Professional Documents
Culture Documents
Samenvatting Economie
Samenvatting Economie
Samenvatting Economie
Macro-economie
1. Welvaart en conjunctuur
Bruto binnenlands product (BBP)/Gross Domestic Product (GDP)
= De totale waarde van alle finale goederen en diensten geproduceerd in een land of regio
gedurende een bepaalde tijdsperiode (meestal een jaar), uitgedrukt in een valuta.
Verdiend/geproduceerd binnen de landsgrenzen
Bruto nationaal product (BNP)/ Bruto nationaal inkomen (BNI)/Gross national product (GNP)
= De totale waarde van alle finale goederen en diensten geproduceerd door de staatsburgers van
een bepaald land gedurende een bepaalde tijdsperiode (meestal een jaar).
Verdiend/geproduceerd door de staatsburgers van een land
BBP + inkomens van de eigen inwoners verdient in het buitenland – inkomens van
buitenlanders verdient in het betreffende land
Nominaal BBP Het BBP tegen lopende prijzen (= berekent op basis van de nieuwe
prijzen elk jaar).
Reëel BBP = BBP naar Het BBP tegen constante prijzen (= berekent op basis van een
volume referentiejaar/basisjaar).
Veel beter nagaan of het volume is gewijzigd = het best meten
of er meer of minder economische activiteit is
Economische groei Het jaarlijkse veranderingspercentage van het reële BBP.
BBP per capita Het BBP per hoofd van de bevolking, ofwel het BBP gedeeld door het
aantal inwoners.
BBP per capita volgens Het BBP gedeeld door het aantal inwoners, gebruikt om de koopkracht
koopkrachtpariteit tussen landen correct te vergelijken.
Tekortkoming BBP als Landen met een gelijkaardig reële bbp per capita, hebben niet per se
maatstaf voor welvaart ook een gelijkaardige levensstandaard of een gelijkaardige verdeling
van welvaart.
Overheidsschuld als % Economen drukken de overheidsschuld meestal uit als een percentage
van het BBP van het BBP, in een poging om de overheidsschuld in perspectief te
plaatsen.
A: expansie
B: piek
C: recessie
D: depressie
E: herstel
Conjunctuurenquêtes: Een enquête bij consumenten en bedrijfsleiders met een
consumenten- en voorspellend karakter die waardevolle informatie leveren over het
producentenvertrouwen huidige economisch klimaat en worden gebruikt als een barometer
voor de toekomstige economische activiteit.
Human Development Index Een samenvattende maatstaf, als alternatief voor het bbp, voor de
gemiddelde prestatie in belangrijke dimensies van menselijke
ontwikkeling: levensverwachting, opleiding en levensstandaard.
Begroting De verwachte en toegelaten ontvangsten en uitgaven van een
overheid voor een bepaalde periode, meestal één jaar.
Begrotingstekort Ontstaat wanneer de uitgaven van een overheid in een jaar hoger
liggen dan de ontvangsten.
Duurzame Een oproep aan zowel arme, rijke, als middeninkomenslanden om
ontwikkelingsdoelstellinge de welvaart te bevorderen en tegelijkertijd de planeet te
n (SDG’s) beschermen.
2. Arbeidsmarkt en werkloosheid
Bevolking op arbeidsleeftijd De bevolking van 15 tot 64 jaar.
Totale beroepsbevolking De werkenden en werkzoekenden.
Werkloosheid De staat waarin iemand verkeert die tot de beroepsbevolking
behoort, beschikbaar is voor betaalde arbeid en daar ook naar op
zoek is, maar geen werk heeft.
Activiteitsgraad
= totale beroepsbevolking ten opzichte van de bevolking op arbeidsleeftijd
Werkgelegenheidsgraad
= de nationale werkgelegenheid, uitgedrukt als een percentage van de bevolking op arbeidsleeftijd
= effectief werkenden ten opzichte van de bevolking op arbeidsleeftijd
Werkloosheidsgraad
= niet-werkende werkzoekenden ten opzichte van de beroepsbevolking
Soorten Conjuncturele: ontstaat vanuit een te lage vraag naar goederen en diensten, en
werkloosheid daalt weer als de economie aantrekt. Dit zorgt voor een lage productie, met als
gevolg ook een lage werkgelegenheid.
Structurele: ontstaat vanuit het aanbod, bij een gebrekkige aansluiting van
arbeiders aan de vraag op de arbeidsmarkt.
