Professional Documents
Culture Documents
Samenvatting Tentamen HRM Alle Hoofdstukken
Samenvatting Tentamen HRM Alle Hoofdstukken
Definitie HRM: HRM gaat over alles wat een organisatie doet om de medewerkers productief te laten
zijn. Tegelijkertijd moet HRM ervoor zorgen dat de arbeidsrelatie in evenwicht is en voldoet aan de
maatschappelijke normen en verwachtingen
Human Capital Management: Het optimaliseren van en het investeren in menselijk kapitaal
- Operationeel: De dagelijkse aansturing van werknemers; dit zijn vaak direct LG. Voorbeelden
zijn het aannemen van mensen, het beoordelen van prestaties etc.
- Strategisch: Koers bepalen; voortbestaan waarborgen. Niet gericht op veranderingen binnen
HRM zelf
- Organisatorisch: Hoe organisatie inrichten, zodat de doelstellingen behaald kunnen worden.
Strategische en organisatorische beslissingen hangen dus nauw samen.
Organisational Process Advantages (Boxall & Purcell): Organisatie zo in te richten, en het werk zo te
organiseren dat een bedrijf vergeleken met concurrentie beter, goedkoper en sneller kan leveren.
Institutioneel niveau: Activiteiten vinden plaats buiten de organisatie, maar hebben wel invloed
binnen de organisatie. Bijvoorbeeld overleg tussen de vakbonden en werkgevers over de CAO
- Massaproductiewerk: Standaardproducten voor een grote groep, klant weinig invloed op het
product en proces. Bijvoorbeeld werk aan de lopende band.
- Modern Productiewerk: Wordt ook gewerkt voor een grote markt, maar klant heeft meer
invloed. Bijvoorbeeld de kleur van een auto. Producten zijn standaard, klant kiest de kleur.
- Massadienstverlening: Standaarddienst voor veel mensen. Bijvoorbeeld de McDonalds of
een reisbureau.
- Kennisintensieve dienstverlening: Kennis van zaken hebben en samen met de klant de vraag
formuleren en deze vervolgens oplossen. Bijvoorbeeld een adviesbureau of
advocatenkantoor.
- Eenvoudige structuur: Vaak beginnende organisatie, weinig structuur en regels, baas stuur
vaak aan op directe supervisie
- Machine bureaucratie: Werk is verdeeld en er wordt voorgeschreven hoe men te werk moet
gaan. Vaak bij massadienstverlening en massaproductiewerk
- Professionele bureaucratie: Werk verricht o.b.v. ieders professionaliteit. Vaak bij
kennisintensieve dienstverlening (adviesbureaus etc.) Gestuurd op bekwaamheden
- Adhocratie: Organisatie met weinig regels, waarin professionals onderling het werk
afstemmen. Bijvoorbeeld grote projectorganisaties die complexe problemen oplossen
Economische opleving: Er is meer vraag naar producten en diensten, vraag naar arbeid neemt toe.
Moeilijker om personeel te vinden.
Sectorale grenzen: De vraag naar arbeid in een specifieke sector (specifieke competenties).
Bijvoorbeeld de zorg of high tech bedrijven.
Vormgeving arbeidsmarkt door drie O’s, grootste spelers in bepalen van vraag naar en aanbod van
arbeid:
- Organisaties
- Overheid
- Onderwijs
- Macro: Landelijke arbeidsmarkt. Sterk gereguleerd door wet- en regelgeving. Speelveld van
de overheid, vakverenigingen en werkgeververenigingen
- Meso: Gericht op sector, functioneel gebied of regio. Ontstaat een samenwerking in een
bepaalde sector of keten
- Micro: Niveau van individuele werkgevers. Samenwerking tussen werkgevers, werknemers
en onderwijsinstellingen
Hoofdstuk 4 Werving, Selectie en Introductie:
Recruitment: Het samenbrengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt door het zoeken, werven,
selecteren en inwerken van potentiële werknemers tegen de zo gunstig mogelijke voorwaarden voor
de organisatie
Inschakelen extern bureau: Bijvoorbeeld uitzendbureau. Dit bureau treedt vooral op als
bemiddelaar.
Wervingskanaal: Kanaal dat wordt ingezet om de vacature onder de aandacht te brengen bij de
potentiële sollicitant. Bijvoorbeeld LinkedIn of Indeed.
