Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 5

Leerdoelen Klas 1 Havo/Vwo Thema 3 Ordening

Naam: …………………………………………………. Klas: …………………


Alle leerdoelen moet je kunnen toepassen in de genoemde contexten

Nr. Bs. Leerdoel Succescriteria Begrippen


1 1 Je moet de organismen kunnen □ A. Je kent de twee hoofdgroepen van het leven op aarde. Kenmerk, prokaryoot,
indelen in hoofdgroepen en □ B. Je kunt de vijf rijken van de eukaryoten te noemen. eukaryoot, rijken (chromista,
rijken. □ C. Je kunt de twee rijken van de prokaryoten opnoemen. protozoa, schimmels, planten
en dieren)
2 1 Je moet de celkenmerken kunnen □ A. Je kunt het verschil tussen een eukaryoot en een prokaryoot. Eencellig, meercellig, celkern,
noemen van alle rijken (dieren, □ B. Je kunt minimaal 3 celkenmerken opnoemen van een prokaryoot. celwand, bladgroenkorrels
planteen, schimmels en □ C. Je kunt van alle rijken de cel schematisch tekenen en de celkenmerken
bacteriën). benoemen (afb. 2, blz. 167).
3 1 Je kunt de groepen noemen die □ A. Je kunt de volgorde van indeling van groepen noemen van groot naar klein Rijk, stam, klasse, orde,
ontstaan bij de verdere indeling en andersom (afbeelding 3, blz. 168). familie, geslacht, soort,
van een rijk. □ B. Je kunt een vertakkingschema aflezen. (afb. 5, 170). vertakkingschema
4 2 Je kunt soorten en rassen □ A. Je kunt uitleggen wanneer twee organismen tot dezelfde soort behoren. Soort, ras
onderscheiden. □ B. Je kunt uitleggen wat een ras is en een voorbeeld geven van een aantal
rassen.
□ C. Je kunt het verschil tussen een soort en een ras uitleggen.
□ D. Je kunt uitleggen dat dieren tot een verschillend ras kunnen behoren, maar
toch tot dezelfde soort behoren.
5 2 Je kunt uitleggen dat de indeling □ A. Je kunt uitleggen wat variatie is. Overeenkomst, variatie,
van organismen berust op □ B. Je kunt uitleggen wat selectie is. selectie, evolutie,
overeenkomsten en □ C. Je kunt uitleggen wat evolutie is, d.m.v. de begrippen variatie en selectie te verwantschap, DNA-sequentie
verwantschap. gebruiken.
□ D. Je kunt uitleggen wanneer organismen verwant zijn aan elkaar.
□ E. Je kunt een afstammingstabel tafel aflezen (afb. 5 , blz. 178).
□ F. Je kunt uitleggen wat DNA is. (Samenhang)
□ G. Je kunt uitleggen wat DNA-sequentie is en hoe de bouwstukjes: A, T, G en
C aan elkaar vastzitten. (Samenhang)
□ H. Je kunt uitleggen wat DNA-sequencing is. (Samenhang)
□ I. Je kunt uitleggen waarom verschillende soorten soms toch samen een kindje
kunnen krijgen (afb. 6, blz. 179).
6 3 Je kunt dieren indelen op grond □ A. Je kunt de zes stammen van het dierenrijk opnoemen (afb. 6, blz. 186 en Typen, symmetrie, inwendig
van de kenmerken skelet en 187). skelet, uitwendig skelet
symmetrie. □ B. Je kunt van elke stam opnoemen of ze niet symmetrisch zijn, tweezijdig
symmetrisch of veelzijdige symmetrisch.
□ C. Je kunt van elke stam zeggen of ze een skelet hebben en zo ja, waar deze van
is gemaakt en of deze inwendig of uitwendig is.
7 3 Je kunt kenmerken en □ A. Je kunt van elke stam zeggen of ze nog een speciaal kenmerk hebben en zo Sponzen, neteldieren,
voorbeelden noemen van zes ja: welk kenmerk dit dan is. weekdieren, geleedpotigen,
stammen van het dierenrijk. □ B. Je kunt aan de hand van een plaatje of een beschrijving uitleggen tot welke stekelhuidigen, gewervelden
stam een dier toebehoort.
8 4 Je kunt planten indelen in 8 □ A. Je kunt planten indelen in 8 stammen. Blauwgroene algen, roodalgen,
stammen groene algen, kranswieren,
hauwmossen, bladmossen,
levermossen, vaatplanten
9 4 Je kunt kenmerken en □ A. Je kunt de kenmerken noemen van vaatplanten en wieren. Sporenplanten, zaadplanten,
voorbeelden noemen van □ B. Je kunt van de zaadplanten, sporenplanten en wieren benoemen of ze algen, wieren
vaatplanten en groenwieren wortels, stelsels, bloemen en/of bladeren hebben (opdr. 6, blz. 199).
10 4 Je kunt kenmerken en □ A. Je kunt de voorbeelden noemen van sporenplanten en zaadplanten. Spore, zaad, mossen,
voorbeelden noemen van □ B. Je kunt per voor voorbeeld van de sporenplant noemen hoe de sporen paardenstaarten, varens
sportenplanten en zaadplanten worden gevormd.
□ C. Je kunt van de zaadplanten, sporenplanten en wieren benoemen of ze
wortels, stelsels, bloemen en/of bladeren hebben (opdr. 6, blz. 199).