Kwantitatief: ontstaat vanuit het aanbod aan goederen en diensten
Te weinig arbeidsplaatsen (vb. machines in plaats van arbeid)
Kwalitatief: ontstaat vanuit het aanbod aan arbeid
Het aanbod van arbeid heeft niet de juiste ‘kwaliteit’
Overige:
Seizoenswerkloosheid
Frictiewerkloosheid (tussen 2 jobs)
Verdoken werkloosheid (bv. part-time job, job beneden diploma, na
diploma verder studeren)
Tijdelijke werkloosheid (economische en technische)
Loonhandicap Situatie waarin een land of regio hogere loonkosten heeft dan de omliggende
landen of regio’s waardoor het bedrijfsleven een concurrentieel nadeel heeft.
Arbeidsparadox Situatie die zicht voordoet op de arbeidsmarkt wanneer er voor sommigen
beroepen een tekort aan arbeidskrachten is en tegelijkertijd heel wat mensen
geen passende job kunnen vinden.
De consumptieprijsindex (CPI) geeft het verloop weer van het prijspeil van een goederen- en
dienstenpakket dat representatief is voor de uitgaven van de gezinnen.
Maatstaf voor het meten van de gemiddelde prijsontwikkeling in een land
Spilindex en automatische Het Belgische systeem waarbij de lonen worden aangepast aan de
loonindexering inflatie bij het overschrijden van de spilindex, met als doel de
koopkracht te behouden.
Inflatie is een stijging van het algemene prijspeil in een economie, waardoor de munt in de loop van
de tijd minder waard wordt.
Oorzaken:
- prijsstijgingen grondstoffen
- lage rentes (goedkope kredieten)
- conjunctuur aantrekkende vraag
Gevolgen:
- daling koopkracht
- automatische loonindexering lonen stijgen
- geldontwaarding
- concurrentiepositie van landen
Deflatie is een daling van het algemene prijspeil in een economie, het tegenovergestelde van inflatie
dus.
Micro-economie
Welzijn = ruimer karakter dan welvaart. Gevoel van ‘welbevinden’ (vriendschap, liefde,
rechtvaardigheid …).
Welvaartsdoelstellingen:
- Elk jaar groei nastreven (meten a.d.h.v. BBP Hoe hoger het BBP, hoe hoger de welvaart)
- Gelijke verdelen van inkomens (= arbeidsinkomen [loon]) en vermogens (= wat je bezit [vastgoed])
Opportuniteitskosten zijn veel ruimer dan alleen de kosten, ook het geld dat je niet hebt ontvangen
Keuzes uit maatschappelijk/algemeen belang = keuzes die het beste zijn voor de hele samenleving
Onzichtbare hand van Adam Smith: een markt waarin iedereen eigen belang nastreeft, maar
daarmee maatschappelijk belang weet te creëren
Eigen belang voorop stellen is verleidelijk (Vb. inkomsten achterhouden voor de fiscus), toch zijn we
allemaal beter af wanneer iedereen ook gedeelde belangen voor ogen houdt (Vb. zonder belasting
geen ziekenhuizen)
Productiemogelijkhedencurve
(PMC)
= de grens tussen goederen- en
dienstencombinaties die met
de gegeven stand van de
technologie en de productie-
factoren bereikbaar en
onbereikbaar zijn.
Illustreert duidelijk
schaarste aan middelen
Stijgende opportuniteitskost
= de opportuniteitskost van een goed stijgt naarmate er meer van dat goed geproduceerd wordt.
Economische groei
= blijvende uitbreiding van de productiemogelijkheden (productiecapaciteit).
Economie groeit bij technologische vooruitgang, als de kwaliteit van arbeid verbetert, of als de
hoeveelheid kapitaal toeneemt
Als de beschikbare middelen in een economie stijgen, neemt de productiecapaciteit toe en
verschuift de PMC naar buiten
4. Vraag en aanbod
Een markt Een markt met perfecte concurrentie
= waar kopers en verkopers samenkomen = veel kopers en veel verkopers, waarbij geen
= niet noodzakelijk een fysieke plaats enkele individu de prijs kan beïnvloeden
Perfectie = als koper weten wat je koopt, voor
welke prijs, met welke complicaties …
4.1. Vraag
Gevraagde hoeveelheid = de hoeveelheid van een goed of dienst die consumenten bereid zijn om te
kopen gedurende een bepaalde periode tegen een specifieke prijs.
De wet van de vraag: wanneer andere zaken gelijk blijven (ceteris paribus [cp])
- Als de prijs van het goed stijgt, daalt de gevraagde hoeveelheid
- Als de prijs van het goed daalt, stijgt de gevraagde hoeveelheid
Negatief verband tussen prijs en gevraagde hoeveelheid
Marktvraag = som van alle individuele vragen van de kopers in een markt.
