Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 78

.

71
1 Centre for Geo-ecological Research

EFFECT VAN HET GETLI OP HET SEDIMENTTRANSPORT IN DE MERWEDE:


proefrneting splitsingspunt, april 2001

M.G. Kleinhans, A.W.E. Wilbers & J.H. van den Berg

november2001 ICGO1/6

- _

w - -

AW
'1

iL..
T

r: !

Ministerie van Verkeer en Waterstaat


Rijkswaterstaat
Zuid-Holland
Bibliotheek

WA16O-17
Effect van het getij op het sedimenttransport in de Merwede

Proefmeting splitsingspunt Werkendam, april 2001

Maarten G. Kleinhans, Antoine W.E. Wilbers & Jan H. van den Berg

November 2001

Fysische Geografie (Ruimtelijke Wetenschappen)


Universiteit Utrecht
Postbus 80115
3508 TC Utrecht
rn.kleinhans@geog.uu.nl
a.wilbers @geog.uu.nl
r.vandenberg@geog.uu.nl

ISBN 00-00000-00-0
Voorwoord
p„ie f. n r
ZUIDFIOLL AND

In het voorliggende rapport wordt verslag gedaan van de proefmeting van sedimenttransport rond het
splitsingspunt van de Merweden (Boven Merwede, Nieuwe Merwede en Beneden Merwede) in april 2001.
Deze studie werd uitgevoerd in opdracht van het RIZA (Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en
Afvalwaterbehandeling, opdrachtgever Mw. Drs. L.J. Bolwidt).
Onze dank gaat uit naar Dr. W.B.M. ten Brinke (Rijkswaterstaat RIZA, afdeling Rivieren) voor zijn
begeleiding en naar de meetdienst van de Directie Zuid-Holland voor hun grote inzet en de geweldige nasi en
tiramisu.

3
Samenvatting

In april 2001 werd er een proefmeting uitgevoerd naar de invloed van het getij op de waterbeweging en op
het sedimenttransport rond het splitsingspunt van de Merweden (Boven Merwede, Beneden Merwede en
Nieuwe Merwede). Deze metingen werden uitgevoerd door de meetdienst van de Directie Zuid-Holland onder
begeleiding van het RIZA - Arnhem (Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en
Afvalwaterbehandeling) in opdracht van de Directie Zuid-Holland. De doelstellingen van de proefmeting
waren:
• Het verkrijgen van ervaring met het doen van metingen aan waterbeweging en sedimenttransport in de
benedenloop van de Rijn in samenwerking met de meetdienst van de Directie Zuid-Holland.
• Het bepalen van de invloed van getij op de waterbeweging en het sedimenttransport.
De uitwerking en analyse van de sedimenttransportmetingen werd daarna uitgevoerd door de groep Fysische
Geografie van de Universiteit Utrecht in opdracht van het RIZA - Arnhem. De doelstellingen van deze studie
waren:
Het bepalen van de invloed van getij op het sedimenttransport;
Het afschatten van wat de invloed van getij zou kunnen zijn tijdens een hoogwater, om vast te kunnen
stellen of een 13-uurs meting gedurende een gehele getijcyclus noodzakelijk is of kan worden volstaan
met 8-uurs metingen.
De proefmetingen omvatten bodemtransport metingen met behulp van de Helley Smith Zand (HSZ) en de
Delft Nile Sampler (DNS), metingen van het zwevend transport van bodem materiaal met een Akoestische
Zand Transport Meter (AZTM) gecombineerd met een Pump Filter Sampler (PFS) en indirecte metingen van
bodemtransport via Dune Tracking. De directe transportmetingen met de korftype transportmeters en de
metingen met de AZTM en PFS combinatie werden met 1 schip op twee posities in de Boven Merwede
uitgevoerd op 9 en 10 april 2001, bij een gemiddelde afvoer (Lobith) van 3650 m 3/s, een waterdiepte van
gemiddeld 6 m en een gemiddelde stroomsnelheid van 0.75 mis.
Tevens werd de bedding van de Boven Merwede, de Beneden Merwede en de Nieuwe Merwede 3 maal per
etmaal op 9 en 10april en 1 maal op 11 april tussen de kribben volledig gebiedsdekkend ingemeten met een
multibeam. Deze metingen werden daarna verwerkt met het computerprogramma DT2D (Dune Tracking in 2
Dimensies) om de duinkarakteristieken en het bodemtransport te berekenen. De waterstand werd gemeten met
4 waterstandsloggers in elk van de drie riviertakken en met een Acoustic Doppler Current Profiler (ADCP)
werden de stroomsnelheden gemeten. Deze ADCP metingen waren nog niet uitgewerkt bij het begin van deze
studie en konden daarom verder niet worden gebruikt.
Het zwevend transport gemeten met de AZTM was gemiddeld 350 g/sm en verschilde duidelijk tussen de
linker en rechter rivierhelft. Het met de HSZ en DNS gemeten bodemtransport was gemiddeld 20 g/sm en
verschilde niet of nauwelijks tussen de linker en rechter rivierhelft.
Met behulp van dunetracking werden totale bodemtransporten berekend in de drie riviertakken. In de Boven
Merwede was het totale bodemtransport gemiddeld 1350 m 3/dag, in de Beneden Merwede was het totale
bodemtransport gemiddeld 450 m 3/dag en in de Nieuwe Merwede was het gemiddeld 900 m 3/dag. Dit
betekende dat van het bodemtran sport in de Boven Merwede er 33% doorging naar de Beneden Merwede en
67% naar de Nieuwe Merwede. De beddingvormen waren in alle drie de riviertakken klein met een lengte van
gemiddeld 5 m en een hoogte van 0.22 m.
Zowel onder invloed van de afname van de afvoer als de schommelingen van de waterstanden (het getij)
varieerde het sedimenttransport in de rivieren rond het splitsingspunt gemiddeld met een factor 2. Er was dus
een duidelijke invloed van het getij aanwezig gedurende de meetperiode. Echter, de relatieve variatie van de
afvoer ten opzichte van de gemiddelde afvoer was veel kleiner dan de relatieve variatie van de waterstand
waaruit blijkt dat zelfs bij deze relatief lage afvoeren de invloed van veranderingen van die afvoer op het
sedimenttransport al veel belangrijker is dan de invloed van het getij.
Bij hogere afvoeren worden de effecten van het getij steeds kleiner. Bij een afvoer bij Lobith die groter is
dan ongeveer 6000 m 3 /s (ofwel een waterstand van 1.8 m t.o.v. NAP bij Werkendam) bleek de variatie van de
4
bodemschuifspanning tussen hoogwater en laagwater kleiner te zijn dan 20% (wat overeenkomt met een
sedimenttransportvariatie van 30%). Ook bleek dat boven die 6000 m 3/s de kleine duinen in de Boven
Merwede groter werden en er superpostitie van duinen optrad.

5
Inhoudsopgave

Samenvatting .4
Inhoudsopgave........ . ................... . ............ . ........... . ........... . ........................... . ....... . ........... ............. 6
Lijstvan figuren ........................................................ .... ........... . ...... .. ............................... ............. 7
Lijstvan acroniemen en symbolen ............................................................................................... 9
1 Inleiding ... . ... . ...................................................................................................................... 10
1.1 Achtergrond ............................... . ............... . .... . ........................................................... 10
1.2 Doelstellingen ....... . ..................................................................................................... 10
1.3 Leeswijzer ............................................................ . ...................................................... 10
1.4 Definities .................................................................................................................... 10
2 Methode ....................... . ........ . ................................. . .................... . .... ... . ....... . ...................... 12
2.1 Meetlocatie en tijdschema ......... . ... ..... ...... . ............... . ...... . ................ . .... . .................... 12
2.2 Bodemschuifspanning ................................................................................................ 12
2.3 Directe bodemtransportmetingen ............................................................................... 14
2.4 Zwevend transport ............ ......................... ................................................................. 15
2.5 Indirecte bodemtransportmetingen ............................................................................. 15
2.5.1 Losse trackmetingen ........................................................................................... 16
2.5.2 Totale beddingmetingen ..................................................................................... 17
2.5.3 Dunetracking ...................................................................................................... 17
2.6 Andere beddingvormgegevens ................................................................................... 18
2.7 Karakteristieken van het sediment .... . ......................................................................... 18
3 Resultaten van de metingen .................................................. . ............................................. 19
3.1 Stromingsparameters .................................................................................................. 19
3.2 Beddingvormkarakteristieken..................................................................................... 19
3.3 Sedimenttransport ................................................................................................... . ... 20
3.4 Vergelijking van directe metingen en indirecte metingen .......................................... 21
3.5 Calibratie en correctie van AZTM en PFS .................................................................22
3.6 Karakteristieken van het sediment ......................................................... . ................ . ... 22
4 Effect van het getij op het sedimenttransport ............ . ... . ....... . ...... .. ... . ................................ 23
4.1 Invloed van de afvoer en het getij op de stroming, het sedimenttransport en de
duinkarakteristieken.................. . ............................... . ............ . .................................. . ............. 23
4.1.1 Invloed van de afvoer op het sedimenttransport en de duinkarakteristieken...... 23
4.1.2 Invloed van het getij op het sedimenttransport en de duinkarakteristieken........ 23
4.2 Getij-invioed versus afvoer-invloed .............................................................. . .... . ....... 24
4.3 Inschatting van getij-invioed tijdens een hoogwatergolf ........................ . .......... . ........ 26
4.4 Keuze tussen de twee bodemtransportmeters.. ..... . ..... . .................................... . .......... 26
5 Conclusies en aanbevelingen ............................................................ . ... . ............................. 27
5.1 Conclusies................................................................................................................... 27
5.2 Aanbevelingen .............................................. . ............................................................. 27
Appendix1: literatuur ................................... . ............................................................ . ................ 29
Appendix2: Figuren .......... . ........................................................................................................ 31

6
Lijst van figuren
Figuur 1. Ligging van het studiegebied en de meetposities.

Figuur 2. Afvoer bij Lobith en waterstanden in de Boven Merwede, Beneden Merwede en de Nieuwe
Merwede gedurende de meetperiode.

Figuur 3. Vergelijking tussen nat volume en drooggewicht van het bodemtransportmateriaal.

Figuur 4. A: stroomsnelheden op verschillende hoogte boven de bedding van alle metingen.


B: stromingsrichting en standaarddeviatie van de richting van alle metingen.

Figuur 5. A: afvoer (Lobith) en waterstanden (Boven Merwede) gedurende de meetperiode.


waterdiepte (AZTM) en dieptegemiddelde stroomsnelheden (AZTM).
bodemschuifspanningen berekend met formule 1 (methode 1) en met formule 2 tim 10 (methode
2).

Figuur 6. Vergelijking tussen de twee methoden van bepaling van bodemschuifspanning.

Figuur 7. A: afvoer (Lobith) gedurende de meetperiode in 1983.


duinlengte van kleine en grote duinen gedurende de meetperiode in 1983.
duinhoogte van kleine en grote duinen gedurende de meetperiode in 1983.

Figuur 8. A: afvoer (Lobith) en waterstanden (Boven Merwede) gedurende de meetperiode.


duinhoogte en duinlengte in de Boven Merwede.
duinhoogte en duinlengte in de Beneden Merwede.
duinhoogte en duinlengte in de Nieuwe Merwede

Figuur 9. A: variatiecoëfficiënten van alle metingen en posities van de HSZ.


B: variatiecoëfficiënten van alle metingen en posities van de DNS.

Figuur 10. met dunetracking berekende bodemtransporten in de Boven Merwede vergeleken met de
opgetelde bodemtransporten uit de Beneden- en Nieuwe Merwede.

Figuur 11. A: bodemtransport uit dunetracking voor elke lOm over de breedte van de Boven Merwede.
bodemtransport uit dunetracking voor elke lOm over de breedte van de Beneden Merwede.
bodemtransport uit dunetracking voor elke lOm over de breedte van de Nieuwe Merwede.

Figuur 12. zwevend transport (AZTM) op verschillende hoogte ten opzichte van de bodem voor alle
metingen.

Figuur 13. Voorbeelden van verticale zwevend transport profielen en de regressielijnen waarmee het
dieptegemiddelde zwevend transport werd bepaald. De metingen werden allemaal gedaan op 10
april 2001. Achtereenvolgens zijn verticalen gegeven voor het begin van de meetdag op +100 m
(13A) en -100 m (13B) uit de as (hoge waterstand), midden op +100 m (13C) en -100 m (13D) uit
de as (lage waterstand) en eind op +100 m (13E) en -100 m (13F) uit de as (stijgende waterstand).

Figuur 14. A: afvoer (Lobith) en waterstanden (Boven Merwede) gedurende de meetperiode.


bodemtransport gemeten met de DNS op —100 en +lOOm uit de as.
bodemtransport gemeten met de HSZ op —100 en +lOOm uit de as.
bodemtransport in de Boven Merwede berekent met dunetracking.
bodemtransport in de Beneden Merwede berekent met dunetracking.
bodemtransport in de Nieuwe Merwede berekent met dunetracking.
D50 bodemtransport sediment gemeten met DNS op —100 en +lOOm uit de as.
II: D50 bodemtransport sediment gemeten met HSZ op —100 en +lOOm uit de as.
1: zwevend transport gemeten met de AZTM op —100 en +lOOm uit de as.

Figuur 15. Direct gemeten en met dunetracking berekende bodemtransporten in de Boven Merwede.

Figuur 16. Vergelijking tussen de concentraties gemeten met de AZTM en met de PFS. De drie meetwaarden
boven de bedding van de AZTM werden per hoogte gemiddeld. De puntenparen voor de hoogten

7
0.2, 0.5 en 1.0 werden allemaal weergegeven. De schuine lijn geeft het ideale verband aan
(AZTM=PFS).

Figuur 17. A: korrelgrootteverdelingen van het zwevend transportmateriaal, gemiddeld voor drie posities
boven de bodem
B: korreigrootteverdelingen van het zwevend transportmateriaal, voor vier perioden gedurende
een dag.

Figuur 18. relatie tussen bodemtransport gemeten met de DNS op —100 en +lOOm uit de as en de afvoer
(Lobith).

Figuur 19. A: relatie tussen bodemtransport berekend met dunetracking en duinhoogte in de Boven
Merwede en de afvoer (Lobith).
relatie tussen bodemtransport berekend met dunetracking en duinhoogte in de Beneden
Merwede en de afvoer (Lobith).
relatie tussen bodemtransport berekend met dunetracking en duinhoogte in de Nieuwe
Merwede en de afvoer (Lobith).

Figuur 20. A: relatie tussen duinlengte en afvoer (Lobith) voor alle metingen uit 1983 en 2001.
B: relatie tussen duinhoogte en afvoer (Lobith) voor alle metingen uit 1983 en 2001.

Figuur 21. A: waterstanden in de Boven Merwede tijdens de getijcyclus op 9 en 10 april 2001. De gemiddelde
tijden zijn gecorrigeerd voor de verschuiving tussen 9 en 10 april.
stroomsnelheid (AZTM) op —100 en +lOOm uit de as tijdens de getijcyclus op 9 en 10 april.
bodemschuifspanning uit u op —100 en +lOOm uit de as tijdens de getijcyclus op 9 en 10 april.
bodemschuifspanning uit U en ks op —100 en +lOOm uit de as tijdens de getijcyclus op 9 en 10
april.
bodemtransport (DNS) op —100 en +lOOm uit de as tijdens de getijcyclus op 9 en 10 april.
Bodemtransport (HSZ) op —100 en +lOOm uit de as tijdens de getijcyclus op 9 en 10 april.
duinhoogte (Boven Merwede) tijdens de getijcyclus op 9, 10 en 11 april.
bodemtransport dunetracking (Boven Merwede) tijdens de getijcyclus op 9, 10 en 11 april.
1: D50 bodemtransport sediment van de DNS op —100 en +lOOm uit de as tijdens de getijcyclus op
9 en 10 april.
D50 bodemtransport sediment van de HSZ op —100 en +lOOm uit de as tijdens de getijcyclus op
9 en 10 april.
zwevend transport (AZTM) op —100 en +lOOm uit de as tijdens de getijcyclus op 9 en 10 april.

Figuur 22. A: waterstanden in de Beneden Merwede tijdens de getijcyclus op 9 en 10 april 2001. De


gemiddelde tijden zijn gecorrigeerd voor de verschuiving tussen 9 en 10 april.
duinhoogte (Beneden Merwede) tijdens de getijcyclus op 9, 10 en 11 april.
bodemtransport dunetracking (Beneden Merwede) tijdens de getijcyclus op 9, 10 en 11 april.
waterstanden in de Nieuwe Merwede tijdens de getijcyclus op 9 en 10 april 2001. De
gemiddelde tijden zijn gecorrigeerd voor de verschuiving tussen 9 en 10 april.
duinhoogte (Nieuwe Merwede) tijdens de getijcyclus op 9, 10 en 11 april.
bodemtransport dunetracking (Nieuwe Merwede) tijdens de getijcyclus op 9, 10 en 11 april.

Figuur 23. De relatie tussen schuifspanningen bij Werkendam en afvoeren bij Lobith.

Figuur 24. A: De invloed van getij als functie van de waterstand bij Werkendam. De getij-invloed werd hier
beschouwd wat betreft percentage variatie (door getij) in de totale bodemschuifspanning. De
dikke getrokken lijn geeft het 75% percentiel van de puntenwolk aan per 0.1 m interval van de
waterstand.
B: De invloed van getij als functie van de afvoer bij Lobith. De dikke getrokken lijn geeft het 75%
percentiel van de puntenwolk aan per 250 m 3/s interval van de afvoer.

