overeen?
 Met de helft van de grote diagonaal
DUS
oppervlakte ruit = oppervlakte parallellogram
= basis parallellogram x hoogte parallellogram
D
=dx
2

BESLUIT:
dxD
oppervlakte ruit =
2

21
4.5.8 De oppervlakte van een regelmatige veelhoek
Als voorbeeld nemen we een regelmatige achthoek  best in acht driehoeken indelen om de
oppervlakte te kunnen vinden. Alle driehoeken hebben dezelfde oppervlakte. Als basis van de
driehoeken nemen we de zijde (z) van de achthoek. De hoogte is het apothema (a) van de achthoek.

Kernvragen:
 Wat is het verband tussen de oppervlakte van de regelmatige achthoek en de oppervlakte van de 8
driehoeken?
 De oppervlakte van de regelmatige achthoek is gelijk aan de oppervlakte van de 8 driehoekjes
 Wat is de formule voor de oppervlakte van een driehoek?
basis x hoogte

2
 Met welke afmeting van de regelmatige veelhoek komt de basis van de driehoek overeen?
 Met de zijde van de regelmatige veelhoek
 Met welke afmeting van de regelmatige veelhoek komt de hoogte van de driehoek overeen?
 Met het apothema van de regelmatige veelhoek

DUS:
oppervlakte regelmatige achthoek = 8  oppervlakte driehoek
basis×hoogte
=8 2

z ×a
=8 2

( 8×z )×a
= 2

omtrek×a
= 2
Op dezelfde manier kan men te werk gaan voor andere regelmatige veelhoeken. De formule
blijft telkens dezelfde
BESLUIT
omtrek x a
oppervlakte regelmatige veelhoek =
2
4.5.9 De oppervlakte van willekeurige veelhoeken
Om de oppervlakte van willekeurige veelhoeken te berekenen moeten we de figuur telkens omstructureren tot
een figuur of figuren waarvan we de oppervlakte kunnen berekenen met een formule

22
4.5.10 De oppervlakte van een cirkel
vertrekken vanuit regelmatige veelhoeken:
Als aantal zijden toeneemt, wordt de oppervlakte van de veelhoek groter en groter en benadert steeds meer de
oppervlakte van de omgeschreven cirkel
oppervlakte cirkel= oppervlakte regelmatige veelhoek
omtrek×a
= 2
2×π×r×r
= 2

DUS

oppervlakte cirkel =   r  r

Vertrekken vanuit cirkelsectoren en omstructureren:

Kernvragen

 Wat is het verband tussen de oppervlakte van de cirkel en de oppervlakte van het parallellogram?
 de oppervlaktes zijn ongeveer gelijk  oppervlakte cirkel = oppervlakte parallellogram
 Wat is de formule voor de oppervlakte van een parallellogram?
 basis  hoogte
 Met wat van de cirkel komt de basis van het parallellogram overeen?
 met de helft van de omtrek van de cirkel
 Met wat van de cirkel komt de hoogte van het parallellogram overeen?
 met de straal van de cirkel
DUS
Oppervlakte cirkel = oppervlakte parallellogram
= basis x hoogte
= ½ omtrek cirkel x h

= ½ 2 x r x r

23
BESLUIT

oppervlakte cirkel =   r  r

24
4.5.11 De oppervlakte van een boogsector
Een cirkelsector wordt bepaald door de straal en de middelpuntshoek.

De oppervlakte van de sector kan afgeleid worden uit de oppervlakte van de cirkel.

middelpuntshoek oppervlakte boogsector

360° xrxr

π ×r×r
1° 360

α
α° 360 x  x r x r

25
4.7 Oefeningen op omtrek - en oppervlakteberekening van vlakke figuren
Teken een ruit die een oppervlakte heeft die tweemaal groter is dan de oppervlakte van de getekende ruit.
Bereken en noteer de beide oppervlakten

figuur 1 figuur 2

oppervlakte figuur 1 =

oppervlakte figuur 2 =

26
2.

27
Bereken de oppervlakte en geef ze aan in m² en in landmaten

Welke parallellogram heeft de grootste oppervlakte? Verklaar.

Bepaal nauwkeurig en zonder te meten de oppervlakte van het gekleurde vierkant. Een tip: geef de delen die bij
elkaar horen dezelfde kleur.

28
In het park staat een fontein op een vierkantige sokkel.
a. Bereken de oppervlakte van de sokkel.
b. Bereken ook de oppervlakte ingenomen door de fontein.
c. Vergelijk beide oppervlakten.

Bereken de oppervlakte van deze veelhoek. De afmetingen zijn aangegeven in meter. Verdeel en/of compenseer,
zodat je zo weinig mogelijk moet rekenen.

29
5. Oppervlaktebepaling van lichamen
5.4 Oppervlakte van lichamen
Kubus

oppervlakte kubus = 6  z  z

Balk

oppervlakte balk = 2  (l  b) + 2  (l  h) + 2  (b  h)

30
Cilinder
r

De omtrek van het grondvlak = 2    r

De oppervlakte van de mantel is dus: (2    r)  h

Dus: oppervlakte cilinder = 2  oppervlakte grondvlak + oppervlakte mantel

= 2  (  r  r) + (2    r)  h

Opdracht: Los onderstaande oefeningen op. Geef duidelijk je werkwijze weer.

