Professional Documents
Culture Documents
Wiskunde II - Meten en Metend Rekenen
Wiskunde II - Meten en Metend Rekenen
1. Inleiding
1.1 Wat is meten?
Meten is een activiteit waarbij we op een voorgeschreven manier aan een bepaald aspect van
een object een getal toekennen.
Het resultaat van een meting is steeds een getal. Dit getal noemen we het maatgetal van het
object voor dat bepaalde aspect. Na het maatgetal komt ook steeds een maateenheid.
De maat is het geheel van maatgetal en maateenheid.
voorbeeld: de lengte van de deur is 2 m
maatgetal + maateenheid
maat
1.2 Voortaak
Belangrijke stappen:
Vergelijken en ordenen zonder maateenheid
Meten met natuurlijke maateenheden
De nood aan standaardmaten ervaren, inzien en illustreren
De belangrijkste grootheden en maateenheden kennen en gebruiken voor de aspecten:
Lengte
Oppervlakte
Inhoud
Volume
Gewicht
Tijdsduur
hoekgrootte
2. Een meetleerlijn
Fasen bij het aanbrengen van een maateenheid:
1. Begripsvorming
2. Kwalitatief meten (globaal vergelijken)
3. Kwantitatief meten
1
2.2 Begripsvorming
2.2.1 Bewustworden van het te meten aspect langs de waarneming om
experimenteren en ontdekken
2
2.3.2 Seriëren
Meerdere voorwerpen worden geordend volgens het beoogde aspect. Men gaat bijvoorbeeld ordenen van kort
naar lang, van licht naar zwaar, … Er wordt nog steeds geen maat gebruikt.
De overgang van kwalitatief naar kwantitatief meten gebeurt altijd langs een probleemstelling.
Bv. lengtemeting: Kan de kast door de deur? Hoe kan ik dit te weten komen zonder de kast te
verplaatsen?
3
De nauwkeurigheid waarmee je moet meten, hangt sterk af van de context en het doel van de
meting.
4
2.4.6 Maatgevoel ontwikkelen
lengte
1m de breedte van gestrekte armen (voor leerlingen eerste leerjaar), een grote stap, de breedte van
een zijbord in de klas, de lengte van de stokmeter
100 m de lengte van het rechte stuk van een atletiekbaan of voetbalveld
1 km de afstand van school tot een bekend punt, de afstand die je ongeveer aflegt als je een kwartier
wandelt
Gewicht
5g het gewicht van een blad papier uit een cursusblok A4 formaat, het gewicht van een klontje suiker
1 ton het gewicht van een buffel, het gewicht van een personenwagen
5
inhoud
1 ml de inhoud van een MAB-blokje, een dikke druppel van een druppelaar
1 dl de inhoud van een half kopje, de inhoud van een flesje actimel
oppervlakte
1 cm2 de oppervlakte van het bovenvlak van een MAB-blokje, de oppervlakte van de nagel van je duim
1 m2 de oppervlakte van het zijbord, de helft van de oppervlakte van een deur
100 m2 de oppervlakte van twee kleine klaslokalen, de oppervlakte van het vierkant dat op de speelplaats
geschilderd is
volume
6
3. Oefeningen op het metriek stelsel en herleidingen
3.4 Oefeningen
1. Maak een herleidingstabel voor de lengtematen
2. Maak een herleidingstabel voor de oppervlaktematen, voeg hier ook de landmaten toe (ha, a, ca)
3. Maak een herleidingstabel voor de volumematen, vul deze aan met de inhoudsmaten (l, dl, cl en ml)
4. Vul in.
7 km + 8 m = …………… m 6 dm + 20 mm = ……….. cm
12 km + 53 m = ……….. m 40 mm + 70 dm = ……….. cm
7
6. Vergelijk. Gebruik > of < of =
1
8 km . . . . . . . . 125 m 1 km – 25 m . . . . . . . . 95 m
1
4375 m . . . . . . . . 5 m 5 m . . . . . . . . 150 mm
8
9. Vul aan.
1
280 ml + ………… ml = 2 liter
1
135 ml + ………… ml = 4 liter
3
660 ml + …………. ml = 4 liter
1
75 ml + ………….. ml = 8 liter
9
12. Orden per rij van klein naar groot
7 ha 23 a 100 ca
250 m2 16 a 150 ca
1 a 60 ca 159 m2 1 ha
1
4 kg + …………………= 0,5 kg 75 cm2 + ………………… = 1 dm2
1
25 dm + ………………….. = 2 m2
2
150 dm2 + …………….. = 3 m2
1
3 m3 = ……………………. l 2 dm3 = 500 ……….