(II
[1]
Lijst van acroniemen en symbolen

ADCP Acoustic Doppler Current Profiler


AZTM Akoestische ZandTransportMeter, voor meten van zwevend transport concentraties en stroomsnel-
heid
DNS Delft Nile Sampler (bodemtransportmeter)
DT2D Dune Tracking in 2 Dimensies
HSZ Helley Smith Zand (bodemtransportmeter)
NAP Normaal Amsterdams Peil
WL Waterloopkundig Laboratorium (Delft Hydraulics)
PFS Pomp Filter Sampler (concentratiemeter zwevend transport)

a constante in Iog-lineaire regressie (intercept)


A doorstroomoppervlakte (m 2 )

B rivierbreedte (m)
C Chézy-coëfficiënt (m°5/s)
c migratiesnelheid van duinen (mis)
D50 diameter van het 50% percentiel, ook voor andere percentielen 10, 16, 25, 35, 50% etc, suffix m is
gemiddelde diameter, suffix s is zwevend materiaal (m)
f vormfactor voor duinen (-)
g zwaartekrachtsconstante (m 2/s)
h waterdiepte (m)
H duinhoogte (m)
ruwheidslengte (m)
1 water-oppervlakteverhang
in constante in log-lineaire regressie (richtingscofficint)
Q debiet van de rivier door een dwarsdoorsnede (m 3/s)
q., momentaan zwevend transport op een bepaalde hoogte (g/sm 2 )

qb bodemtransport berekend met Dune Tracking (m3/sm)


Q, zwevend transport geïntegreerd over de waterdiepte (g/sm)
u stroomsnelheid op hoogte z boven de bodem
U. schuifspanningssnelheid (mis)
diepte-gemiddelde stroomsnelheid (mis)
V dwarsdoorsnede oppervlakte ofwel volume van een duin (m 2 )

z hoogte boven de bodem van de rivier (m)


zo hoogte boven de bodem van de rivier waarop de snelheid 0 mis is (m)
/3 correctiefactor voor Dune Tracking (-)
K constante van Krmn, ongeveer gelijk aan 0.4 (-)
duirilengte (m)
p dichtheid van water, indien suffix s dichtheid van sediment (kg/m 3 )
Tb bodemschuifspanning (N/m2 )

24
1 Inleiding

1.1 Achtergrond
De Boven Merwede, zoals de Waal wordt genoemd vanaf Gorinchem, splitst zich nabij Werkendam (km
961.3 in de Beneden Merwede die westwaarts stroomt richting Dordrecht en in de Nieuwe Merwede, die
stroomt in zuidwestelijke richting naar het Hollands Diep (figuur 1). De Boven Merwede heeft een breedte
van ongeveer 430 m, de Beneden Merwede ongeveer 190 m en de Nieuwe Merwede ongeveer 340 m. Rond
het splitsingspunt varieert de gemiddelde waterdiepte van het zomerbed tussen 3 en 8 m tijdens de laagste,
resp. hoogste afvoeren. Verder wordt de waterdiepte op kortere tijdschaal ook beïnvloed door het getij van de
Noordzee. Deze invloed is vooral aanwezig tijdens lage afvoeren. Het getij heeft in dit gebied echter alleen bij
zeer lage afvoeren een lichte omkering van de stroming tot gevolg (van der Voort, 2000). Het
beddingmateriaal bestaat uit zand met een bijmenging van 5% van slib: de mediane korreldiameter is 0.5
millimeter. Bij hoogwater ontstaan duinen met hoogten groter dan 0.5 meter, en lengten groter dan 30 meter
(Wilbers en van den Berg, 1999; WL, 1988).
De oevers van alle drie de riviertakken worden beschermd met behulp van kribben. Verder bevinden zich in
het gebied twee beschermde havens, bij Werkendam en bij Boven-Hardinxveld (figuur 1). Net als op de Waal
is er veel scheepvaart op de Boven Merwede en de Beneden Merwede. De Nieuwe Merwede wordt minder
druk bevaren.

1.2 Doelstellingen
In april 2001 werd er een proefmeting uitgevoerd naar de invloed van het getij op de waterbeweging en op
het sedimenttranport rond het splitsingspunt van de Merwede. Deze metingen werden uitgevoerd door de
meetdienst van de Directie Zuid-Holland onder begeleiding van het RIZA - Arnhem (Rijksinstituut voor
Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling) in opdracht van de Directie Zuid-Holland.
De doelstellingen van de proefmeting waren:
Het verkrijgen van ervaring met het doen van metingen aan waterbeweging en sedimenttransport in
de benedenloop van de Rijn in samenwerking met de meetdienst van de Directie Zuid-Holland.
Het bepalen van de invloed van getij op de waterbeweging en het sedimenttransport.
De uitwerking en analyse van de sedimenttransportmetingen werd daarna uitgevoerd door de afdeling
Fysische Geografie van de Universiteit Utrecht in opdracht van het RIZA - Arnhem.
De doelstellingen van deze studie waren:
Het bepalen van de invloed van getij op het sedimenttransport.
Afschatten wat de invloed van getij zou kunnen zijn tijdens een hoogwater, om vast te kunnen stellen
of een 13-uurs meting gedurende een gehele getijcyclus noodzakelijk is of kan worden volstaan met
8-uurs metingen.

1.3 Leeswijzer
In dit rapport worden de metingen, analyses, resultaten en conclusies van dit onderzoek beschreven. In
hoofdstuk 2 komen daarbij de meetmethoden en analysemethoden aan bod. In hoofdstuk 3 worden de
resultaten beschreven van de verschillende metingen en berekeningen. Deze resultaten worden in hoofdstuk 4
gebruikt voor de analyse naar de invloed van de afvoerveranderingen en het getij. In hoofdstuk 5 worden de
belangrijkste conclusies herhaald en enkele aanbevelingen gedaan.

1.4 Definities
Onder sedimenttransport wordt in dit rapport alle transport van sediment verstaan exclusief de fijne fractie
kleiner dan 63 ïim. De grens van 63 im komt overeen met de diameter van de kleinste zeef in de zeefanalyses.

't'
Bodemtransport wordt om praktische redenen gedefinieerd als het sedimenttransport over de bodem tot een
hoogte boven de bodem van 5 cm, wat overeenkomt met de hoogte van de instroommond van de Delft Nile
Sampler bodemtransport-meter. Het aldus gedefinieerde bodemtransport wordt verondersteld gelijk te zijn aan
het transport bepaald met de duinverplaatsingsmethode (dunetracking). Het zwevend transport wordt
gedefinieerd als het transport van zand tussen een hoogte van 5 cm boven de bodem en het wateroppervlak.
Omdat in dit transport de fijne fractie van het spoeltran sport ontbreekt wordt dit transport ook wel aangeduid
met zwevend transport van bodemmateriaal. Het onderscheid tussen zwevend en bodemtransport is fysisch
niet helemaal correct maar wel pragmatisch. Uit Kleinhans (1997) blijkt dat met deze definitie geen
significante fout wordt gemaakt in transportgrootte.

11
2 Methode

2.1 Meetlocatie en tijdschema


De locatie voor de metingen die voor dit onderzoek werden uitgevoerd bevindt zich in de omgeving van de
splitsing van de Boven Merwede in de Beneden en Nieuwe Merwede nabij Werkendam. De metingen
bestonden uit directe transportmetingen van het zwevend en bodemtransport (in de Boven Merwede),
bodempeilingen van de bedding van alle drie de riviertakken (voor de bepaling van duinkarakteristieken en
bodemtransport met dunetracking) en metingen van waterstanden en stroomsnelheden in alle drie de takken.
De tijd van elke meting werd opgeslagen volgens de Midden Europese Tijdzone (MET).
De directe transportmetingen werden uitgevoerd ter hoogte van kilometerraai 961.000 op9 en 10 april 2001
(zie figuur 1). Rekening houdend met de logistieke en financiële haalbaarheid, werd in deze meting gekozen
voor het schema, gebaseerd op de strategie die getest werd door Kleinhans en Ten Brinke (2001). Omdat niet
de absolute grootte van, maar de invloed van het getij op het sedimenttransport onderwerp van onderzoek was,
werd het transport in slechts twee posities in de dwarsdoorsnede van de rivier gemeten, namelijk op -100 en
100 meter uit de rivier-as. Het meetschip werd daarbij met een spudpaal op de posities vastgelegd. Op iedere
positie werden veertien monsters met de Delft Nile Sampler (DNS) genomen, en op +100 m tevens veertien
monsters met de Helley Smith Zand (HSZ). Ook werd tenminste één verticaal doorgemeten voor de
concentratie van het zwevend transport en de stroornsnelheid. Indien tijd over was, werden er extra punten
nabij de bodem doorgemeten.
De bodempeilingen werden uitgevoerd met behulp van multibeam apparatuur tussen kilometer 960,5 en
962,5 op het traject Boven Merwede en Beneden Merwede en het traject Boven Merwede - Nieuwe Merwede
op 9 t/m 11 april 2001. Er waren 3 metingen op 9, 3 metingen op 10 april en nog 1 meting op 11 april. De
keuze voor deze trajecten was gebaseerd op de ervaringen rond de Pannerdensche kop en de voorgestelde
opzet van Wilbers en van den Berg (1999) en het meetpian "sedimenttransport Merwedes" van Bolwidt & ten
Brinke (2000). De volledige bedding tussen de kribben werd ingemeten met een minimale overlap tussen de
gevaren tracks.
De metingen van de stroomsnelheid werden uitgevoerd met behulp van ADCP apparatuur in verschillende
profielen, over alle drie de riviertakken. Deze gegevens waren bij afronding van deze studie echter nog niet
verwerkt en werden dus verder niet meer gebruikt.
De waterstanden werden met automatische loggers gemeten op 4 posities (2 aan de linker en 2 aan de
rechteroever) in elke riviertak. In deze studie werden hiervan alleen de gemiddelde waarden van de
gecombineerde 4 posities voor elke tak gebruikt. In figuur 2 worden naast de waterstanden in de 3 riviertakken
ook de uurgemiddelde afvoeren van het station Lobith getoond. Het station Lobith ligt ongeveer 100 km
stroomopwaarts van Werkendam waardoor er een vertraging in de piek van de afvoer tussen de beide locaties
optreedt van ongeveer 1 dag. Het dichtstbijzijnde meetstation voor Werkendam waar nog afvoeren worden
bepaald is het station Tiel wat nog steeds een afstand van meer dan 50 km is met een vertraging van ongeveer
een halve dag. De afvoeren die in Lobith worden bepaald, worden vaak gebruikt als referentie voor
onderzoeken en voorspellingen en werden daarom in dit onderzoek ook gebruikt. Daarnaast waren de
stroomsnelheidsmetingen met de ADCP, gedaan tijdens deze meetcampagne, nog niet uitgewerkt waardoor er
geen lokale afvoeren bij Werkendam beschikbaar waren.

2.2 Bodemschuifspanning

r=pghI (N1m2 ) ( 1)

Een belangrijke parameter bij sedimenttransporten is de bodemschuifspanning (z,):


waarin dichtheid (p) en gravitatieversnelling (g) bekend zijn, en de waterdiepte (h) en het verhang (1) worden
gemeten. Omdat de bodemschuifspanning gevoelig is voor veranderingen in waterdiepte en verhangen zal ze
veranderen door de getijdeninvloed in het meetgebied

12
Een andere manier om de bodemschuifspanning te bepalen is uit de schuifspanningsnelheid (uw), die kan
worden bepaald uit het gemeten snelheidsprofiel:

TbPU* (2)
De bodemschuifspanning kan ook worden bepaald met:

—2

rbP g (3)

waarin de dieptegemiddelde snelheid (ii ) volgt uit de AZTM-meting. Hierin wordt de Chézy-waarde (m'/s)
berekend met de White-Colebrook formule:


C=18 log 12 h (4)
k5 )

Uit het snelheidsprofiel van de AZTM kunnen de schuifspanningssnelheid en de ruwheidslengte worden


bepaald. Een snelheidsprofiel kan worden beschreven met de Von Kârmân-Prandtl vergelijking:

U. Z
u = - ln - (5)
K zo
Nu kunnen de u en de zo met regressie worden bepaald uit het gemeten snelheidsprofiel. Met de zo is ook
de ruwheidslengte bepaald. Voor de hydraulisch ruwe condities van de Rijntakken geldt namelijk:

Zo
(6)
0.033
Vergelijkingen 5 en 6 kunnen als volgt worden omgeschreven voor hoogten boven de bodem:

u* u*
U= — lflZ
lflZ
-— o (7)
K K
hierin is de tweede term een constante. Lineaire regressie met de log-normaal getransformeerde hoogte geeft
dan:

u = m ln Z+a
(8)
met: m=— en: a=---- in Zo
K K
zodat u. en Zo als volgt uit de regressie kunnen worden afgeleid:
en:

u=Km (9)

( aK
zo=expI - 1 (10)
u*

Op 0.20, 0.50 en 1.0 meter boven de bodem is met de AZTM meerdere malen achter elkaar de snelheid
gemeten. De vraag is of voor deze hoogten één gemiddelde snelheid of alle gemeten snelheden moeten
worden gebruikt bij de regressie. De reden voor de eerste aanpak zou kunnen zijn dat dichter bij de bodem de
variatie in snelheid groter is, zodat daar langer moet worden gemeten om een betrouwbare snelheid te krijgen.
13
Een reden om juist alle ongemiddelde waarden te gebruiken voor de regressie is dat alle punten dan een gelijk
gewicht hebben, zodat het terugvertalen van de meting c.q. steekproef naar de werkelijkheid meer
verantwoord is. Bovendien is van de meetpunten ook de werkelijke hoogte bekend, waarmee bewegen van de
meetvis is ondervangen. In deze studie werden alle ongemiddelde waarden per hoogte in de hele verticaal
gebruikt.

2.3 Directe bodemtransportmetingen


Het bodemtransport werd gemeten met een aangepaste HSZ en met de DNS. De dimensies van de HSZ
waren gelijk aan de originele versie. De instroommond was vierkant met zijden van 0.0762 meter, en de zak
had een maaswijdte van 150 micrometer. De aanpassingen ten opzichte van de oorspronkelijke Helley Smith
uit de literatuur die waren gedaan door RIZA en de Meetdienst van Directie Oost Nederland werden onder
andere beschreven door Kleinhans en Ten Brinke (2001). De juiste calibratiecofficint van de HSZ is
waarschijnlijk 2.5 (Kleinhans 2001), en niet 1.7 (volgens Delft Hydraulics 1997), zie Kleinhans (2001) voor
een discussie.
De DNS heeft een rechthoekige instroommond met een hoogte van 0.05 m en een breedte van 0.096 m. De
zak had een maaswijdte van 250 micrometer, met boven op een stuk met 500 micrometer om de uitstroom van
water zonder sediment te verbeteren. De calibratiecofficint was 1.0 (Gaweesh en Van Rijn 1994).
Het bodemtransport was zodanig laag dat een monstertijd van 3 tot 4 minuten moest worden gebruikt om
voldoende sediment te vangen. Daardoor duurde een meting op een positie relatief lang. De verwachting was
dat het dusdanig lang duurde dat een beddingvorm deels onder de boot door verplaatst zou zijn. Hierdoor kon
worden verondersteld dat op verschillende posities ten opzichte van de duin werd bemonsterd zonder dat het
meetschip werd verplaatst. Er werd vanuit gegaan dat op deze wijze alle posities op aanwezige
beddingvormen in de meetresultaten vertegenwoordigd zijn. De veertien monsters waren een compromis
tussen meer monsters voor een hogere nauwkeurigheid, en meten op meer posities voor een betere verdeling
in de tijd teneinde de invloed van het getij beter vast te kunnen stellen.
Kleinhans en Ten Brinke (2001) gaven een methode om de onzekerheid bij een bepaald aantal monsters uit
te rekenen. In deze studie werd dit ook gedaan om beide instrumenten ook voor dit aspect te kunnen
vergelijken. Er wordt allereerst een standaardfout uitgerekend, welke afneemt met een toenemend aantal
monsters:

)2

n -1
sn - (11)
12

hierin is x, een momentane bodemtransportwaarde, X het gemiddelde transport en n het aantal monsters. Het
getal onder de wortel is de standaarddeviatie van de steekproef (welke genomen is door het transport te
bemonsteren). De standaarddeviatie zegt iets over de spreiding van alle monsters in de steekproef. De
onzekerheid rond het gemiddelde van die steekproef wordt uitgedrukt in de standaardfout welke gelijk is aan
de standaarddeviatie gedeeld door het aantal monsters. Hoe meer monsters genomen worden, hoe
nauwkeuriger het gemiddelde bepaald wordt. Strikt genomen mag de standaardfout alleen zo worden gebruikt
als de transporten normaal verdeeld zijn, wat niet zo is. De afwijking werd echter voldoende klein ingeschat
om het toch te mogen gebruiken (Kleinhans en Ten Brinke 2001). Na deling van deze standaardfout door het
gemiddelde transport, is een relatieve standaardfout verkregen, welke variatiecoëfficiënt genoemd wordt:

vcn= —
sn ( 12)
qb,

Door deze variatiecofficint te berekenen voor achtereenvolgens 2. 3, 4 etc. tot 14 monsters, wordt een
curve verkregen die de afname van de onzekerheid laat zien met een toenemend aantal monsters. Dit kan voor
elke meetpositie gedaan worden.

14
De tijd dat een bodemtransportmeter op de bodem stond, werd zodanig gekozen dat de zak niet voor meer
dan 40 â 50% gevuld raakte, om afwijkingen van de vangst-efficintie te voorkomen (Gaweesh & Van Rijn
1994). Per positie werd het bodemtransport veertien maal gemeten vanaf ofwel de stuurboordzijde of de
bakboordzij de.
Het gevangen materiaal werd per positie in twee mengmonsters gemengd, welke werden geanalyseerd op
korreldiameters met behulp van zeefanalyse. Om de aan boord gemeten volumes om te rekenen naar
gewichten werd de factor 1.65 gebruikt. Deze factor werd afgeleid uit een vergelijking in het laboratorium van
het natte volume en drooggewicht van zes monsters bestaande uit bodemtransportmateriaal (figuur 3). De
dichtheid inclusief porien was dus 1650 kg/m 3 . Hier zit het poringehalte in de maatcilinder in verwerkt,
namelijk circa 38%.