Bepaal de totale oppervlakte van volgend lichaam. De maten zijn gegeven in centimeter.

Totale oppervlakte lichaam= 2x opp voorvlak + 2x opp zijvlak + 2x opp grondvlak


Opp voorvlak = (6 x 7 cm²)+(6 x 4 cm²)
= 42cm² + 24cm²
= 66cm²
Opp zijvlak = 5 x 7 cm² = 35cm²
Opp grondvlak = 12 x 5 cm² = 60cm²
Invullen in de formule:
Tot opp = 2 x 66 cm² + 2 x 35 cm² + 2 x 60 cm²
= 322 cm²

31
In een cilinder is een cilindervormige opening uitgespaard. De buitendiameter meet 8 dm en de binnendiameter 4
dm. De hoogte is 3 dm. Bereken de totale oppervlakte van dit lichaam.

bovenaanzicht

zijaanzicht

Totale oppervlakte = opp buitenmantel + opp binnenmantel + 2 x opp ring

Opp buitenmantel=2 x π xrbuitenx h


= 2 x π x4dmx3dm
=24 π dm²

Opp binnenmantel =2x π xrbinnenxh


=2x π x 2dm x 3dm
=12 π dm²

opp ring= opp grote cirkel – opp kleine cirkel


= rbuiten x rbuiten x π – rbinnenx rbinnen x π )

= 4 x 4x π dm² - 2 x2x π dm²

= 16 x π dm² - 4 x π dm²
= 12 x π dm²

2 x opp ring = 24 x π dm²

Invullen in de formule:

Totale oppervlakte = 24 x π dm² + 12 x π dm² + 24 x π dm²


= 60 x π dm²=188,4 dm²

32
5.6 Oefeningen op oppervlakteberekening van lichamen
1. Van een balkvormige oplegger (lengte 8 m, breedte 3 m en hoogte 2,8 m) moet een grondlaag gespoten
worden. Let op: de onderkant wordt niet gespoten. Welke oppervlakte moet wel worden gespoten?

2. Papa wil de muren van de garage schilderen. Hij verft eerst een laag coating, en daarna twee lagen latexverf.
a) Hoeveel potten latexverf heeft hij nodig?
b) Hoeveel betaalt hij in totaal voor de latexverf en de coating?

3. Juf Tamara knutselt graag. Ze heeft voor haar jongste dochter een oud nachtlampje bekleed met een stofje van
Hello Kitty. Hoeveel stof heeft juf Tamara minimum nodig als je weet dat het nachtlampje 30 cm hoog is en een
straal van 10 cm heeft?

4. Een kleuterspeeltuig bestaat uit een polyester balk (lengte 2,5 meter, breedte 1,2 meter, hoogte 1,6
meter) waaruit dwars door de breedte 2 ronde tunnels met een diameter van 1m werden uitgespaard
(om door te kruipen). Dit speeltuig wordt ontsmet met een chemisch middel. De onderkant wordt niet
behandeld. Hoeveel m² moet er behandeld worden?

33
6. Inhoudsbepaling van lichamen
6.3 Ruimtematen
Verschil Inhoud en volume

inhoud volume

= wat er in een bepaald lichaam kan


= wat een lichaam aan ruimte inneemt
gestopt worden

Hoeveel vloeistof kan er in een lichaam? Hoeveel ruimte neemt het lichaam in

Liter, deciliter, centiliter, … Kubieke meter, dm³, cm³, …


inhoudsmaten ruimtematen

Invoering van de ruimtematen:


1 dm³ = hetzelfde volume als het volume van een kubus met een ribbe van 1 dm
1 m³ = hetzelfde volume als het volume van een kubus met een ribbe van 1 m
1 cm³ = hetzelfde volume als het volume van een kubus met een ribbe van 1 cm

De herleidingstabel voor de ruimtematen ziet er dan als volgt uit:

m3 dm3 cm3

l dl cl ml

6.4 Voorbereiden op volumeberekeningen.


In het zesde leerjaar leiden de leerlingen de formules af voor het volume van een balk, kubus en cilinder. In de
lagere leerjaren worden echter best al aanzetten gegeven tot deze formules. Voor de introductie van kubieke
maateenheden verwerven de leerlingen een eerste inzicht en een beeld van de latere formule door te redeneren
en te rekenen in termen van aantal lagen, aantal blokjes per laag, handig tellen van aantal blokjes per laag, …

34
6.6 Volume van een balk
Manier 1
Formule afleiden via rechtstreeks meten
 Alle kinderen krijgen bijv. 16 blokjes van 1 cm³ en bouwen er een balk mee. Aantal blokjes in l, b en h
worden genoteerd in een tabel

#blokjes in lengte #blokjes in breedte #blokjes in hoogte Volume balk

4 2 2 16 cm³

8 1 2 16 cm³

1 16 1 16 cm³

Volume balk = ‘aantal blokjes in de lengte x aantal blokjes in de breedte x aantal blokjes in de hoogte’.
DUS
volume balk = l x b x h

Manier 2
Een tweede methode om de formule van het volume van de balk uit te drukken is in termen van ‘oppervlakte
grondvlak x hoogte’.

De leerlingen stellen vast dat op elke cm2 één cm3 kan geplaatst worden. Ze bekomen dan in eerste instantie een
laag van 1 cm dikte. Het volume van deze laag is zoveel cm3 als het maatgetal van de oppervlakte in cm2
aangeeft. Om het volume van een balk met meer lagen te vinden moeten we het maatgetal van de oppervlakte
vermenigvuldigen met het aantal lagen of met het maatgetal van de hoogte uitgedrukt in centimeters.
DUS
volume balk = oppervlakte grondvlak x hoogte

6.7 Volume van een kubus


35
Een kubus is een balk waarbij de lengte, breedte en hoogte identiek zijn. De formule voor het volume van een
kubus is eenvoudig af te leiden uit de formule voor het volume van een balk.

DUS
volume kubus = z  z  z

6.8 Volume van een cilinder


Manier 1
We trachten opnieuw te vertrekken vanuit het rechtstreeks meten. De leerlingen krijgen een cirkel waarvan de
straal 3 cm is. Op deze cirkel is een rooster met de eenheidsmaat (cm2) aangebracht. De oppervlakte van deze
cirkel is 3,14  3  3 of 28,26 cm2.

Een laag van 1 cm dik zou dus een volume hebben van 28,26 cm3. Om het volume van een cilinder met
meerdere lagen te bepalen, moeten we zoveel lagen nemen als het maatgetal van de hoogte in cm aangeeft.
DUS:
volume cilinder = oppervlakte grondvlak  hoogte
=rrh

Manier 2
We kunnen deze formule ook experimenteel afleiden. Hiervoor heb je een holle balk en een holle cilinder nodig
met gelijke hoogte en met grondvlakken die dezelfde oppervlakte hebben. Als je eerst de balk vult met zand of
water, en daarna overgiet in de cilinder, stellen de leerlingen vast dat de inhouden precies dezelfde zijn. Het
besluit is dus dat de inhoud van de cilinder gelijk is aan de inhoud van de balk. Hieruit wordt afgeleid dat het
volume van een cilinder gelijk is aan de oppervlakte van het grondvlak  de hoogte.

36
6.10 Oefeningen op volume van lichamen
1. Bereken en beantwoord de vraag.

a. Volume van de balk:

b. Volume van de cilinder:

c. Verklaar het verschil in volume:

2. Wat is het verschil in volume bij deze 2 dozen cornflakes?

3. Bereken het volume van het hok van Fox.

4. Los op: De tuin van de familie Hop is verzakt. Nu willen ze de tuin ophogen met een laag grond van 25 cm.
Hieronder zie je de plattegrond van de tuin. De afstanden zijn in meters.

a. Hoeveel m³ grond heeft de familie Hop in totaal nodig?


b. Hoeveel vrachtwagens met een inhoud van 9 m³ zijn dat ongeveer?

37
7. Soortelijk gewicht
7.3 Soortelijk gewicht: relatie tussen gewicht en volume
Verband tussen volume en gewicht: soortelijk gewicht.
Het gewicht in kg van 1 dm³ (of 1 l) van een stof, noemen we het soortelijk gewicht van die stof of het gewicht in
gram van 1 cm³ (of 1 ml) van een stof, noemen we het soortelijk gewicht van die stof.
De leerlingen stellen experimenteel vast dat 1 dm³ zuiver water 1 kg weegt.
Verband tussen soortelijk gewicht en drijven/zinken.
 Stoffen met een soortelijk gewicht groter dan 1, zinken in water.
 Stoffen met een soortelijk gewicht kleiner dan 1, drijven op water.

7.6 Oefeningen op soortelijk gewicht


1. Het totale gewicht van een blok arduin bedraagt 65 kg. Het soortelijk gewicht van arduin is 2,6. Bereken
het volume van de blok arduin.

2. Bereken het gewicht van een blokje goud dat een volume heeft van 10 cm³. Het soortelijk gewicht van
goud is 19,27.

3. In de benzinetank van een auto kan 31 l benzine of 22,4 kg. Bereken het soortelijk gewicht van de
benzine.

4. Twee gietvormen (9 cm lang, 5 cm breed en 3 cm hoog) zijn respectievelijk gevuld met goud en met
zilver. (s.g. goud is 19,27 en s.g. zilver is 10,47) Hoeveel gewichtsverschil is er tussen beide
gietvormen?

5. Een op maat gemaakte eiken deur is 2 m hoog, 90 cm breed en 5 cm dik. De deur weegt 82,8 kg. Wat is
het soortelijk gewicht van eik?

38

You might also like