1
200 ml = 200 …………….. 4 l = 0,25 ………….
10
4. Omtrek-, en oppervlaktebepaling van vlakke figuren
4.4 Omtrekbepaling van vlakke figuren
4.4.1 De omtrek van veelhoeken
algemene regel: omtrek veelhoek = som van de zijden
speciale veelhoeken:
vierkant en ruit
rechthoek
parallellogram
regelmatige zeshoek
Ook kromlijnige vlakke figuren hebben een omtrek: deze meten we door een lintmeter, een touw en een meetlat,
door figuren ‘af te rollen’
Vierkant
z Omtrek vierkant = 4 x z
Ruit
z
d
D Omtrek ruit = 4 x z
Rechthoek
l
b Omtrek rechthoek = 2 x (l + b)
Parallellogram
h sz (= schuine zijde)
11
Regelmatige zeshoek
2 straal
of
diameter
De lengte van de cirkelboog kan afgeleid worden uit de omtrek van de cirkel.
360° 2xxr
2×π×r
1° 360
α
α° 360 x 2 x x r
12
toepassing
bereken de omtrek van volgende figuren
BESLUIT
oppervlakte vierkant = zijde x zijde
13
4.5.3 Omstructureren van figuren
Compensatie principe
Som van andere figuren
Verschil van andere figuren
De helft van een andere figuur
14
4.5.4 De oppervlakte van een parallellogram
Voorkennis: de leerlingen
kennen de formule voor de oppervlakte van een rechthoek en kunnen deze toepassen +
andere relevante voorkennis?
Duid in parallellogram aan:
basis van parallellogram
hoogte van parallellogram behorende bij de gekozen basis
Maak van dit parallellogram een figuur waarvan je de oppervlakteformule al kent (omstructureren).
15
BESLUIT:
oppervlakte parallellogram = basis x hoogte
16
BESLUIT:
basis×hoogte
oppervlakte driehoek = 2
17
Benoemen en met kleur aanduiden van de afmetingen op de tekening.
b B
h h
B b
B+b
BESLUIT:
( B+ b ) x h
oppervlakte trapezium =
2
18
19
4.5.7 De oppervlakte van een ruit
Een ruit is een speciaal soort parallellogram.
Ook hier kunnen leerlingen zelf weer zoeken naar omstructureringen door te knippen met
papier. Verschillende mogelijkheden zijn:
een ruit uitbreiden tot een rechthoek
20
een ruit opdelen in twee driehoeken
BESLUIT:
dxD
oppervlakte ruit =
2
21
4.5.8 De oppervlakte van een regelmatige veelhoek
Als voorbeeld nemen we een regelmatige achthoek best in acht driehoeken indelen om de
oppervlakte te kunnen vinden. Alle driehoeken hebben dezelfde oppervlakte. Als basis van de
driehoeken nemen we de zijde (z) van de achthoek. De hoogte is het apothema (a) van de achthoek.
Kernvragen:
Wat is het verband tussen de oppervlakte van de regelmatige achthoek en de oppervlakte van de 8
driehoeken?
De oppervlakte van de regelmatige achthoek is gelijk aan de oppervlakte van de 8 driehoekjes
Wat is de formule voor de oppervlakte van een driehoek?
basis x hoogte
2
Met welke afmeting van de regelmatige veelhoek komt de basis van de driehoek overeen?
Met de zijde van de regelmatige veelhoek
Met welke afmeting van de regelmatige veelhoek komt de hoogte van de driehoek overeen?
Met het apothema van de regelmatige veelhoek
DUS:
oppervlakte regelmatige achthoek = 8 oppervlakte driehoek
basis×hoogte
=8 2
z ×a
=8 2
( 8×z )×a
= 2
omtrek×a
= 2
Op dezelfde manier kan men te werk gaan voor andere regelmatige veelhoeken. De formule
blijft telkens dezelfde
BESLUIT
omtrek x a
oppervlakte regelmatige veelhoek =
2
4.5.9 De oppervlakte van willekeurige veelhoeken
Om de oppervlakte van willekeurige veelhoeken te berekenen moeten we de figuur telkens omstructureren tot
een figuur of figuren waarvan we de oppervlakte kunnen berekenen met een formule
22
4.5.10 De oppervlakte van een cirkel
vertrekken vanuit regelmatige veelhoeken:
Als aantal zijden toeneemt, wordt de oppervlakte van de veelhoek groter en groter en benadert steeds meer de
oppervlakte van de omgeschreven cirkel
oppervlakte cirkel= oppervlakte regelmatige veelhoek
omtrek×a
= 2
2×π×r×r
= 2
DUS
oppervlakte cirkel = r r
Kernvragen
Wat is het verband tussen de oppervlakte van de cirkel en de oppervlakte van het parallellogram?
