Middelnederlands 11 5 2022

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 3

Tsinxene, cinxene, sinxene – pinksteren ;pentacost

Die dag, des daechs/daghes, die daghe – de dag

Dat bosc, des bosx, die bosce – het bos, woud

Die hage, der hagen/des hagen, die hagen – de haag; de heg; een laag bosje met hout

Dat loof, des loofs, die lovere – het blad; the leaf; het gebladerte

Groene – groen

Bevaen/bevangen, beving, bevinghen, bevaen/bevanghen – vangen, ebvatten, omvngen, bedekken

Die coninc, des coninx, die coninghe – de koning

Crayieren – oproepen; aankondigen

Over al – overal, wijd en zijd

Wanen, waende, ghewaent – wanen, vermoeden, menen, verwachten

Dat gheval, des ghevals – het geval; de voorspoed; het voorval

Houden, holden, hield, hielden, ghehouden/gheholden – houden, vasthouden, bevatten, bewaren,


bezitten

Groete/groote – groot

Die love, der loven, die loven – de lof, love

Dat hof, des hofs/hoves, die hove – het hof; de tuin

Dat dier, des diers, die diere – het dier

Cleene/cleine – klein, gering, onaanzienlijk, onbelangrijk

Alleene – alleen

Sonder – zonder, behalve

Die vos, des vos, die vosse – de vos

Misdoen, misdeet, misdaden, misdaen – misdoen; zondigen; ongijn uithalen

Gaen, ginc, ginghen, ghegaen – gaan

Dorren, dorste, ghedorst – durven; wagen; kunnen

Beschuldig – schuldig; beschuldigd

Kennen, kande/kende, ghekent/ghekant – erkennen, kent, toekennen, waarneemt, weten

Ontsien, ontsach, ontsaghen, ontsien – ontzien; ontzagh ebben voor; bng zijn voor

Also – op die wijze; dus; zo

Ghescien, geschach/geschiede, geschiet/gescheden – gebeuren; geschieden; gestelt zijn

Scuwen, scude, geschut – schuwen; vrezen, mijden


Cranc – zwak; nietig; immoreel; ziek

Versamelen, versamelde, versamelt – verzamelen, bijeenkomen (dat laatste wederkerend)

Nieman – niemand

Die das, des das, die dasse – de das

Claghen, claghede, geclaecht – klagen; zich beklagen over; een klacht indienen

Die felle, des fellen, die fellen – de gewetenloos persoon

Grijse – grijs

Die baert, des baerdes/baerts, die baerde – de baard

Die claghe, der claghen, die claghen – de klacht; de grief; beschuldiging; aanklacht

Up, op – op

Die maech, des maghes, die maghe – de bloedverwant; iemand die als een broer is

Staen, stonden, ghestaen – staan

Saen – terstond; onmiddellijk

Spreken, sprac, spracen, ghesproken- spreken; een dialoog voeren; spreken kunnen; verkondingen

Die edelheit, der edelheit – de edelheid, majesteit

Dat recht, des rechts, die rechte – de juitste plaats; recht; natuur

Die ghenade, der ghenaden, die ghenaden – de genade; vergevingsgezinheid;kwijtschulding

Ontfarmen/ontfaermen – ontfermen

Die scade, der scaden, die scaden – de schade; het leed;

Ontfaen – opvangen, ontvangen, aannemen, betaald krijgen

Die lachter, des lachters, die lachtere – de schande; ellende; smaad

Dat verlies, des verlies, die verliesse – het verlies; de verspilling; ellende

Verhoeren, verhoerde, verhoert – iemand verkrachten; onteren

Dat kint, des kints, die kindre, kindere – het kind

Misvoeren, misvoerde, misvoert – misvoeren; mishandelen

Beseiken, beseikte, beseikt – bezeiken; bepissen

Ligchen, lach, laghen, gheleghen – liggen; gaan liggen; zich bevinden

Noint – nooit

Sien, sach, saghen, ghesien – zien; aanschouwen; kijken

Staerblint – stekeblind, heel blind

Blint- blind
Nochdan – dannoch; bovendien; echter

Sint, sints, sent – sinds; sindsdien; daarna

Verre – ver

Nemen, nam, namen, ghenomen – nemen, verklaren; aannemen, ontvangen, kiezen

Die onscout/onsculde, onscout/onsculden, onscoute/onsculden – de onschuld; de onschuldseed

Alse – als, toen, zodra

Die helech, helechdom – het heiligdom, de relikwie

Bringen, bracht, brachten, brocht – brengen

Bedenken, bedacht, bedacht – van gedachten veranderen; overwegen; bedenken

Ander sins – anderszins

Ontvaren, ontfoer, ontfoeren, ontvaren – ontvaren; ontsnappen, wegvluchten

Die veste, der veste – de vesting; het hol

Fel – bloeddorstig; kwaadaardig

Te leede doen – leed aandoen

Die waen, des waens, die waene – de waan; hoop; vrees; vermoeden; twijfel

Dat laken, des lakens, die laken – het laken

Dat paerkement, des paerkements – het perkament

Des, dies – daarom

Swighen – zwijgen

Achter bliven – achterblijven;

No – niet, en niet, evenmin, noch

Onversweghen, onverswogen – onverzwegen, niet onopgemerkt

Onghewroken – ongewroken

Doe, doen – vervolgens, destijsd, toen

Die hont, des honts/hondes, die honde – de hond

Dat Francsoys – het Frans

You might also like