Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 1

Matches sample test 1 from DUO

1. Reist u vaak met de bus? Vertel ook waarom. Ans: Ik reis acht keer per week met de bus omdat ik ga naar het werk.
2. Wat vindt u een leuk programma op tv? Vertel ook welk programma u niet leuk vindt. Ans: Ik vind film leuk. Ik vind voetbal niet leuk
3. Wat voor fruit eet u graag? Vertel ook hoe vaak u fruit eet. Ans: Ik graag Appel. ik eet elke dag een appel
4. In Nederland regent het vaak. Wat vindt u daarvan? Vertel ook hoe het weer is in uw eigen land. Ans: Ik vind regen in Nederland niet
goed. Het weer In Mijn eigen land is lekker warm.
5. Hoe vaak gebruikt u uw telefoon? Vertel ook waarvoor u uw telefoon gebruikt. Ans: ik gebruik mijn telefoon elke dag. Ik bel met mijn
moeder // om mijn moeder te bellen.
6. Ik was vandaag te laat op mijn werk. Waarom bent u wel eens te laat? Zeg ook wat u dan doet. Ans: Ik sta soms in de file. Dan bel ik
mijn baas.
7. Wat leest u graag? Zeg ook hoe vaak u leest. Ans: Ik lees elke dag een boek
8. Ik krijg het liefst bloemen als ik jarig ben. Wat krijgt u het liefst cadeau? Vertel ook waarom. Ans: Ik krijg ook het liefst bloemen.
Bloemen zijn mooi.
9. Wat voor eten maakt u het liefst? Vertel ook hoe u dat maakt. Ans: Ik maak het liefst pasta. Ik maak de pasta in een pan.
10. Ik wil graag leren schilderen. Wat wilt u graag leren? Zeg ook waar u dat kunt leren Ans: Ik wil Nederlands leren. Dat kan bij online
cursus.
11. Wat doet u het liefst als het mooi weer is? Zeg ook waar u dat doet. Ans: Ik loop dan het liefst in het park
12. Wat voor werk doet u nu? Vertel ook wat voor werk u vroeger deed. Ans: Ik ben product manager. Vroeger was ik software engineer

Matches sample test 2 from DUO

1. Wat vindt u de leukste dag van de week. Vertel ook waarom Ans: Ik vind de vrijdag de leukste, omdat het dan bijna weekend is.
2. Met wie woont u in uw huis? Vertel ook hoelang u daar al woont. Ans: Ik woon met mijn man in mijn huis. Ik woon hier al/sinds 4 jaar
3. Wat doet u het liefst in uw vrije tijd? Vertel ook hoe vaak u dat doet. Ans: Ik zwem het liefst in mijn vrije tijd. Ik zwem 1 keer per week.
4. Wat vindt u een leuk programma op TV? Vertel ook waar dat over gaat. Ans: Ik vind kook programma leuk. Het gaat over koken nieuw
eten.
5. Wat vindt u van uw buren? Vertel ook hoelang u ze al kent. Ans: Ik ken mjin buren niet.
6. Waar ging u vroeger naar school? Vertel ook iets over die school.
Ans: Ik ging vroeger in India naar school. Het was een grote school met veel studenten.
7. Welke sport vindt u leuk om naar de kijken. Vertel ook waarom. Ans: Ik vind voetbal leuk om naar te kijken, omdat ik van voetbal houd.
8. Nederland ligt aan zee. Hoe vaak gaat u naar zee? Vertel ook wat u daar dan doet. Ans: Ik ga elke week naar zee, dan ga ik zwemmen.///
dan loop ik
9. Naar welk land wilt u graag een keer gaan? Vertel ook waarom. Ans: Ik wil graag een keer naar Zwitserland, omdat het is mooi.
10. Wat voor huis hebt u? Vertel ook wat voor huis u vroeger had. Ans: Ik heb een appartement.Vroeger had ik ook een appartement.
11. Nederlanders hebben vaak haast. Wat vindt u daarvan? Vertel ook wanneer u haast hebt.
Ans: Ik vind het niet goed. Ik heb alleen ’s ochtends haast.
12. U moet werken maar u bent ziek. Wat doet u dan? Vertel ook waarom. Ans: Ik bel mijn baas, omdat ik mij ziek moet melden.

Matches sample test 3 from DUO

1. Ik woon in het centrum van een grote stad. Waar woont u? Vertel ook hoe u dat vindt. Ans: Ik vind de vrijdag de leukste, omdat het dan
bijna weekend is.
2. Met wie eet u meestal samen? Zeg ook waar u het liefst eet. Ans: Ik eet meestal samen met mijn man in ons huis.
3. Waar heeft u Nederlandse les? Zeg ook hoelang u al les hebt. Ans: Ik heb Nederlandse les online. Ik leer sinds drie maanden
4. Ik heb een nieuwe trui gekocht. Wat hebt u kortgeleden gekocht? Vertel ook waar u dat hebt gekocht.
Ans: Ik heb bloemen gekocht bij de supermarket
5. Wat vindt u beter in uw eigen land dan in Nederland? Vertel ook waarom. Ans: Ik vind het weer beter in mijn eigen land. Het is warm in
India.
6. Welke stad zou u graag willen zien. Zeg ook wat u daar wilt doen. Ans: Ik wil graag zie Amsterdam. Ik wil graag eten in Amsterdam
7. Ik heb op school leren lezen. Wat hebt u op school geleerd. Zeg ook wat u het leukst vond om te leren.
Ans: Ik heb op school ook leren lezen. Ik vond sporten het leukst.
8. Ik moet soms ’s nachts werken. Wanneer werkt u het liefst? Vertel ook waarom.
Ans: Ik werk het liefst overdag, omdat mijn vrienden ook overdag werken.
9. Hoevaak leest u de krant? Vertel ook wat u van de krant vindt.
Ans: Ik lees elke dag de krant en vind de krant heel interessant.// leuk
10. Wat kunt u goed? Vertel ook van wie u dat geleerd hebt. Ans: Ik kan goed lezen. ik heb geleerd van de docent.//Dat heb ik van de docent
geleerd.
11. Wat voor eten maakt u het liefst? Vertel ook wat u daarvoor nodig hebt.
Ans: Ik maak het liefst pasta. Daarvoor heb ik water, pasta, groente en vlees nodig.
12. Waarmee speelde u vroeger het liefst. Vertel ook waar. Ans: Ik speelde vroeger het liefst bij mijn vriendin midden in het dorp.

You might also like