Marktvraagcurve = horizontale som van de vraagcurves van alle kopers in de markt.
Substitutiegoed = een goed dat een ander goed kan vervangen bij de consumptie.
Vb. appels en peren
De vraag naar een goed neemt toe als de prijs van een substitutiegoed stijgt.
De vraag naar een goed neemt af als de prijs van een substitutiegoed daalt.
De vraag naar een goed en de prijs van een substitutiegoed evolueren in dezelfde richting
Complementair goed = goed dat samen met een ander goed geconsumeerd wordt.
Vb. roomijs en chocoladesaus
De vraag naar een goed neemt toe als de prijs van een complementair goed daalt.
De vraag naar een goed neemt af als de prijs van een complementair goed stijgt.
De vraag naar een goed en de prijs van een complementair goed bewegen in tegengestelde
richting
Een stijging van de verwachte toekomstige prijs van een goed kan de huidige vraag naar dat goed
doen stijgen.
Een daling van de verwachte toekomstige prijs van een goed kan de huidige vraag naar dat goed
doen dalen.
3. Inkomen
Normaal goed = goed waarvoor de vraag toeneemt als het inkomen stijgt.
Vb. Concerttickets
Inferieur goed = goed waarvoor de vraag afneemt als het inkomen stijgt
Vb. Huismerkproducten
Wanneer inkomen zal toenemen in de toekomst, of wanneer krediet makkelijk te verkrijgen is (of
rente laag)
Vraag naar bepaalde goederen zal toenemen
5. Aantal kopers
Hoe groter aantal kopers in een markt, hoe groter de vraag naar goederen
6. Voorkeuren consument
Wanneer voorkeuren wijzigen, neemt de vraag naar het ene goed toe en de vraag naar het andere
goed af
De wet van het aanbod: wanneer andere zaken gelijk blijven (ceteris paribus [cp])
- Als de prijs van een goed stijgt, stijgt de aangeboden hoeveelheid
- Als de prijs van een goed daalt, daalt de aangeboden hoeveelheid
Positief verband tussen prijs en aangeboden hoeveelheid
Marktaanbod = de som van alle individuele aanbodcurven van de aanbieders in de markt bij een
gegeven prijs.
Marktaanbodcurve = de horizontale som van de aanbodcurves van alle aanbieders in de markt.
Substitutiegoed = een goed dat een ander goed kan vervangen in de productie.
Vb. Truck en SUV in autofabriek
Het aanbod van een goed daalt als de prijs van een substitutiegoed stijgt.
Het aanbod van een goed stijgt als de prijs van een substitutiegoed daalt.
Het aanbod van een goed en de prijs van een substitutiegoed evolueren in tegengestelde richting
Complementair goed = goed dat samen met een ander goed geproduceerd wordt.
Vb. magere melk en room in een melkfabriek
Het aanbod van een goed neemt toe als de prijs van een complementair goed stijgt.
Het aanbod van een goed neemt af als de prijs van een complementair goed daalt.
Het aanbod van een goed en de prijs van een complementair goed bewegen in dezelfde richting
Vb. Verwachtingen over toekomstige hoge prijzen (doen voorraden stijgen en) verlagen het huidige
aanbod
4. Aantal aanbieders
Hoe groter het aantal aanbieders in een markt, hoe groter het aanbod van goederen
5. Productiviteit
4.3. Marktevenwicht
Marktevenwicht = treedt op wanneer de gevraagde hoeveelheid gelijk is aan de aangeboden
hoeveelheid.
Evenwichtsprijs = de prijs waartegen de gevraagde hoeveelheid gelijk is aan de aangeboden
hoeveelheid.
Evenwichtshoeveelheid = de hoeveelheid die wordt gekocht en verkocht tegen de
evenwichtsprijs.
5. Elasticiteiten
5.1. De prijselasticiteit van de vraag
Prijselasticiteit van de vraag
= Geeft weer in welke mate de gevraagde hoeveelheid wijzigt t.g.v. een prijswijziging.
= Procentuele verandering in gevraagde hoeveelheid t.o.v. de procentuele verandering in de prijs
Procentuele verandering gevraagde hoeveelheid
=
Procentuele verandering prijs
Met de Midpunt-methode
= Het verschil in prijs/gevraagde hoeveelheid delen door gemiddelde prijs/gevraagde hoeveelheid
= Hetzelfde voor een stijging én daling in prijs/gevraagde hoeveelheid
Nieuwe P of Q - oorspronkelijke P of Q
=( ) * 100
( Nieuwe P of Q + oorspronkelijke P of Q ) / 2
Nieuwe Q - oorspronkelijke Q
( ) * 100
( Nieuwe Q + oorspronkelijke Q ) / 2
=> Prijselasticiteit van de vraag = = een getal
Nieuwe P - oorspronkelijke P
( ) * 100
( Nieuwe P + oorspronkelijke P ) / 2
(geen %) in absolute waarde!
Elastische vraag: procentuele verandering gevraagde hoeveelheid > procentuele verandering prijs
prijselasticiteit van de vraag > 1
Prijsgevoelig: vlakke curve
Unitair elastische vraag: procentuele verandering gevraagde Q = procentuele verandering P
prijselasticiteit van de vraag = 1
Inelastische vraag: procentuele verandering gevraagde hoeveelheid < procentuele verandering prijs
prijselasticiteit van de vraag < 1
Niet prijsgevoelig: steile curve
Hoe groter het aandeel van het inkomen dat besteed wordt aan een goed, hoe elastischer de vraag
naar dat goed.
Totale omzet test = methode voor het schatten van de prijselasticiteit van de vraag.
In beide gevallen de totale omzet berekenen en observeren
Totale omzet (TO) = P * Q
Productiemogelijkheden
Opslagmogelijkheden
10.Productie en kostenverloop
10.1. Economische kosten en winst
De doelstelling van een bedrijf: winstmaximalisatie nastreven
Boekhouder: bepaalt kosten en winst om te verzekeren dat de onderneming het juiste
bedrag aan belastingen betaalt en om banken te tonen hoe ze het geleende geld heeft
aangewend
Econoom: voorspelt de beslissingen die een bedrijf maakt om zijn winst te maximaliseren,
deze beslissingen verwijzen naar opportuniteitskosten en economische winst
Opportuniteitskost
= het beste dat je moet opgeven om iets anders te verkrijgen – de waarde van het beste alternatief
= van de productie van een bedrijf is dus de kost van de productiefactoren die het inzet
Impliciete kost = een opportuniteitskost gerealiseerd door een onderneming bij het inzetten van
productiefactoren maar waarvoor geen directe betaling is gebeurd
- Economische waardevermindering
= de opportuniteitskost van de onderneming voor het gebruiken van het kapitaal dat het bezit -
gemeten als de verandering in de marktwaarde van dit kapitaal voor een gegeven periode
- Kosten van het gebruik van de ingezette middelen van de bedrijfseigenaar
Normale winst = de vergoeding voor ondernemerschap, die deel uitmaakt van de
opportuniteitskost van een bedrijf omdat het beschouwd kan worden als de kost voor de
ondernemer om geen ander bedrijf te leiden
Korte termijn (KT): een periode waarin sommige productiefactoren vastliggen en niet beïnvloed
kunnen worden door de onderneming
Meestal hoeveelheid ingezette arbeid wijzigen, maar niet de hoeveelheid kapitaal
= de verandering in de totale productie wanneer één extra eenheid arbeid wordt ingezet
Leert ons wat de bijdrage aan de TP is van één bijkomende arbeidsfactor
= verandering in de TP / verandering in de hoeveelheid arbeid
Afnemende meeropbrengsten = MP van extra arbeider is minder dan MP van voorgaande arbeider
Komt voor als meer en meer arbeiders dezelfde werkplaats en hetzelfde materiaal gebruiken
Naarmate meer werknemers tewerkgesteld zijn, is er steeds minder productiefs te doen
Bij concaaf stijgen en dalen van de TP – afnemende en negatieve MP
TK = TCK + TVK
TC = TFC + TVC
= De verandering in de TK door de toename van één extra eenheid in de totale productie (output)
Hoe de TK veranderen als de totale productie wijzigt
Gemiddelde vaste kost (GCK of AFC): de totale vaste kost per éénheid output
Gemiddelde variabele kost (GVK of AVC): de totale variabele kost per éénheid output
Gemiddelde totale kost (GK of ATC): de totale kost per éénheid output
De marginale kostencurve (MK of MC) is U-vormig en snijdt de GVK (AVC) en GK (ATC) in het
minimum van beide curves
Wijzigingen in de kostencurves
Technologie wijzigt
Toenemende schaalopbrengsten
Afnemende schaalopbrengsten
Constante schaalopbrengsten
Ontstaan wanneer een bedrijf in staat is om zijn bestaande productiefaciliteiten inclusief zijn
management systeem te kopiëren bij schaalvergroting