Talent sourcing: Geschikte kandidaten worden pro-actief gezocht en benaderd voor huidige of
toekomstige vacatures. Bijvoorbeeld d.m.v. LinkedIn bericht.
Employer Branding: Hoe zien mensen jouw organisatie. Het verkrijgen van een bepaald imago t.a.v.
concurrenten op de arbeidsmarkt. Wat maakt dat werkzoekenden voor jou kiezen en niet de
concurrent.
Opbouw competentie:
- Kennis: Wat moet je weten voor de functie, welk denkvermogen moet je hebben
- Vaardigheden:
- Vaardigheden: Wat moet je kunnen voor de functie
- Motivatie: Is de wil er om aan de specifieke competentie te werken
- Persoonskenmerken: Wat voor eigenschappen moet je hebben voor de functie
Soorten selectietrajecten:
Gestructureerd interview: Onderwerpen en vragen liggen vast waardoor vaak een objectief beeld
ontstaat.
semigestructureerd interview: Meeste vragen en onderwerpen liggen vast, maar er is ook ruimte om
op details in te gaan. Hierdoor zijn de interviews vergelijkbaar omdat bij de sollicitanten immers
dezelfde onderwerpen aan bod zijn gekomen
STARR-methodiek:
- Situatie
- Taak
- Actie
- Resultaat
- Reflectie
Klassieke matchingmethoden:
- Sollicitatiebrief
- Het C.V.
- Het interview
- Referentiecheck
Andere matchingmethoden:
Het ORCWE-principe:
- Observeren
- Registreren
- Classificeren
- Waarderen
- Evalueren
Beoordelingsfouten:
Person-Organization fit: De mate waarin mensen en organisatie bij elkaar passen. Dit is het geval bij
1 van de volgende situaties: op zijn minst 1 van beide partijen heeft iets te bieden waar de ander
behoefte aan heeft; Wanneer zij fundamentele overeenkomsten hebben; wanneer allebei het geval
is
Hoofdstuk 6 Motivatie, Inhoudtheorieën en Procestheorieën:
Intrinsieke motivatie: Motivatie van binnenuit. De persoon wil het zelf graag.
Extrinsieke motivatie: Motivatie van buitenaf. Gemotiveerd van buitenaf, bv door geld
- Theorie X McGregor: Mensen gingen er vanuit dat medewerkers door geld gemotiveerd
zouden blijven om de taak in kwestie te voltooien. Wantrouwen staat centraal, mensen zijn
lui en hebben geen ambitie. Het enige wat er voor zorgt dat mensen blijven werken is geld.
Autoritaire stijl van leidinggeven.
- Theorie Y McGregor: Mensen gaan er vanuit dat mensen van nature graag werken, zichzelf
onder controle kunnen houden en creatief zijn. Motivatie wordt verleent via vertrouwen en
het verlenen van betrokkenheid en inspraak. Deze benadering zorgt ervoor dat organisaties
aandacht krijgen voor de sociale behoeften en processen van werknemers.
- Theorie van Maslow: Menselijke behoeften ingedeeld in 5 categorieën. Startend met
basisbehoeften en bovenaan zelfontplooiing. De behoeften volgen elkaar op, dus je kan pas
een niveau omhoog als je de ene voltooid hebt.
- Frederick Herzberg: Tevredenheid en ontevredenheid worden bepaald door twee groepen
factoren. 1. Context- of hygienefactoren (beloning, status, omstandigheden) als deze in orde
zijn dan zijn medewerkers niet ontevreden; maar ook niet meteen tevreden (oftewel;
dissatisfiers). 2. Motivatoren (uitdaging, erkenning, verantwoordelijkheid) als deze factoren
aanwezig zijn is een werknemer tevreden (satisfied). Mensen hebben volgens Herzberg de
behoefte om te groeien.
- Theorie van David McClelland: 3 behoeften waarin personen van elkaar verschillen, de
prestatiebehoefte, de behoefte aan sociaal contact en de behoefte aan macht.
Proces- en gedragstheorieën:
- Verwachtingstheorie van Vroom: waarom kiezen mensen voor het ene gedrag en niet voor
het andere. Drie factoren; 1. De succesverwachting 2. De opbrengst van het gedrag 3. De
waarde van de beloning. Deze theorie is vooral belangrijk om de vraag te beantwoorden of
prestatiebeloningen zullen werken.