de oppervlaktes zijn ongeveer gelijk oppervlakte cirkel = oppervlakte parallellogram
Wat is de formule voor de oppervlakte van een parallellogram?
basis hoogte
Met wat van de cirkel komt de basis van het parallellogram overeen?
met de helft van de omtrek van de cirkel
Met wat van de cirkel komt de hoogte van het parallellogram overeen?
met de straal van de cirkel
DUS
Oppervlakte cirkel = oppervlakte parallellogram
= basis x hoogte
= ½ omtrek cirkel x h
= ½ 2 x r x r
23
BESLUIT
oppervlakte cirkel = r r
24
4.5.11 De oppervlakte van een boogsector
Een cirkelsector wordt bepaald door de straal en de middelpuntshoek.
De oppervlakte van de sector kan afgeleid worden uit de oppervlakte van de cirkel.
360° xrxr
π ×r×r
1° 360
α
α° 360 x x r x r
25
4.7 Oefeningen op omtrek - en oppervlakteberekening van vlakke figuren
Teken een ruit die een oppervlakte heeft die tweemaal groter is dan de oppervlakte van de getekende ruit.
Bereken en noteer de beide oppervlakten
figuur 1 figuur 2
oppervlakte figuur 1 =
oppervlakte figuur 2 =
26
2.
27
Bereken de oppervlakte en geef ze aan in m² en in landmaten
Bepaal nauwkeurig en zonder te meten de oppervlakte van het gekleurde vierkant. Een tip: geef de delen die bij
elkaar horen dezelfde kleur.
28
In het park staat een fontein op een vierkantige sokkel.
a. Bereken de oppervlakte van de sokkel.
b. Bereken ook de oppervlakte ingenomen door de fontein.
c. Vergelijk beide oppervlakten.
Bereken de oppervlakte van deze veelhoek. De afmetingen zijn aangegeven in meter. Verdeel en/of compenseer,
zodat je zo weinig mogelijk moet rekenen.
29
5. Oppervlaktebepaling van lichamen
5.4 Oppervlakte van lichamen
Kubus
oppervlakte kubus = 6 z z
Balk
oppervlakte balk = 2 (l b) + 2 (l h) + 2 (b h)
30
Cilinder
r
= 2 ( r r) + (2 r) h
Bepaal de totale oppervlakte van volgend lichaam. De maten zijn gegeven in centimeter.
31
In een cilinder is een cilindervormige opening uitgespaard. De buitendiameter meet 8 dm en de binnendiameter 4
dm. De hoogte is 3 dm. Bereken de totale oppervlakte van dit lichaam.
bovenaanzicht
zijaanzicht
= 16 x π dm² - 4 x π dm²
= 12 x π dm²
Invullen in de formule:
32
5.6 Oefeningen op oppervlakteberekening van lichamen
1. Van een balkvormige oplegger (lengte 8 m, breedte 3 m en hoogte 2,8 m) moet een grondlaag gespoten
worden. Let op: de onderkant wordt niet gespoten. Welke oppervlakte moet wel worden gespoten?
2. Papa wil de muren van de garage schilderen. Hij verft eerst een laag coating, en daarna twee lagen latexverf.
a) Hoeveel potten latexverf heeft hij nodig?
b) Hoeveel betaalt hij in totaal voor de latexverf en de coating?
3. Juf Tamara knutselt graag. Ze heeft voor haar jongste dochter een oud nachtlampje bekleed met een stofje van
Hello Kitty. Hoeveel stof heeft juf Tamara minimum nodig als je weet dat het nachtlampje 30 cm hoog is en een
straal van 10 cm heeft?
4. Een kleuterspeeltuig bestaat uit een polyester balk (lengte 2,5 meter, breedte 1,2 meter, hoogte 1,6
meter) waaruit dwars door de breedte 2 ronde tunnels met een diameter van 1m werden uitgespaard
(om door te kruipen). Dit speeltuig wordt ontsmet met een chemisch middel. De onderkant wordt niet
behandeld. Hoeveel m² moet er behandeld worden?