2.4 Zwevend transport


Het zwevend transport werd gemeten met de 1D Akoestische Zand-TransportMeter (AZTM). Deze meet
stroomsnelheden en sedimentconcentraties, wat na vermenigvuldiging en integratie over de waterdiepte het
transport oplevert. Op 0.2, 0.5 en 1.0 meter boven de bodem werd driemaal 2 minuten per meetniveau
bemonsterd met 2 Hz, daarna werd met stappen van een meter omhoog tot het wateroppervlak steeds eenmaal
2 minuten per meetniveau bemonsterd. Hierbij werd de werkelijke hoogte, gemeten met de drukmeter,
opgeslagen.
Met de Pomp Filter Sampler (PFS) werden watermonsters opgezogen op 0.20, 0.50 en 1.0 m boven de
bodem. Het sediment werd er uit gefilterd, gedroogd, gewogen en in de valkolom van Fysische Geografie,
Universiteit Utrecht, geanalyseerd. Hiermee was de korreldiameter-verdeling van het zwevend materiaal
bekend. De calibratie van de valkolom werd beschreven door Kleinhans (1998).
Voor de verwerking van de AZTM metingen werd de methode van Kleinhans (1999) ongewijzigd gevolgd.
Berekening van het transport van één verticaal werd dus gedaan door een machtsfunctie van de
transportverticaal te bepalen met behulp van regressie, en deze analytisch te integreren tussen het
wateroppervlak en de bovenkant van de instroornmond van de bodemtransport-meter. In de regressie werden
alle 2 minuten gemiddelden per verticaal gebruikt, zodat de onderste meter 9 punten of meer had. De onderste
meter woog daardoor zwaarder in de regressievergelijking. Dat was hier een voordeel omdat daar het meeste
transport maar ook de meeste variatie optrad. De werkelijke hoogte was bekend uit de dieptemeting met de
drukmeter van de AZTM.
Er bleek in deze specifieke veldsituatie een log-log verband te bestaan tussen hoogte (logaritmisch
getransformeerd) en transport (ook logaritmisch getransformeerd). Een regressielijn door de meetpunten kon
worden geïntegreerd van het wateroppervlak tot de bovenkant van de DNS, waarmee het zwevende transport
bekend was. Hierbij werden afwijkingen van meetwaarden van de regressielijn beschouwd als natuurlijke
variatie, die werd veroorzaakt door turbulentie (beddingvormen) en tijdsverschillen tussen de metingen op
verschillende hoogten in een verticaal. De regressievergelijking luidt:

(13)
waarin m en a constanten zijn, en z de hoogte boven de bodem. Deze vergelijking kan worden geïntegreerd
tussen het wateroppervlak en de hoogte 0.05 m van de DNS vangmond met:

Q-
- S
0.05
1
a
- Z (14)

Wegens een technisch probleem (vermoedelijk de instellingen van de AZTM) werden nauwelijks
concentraties opgeslagen. Omdat de snelheden en transporten wel opgeslagen waren, konden de concentraties
teruggerekend worden.

2.5 Indirecte bodemtransportmetingen


Naast directe metingen van de bodemtransport werd het bodemtransport ook berekend met behulp van de
methode van duinverplaatsing (dunetracking). Daarbij werd gebruik gemaakt van de multibeam metingen van

15
de bedding.
De multibeam metingen werden uitgevoerd in alle drie de riviertakken. Een volledige opname van de totale
bedoppervlakte tussen de kribkoppen werd in de Boven en Nieuwe Merwede als volgt gemaakt. Vanaf
kilometer 962.5 op de Nieuwe Merwede werd er over de as van de rivier stroomopwaarts gevaren naar
kilometer 960.5 in de Boven Merwede terwijl een track met een breedte van ± 5 maal de waterdiepte werd
ingemeten. De volgende track lag ten noorden van de eerste track en werd met een minimale overlap
evenwijdig aan de rivieras stroomafwaarts varend ingemeten. De derde track werd weer stroomopwaarts
gemeten nu met een minimale overlap ten opzichte van de eerste track ten zuiden van die eerste track. Op deze
manier bestond een volledige opname van de bedding dus uit een reeks van tracks die spiraalvormig naar
buiten werden ingemeten. Op het traject Beneden - Boven Merwede werden alle tracks stroomopwaarts
gemeten waarbij toch de eerste track over de as van de rivier lag. Alle tracks werden afzonderlijk opgeslagen.
Een volledige opname van de bedding (alle losse tracks van één meting samengevoegd) werd op deze manier
tussen 7 uur 's morgens en 20 uur 's avonds 3 maal ingemeten, met een ruimtelijke resolutie van ± 15 - 25
punten per m.
De metingen werden zowel verwerkt als losse tracks en als totale beddingmetingen (die bestonden uit alle
tracks van één gebied samengevoegd) omdat het vooraf onduidelijk was of de duinmigratie bepaald kon
worden tussen alleen twee totale beddingmetingen. De totale bedding werd ongeveer elke drie uur volledig
ingemeten binnen één meetdag. In de overlap van twee naast elkaar gelegen tracks werd de bedding twee maal
ingemeten binnen 15 tot 30 minuten. Door beide soorten opgeslagen metingen te gebruiken waren er twee
mogelijk bruikbare tijdstappen, waarover de migratie van de duinen mogelijk kon worden bepaald.
Voor elke riviertak werd een deelgebied geselecteerd zodanig dat deze gebieden op enige afstand lagen van
de werkelijke splitsing. De deelgebieden (figuur 1) waren ongeveer 750 meter lang. Alle metingen werden
geknipt (dat wil zeggen dat alle meetpunten die vielen buiten een deelgebied werden verwijderd uit de dataset)
zodat er een reeks metingen overbleef voor elk afzonderlijk deelgebied. De geknipte metingen (zowel de losse
tracks als de totale beddingmetingen) zijn daarna verwerkt met DT2D. Met dit programma kunnen
bodempeilingen uit rivieren worden geanalyseerd op de aanwezigheid van beddingvormen en kan worden
bepaald hoeveel de beddingvormen zijn verplaatst tussen twee opeenvolgende metingen. (Wesseling en
Wilbers 2000). De hier gebruikte multibeam metingen (zowel de afzonderlijke tracks als de totale bedding
metingen) werden eerst opgedeeld in langsraaien met een instelbare tussenafstand. De manier waarop deze
raaien in DT2D worden bepaald uit de multibeam metingen staat beschreven in de handleiding van DT2D,
v2.3 (Wesseling en Wilbers 2000). In deze raaien werden daarna de beddingvormen gelokaliseerd door een
minimale duinlengte op te geven van 2 meter en een maximale duinlengte van 10 meter waarbij het filter aan
stond. Voor de procedure die gevolgd werd voor het lokaliseren wordt verwezen naar Wilbers (1997).
Tussen twee raaien die op dezelfde plaats liggen, maar na elkaar met een bepaald tijdsverschil werden
ingemeten kan het programma DT2D in sommige gevallen een verplaatsing van de beddingvormen berekenen
met behulp van de zogenaamde kruiscorrelatietechniek. Voor bijzonderheden met betrekking tot deze techniek
wordt verwezen naar Wilbers en Kleinhans (1999).

2.5.1 Losse trackmetingen


Losse trackmetingen werden gebruikt om korte tijdschaal veranderingen in de overlap van twee tracks te
analyseren. Van de als losse tracks opgeslagen metingen werden in elk deelgebied alleen de overlap van track
A en B gebruikt. Track A was de track die over de as van de rivier liep en track B de track direct ten zuiden
daarvan. Beide tracks werden daardoor in dezelfde richting (stroomopwaarts) gemeten. De trackmetingen
werden in DT2D omgezet in raaien die 1 meter uit elkaar lagen. Doordat de overlap tussen twee tracks zo
minimaal mogelijk werd gevaren waren veel van de door DT2D gemaakte raaien niet volledig. De
migratieberekening van DT2D was voor deze tracks niet te gebruiken. In dergelijke gevallen werd uit de
raaien die lagen in de overlap tussen track A en B één raai gekozen waarvan de migratie van de
beddingvormen handmatig werd bepaald (tabel 1).
Deelgebied Raai
(m vanuit de rivieras)
Boven Merwede 25
Beneden Merwede -9
Nieuwe Merwede -16
16
Tabel 1. De gekozen raaien uit de overlap tussen track A en B.
In die ene gekozen raai werden de duinen gelokaliseerd met DT2D waarna enkele duinen werden
geselecteerd waarvan de migratie berekend kon worden. Door de gemiddelde verplaatsing te berekenen
(tussen 2 metingen) van de beide trogpunten en de top van de geselecteerde duinen werd bepaald wat de
gemiddelde migratie van de beddingvormen was in dat deelgebied en op dat tijdstip. Daarbij werd
aangenomen dat deze waarde voor de duinmigratie, bepaald uit die ene raai, representatief was voor de
migraties van alle duinen in het hele deelgebied.

2.52 Totale beddingmetingen


De als totale bedding opgeslagen metingen werden in DT2D omgezet in raaien die 10 meter uit elkaar lagen.
De migratie werd hierbij niet geheel op dezelfde wijze berekend als door Wilbers en Kleinhans (1999) werd
beschreven. Er werd wel gebruik gemaakt van de routine van DT2D, maar de resultaten daarvan werden
enigszins aangepast. In DT2D wordt de migratie van de beddingvormen bepaald uit een grafiek waarin de
gemiddelde absolute hoogteverschillen van alle meetpunten in de twee raaien (die vergeleken worden) zijn
uitgezet tegen de verschuiving van het 2 d, profiel ten opzichte van het 1ste• In het algemeen dient het eerste
minimum van het absolute verschil in deze grafiek gebruikt te worden om de migratie te bepalen. Uit de
migraties bepaald met de losse trackrnetingen kon echter worden afgeleid, dat de eerste waarde voor de
migratie uit de totale beddingmetingen, zoals die met die grafiek werd bepaald, waarschijnlijk niet correct
was. In de tijd tussen twee totale beddingmetingen waren de duinen namelijk waarschijnlijk al meer dan één
lengte verplaatst. Voor de migratieberekening werd daarom uitgegaan van het tweede minimum van het
absolute hoogteverschil.

2.5.3 Dunetracking
Met behulp van de duinkarakteristieken en de berekende migraties uit zowel de losse trackmetingen als de
totale beddingmetingen werden de bodemtransporten berekend. Dit werd gedaan met behulp van de
zogenaamde dunetracking methode. Bij dunetracking wordt het bodemtransport berekend met (ten Brinke et.
al., 1999; Wilbers & Kleinhans, 1999):

waarin q, het bodemtransport (m 3/sm) is, H de duinhoogte (m), c de migratiesnelheid (mis) en 0 een
correctiefactor. Deze correctiefactor (f3) corrigeert onder meer voor de vorm van de duin, de zogenaamde
vormfactor (f), en voor afwijkingen tussen de berekende bodemtransporten en de werkelijke transporten. De
vornifactor wordt gedefinieerd als:

H2
(waarin V de dwarsdoorsnede oppervlakte (m 2 is en X de duinlengte (m)). De waarde van deze correctiefactor
)

(f3) werd in deze studie gesteld op 0,55 in navolging van Ten Brinke et al (1999) en Wilbers (1997, 1998,
1999).
Met vergelijking 15 werd het bodemtransport in m 3/dag berekend per meter bedding breedte in de rivier.
Om de totale bodemtransporten te bepalen moesten deze waarden dus worden geïntegreerd over de totale
breedte van de rivier. Met de resultaten van de totale beddingmetingen werd dat gedaan door alle waarden per
raai te vermenigvuldigen met 10 meter en daarna hij elkaar op te tellen. De totale breedte van de rivier werd
hier gedefinieerd als de breedte tussen de kribkoppen om de maximale waarde voor het bodemtransport te
krijgen. Een soort minimum hoeveelheid bodemtransport werd berekend met de breedte van de rivier waar
werkelijk volwaardige duinen voorkwamen (dit laatste was een smallere zone omdat er in de buurt van
kribben geen duinen voorkwamen). Met de resultaten uit de losse trackmetingen werd vrijwel hetzelfde
gedaan. Het bodemtran sport per meter breedte werd hier vermenigvuldigd met de breedte waarover er duinen
voorkwamen en met de totale breedte tussen de kribkopen. De verschillende waarden voor de transportbreedte
staan in tabel 2.

17
Deelgebied Breedte met duinen (m) Breedte tussen kribkoppen (m)
Boven Merwede 290 430
Beneden Merwede 80 190
Nieuwe Merwede 230 340
Tabel 2. Transportbreedte in de drie riviertakken.

2.6 Andere beddingvormgegevens


Naast de metingen die werden uitgevoerd in april 2001 werden er in deze
studie ook gegevens gebruikt van metingen uit ongeveer hetzelfde gebied uit Datum Traject (km)
1983 (ongepubliceerde gegevens van de meetdienst van de Directie Zuid- 12-4-1983 958.0-959.0
Holland). De metingen werden gedaan tussen 12 en 20 april 1983 in drie 13-4-1983 958.0-959.0
trajecten tussen kilometer 958 en 959, tussen kilometer 960.7 en 961 en 16-4-1983 958.0-959.0
tussen kilometer 961 en 961.3 (tabel 3). Deze metingen werden uitgevoerd 18-4-1983 958.0-959.0
met een singlebeam echoloder. Daarbij werd in elk traject telkens één raai 13-4-1983 960.7-961.0
gemeten die direct op papier geprint werd. Voor deze studie werden uit die 14-4-1983 960.7-961.0
geprinte profielen de gemiddelde duinhoogte en duinlengte bepaald. Bodem- 16-4-1983 960.7-961.0
transporten konden met deze oude metingen niet worden bepaald omdat de 18-4-1983 960.7-961.0
migratiesnelheid met de beschikbare informatie niet berekend kon worden. 20-4-1983 960.7-961.0
13-4-1983 961.0-961.3
2.7 Karakteristieken van het sediment 14-4-1983 961.0-961.3
16-4-1983 961.0-961.3
De genomen monsters van het sediment van de bodem en van het
bodemtransport werden geanalyseerd door Fugro Milieu Consult, opdrachtnr.
1
20-4-1983 961.0-961.L j
H-1799/010. De zwevend transport-monsters werden geanalyseerd in de Tabel 3. Metingen uit 1983
valkolom van de Universiteit Utrecht. Deze monsters werden afgefiltreerd
over de volgende zeven: 63, 90, 125, 180, 250, 355, 500, 1000 en 2000 kim.
De volgende bewerkingen werden uitgevoerd met de monsters van het zwevend transport:
Bepaling van de sediment concentratie: het sediment werd gedroogd en gewogen en daarna gedeeld
door het volume opgepompt water om de concentratie te berekenen.
De monsters werden op korrelgrootte verdeling geanalyseerd in de valbuis van Fysische Geografie,
Universiteit Utrecht. De gemeten vaisnelheidsverdeling werd met een aangepaste versie van de
vergelijking van Van Rijn (1993) omgerekend naar korreldiameters en gekalibreerd met de
calibratiefactor van de buis (Kleinhans 1998).

En
3 Resultaten van de metingen

3.1 Stromingsparameters
Om de hydraulische omstandigheden tijdens de meetcampagne te bepalen werden verschillende
stromingsparameters gemeten en berekend. Als referentiekader hiervoor zijn de waterstanden gemeten in de
Boven Merwede en de afvoer bij Lobith genomen. Een afvoer bij het splitsingspunt zou meer voor de hand
hebben gelegen, maar deze is niet te geven, vanwege de door het getij onzekere relatie tussen waterstand en
debiet die hier geldt. De uurgemiddelde afvoer bij Lobith nam tijdens de meetperiode af van 3700 tot 3640
m3/s (figuur 2). Dit wordt afgeleid uit de waterstandsdaling die bij Lobith optrad. Deze trend was in de dagen
voorafgaand aan de meting in Lobith ook al aanwezig, en zal zich dus ook stroomafwaarts, bij het
splitsingspunt tijdens de metingen hebben voorgedaan. Aangenomen wordt daarom dat in het
onderzoeksgebied een relatieve afname van het debiet in dezelfde orde van grootte plaatsvond (1.5%).
Ondanks dat de afvoer afnam, is in figuur 2 een trendmatige verhoging van de waterstand in de Boven
Merwede over de totale meetperiode van ongeveer 0.2 m duidelijk waar te nemen. Blijkbaar was er in deze
dagen sprake van toenemende opstuwing vanuit zee door windopzet. Als gevolg van het getij veranderde de
waterstand met een maximale getij slag van 50 cm tussen een minimum (laagwater)en een maximum
(hoogwater ; figuur 2). Op 9 april trad hoogwater op om ongeveer 7:00 en 19:20 uur en laagwater om
ongeveer 16:10 uur. Op 10 april was er hoogwater om 7:50 en 20:20 uur en laagwater om 16:30 uur. Op 11
april waren niet voldoende waterstanden gemeten om aan te geven wanneer hoogwater en laagwater optrad.
Uit de meting van de druksensor en het echolood van de AZTM werd tijdens de meetcampagne ook de
waterdiepte in de Boven Merwede bepaald op de positie —100 en + 100. Deze gemeten waterdiepte varieerde
veel minder gedurende de getijcycli dan de gemeten waterstand en was op —100 ongeveer 5.5 m en op +100
ongeveer 7 m (figuur 5B, zie ook figuur 21B). De oorzaak voor deze discrepantie is volkomen onduidelijk.
Omdat deze vraag buiten het kader van dit onderzoek valt, is dit niet verder onderzocht. Er wordt hier volstaan
met erop te wijzen dat vanwege Bernoulli effecten de waterstandsverschillen tussen hoog en laag water
gemeten met de AZTM in het midden van de rivier zelfs nog een aantal cm groter zouden moeten zijn dan bij
de peilschalen aan de oever.
Naast de waterdiepte werd bij de AZTM ook de stroomsnelheid en de richting van de stroming gemeten. De
gemeten stroomsnelheden lagen tussen de 0 en 0.7 mis voor de onderste halve meter, en tussen de 0.6 en 1.1
mis voor hoogten groter dan 1.5 m boven de bodem (figuur 4a). De stromingsrichting lag zo rond de 300
graden (ongekalibreerde) kompasrichting, met een variatie van 50 graden. Er bleek een zwak verband te zijn
tussen richting en diepte, wat zou kunnen duiden op helicoïdale bochtstroming , temeer omdat de
standaarddeviatie van de hoeken veel kleiner was dan die variatie (figuur 4b). De gemiddelde stroomsnelheid
vertoonde op 10 april een stijging tot ongeveer 14:00 uur, en daama een daling, met een maximale variatie
van 0.3 mis. De stroomsnelheid op -100 m uit de as (linkeroever, binnenbocht) was iets hoger dan op +100 m
(figuur 5h).
De bodemschuifspanning werd op twee manieren berekend, zoals aangegeven in §2.2. Methode 1 gaat uit
van formule 1, methode 2 gaat uit van formule 2 tlm 10. De waarden kwamen redelijk met elkaar overeen en
vertoonden een spreiding van een factor 2 en 1.2 voor resp. lage en hoge schuifspanningen (figuur 6). Net als
de stroomsnelheid laat de schuifspanning een duidelijke piek zien rond 13:30 uur op 10 april, waarbij de
schuifspanning op meetpositie +100 m uit de as (buitenbocht, diepste deel) ongeveer tweemaal zo groot was
als op -100 m (figuur 5c).