11 5 Je kunt kenmerken noemen van □ A. Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen een eencellige schimmel en een Gisten, schimmeldraden, knop,
schimmels. meercellige schimmel en Je kunt van beide een voorbeeld noemen. paddenstoel
□ B. Je kunt uitleggen wat schimmeldraden zijn.
□ C. Je kunt uitleggen hoe schimmels zich voortplanten, zowel eencellige als
meercellige.
12 5 Je kunt uitleggen dat schimmels □ A. Je kunt vier positieve aspecten noemen aan schimmels. Reducenten, infectie,
zowel nuttig als schadelijk zijn. □ B. Je kunt twee negatieve aspecten noemen aan schimmels. biotechnologie, antibioticum,
□ C. Je kunt uitleggen wat biotechnologie is. voedselproductie
□ D. Je kunt uitleggen wat antibiotica is en waarvan dit gemaakt wordt.
13 6 Je kunt kenmerken van bacteriën □ A. Je kunt uitleggen hoe bacteriën zich voortplanten aan de hand van een Prokaryoten, celdeling
noemen. tekening.
□ B. Je kunt berekenen hoeveel bacteriën er na een aantal uur aanwezig zijn, als
ze optimaal kunnen delen.
14 6 Je kunt uitleggen dat bacteriën □ A. Je kunt drie positieve aspecten noemen aan bacteriën. Voedselbederf, infectie,
zowel nuttig als schadelijk □ B. Je kunt twee negatieve aspecten noemen aan bacteriën. biotechnologie, darmflora,
kunnen zijn en hiervan □ C. Je kunt uitleggen wat een infectieziekte is en hoe deze te behandelen is. huidflora, voedselproductie,
voorbeelden noemen. zuur
15 7 Je kunt de stam van de □ A. Je kunt de vijf klassen van de stam de gewervelden opnoemen (afb. 2, blz. Skelet, wervelkolom, wervels,
gewervelden kunnen indelen in 216). warmbloedig, koudbloedig,
vijf groepen (klassen) en van elke □ B. Je kunt van elke klas zeggen op welke manier ze ademhalen. levendbarend, zogen, klassen
groep moet je kenmerken en □ C. Je kunt van elke klas zeggen waarmee hun huid bedekt is.
voorbeelden kunnen noemen. □ D. Je kunt van elke klas zeggen op welke ze zich voortplanten.
□ E. Je kunt van elke klas zeggen in welke milieu ze meestal leven.
□ F. Je kunt van elke klas zeggen of ze warm of koudbloedig zijn en wat het
verschil hier tussen is.
□ G. Je kunt aan de hand van een afbeelding, uitleg of kenmerken zeggen tot
welke klassen van de gewervelden een gewerveld dier behoord.
□ H. Je kunt een voorbeeld noemen van een organismen bij elke klassen.
□ I. Je kunt uitleggen waarom een mens en een walvis allebei tot de zoogdieren
behoren.
□ J. Je kunt uitleggen waaraan gewervelden dieren hun naam te danken hebben.
□ K. Je kunt uitleggen wat levendbarend is.
16 7, 8 Je kunt een cirkeldiagram aflezen □ A. Je kunt een cirkeldiagram aflezen.
en maken. □ B. Je kunt een cirkeldiagram maken.
17 8 Je moet de stam van de □ A. Je kunt de vier hoofdgroepen (klassen) van de geleedpotigen noemen (afb. 1, Kreeftachtigen, veelpotigen,
geleedpotigen kunnen indelen in blz. 222). gifkakigen, zespotigen,
vier hoofdgroepen (klassen) en □ B. Je kunt uitleggen waaraan geleedpotigen hun naam te danken hebben. pantser, leden, segmenten,
van elke hoofdgroep moet je □ C. Je kunt van elke hoofdgroep de kenmerken en voorbeelden opnoemen. kop, borststuk, achterlijf
kenmerken en voorbeelden □ D. Je kunt het verschil uitleggen tussen geleed en gesegmenteerd.
kunnen noemen. □ E. Je kunt de onderdelen van een insectenlijf benoemen aan de hand van een
afbeelding en je weet wat er aan welke onderdeel vastzit.
□ F. Je kunt uitleggen waarom wij mensen eigenlijk op de planeet van de
geleedpotigen/insecten wonen.
Leren onderzoeken (blz. 230 t/m 241)

Nr Leerdoel Succescriteria
.
1 Je kunt uitleggen wat natuurwetenschappelijk □ A. Je kunt de stappen van een natuurwetenschappelijk onderzoek beschrijven
onderzoek is
2 Je kunt beschrijven wat voor soorten □ A. Je kent verschillende typen natuurwetenschappelijk onderzoek
onderzoek er bestaan
3 Je kunt een onderzoek uitvoeren en een □ A. Je kunt een onderzoek uitvoeren volgens een werkplan
conclusie trekken □ B. Je kunt één of meerdere conclusies trekken die antwoord geven op de onderzoeksvraag
4 Je moet een determineertabel van organismen □ A. Je kunt uitleggen waarom de mens een determinatietabel gebruikt en wat een determineren is.
kunnen gebruiken. □ B. Je kunt de stappen van een determinatietabel goed opschrijven.
□ C. Je kunt aan de hand van een voorbeeld/foto/kenmerk(en) en een determinatietabel kunnen
zeggen (determineren) tot welke soort een organismen behoort.

You might also like