33
6. Inhoudsbepaling van lichamen
6.3 Ruimtematen
Verschil Inhoud en volume
inhoud volume
Hoeveel vloeistof kan er in een lichaam? Hoeveel ruimte neemt het lichaam in
m3 dm3 cm3
l dl cl ml
34
6.6 Volume van een balk
Manier 1
Formule afleiden via rechtstreeks meten
Alle kinderen krijgen bijv. 16 blokjes van 1 cm³ en bouwen er een balk mee. Aantal blokjes in l, b en h
worden genoteerd in een tabel
4 2 2 16 cm³
8 1 2 16 cm³
1 16 1 16 cm³
Volume balk = ‘aantal blokjes in de lengte x aantal blokjes in de breedte x aantal blokjes in de hoogte’.
DUS
volume balk = l x b x h
Manier 2
Een tweede methode om de formule van het volume van de balk uit te drukken is in termen van ‘oppervlakte
grondvlak x hoogte’.
De leerlingen stellen vast dat op elke cm2 één cm3 kan geplaatst worden. Ze bekomen dan in eerste instantie een
laag van 1 cm dikte. Het volume van deze laag is zoveel cm3 als het maatgetal van de oppervlakte in cm2
aangeeft. Om het volume van een balk met meer lagen te vinden moeten we het maatgetal van de oppervlakte
vermenigvuldigen met het aantal lagen of met het maatgetal van de hoogte uitgedrukt in centimeters.
DUS
volume balk = oppervlakte grondvlak x hoogte
DUS
volume kubus = z z z
Een laag van 1 cm dik zou dus een volume hebben van 28,26 cm3. Om het volume van een cilinder met
meerdere lagen te bepalen, moeten we zoveel lagen nemen als het maatgetal van de hoogte in cm aangeeft.
DUS:
volume cilinder = oppervlakte grondvlak hoogte
=rrh
Manier 2
We kunnen deze formule ook experimenteel afleiden. Hiervoor heb je een holle balk en een holle cilinder nodig
met gelijke hoogte en met grondvlakken die dezelfde oppervlakte hebben. Als je eerst de balk vult met zand of
water, en daarna overgiet in de cilinder, stellen de leerlingen vast dat de inhouden precies dezelfde zijn. Het
besluit is dus dat de inhoud van de cilinder gelijk is aan de inhoud van de balk. Hieruit wordt afgeleid dat het
volume van een cilinder gelijk is aan de oppervlakte van het grondvlak de hoogte.
36
6.10 Oefeningen op volume van lichamen
1. Bereken en beantwoord de vraag.
4. Los op: De tuin van de familie Hop is verzakt. Nu willen ze de tuin ophogen met een laag grond van 25 cm.
Hieronder zie je de plattegrond van de tuin. De afstanden zijn in meters.
37
7. Soortelijk gewicht
7.3 Soortelijk gewicht: relatie tussen gewicht en volume
Verband tussen volume en gewicht: soortelijk gewicht.
Het gewicht in kg van 1 dm³ (of 1 l) van een stof, noemen we het soortelijk gewicht van die stof of het gewicht in
gram van 1 cm³ (of 1 ml) van een stof, noemen we het soortelijk gewicht van die stof.
De leerlingen stellen experimenteel vast dat 1 dm³ zuiver water 1 kg weegt.
Verband tussen soortelijk gewicht en drijven/zinken.
Stoffen met een soortelijk gewicht groter dan 1, zinken in water.
Stoffen met een soortelijk gewicht kleiner dan 1, drijven op water.
2. Bereken het gewicht van een blokje goud dat een volume heeft van 10 cm³. Het soortelijk gewicht van
goud is 19,27.
3. In de benzinetank van een auto kan 31 l benzine of 22,4 kg. Bereken het soortelijk gewicht van de
benzine.
4. Twee gietvormen (9 cm lang, 5 cm breed en 3 cm hoog) zijn respectievelijk gevuld met goud en met
zilver. (s.g. goud is 19,27 en s.g. zilver is 10,47) Hoeveel gewichtsverschil is er tussen beide
gietvormen?
5. Een op maat gemaakte eiken deur is 2 m hoog, 90 cm breed en 5 cm dik. De deur weegt 82,8 kg. Wat is
het soortelijk gewicht van eik?
38