3.2 Beddingvormkarakteristieken
Voor de analyse van karakteristieken van beddingvormen werd naast de metingen van april 2001 gebruik
gemaakt van gegevens uit 1983 (niet gepubliceerde data, archief Meetdienst Directie Zuid Holland). De
meetgegevens uit 1983 tonen in de Boven Merwede tijdens een hoogwater 2 duintypen (figuur 7). De grootste
duinen varieerden in lengte tussen de 20 en 40 m en in hoogte tussen 0.2 en 0.35 m (figuur 7B en 7C). De
kleine duinen die gesuperponeerd op de grote vormen voorkwamen varieerden in lengte tussen 5 en 10 m en
in hoogte tussen 0.27 m en 0.45 m (figuur 7B en 7C).
Voor de metingen uit 2001 konden duinkarakteristieken worden bepaald voor alle drie de riviertakken. In
alle gevallen kwamen alleen kleine duinen voor. In de Boven Merwede hadden deze duinen een lengte van
19
ongeveer 4.5 m en een hoogte van 0.2 m (figuur 8B). In de Beneden Merwede waren de duinen ongeveer 5 m
lang en 0.25 m hoog (figuur 8C). En in de Nieuwe Merwede waren de duinen ongeveer 5.5 m lang en 0.15 m
hoog (figuur 8D).

3.3 Sedimenttransport
Van het sedimenttransport, te verdelen in bodem en zwevend transport, werd het bodemtransport zowel
gemeten (directe metingen) als berekend met dunetracking (indirecte metingen). Het meten van het
bodemtransport werd gedaan met twee verschillende instrumenten: de DNS en de HSZ. De DNS ving twee-
tot driemaal zoveel zand, wat overeenkomt met de verwachting omdat voor de DNS een caIibratiecoëfficint
van 1.0 wordt aangenomen terwijl dit voor de HSZ 2.5 is. De variatiecoëfficiënten van alle metingen werden
voor beide instrumenten uitgezet in figuur 9. Voor beide instrumenten nam de onzekerheid af met een
toenemend aantal monsters. De afname verliep echter sneller voor de DNS dan de HSZ, zodat de DNS een
kleinere onzekerheid bleek op te leveren in dezelfde condities en bij hetzelfde aantal monsters.
Om een indruk te krijgen van de betrouwbaarheid van de met dunetracking berekende bodemtransporten
werden de transporten berekend met twee (op een verschillende manier bepaalde) duinmigraties en met twee
verschillende rivierbreedtes (tabel 4). De transporten die berekend werden uit de losse trackmetingen leverden
sterk vergelijkbare resultaten op met de transporten berekend uit de totale beddingmetingen. De transporten
die berekend werden voor de rivierbreedte tussen de kribkoppen waren ongeveer 2 maal zo groot als de
transporten berekend voor de rivierbreedte waarin ook werkelijk duinen voorkwamen. Omdat de afwezigheid
van duinen duidt op lage stroomsnelheden en dus ook lage bodemtransporten zal de werkelijke waarde
waarschijnlijk dichter bij de transporten voor de breedte met duinen hebben gelegen dan bij de transporten
voor de totale rivierbreedte.
Onder aanname dat netto tussen de meettrajecten in de Boven Merwede en de Beneden - en Nieuwe
Merwede geen sediment werd afgezet of geërodeerd en dat het zwevend transport van bodemmateriaal

Traject Meettijd Transport over de breedte met transport over de breedte tussen
duinen kribkoppen (m 3/dag)
(m3ldag)
Met migratie uit Met migratie uit Met migratie Met migratie uit
trackmeting totale bedding meting uit trackmeting totale bedding meting
09-04-01 09:00 1488 1415 2207 2384
09-04-01 13:14 1683 1435 2496 2256
09-04-01 17:20 1515 2246
10-04-01 08:57 892 1211 1323 1862
10-04-01 13:02 1421 1257 2108 1881
10-04-01 17:09 1183 1755
11-04-01 09:41 1147 1700
09-04-01 09:01 329 595 781 1475
zi
09-04-01 12:59 533 545 1267 1375
09-04-01 17:15 512 1217
10-04-01 09:02 339 512 805 1362
10-04-01 13:09 575 576 1366 1361
10-04-01 17:11 468 1112
11-04-01 13:58 795 1889
09-04-01 09:00 1139 763 1684 1034
09-04-01 13:14 1032 797 1526 1109
09-04-01 17:20 1276 1886
10-04-01 08:57 1021 711 1509 1000
10-04-01 13:02 739 677 1092 930
10-04-01 17:09 948 1401
Z 11-04-01 09:41 1 1005 1486
Tabel 4. Berekende hodeintransporten met behulp van dunetracking

20
stroornafwaarts niet toe- of afneemt, gebiedt de continuïteit dat de bodemtransporten uit de Beneden en de
Nieuwe Merwede opgeteld even groot moeten zijn als het bodemtransport uit de Boven Merwede. Uit figuur
10 blijkt dat het bodemtransport, berekend met de migratiesnelheid uit de losse trackmetingen en over de
rivierbreedte met duinen, uit Beneden Merwede en de Nieuwe Merwede samen inderdaad in redelijke mate
overeenkwam met het transport in de Boven Merwede.
Ook met de transporten berekend voor iedere raai over de breedte van de rivier (figuur 11) kon een indruk
van de betrouwbaarheid verkregen worden. Uit figuur 11 blijkt dat de bodemtransporten in alle drie de
riviertakken varieerde met een factor 1.3 - 1.8 rond een gemiddelde trend.
De concentratie van het zwevend transport vertoont een grote spreiding tussen 400 en 1000 mg/l. Het
zwevend transport laat een duidelijk verband zien met de meethoogte boven de bodem, waarbij het transport
nabij de bodem veel groter was. Het transport vertoont waarden tussen de 10 en 3000 g/sm 2 (figuur 12).
In figuur 13 staan enkele voorbeelden van concentratieverticalen en transportverticalen, met de
regressiefunctie van het transport die is gebruikt voor de integratie van transport over de diepte. De correlatie
cofficient van de regressiefuncties is gemiddeld -0.76 met een standaarddeviatie van 0.15.
De bodem- en zwevend transporten, en de D50 van het bodemtransportmateriaal zijn als tijdseries uitgezet
in figuur 14. Het met de DNS gemeten bodemtransport nam gedurende de meetperiode af van ongeveer 35
g/sm op 9 april tot ongeveer 20-25 g/sm op 10 april, waarbij niet duidelijk een verschil tussen linker- en
rechteroever te zien is (figuur 14b). Het bodemtransport gemeten met de HSZ (alleen op 10 april) was
ongeveer constant tussen 10-20 g/sm. Met de HSZ werd echter eenmaal een veel groter transport gemeten
(figuur 14C). Dit kan geen toevallige foute meting zijn geweest, omdat het een gemiddelde van 14 monsters
betrof, die allen hoog zijn. De oorzaak is onduidelijk en dit punt is in de verdere analyse, als uitbijter, buiten
beschouwing gelaten. Na ongeveer 15:30 uur (op 9 en 10 april) daalde het bodemtransport (DNS) met meer
dan een factor 2 (figuur 14B). De mediane korreldiameter van het gemeten bodemtransportsediment bleef
gedurende de gehele getijslag constant op een enkele uitbijter na (figuur 14G). Er lijkt geen verband te zijn
tussen deze uitbijters in de D 50 en de ene uitbijter in het sedimenttransport gemeten met de HSZ.
Bij de met dunetracking berekende bodemtran sporten werd voor de verdere analyse alleen gebruik gemaakt
van de transporten geïntegreerd over de breedte met duinen en berekend met de duinmigraties uit de losse
trackmetingen (tabel 4, de eerste kolom met bodemtransporten). De met dunetracking berekende
bodemtransporten namen gemiddeld af tussen 9 en 11 april in de Boven Merwede en de Nieuwe Merwede
(figuur 14D en 14F) maar namen daarentegen toe in de Beneden Merwede (figuur 14E). Het transport in de
Boven Merwede en Beneden Merwede was hoger op het moment van minimale waterstand. (figuur 14d en
14E). In de Nieuwe Merwede was dit omgekeerd (figuur 14F). Uit figuur 11 blijkt verder dat in de Boven
Merwede het bodemtransport in de noordelijke helft (+100) groter was dan in de zuidelijke helft (-100).
Verder blijkt uit figuur 10 dat tijdens deze metingen gemiddeld 33% van het bodemtransport uit de Boven
Merwede doorging naar de Beneden Merwede en 67 % naar de Nieuwe Merwede.
Het zwevend transport liet in tegenstelling tot het gemeten bodemtransport wel een groot verschil zien
tussen linker- en rechteroever. Op -100 m uit de as bereikte het zwevend transport rond 13:45 uur een piek
van 600 g/sm, en op +100 m uit de as (buitenbocht, grotere waterdiepte) lag die piek rond de 250 g/sm (figuur
14i). In tegenstelling tot het gemeten bodemtransport was het zwevend transport aan het begin van de
meetperiode wel lager dan op de piek. Omdat het bodemsediment op —lOOm uit de as een kleinere
korreldiameter had dan op +lOOm, is het niet verwonderlijk dat het zwevend transport op -100 m uit de as het
grootste was.

3.4 Vergelijking van directe metingen en indirecte metingen


De bodemtransporten werden gemeten met de DNS en de HSZ en werden berekend met dunetracking. Bij
het vergelijken van de resultaten van deze methoden (zie figuur 15) valt op dat de trends vergelijkbaar zijn,
maar dat vooral de absolute waarden sterk van elkaar verschillen. De met dunetracking berekende
bodemtransporten uit de Boven Merwede blijken ongeveer 3 maal zo groot zijn als de uit de directe metingen
bepaalde transporten. De reden voor dit grote verschil is totaal onduidelijk en vraagt om nader onderzoek. Dit
valt echter buiten het kader van deze studie, temeer omdat het grote verschil in absolute waarden niet van
invloed is op de vraagstelling waar in dit rapport de aandacht naar uitgaat. Voor het bepalen van de relatieve
invloed van het getij op zijn immers relatieve, trendmatige verschillen die optreden gedurende een getijcyclus

21
van belang en niet de absolute grootte van de transporten.

3.5 Calibratie en correctie van AZTM en PFS


In figuur 16 werden de PFS- en AZTM-concentraties tijdens de metingen op de Merwede op 0.20, 0.50 en
1.0 m boven de bodem vergeleken. De AZTM-concentraties werden gemiddeld uit alle drie de waarnemingen
die op elk punt gedaan werden. De PFS -concentraties werden berekend uit het afgefiltreerde gewicht van het
sediment en het volume door het filter gepompt water. De PFS -concentraties bleken vijftig maal zo laag te zijn
als die met de AZTM, en er was een correlatie van slechts 0.12. Dit kan niet worden verklaard uit een niet-
isokinetisch afzuigen. De afzuigsnelheid lag vermoedelijk veel lager dan de stroomsnelheid, op grond waarvan
een kleine overschatting van de concentratie verwacht zou mogen worden. Uit een studie van Kleinhans
(1997) komt naar voren dat er bij eerdere metingen in de Rijntakken vaak grote verschillen voorkwamen
tussen de uitkomsten van de AZTM en de PFS en dat dit te wijten is aan een slecht functioneren van de PFS.
De naar verhouding zeer lage opbrengst die in deze metingen aan de orde is, kan een gevolg zijn van extreem
lage oppompsnelheden of het aanzuigen van "vals" water door een lekke slang. Aangezien aan boord geen
disfunctioneren van de pomp is opgemerkt lijkt dit laatste het geval te zijn geweest. Vanwege de
onbetrouwbaarheid van de uit de afgefilterde hoeveelheid sediment afgeleide concentraties zijn PFS monsters
in deze studie alleen gebruikt voor het bepalen van de korreldiameterverdeling van zwevend transport. Hierbij
moet wel de kanttekening worden gezet dat die waarden wellicht ook niet geheel correct zijn, omdat ook
materiaal hoger dan de aanzuigmond kan zijn opgezogen.
In navolging van Kleinhans (1997) werden de AZTM concentraties fliet gecorrigeerd voor slib en
temperatuur omdat deze correcties verwaarloosbaar klein zijn.

3.6 Karakteristieken van het sediment


In figuur 17 staan gemiddelde zeefkrommen van het zwevend materiaal (zand), zoals bepaald met de
valbuis. Er werden twee middelingen uitgevoerd voor het zwevend materiaal. De eerste was voor de
verschillende hoogten boven de bodem. Op 0.2 m boven de bodem was het zwevend materiaal het grofst, en
op 1 m boven de bodem het fijnst. De tweede middeling was in de tijd: de meetperiode werd in vier perioden
onderverdeeld, zodanig dat zowel de linker- als rechteroever in het gemiddelde was vertegenwoordigd. De
periodenwaren: 1:7:00tot 10:00MET,2: 11:00tot13:00MET,3: 14:00tot15:30,en4: 17:00tot18:00
MET. De samenstelling van het zwevend sediment werd steeds iets fijner vooral in de vierde periode.

22
4 Effect van het getij op het sedimenttransport
4.1 Invloed van de afvoer en het getij op de stroming, het
sedimenttransport en de duinkarakteristieken
In dit hoofdstuk zal worden nagegaan in welke mate variaties in de hydraulische condities door
veranderingen in het rivierdebiet en door het getij terug te vinden zijn in de meting van het sedimenttransport.
Eerst zal worden ingegaan op de invloed van de afvoer op het sedimenttransport. Daarna zal de invloed van
het getij worden bekeken.

4.1.1 Invloed van de afvoer op het sedimenttransport en de


duinkarakteristieken
De figuren waarin de metingen werden uitgezet in de tijd samen met de afvoer en de waterstand (figuur 14)
suggereren dat de transporten werden beïnvloed door de verandering in de afvoer en door het getij (wat
daarin wordt weergegeven met de veranderingen in de waterstanden). Om deze invloeden nader te analyseren
zijn er een aantal diagrammen gemaakt waarin een aantal parameters tegen elkaar zijn uitgezet. In figuur 18 is
het gemeten bodemtransport (DNS) uitgezet tegen de afvoer. Er zijn geen figuren gemaakt voor de
gemiddelde stroomsnelheid (AZTM), de schuifspanning en het gemeten zwevend transport omdat hiervoor
alleen gegevens beschikbaar waren van 10 april. In figuur 19 is de duinhoogte en het met dunetracking
berekende bodemtran sport uit de Boven, de Beneden en de Nieuwe Merwede uitgezet tegen de afvoer. Figuur
18 suggereert dat het bodemtransport gemeten met de DNS daalde bij afname van de afvoer. In het geval van
de Boven Merwede en de Nieuwe Merwede komt deze tendens ook tot uitdrukking in de met dunetracking
berekende transporten (Fig. 19A en 19C. In de Beneden Merwede is echter geen vergelijkbare relatie tussen
bodemtransport (volgens dunetracking) en de afvoer te vinden. (figuur 19B).
De ontwikkeling van de duinkarakteristieken is ook over een groter afvoerbereik bekeken door de gegevens
uit 1983 en 2001 te combineren in figuur 20. Hieruit blijkt dat de duinen in lengte en hoogte gingen groeien
toen de afvoer groter werd dan ongeveer 7500 m 3/s. Tijdens een hoogwater trad er verder superpositie op en er
was een hysterese waardoor de duinen hoger en korter waren tijdens dalende afvoer dan tijdens de stijgende
afvoer.

4.1.2 Invloed van het getij op het sedimenttransport en de


duinkarakteristieken
De invloed van het getij is zichtbaar gemaakt door het verloop van stroomsnelheid, bodemschuifspanning
bodemtransport, zwevend transport en duinhoogte gedurende beide getijcycli van 9 en 10 april in hetzelfde
diagram weer te geven. Er was echter een verschuiving in de tijd van ± 20 minuten tussen de tijd van de
minimale waterstand op 9 april en op 10 april. De meettijden van 9 april zijn daarom in deze diagrammen 10
minuten later gemaakt en die van 10 april 10 minuten vroeger. De op deze manier gemaakte diagrammen
staan in figuur 21 en 22.
Wat betreft de Boven Merwede kan uit figuur 2113, 21C&D en 21K worden opgemaakt dat resp. de
stroomsnelheid, de bodemschuifspanning en het zwevend transport duidelijk hoger waren tijdens dalend
water, oftewel eb. De met dunetracking berekende bodemtransporten en de duinhoogte vertoonden een
vergelijkbare trend (figuur 21H en G). Door de stijging in de bodemschuifspanning groeien de duinen in
hoogte en is het bodemtransport groter tijdens eb. Uit de met de DNS en HSZ gemeten transporten in de
Boven Merwede komt dit beeld veel minder duidelijk naar voren.(figuur 21E en 21F).
Wat betreft de Beneden Merwede zien we eenzelfde toename van de duinhoogte tijdens eb (figuur 22B) en
indiceren de dunetrack resultaten eveneens enige toename van het bodemtransport bij eb (figuur 22C).
Wat betreft de Nieuwe Merwede geeft zowel de duinhoogte ontwikkeling als het uit dunetracking afgeleide
transport merkwaardig genoeg een omgekeerd beeld. Tijdens eb neemt hier de duinhoogte af en lijkt het
bodemtransport eveneens af te nemen (figuur 22E en 22F). Dit is niet alleen merkwaardig omdat het beeld
contrasteert met dat wat de andere meetgebieden opleveren, maar ook en vooral omdat het tegen de logica
ingaat dat een groter verhang tijdens eb en daarmee samenhangend een grotere stroomsnelheid en
23
sedimenttransport in de lijn van verwachting ligt. De conclusie is daarom, dat er zowel in de Boven Merwede
als in de Beneden Merwede een duidelijke toename in het bodemtransport optreedt tijdens eb. Om
onduidelijke redenen ondersteunen de metingen in de Nieuwe Merwede dit beeld niet. Omdat het beeld van
een toename van het transport bij eb verklaard kan worden als een logisch gevolg van een te verwachten en
daadwerkelijk ook gemeten toename van de bodemschuifspanning wordt dit in het vervolg als representatief
voor het splitsingspunt der Merweden beschouwd.

4.2 Getij-invioed versus afvoer-invloed


Uit de vorige paragraaf blijkt dat zowel de cyclische veranderingen van de waterstand als gevolg van het
binnendringend Noordzee-getij als veranderingen van de bovenafvoer een duidelijke relatie hebben met de
veranderingen in de beschouwde parameters van stroming, sedimenttran sport en duinkarakteristiek. Hiermee
is het echter nog niet direct duidelijk of tijdens deze meetperiode het getij of de afvoerveranderingen de
grootste invloed hadden. Om dit te analyseren werden de relatieve veranderingen van de verschillende
parameters als gevolg van de veranderingen in ofwel de waterstanden ofwel de afvoer bepaald en vergeleken
met de relatieve veranderingen van de waterstanden en afvoeren zelf.
De relatieve veranderingen van de afvoer en waterstanden kunnen niet zondermeer met elkaar vergeleken
worden. Wel kunnen beide omgerekend worden naar relatieve veranderingen van de stroomsnelheden met
behulp van:

Q
(17)
A B*h
waarin de stroomsnelheid (u) kan worden bepaald uit de afvoer (Q) en de doorstroomoppervlakte (A). deze
doorstroomoppervlakte kan worden benaderd met de rivierbreedte (B) en de waterdiepte (h).
Als wordt bekeken wat de invloed was van de waterstandveranderingen door het getij (figuur 2) dan wordt
voor Q de gemiddelde afvoer ingevuld. Deze was waarschijnlijk ongeveer 67% van de afvoer bij Lobith (bij
de Pannerdensche kop wordt de afvoer uit de Bovenrijn verdeeld in 33% voor het Pannerdensch kanaal en
67% voor de Waal en dus de Boven Merwede). Vanwege het getij is de lokale afvoer natuurlijk niet constant.
Bij eb is de afvoer groter dan bij vloed. Deze variatie was echter tijdens dit onderzoek onbekend. De breedte
van de Boven Merwede was ongeveer 430 m (tabel 2). En als laatste varieerde de waterdiepte met ongeveer
50 cm gedurende een getij cyclus rond een gemiddelde van 6 m. Na invulling van Q, B en h (5.75 en 6.25 m)
blijkt dat de stroomsnelheid bij eb groter was dan gedurende vloed en dat de variatie ongeveer 8% was ten
opzichte van de gemiddelde stroomsnelheid in de Boven Merwede. Deze variatie zou nog groter zijn als de
extra variatie van de afvoer door het getij ook zou zijn meegenomen. Als een schatting van de minimale
variatie door het getij wordt hier verder 8% gebruikt.
Als wordt bekeken wat de invloed van de dalende afvoer (figuur 2) was kan ook gebruik worden gemaakt
van formule 17 om te bepalen wat de relatieve stroomsnelheidveranderingen waren. Hierbij werd
verondersteld dat er een relatie was tussen de afvoeren bij Lobith en de stromingscondities bij Werkendam.
Uit figuur 23 blijkt dat er inderdaad een sterke relatie is tussen de schuifspanningen bij Werkendam en de
afvoeren bij Lobith. De gegevens die voor dit figuur werden gebruikt worden beschreven in paragraaf 4.3.
Behalve door deze relatie met de dalende afvoer bij Lobith veranderden de stromingscondities bij Werkendam
mogelijk ook door de stijging van de gemiddelde waterstand vanwege de windopzet (figuur 2).
Beide veranderingen kunnen in formule 17 worden meegenomen door zowel de afvoer als de waterdiepte te
variëren. De waterdiepte steeg tussen 9 en 10 april gemiddeld ongeveer 20cm. Als deze variaties in Q (2479
en 2439 m3/s) en h (5.9 en 6.1 m) worden ingevuld dan blijkt dat de stroomsnelheid ongeveer 5% varieerde
ten opzichte van de gemiddelde stroomsnelheid tussen 9 en 10 april. Dus als gevolg van de daling van de
afvoer gecombineerd met de lokale stijging van de waterstand varieerde de stroomsnelheid in de Boven
Merwede ongeveer 5%.
Gerelateerd aan de afvoervariatie varieerden ook de verschillende parameters. Van de stroomsnelheid, de
schuifspanning, het zwevende transport en de HSZ metingen waren niet genoeg gegevens beschikbaar om de
invloed van de afvoer te bepalen (deze waren alleen op 10 april gemeten). Alleen de variaties, gerelateerd aan
de afname van de afvoer, van de duinhoogte, de met dunetracking berekende bodemtransporten en de met de
DNS gemeten transporten staan in tabel 5. De variatiebereiken zijn bepaald met behulp van lineaire trends die
,zJ
werden gefit door de gegevens uit figuren 18 en 19. Als laatste wordt in tabel 5 ook vermeld hoeveel keer
groter de variatie van de parameters was ten opzichte van de variatie in stroomsnelheid uit formule 17
vanwege de afvoerdaling en de gemiddelde waterstandstijging.
Parameter Bereik Variatie % (Pwv) Pwv/SAv
Duinhoogte Boven Merwede 0.196 - 0.224 13 27
Beneden Merwede 0.172-0.178 3.4 0.7
Nieuwe Merwede 0.161 -0.175 8.7 1.7
Bodemtransport Boven Merwede 1092 - 1753 46 9.2
Beneden Merwede 350-603 53 10.6
Nieuwe Merwede 916 - 1206 27 5.4
Bodemtransport DNS 17.7 - 40.2 78 15.6
Tabel 5. Variatie, gerelateerd aan de afrianie van de aJl'oer en de stijging van de gemiddelde waterstand
door windopzet, van de verschillende parameters (Pwv) vergeleken met de variatie van de stroomsnelheid
(SAv). De stroomsnelheid varieerde ongeveer 5%
Voor de analyse van de variaties, gerelateerd aan de veranderingen van de waterstanden door het getij, zijn,
om een vergelijking mogelijk te maken, dezelfde parameters gebruikt als voor tabel 5. In tabel 6 staan de
relatieve variaties, gerelateerd aan de veranderingen in de waterstanden door het getij, van de verschillende
parameters. Om variaties die gerelateerd zijn aan stromingsverschillen tussen de linker en rechter rivierhelft en
variaties die gerelateerd zijn aan de afname van de afvoer buiten beschouwing te laten werden de gegevens
van -100 en +100 en van 9 en 10 april van elkaar gescheiden. Ook in tabel 6 is vermeld hoeveel keer groter
de variatie van de parameters was ten opzichte van de variatie in de stroomsnelheid uit formule 17 vanwege de
waterstandveranderingen door het getij.
Parameter Bereik Variatie % (Pgv) Pgv/SWv
-100 of +100 of -100 of +100 of -100 of +100 of
9 april 10 april 9 april 10 april 9 april 10 april
- Boven Merwede **
0.21 -0.22 0.19-0.21 4.7 10 0.6 1.3
Beneden Merwede **
0 0.257 - 0.269 0.243 - 0.256 4.6 5.2 0.6 0.7
Nieuwe Merwede **
0.163 -0.178 0.156-0.171 8.8 9.2 1.1 1.2
Boven Merwede **
t 1490-1690 1000-1420 13 35 1.6 4.4

Beneden Merwede **
329-533 339 - 575 47 52 5.9 6.5

Nieuwe Merwede **
0 739- 1021 1032- 1276 32 21 4.0 2.6

Bodemtransport
* 15-35 15-25 80 50 10 6.3
- metDNS

Tabel 6. Variaties, gerelateerd aan de variatie van de waterstand door het getij, van verschillende parameters
(Pgv) vergeleken met de variatie van de stroomsnelheid (SWv). De stroomsnelheid varieerde vanwege het getij met
ongeveer 8%.
* verschil tussen -100 en +100
** verschil tussen 9 april en 10 april
Uit tabel 5 blijkt dat de relatieve variatie, gerelateerd aan de veranderingen van de afvoer, gemiddeld 33%
bedraagt. De relatieve variatie, gerelateerd aan de variatie van de waterstand door het getij, bedraagt
gemiddeld 27% (tabel 6). De relatieve variaties voor de beide invloeden zijn dus ongeveer even groot. Maar
omdat de variatie als gevolg van de daling van de afvoer (5%) kleiner was dan de variatie van de waterstand
door het getij (8%) was dus de reactie op de daling van de afvoer sterker (Pwv/SAv is gemiddeld 6.5) dan de
reactie op de veranderingen van de waterstanden door het getij (Pgv/SWv is gemiddeld maar 3.3).
Tijdens een hoogwater zijn de veranderingen van de afvoer veel groter dan tijdens de hier gebruikte
meetperiode. Vergeleken met lagere afvoeren zijn de variaties in waterstanden bij hogere afvoeren relatief
25
kleiner. De invloed van het getij zal dus tijdens een hoogwater nog minder belangrijk zijn.

4.3 Inschatting van getij-invioed tijdens een hoogwatergolf


Om een inschatting te maken van de getij-invloed op het sedimenttransport tijdens een hoogwater, is
uitgegaan van een schatting van de bodemschuifspanning tijdens hoogwatergolven. Het transport van
bodemmateriaal is immers direct afhankelijk van de bodemschuifspanning.
Er werden waterstanden geanalyseerd over een periode van 4 jaar. Daarbij zijn de waterstanden van de
peilschalen bij Werkendam en het stroomopwaarts gelegen Gorkum gebruikt samen met de daggemiddelde-
afvoeren bij Lobith. Uit de peilschaalstanden werden waterdiepten en wateroppervlakte verhangen berekend.
De waterdiepten werden bepaald, met de veronderstelling dat tijdens hoge afvoeren geen significante
veranderingen in de bodemligging optraden, door een vergelijking van waterdiepten bij bepaalde waterstanden
(Brilhuis, 1988). De bodemschuifspanning is berekend met de waterdiepte en het wateroppervlakte verhang
(methode T). De waterdiepten van de twee stations werden gemiddeld en zijn representatief verondersteld voor
het gebied net stroomopwaarts van het splitsingspunt. Het verhang is direct uit de verschillen in
peilschaalstanden op de twee locaties en hun onderlinge afstand langs de rivier berekend.
Omdat de waterstanden tweemaal per etmaal werden opgenomen, namelijk met hoogwater en met laagwater,
konden verschillen in schuifspanning worden berekend tussen deze twee fasen van de getijcyclus bij
Werkendam. Deze verschillen zijn uitgezet tegen de gemiddelde waterstand bij Werkendam en tegen de
afvoer gemeten bij Lobith. De verschillen in schuifspanning (uitgedrukt als percentage van de totale
schuifspanning op dat moment) zijn in figuur 24 uitgezet. Voor de hogere waterstanden en afvoeren werd het
75% percentiel van de puntenwolk berekend per stap van 0,1 m bij de waterstanden en per stap van 250 m 3/s
bij de afvoeren. Dit werd gedaan om een reële schatting van de getij-invloed te kunnen maken en de invloed
van uitbijters te dempen. De invloed van het getij op de schuifspanning bleek bij waterstanden beneden 1.5 m
NAP en afvoeren kleiner dan 5000 m 3/s nog ongeveer 30% te kunnen bedragen, maar dit nam af tot minder
dan 10% bij waterstanden hoger dan 2.5 rn NAP en afvoeren hoger dan 8500 m 3/s.
Er vanuit gaande dat het bodemtransport afhankelijk is van de schuifspanning tot de macht 1.5 (Meyer-Peter
& Müller 1948, Van Rijn 1984), kan het effect van getij op het bodemtransport worden geschat op maximaal
20% variatie op het totale transport. Deze variatie is niet groter dan de algehele haalbare nauwkeurigheid van
het dwarsdoorsnedegemiddelde sedimenttransport (Kleinhans & Ten Brinke 2001). Bovendien zal de variatie
in transport door de snelle verandering in afvoer tijdens een hoogwater vermoedelijk groter zijn. Het is dus
belangrijker om de laatste effecten goed vast te stellen door voldoende dagen te meten vlak voor, tijdens en
na de hoge afvoergolf, dan om de getij-in vloed goed vast te stellen.
De vraag was: vanaf welke waterstand en/of afvoer worden de snelle veranderingen van de afvoer
belangrijker dan de veranderingen door het getij? Dit is lastig te beantwoorden, omdat dit mede afhangt van
de aard van de afvoergolf. Zeker bij een snelle korte piek zal het effect van veranderende afvoer veel groter
zijn dan dat van het getij, en vice versa bij een lange brede afvoerpiek. Als een variatie van 20% in de
schuifspanning ( en dus 30% in het sedimenttransport) door de getijcyclus acceptabel zou zijn, suggereert
figuur 23 dat boven een waterstand bij Werkendam van 1.8 m NAP of boven een afvoer bij Lobith van 6000
m3/s geen rekening meer hoeft te worden gehouden met getij.

4.4 Keuze tussen de twee bodemtransportmeters


De onzekerheid rond de metingen met de HSZ bleek groter te zijn dan die met de DNS (zie figuur 9). Dit
kan op twee tegengestelde manieren verklaard worden. De eerste is dat de variabiliteit van het bodemtransport
door de HSZ beter werd vastgesteld. De tweede is dat de HSZ meer variatie van de kwaliteit van de metingen
vertoonde dan de DNS, bijvoorbeeld door slechte aansluiting van de vangmond met de bodem.
Uit de videobeelden bleek dat de aanwezigheid van het oploopklepje voor de vangmond van de HSZ het
transport sterk beïnvloedt (zie Kleinhans 2001 voor een nadere bespreking). Dit gekoppeld aan het feit dat de
DNS is ontwikkeld en getest voor dit type sediment en deze condities, en dat de onzekerheid met dit
instrument het kleinst is, leidt tot de aanbeveling om bij een toekomstige meting in de Merwede de voorkeur te
geven aan een DNS.

26
5 Conclusies en aanbevelingen

5.1 Conclusies
• Zowel onder invloed van de afname van de afvoer (gecombineerd met de lokale stijging van de
waterstand door windopzet) als door de schommelingen van de waterstanden (het getij) varieerde het
sedimenttransport in de rivieren rond het splitsingspunt gemiddeld met een factor 2. Er was dus een
duidelijke invloed van het getij aanwezig gedurende de meetperiode. Echter, de relatieve variatie van
de stroomsnelheden gerelateerd aan de afname van de afvoer was veel kleiner dan de relatieve variatie
van de stroomsnelheden gerelateerd aan de schommelingen van het getij. Daarmee werd dus
aangetoond dat zelfs bij deze relatief lage afvoeren de invloed van veranderingen in die afvoer
belangrijker zijn voor het transport van bodemmateriaal door de rivier dan de invloed van het getij.
• Boven een waterstand bij Werkendam van 1.8 mNAP, of boven een afvoer bij Lobith van 6000 m 3/s,
is de invloed van het getij op de bodemschuifspanning naar schatting nog maar 20%, ofwel ongeveer
30% in het transport van bodemmateriaal. Dit is vermoedelijk kleiner dan de variatie in het transport
door snelle veranderingen in afvoer tijdens een afvoergolf.
• De beddingvormen die voorkwamen bestonden bij lage afvoeren uit kleine duinen. Tijdens een
hoogwater in 1983 kwamen er twee typen duinen voor. Gesuperponeerd op elkaar waren dat kleine en
grote duinen. Deze duinen gingen sterk groeien (in lengte en hoogte) toen de afvoer bij Lobith hoger
werd dan 7500 m 3/s. Tijdens de dalende afvoeren waren deze duinen groter dan tijdens de stijgende
afvoeren totdat de afvoer lager werd dan 6000 m 3/s.
• Bij een waterstand bij Werkendam lager dan 1.8 m NAP of bij een afvoer bij Lobith lager dan 6000
m3/s is het voor het verkrijgen van een goed inzicht in het transport van bodemmateriaal nodig om
gedurende de gehele getijcyclus (13 uur) aaneengesloten te meten. Deze waterstand en/of afvoer is
afgestemd op de nauwkeurigheid waarmee met de huidige apparatuur variaties in het transport van
bodemmateriaal kunnen worden vastgesteld
• Voor het meten van bodemtransport op de Merwede verdient de Delft Nile Sampler de voorkeur
boven de Helley Smith Zand.

5.2 Aanbevelingen
Tijdens de verwerking van de data zijn een aantal feiten aan het licht gekomen met betrekking tot de meting
die aanpassing of verbetering behoeven. De aanbevelingen hebben hierop betrekking.
• In het geval dat dunetracking moet worden gebruikt zijn bij 13-uursmetingen, 3 volledige metingen
per getijcyclus noodzakelijk om de getij invloed vast te stellen. Bij 8-uursmetingen kan worden
volstaan met 2 volledige metingen per dag. 3 metingen binnen 13 uur leveren voor 1 getijcyclus net
voldoende informatie op om de trend in de resultaten aan te kunnen geven. Bij 8-uursmetingen gaat
het meer om veranderingen op een langere tijdschaal en daarvoor zijn minder metingen nodig.
• Bij een afvoer lager dan 7500 m 3/s zijn 3 volledige bedding metingen noodzakelijk om de migratie
van de kleine duinen te kunnen berekenen voor het hele gebied. Bij een afvoer hoger dan 7500 m 3/s
kan worden volstaan met 2 metingen van de volledige bedding per dag.
• Beneden een afvoer van 6000 m 3/s (Lobith) komen waarschijnlijk alleen nog kleine duinen voor. Bij
deze kleine duinen moeten de migraties berekend worden uit de overlap tussen twee losse tracks of uit
twee metingen van de totale bedding die dan echter niet meer dat 0.5 - 1 uur uit elkaar mogen liggen.
Dit laatste is waarschijnlijk praktisch onhaalbaar waardoor er beneden een afvoer van 6000 m 3/s
(Lobith) met minstens 50% overlap moet worden gemeten.
• De multibeam metingen moeten anders dan in deze proefmetingen werd gedaan worden opgeslagen
in files met de gegevens in vier kolommen, X,Y,Z en meettijd. Alleen het opslaan van de begin en
eindtijd van een gemeten track is onvoldoende omdat daarmee na het knippen van de data niet meer
27
kon worden bepaald wat de gemiddelde meettijd was van het uitgeknipte stuk.
• De ruimtelijke resolutie van de hier gebruikte multibeam metingen lag tussen de 15 en 25 meetpunten
per m2. Dit bleek net voldoende om deze kleine duinen te lokaliseren en te gebruiken voor
dunetracking. Aangeraden wordt om deze resolutie zeker niet lager te maken maar om op te passen
met het verhogen van de resolutie. Een hogere resolutie levert nog grotere bestanden op. De
bestanden van de multibeam metingen die hier gebruikt werden waren al zo groot dat ze met de
huidige computer configuraties nauwelijks verwerkt konden worden.
• Mogelijk kunnen de multibeam metingen in de toekomst worden beperkt tot de drie hier gekozen
deelgebieden van 750 m lang in alle drie de riviertakken. Door de veel kleinere oppervlakte kunnen
de metingen dan sneller en vaker worden uitgevoerd en misschien zelfs met een hogere resolutie. De
drie deelgebieden leveren voldoende informatie voor het berekenen van het bodemtransport in de drie
takken en dus is de informatie van de bedding in het deel rond de splitsing zelf niet nodig. Die
informatie kan echter in de toekomst wel belangrijk worden als er meer naar andere processen
gekeken gaat worden zoals beddingvormen en ruwheid.
• Naast de metingen die tijdens deze meetperiode zijn uitgevoerd, directe en indirecte transport
metingen, ADCP snelheidsmetingen en waterstand metingen is er additionele informatie nodig zoals
afvoeren. Deze informatie, waaronder ook de waterstanden gerekend kunnen worden, moet echter een
groter periode beslaan dan puur de meetperiode en moet beschikbaar zijn met grotere temporele
resolutie dan waarmee de metingen zijn gedaan. In dit onderzoek waren bijvoorbeeld de waterstanden
alleen beschikbaar tussen 9 en halverwege 11 april. Er werden echter nog multibeam metingen
verricht in de middag van 11 april waarvoor dus geen waterstanden meer beschikbaar waren. De
afvoeren waren in eerste instantie alleen beschikbaar als daggemiddelde wat onbruikbaar zou zijn
geweest omdat er drie multibeam metingen worden gedaan binnen een etmaal. Via Rijkswaterstaat,
Directie Oost Nederland, zijn de uurgemiddelde afvoeren beschikbaar gekomen net voordat ze
vernietigd werden. Deze uurgemiddelde waarden worden namelijk niet bewaard binnen DONAR.
• De ADCP snelheidsmetingen waren bij aanvang van deze studie nog niet uitgewerkt. Met informatie
over breedtegemiddelde stroomsnelheden en de daaruit afgeleide afvoeren die met deze metingen kan
worden verkregen is waarschijnlijk een betere afschatting mogelijk van de invloed van het getij op het
sedimenttransport dan in deze studie is bereikt. Het verdient daarom aanbeveling om in een
vervolgstudie deze metingen in de analyse te betrekken.
• Evenals bij voorgaande metingen in de Rijntakken bleek de PFS onbetrouwbare resultaten met
betrekking tot de sediment concentratie te geven. Dit moet geweten worden aan slecht onderhoud.
Door het slecht functioneren van de PFS vervalt de mogelijkheid om eventuele miswijzingen van de
AZTM op te sporen. Met name in de benedenrivieren, waar het aandeel zwevend transport van
bodemmateriaal belangrijk is, kan dit leiden tot systematische fouten in de berekening van de
sediment transporten. Aanbevolen wordt daarom om in het vervolg meer aandacht te schenken aan de
PFS en deze in ieder geval voor aanvang van de meting goed uit te testen.

Wi
Appendix 1: literatuur
Bolwidt L.J. en W.B.M. ten Brinke. 2000: Meetplan sedimenttransport splitsingspunt Merwedes, Memo
WSR/2000-030, RIZA-Arnhem

Brilhuis, B. 1988: Enkele hydraulische en morfologische parameters van de Nederlandse Rijntakken.


Rijkswaterstaat DBW/RIZA Nota 88.3, Arnhem

Delft Hydraulics 1997: Calibration and comparison Helley-Smith Sand, Delft Hydraulics Q2345

Gaweesh M.T.K. & Van Rijn L.C. 1994: Bed-bad sampling in sand-bed rivers, J. of Hydr. Eng. 120, H.12
pp.l364-l384

Kleinhans M.G. 1997: Sedimenttransport in de Waal: Hoogwater maart 1997, ICG 97/7, Universiteit
Utrecht, Fysische Geografie

Kleinhans, M.G. & Ten Brinke, W.B.M. 2001: Accuracy of Cross-channel sampled Sediment Transport in
large Sand-gravel-bed Rivers, Journal of Hydraulic Engineering Vol. 127 (4), pp. 258-269

Kleinhans, M.G. 1998: Calibratie van de Valbuis Fysische Geografie Utrecht, ICG 98/13, Universiteit
Utrecht, Fysische Geografie

Kleinhans, M.G. 1999: Sedi.nenttransport in de Waal: Hoogwater november 1998. Netherlands Centre for
Geo- ecological Research / Utrecht University Physical Geography. ICG 99/6

Kleinhans, M. G. 2001: Calibratie van bodemtransportmeetmethoden (literatuurstudie), ICG 01/3,


Universiteit Utrecht, Fysische Geografie

Meyer-Peter. E. and Müller, R. (1948). Formulas for bed-bad transport. 3 rd Conf. Int. Assoc. of Hydraul. Res.
Stockholm, Sweden. 39-64, 1948

Ten Brinke, W. B. M., Wilbers, A. W. E. and Wesseling, C. (1999). Dune growth, decay and migration rates
during a large-magnitude flood at sand and mixed sand-gravel bed in the Dutch Rhine river system. Spec.
Pubis int. Ass. Sediment. 28: 15-32

Van der Voort R. 2000: Splitsingspuntmeting Boven!- Beneden!- Nieuwe Merwede, Opname 20 oktober 2000,
Directie Zuid-Holland

Van Rijn L.C. 1993: Principles of sediment transport in rivers, estuaries, seas and oceans, ist edition, Aqua
Publications, pp.l.l-l3.8l,

Van Rijn, L. C. (1984a). Sediment transport, part 1: bed bad transport, J.ofHydr.Eng. 110 (10):1431-1456

Waterloopkundig Laboratorium. 1988: Moifobogisch onderzoek noordelijk deltabekken: case-study


Werkendam, Delft, Nederland

Wesseling C. en A.W.E. Wilbers. 2000: Handleiding DT2D versie 2.3, software voor dune-tracking in twee
dimensies

29
Wilbers A.W.E. 1997: Duinkarakteristieken en dune tracking tijdens een hoogwater in de Rijntakken,
verwerking van gegevens bij Druten en de Pannerdensche Kop met D72D, ICG 97/8, Universiteit Utrecht,
Fysische Geografie

Wilbers A.W.E. 1998: Ruimtelijke variabiliteit van duinkarakteristieken in de Waal tijdens een afvoergolf in
1997, ICG 98/19, Universiteit Utrecht, Fysische Geografie

Wilbers A.W.E. 1999: Bodemtransport en duinontwikkeling in de Rijntakken. Bodempeilin gen hoogwater


november 1998, ICG 99/10, Universiteit Utrecht, Fysische Geografie

Wilbers A.W.E. en J.H. van den Berg 1999: Meetstrategie zandtransporten, voor het splitsingspunt van de
Merwede, ICG werkdocument, Universiteit Utrecht, Fysische Geografie

Wilbers A.W.E. en M.G. Kleinhans 1999: Gevoeligheidsanalyse dune tracking in 2 dimensies, ICG 99/8,
Universiteit Utrecht, Fysische Geografie

30
Appendix 2: Figuren

31

322 - 123

• __
__

er
62

0 pV
/ +

V"erkendam
1
'
/
),,ethedands

/ ________
JPI L)
Diepte(m)
964 ii <40
4.0-4.5 -' J
4.5 - 5.0
5. 0-6 .0
DWCt 6.0 -7.0 -/
-- metingen
- 7.0 -8.0 -- -, Gean
Deelgebied 8.0 - 10.0
'-' Dunetracking - -
B e1 glum
10.0>

Figuur 1. Ligging van het studiegebied en de meetposities.


160 3700

150 3690

140 3680

130 3670

E 120 3660
0

110 3650 '


0
>
loo 3640 <

90 3630

80 3620

70 3610

60 3600
9apr 0:00 9apr 12:00 10apr 0:00 10apr 12:00 11 apr 0:00 11apr 12:00 12 apr 0:00
Tijd

Figuur 2. Afvoer bij Lobith en waterstanden in de Boven Merwede, Beneden Merwede en de


Nieuwe Merwede gedurende de meetperiode.
800

700

600

500

400

2 300

200

100

0
0 50 100 150 200 250 300 350 400 450 500
Nat volume in laboratorium (ml)

Figuur 3. Vergelijking tussen nat volume en drooggewicht van het bodemtransportmateriaal.


1.2[_ -

10 .
.8.
•8
.. ••
•• •••
. .
. ..
8 • •• . . . •
. •. . . .. .
0.8 ..
• •
•• $ • •:
• . . • :
$ $•
$ •
0.6 $ • •.•
(0 $ •
E
o
. • 1
.
1
2 1
0.4 1 •$
. .
1 • • .. .
1 $
02 8
• 8 •• •
• . •
• 1. •
. .
• .
0.0
• 1 • $
0.1 1.0 10.0
Hoogte boven de bedding (m)

Figuur 4. A: stroomsnelheden op verschillende hoogte boven de bedding van alle metingen.

400 - ----- ----- 4.0

• stromingsrichting • standaarddeviatie
350 3.5
• $$
. .*
•• ,• .

300 $ • • • 3.0
••
0) •8 •.s .1•8.

250 . • * .4 S. 2.5
2? 2?
0) 0)
. to
200 2.0
• 0)
(0
0)
(0
(0
E150 • 1.5
(0
2
• U)

100 . . . 1.0
• • . . .
• .. .
• . . •• •.
. . . . • . .
50 • • U ••U 0.5
• . . . .• . .
• • • •••••• ... •
• •••••• • • • ••
• — •_ — - -
0 0.0
0.1 1.0 10.0
Hoogte boven de bedding (m)

Figuur 4. B: stromingsrichting en standaarddeviatie van de richting van alle metingen.


160 --- - - - ---- - 3700

150 3690

140 - 3680

130 - 3670

120 - 3660

110 - 365O-

100 3640

90 - 3630

80 - 3620

—Waterstand Boven Merwede


70] - 3610
- Afvoer Lobith

60 - -------------- ------------ --------------------------------------- ----- -- ----- --- - 3600

9apr 0:00 9apr 12:00 10apr 0:00 10apr 12:00 11 apr 0:00 11 apr 12:00 12apr 0:00
Datum en meettijd

Figuur 5. A: afvoer (Lobith) en waterstanden (Boven Merwede) gedurende de meetperiode.

8.0 1.0
—e--waterdiepte raai -100

7.5 —.—waterdiepte raai +100


0.9
—e--stroomsnelheid raak -100

7.0 —.--stroomsnelheid raai +100

i
0.8
6.5
E
1- 0
N

' 6.0 0.7


0. c
0 E
0
0
ii 5.5 .

0.6

5.0

0.5
4.5

4.0 1 '0.4
9apr 0:00 9apr 12:00 10apr 0:00 10apr 12:00 it apr 0:00 11 apr 12:00 12apr 0:00
Datum en meettijd

Figuur 5. B: waterdiepte (AZTM) en dieptegemiddelde stroomsnelheden (AZTM).


12

10

C'4
E
z
0)
c

0
(1)

E
w
0

9apr 0:00 9apr 12:00 10apr 0:00 10apr 12:00 11 apr 0:00 11 apr 12:00 12apr 0:00
Datum en meettijd

Figuur 5. C: bodemschuifspanningen berekend met formule 1 (methode 1) en met formule


2 tlm 10 (methode 2).
12.00

10.00

8.00

6.00
G)

4.00

2.00

0.00
0.00 2.00 4.00 6.00 8.00 10.00 12.00
methode 1

Figuur 6. Vergelijking tussen de twee methoden van bepaling van bodemschuifspanning.


10000---

9000

8000

Cl)

7000

6000

5000-

4000- F
3000 ---'--------- 1 ------------ I ---------- - ----'--- '-H--------- - --------
11-4-1983 12-4-1983 13-4-1983 14-4-1983 15-4-1983 16-4-1983 17-4-1983 18-4-1983 19-4-1983 20-4-1983 21-4-1983
Datum

Figuur 7. A: afvoer (Lobith) gedurende de meetperiode in 1983.

45

40

35

30

E
25
0)
c
al
.E 20

15

10

0'
11-4-1983 12-4-1983 13-4-1983 14-4-1983 15-4-1983 16-4-1983 17-4-1983 18-4-1983 19-4-1983 20-4-1983 21-4-1983
Datum

Figuur 7. B: duinlengte van kleine en grote duinen gedurende de meetperiode in


1983.
0.50

0.45

0.40

0.35

0.30

0.25

0.20

0.15

0.10

0.05

0.00
11-4-1983 12-4-1983 13-4-1983 14-4-1983 15-4-1983 16-4-1983 17-4-1983 18-4-1983 19-4-1983 20-4-1983 21-4-1983
Datum

Figuur 7. C: duinhoogte van kleine en grote duinen gedurende de meetperiode in


1983.
160- - ------ --- ------- ----------------- - ---- 3700

150 3690

140 - 3680

130 -Ë 3670

1201 3660

_,
110– - 3650
0

100– - 3640<

90 - 3630

80- - ---------------._-- - -- 3620


—Waterstand Boven Merwede 1
70 3610
—Afvoer Lobith

60 ------ -- 1 --1------ --- - l 1 3600

9apr 0:00 9apr 12:00 10apr 0:00 10apr 12:00 11 apr 0:00 11 apr 12:00 12apr 0:00
Datum en meetlijd

Figuur 8. A: afvoer (Lobith) en waterstanden (Boven Merwede) gedurende de


meetperiode.

0.29 7.0

0.27
6.5

0.25
6.0

0.23
0,
a)
5.5 c
0)

0.21

5.0
0.19

4.5
0.17

0.15 4.0
9apr 0:00 9apr 12:00 10apr 0:00 10apr 12:00 11 apr 0:00 11apr 12:00 12apr 0:00
Datum en meettijd

Figuur 8. B: duinhoogte en duinlengte in de Boven Merwede.


0.29 7.0

0.27
6.5

0.25
6.0

0.23 E

5.5

0.21

5.0
0.19

4.5
0.17

0.15 1 1
4.0
9apr 0:00 9apr 12:00 10apr 0:00 10apr 12:00 11 apr 0:00 11 apr 12:00 12apr 0:00
Datum en meettijd

Figuur 8. C: duinhoogte en duinlengte in de Beneden Merwede.

0.29 7.0

0.27
6.5

0.25
6.0

0.23 E
CD
D)
5.5
w
c
0.21
0

5.0
0.19

4.5
0.17

0.15 4.0
9apr 0:00 9apr 12:00 10apr 0:00 10apr 12:00 11 apr 0:00 11 apr 12:00 12apr 0:00
Datum en meettijd

Figuur 8. D: duinhoogte en duiniengte in de Nieuwe Merwede.


1.0
Helley Smith Zand

0.9

0.8

0.7
.- .
0.6

(t
.- -- 4 - -.
0
0 0.5 • . . •
(t
(t
••
0-
_.
--

.-- •
0.4 -.
> / • .- :-'-
• • ___t—-$ •
0.3

0.2
:

0.1

0.0
0 2 4 6 8 10 12 14
Monsters per positie

Figuur 9. A: variatiecoëfficiënten van alle metingen en posities van de HSZ.

1.0

0.9

0.8

0.7

c
0.6
0

0
0

(t

> 0.4
0.3

0.2

0.1

00

0 2 4 6 8 10 12 14
Monsters per positie

Figuur 9. B: variatiecoëffïciënten van alle metingen en posities van de DNS.


1800

1600

1400
0)

1200
CD

w
c
1000

a 800

cc
E 600
•0
0
-o
400
0
1-

200

9 uur 1 uur 5 uur 9 uur 1 uur 5 uur 10 uur


9april 9april 9 april 10 april 10 april 10 april 11 april

• Boven Merwede 0 Beneden Merwede D Nieuwe Merwede

Figuur 10. met dunetracking berekende bodemtransporten in de Boven Merwede


vergeleken met de opgetelde bodemtransporten uit de Beneden- en Nieuwe Merwede.

9
—gemiddelde

• 9-04-01 9:00
8
A 9-04-01 13:14

• 10-04-01 8:57
-57 - • 10-04-01 13:02

E
c.)

0
0
U)
c
CD

c
E
•0

2 1 I l I l l I l l I l l I l
-160 -140 -120 -100 -80 -60 -40 -20 0 20 40 60 80 100 120
Positie rivier (m)

Figuur 11. A: bodemtransport uit dunetracking voor elke lOm over de breedte van
de Boven Merwede.

9 - ---
£

£
8 ------ - -

—gemiddelde •

• 9-04-01 9:01

9-04-0112:59

• 10-04-01 9:02

• 10-04-0113:09
4
-60 -40 -20 0 20 40 60
Positie rivier (m)

Figuur 11. B: bodemtransport uit dunetracking voor elke lOm over de breedte van
de Beneden Merwede.

9 - ----------- -

—gemiddelde
• 9-04-01 9:00
8 £ 9-04-01 13:14 -

• 10-04-01 8:57
• 10-04-01 13:02
- - - --

CL

-160 -140 -120 -100 -80 -60 -40 -20 0 20 40 60 80 100 120
Positie rivier (m)

Figuur 11. C: bodemtransport uit dunetracking voor elke lOm over de breedte van
de Nieuwe Merwede.
10000 -

zwevend tran, (AZTrv)

(
E
1000
1 .
(1)

1• • :
• •* :
CL
100 • •* 1 •.
. : •. • *
• • •:
••.t •. . •
i • •. •: ••.• •• •••
> . : •. s•• ••
G)

N
. •• 1• ••
S
• • •
.1
10 * •

1
0.1 1.0 10.0
Hoogte ten opzichte van de bodem (m)

Figuur 12. zwevend transport (AZTM) op verschillende hoogte ten opzichte van de
bodem voor alle metingen.

A D
_.10000- -- 100000 10000 ---- - - 100000
CW raai +100 op 10apr. 7:30 raai -100 op 10apr. 14:30 -
10000 10000
E 1000 1000

1000 . 1000 .
0.
100 • 100 ••

10 • :: 1
0.1 1.0 10.0 0.1 1.0 10.0
Hoogte boven de bedding (m) Hoogte boven de bedding (m)

B E
10000 - - 100000 10000 100000
CIJ
CW
raai +100 op 10apr. 9:00 < raai -100 op 10apr. 19:00
10000 = 0 - 10000
1000 • 1000 0 0)

CL
100
100

10

0.1 1.0 10.0 0.1 1.0 10.0


Hoogte boven de bedding (m) Hoogte boven de bedding (m)

F
10000 ------------------------------------- ------- - - 100000
10000 -------------- - raai -100 op 10apr. 19:00
CII ------------------ 100000
raai +100 op 10apr. 13:00
E ° - 10000
10000 1000
1000

CL
100-
:::° 11 •1000

___________________

0.1 1.0 10.0 0.1 1.0 10.0


Hoogte boven de bedding (m) Hoogte boven de bedding (m)

0 zwevend transport (AZTM) regressie transport • concentratie (AZTM)

Figuur 13. Voorbeelden van verticale zwevend transport profielen en de


regressielijnen waarmee het dieptegemiddelde zwevend transport werd bepaald. De
metingen werden allemaal gedaan op 10 april 2001. Achtereenvolgens zijn verticalen
gegeven voor het begin van de meetdag op +100 m (13A) en -100 m (13B) uit de as
(hoge waterstand), midden op +100 m (13C) en -100 m (13D) uit de as (lage
waterstand) en eind op +100 m (13E) en -100 m (13F) uit de as (stijgende
waterstand).
160----- --- - ------ 3700

150– - 3690

140- 3680

130 - - 3670

:: 1207 -- 3660

110– - 3650k-

co 3640<
100:

90- - 3630

80 t 3620
— Waterstand Boven Merwede -

3610
701 —Afvoer Lobith

60 -------'--
------- -------------
3600
9apr 0:00 9apr 12:00 10apr 0:00 10apr 12:00 11 apr 0:00 11 apr 12:00 12apr 0:00
Datum en meettijd

Figuur 14. A: afvoer (Lobith) en waterstanden (Boven Merwede) gedurende de


meetperiode.

50

45

40

35
E
(t)
, 30

f 25
1 ::

10

0
9apr 0:00 9apr 12:00 10apr 0:00 10apr 12:00 11 apr 0:00 11 apr 12:00 12apr 0:00
Datum en meettijd

Figuur 14. B: bodemtransport gemeten met de DNS op —100 en +lOOm uit de as.
140

120

100

80
0
0
(1)
c
60

40

20

0

9apr 0:00 9apr 12:00 10apr 0:00 10apr 12:00 11 apr 0:00 11 apr 12:00 12apr 0:00
Datum en meettijd

Figuur 14. C: bodemtransport gemeten met de HSZ op —100 en +lOOm uit de as.

1800 -
—.—Dunetracking bodemtransport
1700

0)
1600

1500

1400
A
1300

1200
0

1100 -

1000

900

800
9apr 0:00 9apr 12:00 10apr 0:00 10apr 12:00 11 apr 0:00 11 apr 12:00 12apr 0:00
Datum en meettijd

Figuur 14. D: bodemtransport in de Boven Merwede berekent met dunetracking.


900

800

700

CD 600

E
500
0
0
c
400
E

300

200

100

0
9apr 0:00 9apr 12:00 10apr 0:00 10apr 12:00 11 apr 0:00 11 apr 12:00 12apr 0:00
Datum en meettijd

Figuur 14. E: bodemtransport in de Beneden Merwede berekent met dunetracking.

1400 r -
—dunetracking boderntransport

1300

1200
0)
•0
c.)
1100
t

vr
0

1000
E
w
0

900 -

800

700
9apr 0:00 9apr 12:00 10apr 0:00 10apr 12:00 11 apr 0:00 11 apr 12:00 12apr 0:00
Datum en meettijd

Figuur 14. F: bodemtransport in de Nieuwe Merwede berekent met dunetracking.


700

600

500
E
u)
z
400
CL

300

0
.0
0
L()
200

100

0
9apr 0:00 9apr 12:00 10apr 0:00 10apr 12:00 ii apr 0:00 11 apr 12:00 12apr 0:00
Datum en meettijd

Figuur 14. G: D5O bodemtransport sediment gemeten met DNS op —100 en +lOOm uit
de as.

700 r--------------------------- - - - -- --
---------•-• ------- ------------------ ----• -

600

500
E
N
(1)
1
400
0
0

300
c)
0
.0
0
Lt)
200

100

O L
9apr 0:00 9apr 12:00 10apr 0:00 10apr 12:00 11 apr 0:00 11 apr 12:00 12apr 0:00
Datum en meettijd

Figuur 14. H: D50 bodemtransport sediment gemeten met HSZ op —100 en +lOOm uit
de as.
700

600

500
E
(S)

400
0
55)

'S)

300
S),
>
S),

N
200

100

0
9 apr 0:00 9apr 12:00 10apr 0:00 10apr 12:00 11 apr 0:00 11 apr 12:00 12apr 0:00
Datum en meettijd

Figuur 14. 1: zwevend transport gemeten met de AZTM op —100 en +lOOm uit de as.
140 - - -------- ----- -----

—---Dunetracking Boven Merwede

—e— DNS raai -100


120
—.--DNS raai +100

HSZraai00
100

80

60

40

20

9apr 0:00 9apr 12:00 10apr 0:00 10apr 12:00 11 apr 0:00 11 apr 12:00 12apr 0:00
Datum en meettijd

Figuur 15. Direct gemeten en met dunetracking berekende bodemtransporten in de


Boven Merwede.
1000.0

100.0

0)
E

10.0
0
c
co
0
(1)
LL
0

1.0

0.1
10 100 1000 10000
AZTM concentratie (mgIl)

Figuur 16. Vergelijking tussen de concentraties gemeten met de AZTM en met de PFS.
De drie meetwaarden boven de bedding van de AZTM werden per hoogte gemiddeld.
De puntenparen voor de hoogten 0.2, 0.5 en 1.0 werden allemaal weergegeven. De
schuine lijn geeft het ideale verband aan (AZTM=PFS).
1.0

0.9

0.8

0.7

w
g' 0.6
c
0
w
0.

a 0.4

0.3

0.2

0.1

0.0
0.1 1.0
Zeefdiameter (mm)

Figuur 17. A: korreigrootteverdelingen van het zwevend transportmateriaal,


gemiddeld voor drie posities boven de bodem

1.0

0.9

0.8

0.7

0)
0)
c 0.6

0
0.5

0.4

0.3

0.2

0.1

0.0
0.1 1.0
Zeefdiameter (mm)

Figuur 17. B: korreigrootteverdelingen van het zwevend transportmateriaal, voor


vier perioden gedurende een dag.
50

45

40

E 35
1)

(1)
z 30

O 25
C

1 20 15

10

3600 3610 3620 3630 3640 3650 3660 3670 3680 3690 3700
Afvoer Iobith (m31s)

Figuur 18. relatie tussen bodemtransport gemeten met de DNS op —100 en +lOOm uit
de as en de afvoer (Lobith).
1800 0.25

1600

1400

CD 1200 0.20

E E
1000 0)
0 0)
0. 0
0
c
50 800
E
0)

MO 600 0.15

400

44101

0 1
1 1 0.10
3600 3610 3620 3630 3640 3650 3660 3670 3680 3690 3700
Afvoer Lobith (m31s)

Figuur 19. A: relatie tussen boderntransport berekend met dunetracking en duinhoogte


in de Boven Merwede en de afvoer (Lobith).

1800 r T 0.30

1600

1400

1200
0

E E
1000 0)
0 0)
0. 0.25
Sc 800
E
0)
•0
Mo 600

400

200

0 0.20
3600 3610 3620 3630 3640 3650 3660 3670 3680 369C 3700
Afvoer Lobith (m3/s)

Figuur 19. B: relatie tussen bodemtransport berekend met dunetracking en


duinhoogte in de Beneden Merwede en de afvoer (Lobith).
1800 0.25

1600

1400

B 1200 0.20
M

E E
1000 0
0 0)
0. 0
0

800 c
E
c)
•0
o
M 600 0.15

400

200

0 0.10
3600 3610 3620 3630 3640 3650 3660 3670 3680 3690 3700
Afvoer Lobith (m31s)

Figuur 19. C: relatie tussen boderntransport berekend met dunetracking en


duinhoogte in de Nieuwe Merwede en de afvoer (Lobith).
45 ----.---..----.-- - - --- -

—.—lengte kleine duinen 1983


40
—.---lengte grote duinen 1983

- £ lengte duinen 2001

30

E
;25
0)
c
. 20

10


5 AL

0
3000 4000 5000 6000 7000 8000 9000 10000
Afvoer Lobith (m31s)

Figuur 20. A: relatie tussen duinlengte en afvoer (Lobith) voor alle metingen uit 1983
en 2001.

0.50 -------------

-.- hoogte kleine duinen 1983


0.45
—u--- hoogte grote duinen 1983

0.40 £ hoogte duinen 2001

0.35

0.30

0.20--

0.15

0.10

0.05

0.00
3000 4000 5000 6000 7000 8000 9000 10000
Afvoer Lobith (m31s)

Figuur 20. B: relatie tussen duinhoogte en afvoer (Lobith) voor alle metingen uit 198:
en 2001.
150 -

140

130

E
120
V

110 -

100

90

80'
06:00 07:00 08:00 09:00 10:00 11:00 12:00 13:00 14:00 15:00 16:00 17:00 18:00 19:00 20:00
Gemiddelde tijd tijdens getij golf

Figuur 21. A: waterstanden in de Boven Merwede tijdens de getijcyclus op 9 en 10


april 2001. De gemiddelde tijden zijn gecorrigeerd voor de verschuiving tussen 9 en
10 april.
1.0

0.9

0.8

0.7
E
0.6
r.J

0.5

0.4

(0 0.3

0.2

0.1

0.0 -i
06:00 07:00 08:00 09:00 10:00 11:00 12:00 13:00 14:00 15:00 16:00 17:00 18:00 19:00 20:00
Gemiddelde tijd tijdens getij golf

Figuur 21. B: stroomsnelheid (AZTM) op —100 en +lOOm uit de as tijdens de


getijcyclus op 9 en 10 april.
12

—s-- -100 op 09 apr

apr
.

10
—9-- -100 op 10 apr

C4
00 op 10apr
E

0)

0
(0
E
0

PA

01
06:00 07:00 08:00 09:00 10:00 11:00 12:00 13:00 14:00 15:00 16:00 17:00 18:00 19:00 20:00
Gemiddelde tijd tijdens getij golf

Figuur 21. C: bodemschuifspanning uit u* op —100 en +lOOm uit de as tijdens de


getijcyclus op 9 en 10 april.

12 -

—e---l000pO9apr

-4-- +100 op 09 apr


10
- —9--lOO op 10apr

CL

0
06:00 07:00 08:00 09:00 10:00 11:00 12:00 13:00 14:00 15:00 16:00 17:00 18:00 19:00 20:00
Gemiddelde tijd tijdens getij golf

Figuur 21. D: bodemschuifspanning uit U en ks op —100 en +lOOm uit de as tijdens de


getijcyclus op 9 en 10 april.
50

-- -100 op 09 apr
45
- - 09apr

40 10apr

10apr
35
0)

0,
z
ô 30
t
0
0.
25
co
E
20

15

10

5
06:00 07:00 08:00 09:00 10:00 11:00 12:00 13:00 14:00 15:00 16:00 17:00 18:00 19:00 20:00
Gemiddelde tijd tijdens getij golf

Figuur 21. E: bodemtransport (DNS) OP —100 en +lOOm uit de as tijdens de


getijcyclus op 9 en 10 april.

140v--- ----- -- --
—e--- -100 op 09 apr

—.—+100 op 09 apr
120
Ooploapr

)OoplOapr H
100
E
cJ,
0)

80

0
0
(1)
c
60
E
a)
0

40

20

o L___ -_--_-
06:00 07:00 08:00 09:00 10:00 11:00 12:00 13:00 14:00 15:00 16:00 17:00 18:00 19:00 20:00
Gemiddelde tijd tijdens getij golf

Figuur 21. F: Bodemtransport (HSZ) op —100 en +lOOm uit de as tijdens de


getijcyclus op 9 en 10 april.
0.225

0.220

0.2 15

0.210

0.205
92

0.200

0.195

0.190
06:00 07:00 08:00 09:00 10:00 11:00 12:00 13:00 14:00 15:00 16:00 17:00 18:00 19:00 20:00
Gemiddelde tijd tijdens getij golf

Figuur 21. G: duinhoogte (Boven Merwede) tijdens de getijcyclus op 9, 10 en 11


april.

1800 r - -------------------------- -

1600
0

1400

1200
0
0.
Q)
c
co

1000
0
.0

—.--09april
800
—U--loapril

11 april

600'
07:00 08:00 09:00 10:00 11:00 12:00 13:00 14:00 15:00 16:00 17:00 18:00 19:00 20:00
Gemiddelde tijd tijdens getij golf

Figuur 21. II: bodemtransport dunetracking (Boven Merwede) tijdens de getijcyclus


op 9, 10 en 11 april.
700 -r

600

E
E
500
z

50
400
(t
E
0
0.
300
(t

E
c)
•0
200
2
0 —e— -1 00 op 09 apr

+100 op 09 apr
100
—9— -100 op 10 apr

op 10apr

0-1
06:00 07:00 08:00 09:00 10:00 11:00 12:00 13:00 14:00 15:00 16:00 17:00 18:00 19:00 20:00
Gemidd&de tijd tijdens getij golf

Figuur 21. 1: D50 bodemtransport sediment van de DNS op —100 en +lOOm uit de as
tijdens de getijcyclus op 9 en 10 april.

700

600

E
E
500
u)
1
(t
(t

400
(t
E
0
0
300
(t

2 200
0
1()

100

0'
06:00 07:00 08:00 09:00 10:00 11:00 12:00 13:00 14:00 15:00 16:00 17:00 18:00 19:00 20:00
Gemiddelde tijd tijdens getij golf

Figuur 21. J: D50 bodemtransport sediment van de HSZ op —100 en +lOOm uit de as
tijdens de getijcyclus op 9 en 10 april.
700

600

E 500
€0
0)

1-
400

0
0
€0
c
300
•0
c
>
0)
200

100

0'
06:00 07:00 08:00 09:00 10:00 11:00 12:00 13:00 14:00 15:00 16:00 17:00 18:00 19:00 20:00
Gemiddelde tijd tijdens getij golf

Figuur 21. K: zwevend transport (AZTM) op —100 en +lOOm uit de as tijdens de


getijcyclus op 9 en 10 april.
15Ot ----.

140 -

130

120

110

100

90

—.-09apriI
80
10 april

70-- i

06:00 07:00 08:00 09:00 10:00 11:00 12:00 13:00 14:00 15:00 16:00 17:00 18:00 19:00 20:00
Gemiddelde tijd tijdens getij golf

Figuur 22. A: waterstanden in de Beneden Merwede tijdens de getijcyclus op 9 en 10 april 2001.


De gemiddelde tijden zijn gecorrigeerd voor de verschuiving tussen 9 en 10 april.

0.275

0.270

0.265

'-0.260
tm

0.255

0.250

0.245

0.240
06:00 07:00 08:00 09:00 10:00 11:00 12:00 13:00 14:00 15:00 16:00 17:00 18:00 19:00 20:00
Gemiddelde tijd tijdens getij golf

Figuur 22. B: duinhoogte (Beneden Merwede) tijdens de getijcyclus op 9, 10 en 11 april.


900

800

700
E

600

500

a 400
1!)
c

300
0
.0

200
0
1-

100

06:00 07:00 08:00 09:00 10:00 11:00 12:00 13:00 14:00 15:00 16:00 17:00 18:00 19:00 20:00
Gemiddelde tijd tijdens getij golf

Figuur 22. C: bodemtransport dunetracking (Beneden Merwede) tijdens de getijcyclus op 9, 10


en 11 april.

140 -- -------------------------------------------------- - -- -

130 -

120

E
£110

100 -

90 -

80 -- 09 april

70 1 - ---- - ----
06:00 07:00 08:00 09:00 10:00 11:00 12:00 13:00 14:00 15:00 16:00 17:00 18:00 19:00 20:00
Gemiddelde tijd tijdens getij golf

Figuur 22. D: waterstanden in de Nieuwe Merwede tijdens de getijcyclus op 9 en 10 april 2001.


De gemiddelde tijden zijn gecorrigeerd voor de verschuiving tussen 9 en 10 april.
0.180

0.175

0.170

0.165

0.160

0.155

O . 150L ij

06:00 07:00 08:00 09:00 10:00 11:00 12:00 13:00 14:00 15:00 16:00 17:00 18:00 19:00 20:00
Gemiddelde tijd tijdens getij golf

Figuur 22. E: duinhoogte (Nieuwe Merwede) tijdens de getijcyclus op 9, 10 en 11 april.

1400r-- -

1300

co
1200 -
C)

1100

1000
0
0
(1)
c
900
E
0

800
-.- 09 april
1-
—.---loapril
700
—é-11 april

600-'
06:00 07:00 08:00 09:00 10:00 11:00 12:00 13:00 14:00 15:00 16:00 17:00 18:00 19:00 20:00
Gemiddelde tijd tijdens getij golf

Figuur 22. F: bodemtransport dunetracking (Nieuwe Merwede) tijdens de getijcyclus op 9, 10 en


11 april.
20
eb
18 + vloed
++ +
tre
16
- —tre
c..1
E
14- —ge
E
12

10
0)

0.

(.)
1/)

0 1000 2000 3000 4000 5000 6000 7000 8000 9000 10000
Afvoer Lobitti (m31s)

Figuur 23. de relatie tussen de schuifspanningen gedurende eb en vloed bij Werkendam en de


afvoer bij Lobith.

100%


, + *+ • --- -j

jiO%

+
• :+ , * + *
+ 14;+++ * * * * * * * * *
** *
,
t 4f* * ** +..
* *
- -.
:~ * *
•_+•_ - -. - _-- ----* *

1%
0 50 100 150 200 250 300
Gemiddelde waterstand (cm+NAP)

Figuur 24. A: De invloed van getij als functie van de waterstand bij Werkendam. De getij-invioed
werd hier beschouwd wat betreft percentage variatie (door getij) in de totale bodemschuifspan-
ning. De dikke getrokken lijn geeft het 75% percentiel van de puntenwolk aan per 0.1 m interval
van de waterstand.
100% -

: g- *
+ **
•+ *
+ * + ++ ** : - +

0
(1)
w
>
0)

0
o 0

1-

0
(0
0)
*

JI :- :
* + *

+ + *
* * + +

+ r! +
+
* *
+* *

+0 •*% t* *

t'* +, -
l%
0 1000 2000 3000 4000 5000 6000 7000 8000 9000 10000
Daggemiddelde afvoer bij Lobith (m31s)

Figuur 24. B: De invloed van getij als functie van de afvoer bij Lobith. De dikke getrokken lijn
geeft het 75% percentiel van de puntenwolk aan per 250 m3/s interval van de afvoer.
1 Ç1 INTERUNIVERSITAIR CENTRUM VOOR GEO-ECOLOGISCH ONDERZOEK
Het ICG onderzoekprogramma richt zich op de volgende thema's gebundeld in het onderzoekprogramma
Patterns and Processes in Changing Environments :

'Dynamics and Palaeorecords of Depositional Environments'


"Dynamics and evolution of river and coastal systems"
"Palaeoclimatology and paleoecology of the Quaternary"

2. 'Functioning of Landscape Ecosystems'


'Processes and change in terrestrial ecosystems'
"Processes and changes in geomorphological systems"

Bij vele onderzoeken wordt gebruik gemaakt van technieken van Methods, data analysis and modelling'. Een deel van
de ICG medewerkers houdt zich bezig met ontwikkelen en uitvoeren van deze technieken.

De rapporten die in de lOO-reeks verschijnen worden in zeer beperkte oplage gedrukt en worden verspreid onder
deelnemende onderzoeksgroepen en andere belangstellenden. Overname van gegevens en/of citeren is alleen
toegestaan na overleg met de auteur(s) en/of leider(s) van het onderzoek. Losse afleveringen zijn verkrijgbaar bij
onderstaande personen:

Fysische Geografie en Milieukunde Dr. J.H. van den Berg


Universiteit Utrecht (030-2532752)

IBED/Fysische Geografie en Bodemkunde Dr. Ir G.B.M. Heuvelink


Universiteit van Amsterdam (020-5257448)

IBED/Palynologie en Paleo/Actuo-ecologie Prof dr. H. Hooghiemstra


Universiteit van Amsterdam (020-5257857)

Kwartairgeologie en Geomorfologie Dr. C. Kasse


Vrije Universiteit Amsterdam (020-4447381)

Centrum voor Isotopenonderzoek


Rijksuniversiteit Groningen

Afdeling Geografie en Geologie,


Fysische Geografie en Regionale Geografie
Katholieke Universiteit Leuven, België

TOT NU TOE VERSCHENEN:

95/1 Zeeberg, J.J., Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: The nature and distribution of Late
Pleistocene dunes in the European lowlands and on the Russian platform

9512 Dinter, M. van, Sorber, A.M. en H.J.A. Berendsen, Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie:
Inventarisatie van de sedimentatie van zand op de oevewallen van de Waal en de Gelderse IJssel tijdens het
hoogwater van januari en februari 1995

95/3 Sorber, A.M. en G. de Vaan, Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: Ruimtelijke variatie van de
sedimentaire structuur en textuur van de bedding van de Grensmaas (stuw Borgharen, km. 15.5 - Maaseik,
km. 52.7)

95/4 Hessel, R., Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: lnvestigation of droughtpatterns - a case study
in Southern Germany

95/5 Meursing, L., Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: De hydraulische ruwheid van doorstroomde
vegetatie. Analyse van gepubliceerde model- en prototype metingen.

1
Research Programme 1999-2003
1996

96/1 Asselman, N.E.M., Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: Suspended sediment concentrations
during high discharge events in the river Rhine.

96/2 Makaske, B. en M. Terlien, Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: Le développement


géomorphologique de la partie méridionale du Delta intérieur du Niger.

96/3 Van der Wateren-de Hoog, B., Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: Adaptation of a daily
weathergenerator to represent long term precipitation persistence.

96/4 Fehse, J. Universiteit van Amsterdam, Sectie Palynologie en Paleo/Actuo-ecologie: The Chocô biogeographic
region - high levels of biodiversity and endemism threatened in Colombia's Pacific lowland.

96/5 Asselman, N.E.M., Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: Grainsize characteristics used to
identify sediment transport pathways on fine grained aggrading floodplains.

96/6 Boer, A. de, Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: (Semi)automatische meetsystemen voor het
sedimenttransport in rivieren - literatuurstudie.

9617 Kleinhans, M.G., Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: Sediment transport in de Nederlandse
rijntakken -verwerking metingen 1988-1995 en toetsing transportvergelijkin gen.

96/8 Hesselink, A.W., Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: Eilanden en zandbanken in de Rijntakken
rond 1850

96/9 Kleinhans, M.G., Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: Sediment transport in the dutch Rhine
branches - annual transport and interim sediment budget.

1997

97/1 Asselman, N., van Deursen, W., Kwadijk, J., Middelkoop, H. en C. Wesseling (Universiteit Utrecht, Vakgroep
Fysische Geografie) van Dijk, P. en F. Kwaad. Universiteit van Amsterdam, Vakgroep Fysische Geografie en
Bodemkunde: Environmental change and the river Rhine, implications for discharge, sediment supply and
water management - progress report 1

97/2 Kabout, J.A.H., Hesselink, A.W. en H.J.A. Berendsen, Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie:
Inventarisatie van de sedimentatie van zand op de oeverwallen van de Waal tijdens het hoog water van
februari en maart 1997.

97/3 Kteinhans, M.G., Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: Sedimenttransport in de Waal:
betrouwbaarheidsanalyse en meetstrategie.

97/4 Bruinsma, M. en J.C.J. Kwadijk, Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: Uitbreiding Rhine Flow
Model 1902 - 1980

97/5 Storms, J. en J.C.J. Kwadijk, Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: Verandering van de kans op
extreme afvoeren 1990 -2100 voor het UKHI klimaat scenario.

97/6 Hoek, W.Z., Vrije Universiteit, Sectie Kwartairgeologie en Laaglandgenese: Reference list of Late glacial and
Early Holocene pollen dia grams from The Netherlands and adjacent parts of Belgium and Germany.

97/7 Kleinhans, M.G., Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: Sedimenttransport in de Waal: hoogwater
Maart 1997.

97/8 Wilbers, A., Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: Duinkarakteristieken en dune tracking tijdens
een hoogwater in de Rijntakken.

97/9 Ancker, J.A.M. van den en Jungerius, P.D., Arens Bureau voor Strand- en Duinonderzoek, Universiteit van
Amsterdam, Vakgroep Fysische Geografie en Bodemkunde: Eolische processen langs de Waal, zomer 1997.

1998

98/1 Wateren, B. van der, Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: Een afvoer model gebaseerd op het
probability distributed principe.
98/2 Asselman, N.E.M., Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: The impact of climatic change on
suspended sediment transport in the river Rhine

98/3 Buma, J., Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: Finding the most suitable slope stabi/ity model for
the assessment of the impact of climate change on a landslide in South East France

98/4 Buma, J., Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: The impact of climate change on a lands/ide in
South East France, simulated using different GCM-scenarios and downscaling methods for local
precipitation.

98/5 Buma, J., Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: Model/ing the impact of climate change on a
lands/ide in the /talian Do/omites

98/6 Dijk, P.M. van and Kwaad, F.J.P.M., Universiteit van Amsterdam, Vakgroep Fysische Geografie en
Bodemkunde: Estimation of suspended sediment supp/y to the stream network of the river Rhine under
present-day c/imate and land use

98/7 Hesselink., A.W., Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: Ontwikkeling van de uitetwaarden langs
de Lek. Vanaf de 16e eeuwtot heden

98/8 Imeson, A.C., Cammeraat, L.H. and Bergkamp, G., Universiteit van Amsterdam, Vakgroep Fysische Geografie
en Bodemkunde: Mediterranean Desertification and Land Use. Annual report for 1996

98/9 Blom, J. van, Coppus, R., Dekker, L.C. and Sevink, J., Universiteit van Amsterdam, Vakgroep Fysische
Geografie en Bodemkunde: De bodems van de loofbossen op de oudere duinen en strandwallen van de
Nederlandse kust. Pro fielon wikkeling en bodemverzuring

98/10 Lenders, R., Maren, B. van and Mol, J.-W., Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: Wind-, golf-, en
stromingsgeïnduceerd sedimenttransport in krib vakken langs de Waal

98/11 Lev, T., M. van der Perk, A. Gillett, J.P. Absalom, N.M.J. Crout and G. Voigt, Universiteit Utrecht, Vakgroep
Fysische Geografie: GIS-based model/ing of radiocaesium trans for to agricultura/ food products in the
Chernigov region, Ukraine.

98/12 Wilbers, A., Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: Bodemtransport en duinontwikkeling tijdens
afvoergolven in de Rijn en Waal.

98/13 Kleinhans, M.G., Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: Kalibratie van de Valbuis Fysische
Geografie Utrecht.

98/14 Cohen, K.M., S. Quartel en H.J.A. Berendsen, Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: Zanddikte op
de oeverwal/en van de Waal (km 900- 910) een jaar na het hoogwater van 1997.

98/15 Schans, H., Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: Representativiteit van kribvakmetingen uit
1996 en 1997 ten opzichte van de hele Waal.

98116 Schans, H., Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: Bed level development in Bovenrjn,
Pannerdensch Kanaal and the upstream part of the Waal.

98/17 Asselman, N.E.M., Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: Estimation of the sediment bad in the
bower Rhine basin using sediment rating curves.

98/18 Asselman, N.E.M., Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: The concept of a suite of linked
models to simulate sediment transport in the Rhine basin.

98/19 Wilbers, A.W.E., Universiteit Utrecht, Vakgroep Fysische Geografie: Ruimtelijke variabiliteit van
duinkarateristieken in de Waal tijdens een afvoergolf in 1997.

98/20 Dijk, P.J.M.van, Kwaad F.J.P.M. Universiteit van Amsterdam, Fysische Geografie en Bodemkunde: The Rhine
basin sediment supply model: the quabity of morphometric input parameters and snowmelt modelling.

98/21 Hesselink, A.W. Universiteit Utrecht ,Disciplinegroep Geomorfologie en klimaat: Beschrijving van
steekborin gen in twee uiterwaarden langs de IJssel en de Waal, Nederland. Data rapport.
1999

99/1 Cohen K.M. & H.J.A. Berendsen, Universiteit Utrecht, Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen, Fysische
Geografie: Inventarisatie van zand op oeverwallen van de Waal (km 900-917) na het hoogwater van
November 1998.

99/2 Tietema A., Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen, Fysische Geografie en
Bodemkunde: Nitraatuitspoeling in een intrekgebied bestudeerd met een dynamisch GIS.

99/3 Hiemstra J.F.& J.J.M. van der Meer, Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen,
Fysische Geografie en Bodemkunde. Neogene Glacial History at the Allan Huis, Antartica - Section Logs

99/4 Moor J.J.W. , Vrije Universiteit Amsterdam, Faculteit der Aardwetenschappen, Kwartairgeologie en
Geomorfologie: Sub-arctic Rivers in Northern Russia. The influence of vegetation, landscape, climate and
hydro/ogy on the river morpho/ogy of two catchments areas in the Usa Basin in Northeast-European Russia.

99/5 Dijk P.M. van & F.J.P.M. Kwaad, Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen,
Fysische Geografie en Bodemkunde: The supp/y of sediment to the river Rhine drainage network

99/6 Kleinhans M.G., Universiteit Utrecht, Ruimtelijke Wetenschappen, Fysische Geografie: Sedimenttransportin
de Waal: hoogwater november 1998

99/7 Hesselink A.W., Universiteit Utrecht, Ruimtelijke Wetenschappen, Fysische Geografie: Opzet digitale
inventaris oude rivierkaarten: combineren van verschillende inventarissen van oude rivierkaarten.

99/8 Wilbers A.W.E. & M.G. Kleinhans, Universiteit Utrecht, Ruimtelijke Wetenschappen, Fysische Geografie:
Gevoeligheidsanalyse dune tracking in 2 dimensies.

99/9 Middelkoop, H. & A. Kroon: Universiteit Utrecht, Ruimtelijke Wetenschappen, Fysische Geografie: Analyse
historische waterstanden Maas -Benedenrï vieren gebied.

99/10 Wilbers, A., Universiteit Utrecht, Ruimtelijke Wetenschappen, Fysische Geografie: Bodemtransport en
duinontwikkeling in de Rijntakken: bodempeilingen hoogwater november 1998.

99/11 Linden, S. van der, Universiteit Utrecht, Ruimtelijke Wetenschappen, Fysische Geografie: Model/ing runoff in
arctic river systems: the impact of climate change.

2000

00/1 Tietema, A. & J. Kros, Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en
Informatica, Fysische Geografie: Modeiling critical nitrogen loads and nitrate leaching in Dutch forest
ecosystems.

00/2 Tietema, A., Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica,
Fysische Geografie: Validatie van gemodelleerde nitraatuitspoeling in bossen.

00/3 Dankers, R., Universiteit Utrecht, Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen, Fysische Geografie: Application
of remote sensing in hydrological model/ing of sub-arctic environments, a literature review.

00/4 Middelkoop, H., N.E.M. Asselman, H. Buitenveld, M. Haasnoot, J.C.J. Kwadijk, J.A.P.H. Vermuist,
W.P.A. van Deursen, P.M. van Dijk, and C. Wesseling, Universiteit Utrecht, Faculteit Ruimtelijke
Wetenschappen, Fysische Geografie: The impact of climate change on the river Rhine and the implications
for water management in the Netherlands.

00/5 Kroon, A., S. Vermeer, Universiteit Utrecht, Ruimtelijke Wetenschappen, Fysische Geografie: Eo/ische
processen Mul/inger Duin.

00/7 Veer J.A. , Vrije Universiteit Amsterdam, Faculteit Aardwetenschappen, Afdeling Kwartairgeologie en
Geomorfologie: Geochemical comparison of Lateglacial lacustrine deposits in the Weerterbos area
(southern Nether/ands)

00/8 Middelkoop H. & B.G. Ruessink, Universiteit Utrecht, Ruimtelijke Wetenschappen, Fysische Geografie:
Analyse historische waterstanden Maas - Benedenri vieren gebied II.

00/9 Putten, M.J. van, Vrije Universiteit Amsterdam, Faculteit Aardwetenschappen, Afdeling Kwartairgeologie en
Geomorfologie: Fluvial response to climatic fluctuations in north eastern European Russia.

IV
00/10 Pebesma, E.J., R.N.M. Duin & A.M.F. Bio, Universiteit Utrecht, Ruimtelijke Wetenschappen, Fysische
Geografie: Spa t/al interpolation of sea bird densities on the Dutch part of the North Sea.

2001

01/1 Bogaard, T.A. & M.R. Hendriks, Universiteit Utrecht, Ruimtelijke Wetenschappen, Fysische Geografie:
Hydrological pilot study of the ijen caldera and Asembagus irrigation area. Technical report. Visit 14-28
August 2000.

0112 Dankers, R. Universiteit Utrecht, Ruimtelijke Wetenschappen, Fysische Geografie: TANAFLOW, a large-scale
water balance model of the Tana river basin.

01/3 Kleinhans, M. Universiteit Utrecht, Ruimtelijke Wetenschappen, Fysische Geografie: Calibratie van bodem-
transportmeetmethoden, literatuurstudie

01/4 Lloyd Davies, Mark T. & Jaap J.M. van der Meer, Universiteit van Amsterdam, Faculteit NWI/l BED: Neogene
Glacial History of the Al/an Huis. South Victoria Land, Antarctica-Field Report, 1999-2000

01/5 Middelkoop, H, Universiteit Utrecht, Ruimtelijke Wetenschappen, Fysische Geografie: Morfologische


karakterisatie van het Nederlandse benedenri vieren gebied, verkenning van parameters.

01/6 Kleinhans, M.G., A.W.E. Wilbers en J.H. van den Berg, Universiteit Utrecht, Ruimtelijke Wetenschappen,
Fysiche Geografie: Effect van het getij op het sedimenttransport in de Merwede: Proefmeting splitsingspunt,
april2001

v
,

•-i:

You might also like