- Vergelijkingstheorie van Adams: waarom besluit een persoon om iets wel of niet te doen. Is
de beloning redelijk genoeg in vergelijking met anderen (vergelijking).
- Taakkenmerkenmodel van Hackman en Oldham: Taakkenmerken van invloed op het
werkgedrag en motivatie.
- Goalsettingtheorie van Locke en Latham: Het stellen van moeilijke, specifieke maar haalbare
doelen. Medewerkers moeten van feedback voorzien worden.
- Zelfbeschikkingstheorie van Ryan en Deci: medewerkers hebben drie basisbehoeften die,
indien deze bevredigd worden, het optimaal functioneren en groei van de persoon
bevorderen. De drie basisbehoeften: 1. Vertrouwen in eigen capaciteit en werkzaamheden 2.
Gevoel van verbondenheid en veiligheid. 3. Autonoom zijn
- AMO-model Appelbaum en Berg: Bedoeld als referentie kader om HR-beleid te toetsen.
Distributieve rechtvaardigheid: Vinden individuele werknemers zelf de beloning rechtvaardig voor
hun eigen inspanningen
Beoordelen: We meten wat voor prestatie iemand heeft geleverd. Hier willen we vervolgens op
kunnen sturen denk aan ontwikkeling. Tot slot is het ook een belangrijke grondslag voor een
beloning. Een beoordeling is nooit momentopnamen, het moet een duidelijk en eerlijk beeld geven.
Vooruitkijken: planningsgesprek. Hierin worden afspraken gemaakt over de activiteiten van een
werknemer voor de komende periode
Functioneringsgesprek: Dialoog, gesprek werkt twee kanten op. 1. Gezamenlijke agenda vaststellen,
2. Ervaringen uitwisselen, 3. Waarnemingen interpreteren, 4. Verbeter- en ontwikkelafspraken
maken, 5. Evalueren
Bijzondere beoordelingsmethoden:
Doel van belonen: Mensen gevoel van waardering geven, aantrekken en behouden van mensen en
het draagt bij aan het gevoel van status
- Functie; werknemer stimuleren om de werkzaamheden horende bij de functie nog beter uit
te voeren
- Prestatie; beloning wordt gekoppeld aan een specifieke prestatie
- Lidmaatschap; korting omdat je lid bent van een bepaalde organisatie. Bv pensioen
- Omstandigheden; bv. Een vervelende locatie. Hierdoor een beloning
- Functie
Het begint bij de functie. Het doel van belonen naar functie is de werknemer stimuleren de
werkzaamheden uit te voeren die bij zijn of haar functie horen.
- Functieprofiel
De inhoud van het functieprofiel en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden worden als
leidraad gebruikt om de hoogte van de beloning te bepalen.
- Functiewaardering
De functie van een directeur wordt hoger beloond dan een functie van secretaresse. De
functie van de directeur wordt dus zwaarder gemeten. Om dus de zwaarte van een functie
met elkaar te kunnen vergelijken bestaan er functiewaarderingsmethoden.
- Functiehuis
Nu de waarde bepaald is gaan ze de functie groeperen/ordenen in een functiehuis. (Denk
aan de les)
- Ontwikkeling in loopbaan
- Ontwikkelen en opleiden t.b.v. mobiliteit en employability
- Verplichte ontwikkeling vanuit branche of wet
Transfer:
- Positieve transfer: Dankzij het geleerde, beter het werk uit kunnen voeren
- Negatieve transfer: Het geleerde is verwarrend en belemmerend
- Nabije transfer: Je gaat met het geleerde aan het werk
- Verre transfer: Je gebruikt het geleerde niet in de praktijk
- Specifieke transfer: Je leert iets specifieks, bijvoorbeeld een stoeltjeslift gebruiken
- Generieke transfer: Je leert iets breeds wat je voor meer dingen kan gebruiken
Invloed op transfer:
Curatief beleid: Ingrijpen om een zieke werknemer weer sneller aan het werk te krijgen; bijvoorbeeld
een fysiotherapeut of psycholoog inzetten
Preventief beleid: Voorkomen dat werknemers ziek worden, richt zich met name op risicogroepen;
bijvoorbeeld vooraf een risico inventarisatie maken om te kijken wat te voorkomen is
Het V-model: