Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 5

Opkomst en val van de arbeidsman

Naar een kritiek op de moderne mannelijkheid


Februari 2008
Norbert Trenkle

De crisis van de arbeid is ook een crisis van de moderne mannelijkheid. Want de moderne,
burgerlijke man is in zijn diepste binnenste fundamenteel als arbeidsman ingesteld en
gestructureerd. Als iemand die van aanpakken weet en de dingen afmaakt, die doelgericht, rationeel,
efficiënt en zakelijk handelt, en altijd een meetbaar resultaat wil zien. Dat moet niet altijd 'in het
zweet zijns aangezicht' gebeuren. In dit opzicht is de moderne mannelijke identiteit best flexibel. De
man in maatpak in het management, in de ondernemersraad of in de regering ziet zich evengoed –
of zelfs nog meer – als maker, dan de arbeider in de bouw, aan de lopende band of aan het stuur van
een vrachtwagen. Deze laatsten zijn als voorbeeld van mannelijke beroepsoriëntering allang
verouderd en blijven enkel voorbehouden aan degenen die de sprong over de sociale horden op de
weg naar de hogere bureausferen niet halen. Des te meer dienen ze echter op het symbolische
niveau als representanten van ware mannelijkheid. Halfnaakte spierbundels met grote
schroefsleutels of voorhamers in de hand, decoratief een weinig met olie besmeurd maar voor de
rest aseptisch clean, poserend voor de esthetiserende coulissen van een autogarage of hoogoven: dàt
zijn de iconen van de moderne mannelijkheid.
Wanneer publiciteit gemaakt wordt voor designerpakken of mannenparfums moeten daarmee
fantasieën en identificatiewensen beroerd worden die diep in de mannelijke identiteitsstructuur
verankerd zijn. Daarom kunnen ook de tengere, bleke verzekeringsmedewerker of de zwaarlijvige,
kortademige bedrijfsleider van een limonadefirma zich met de spierbundels identificeren.
Lichamelijk gezien zijn het voor hen onbereikbare droombeelden, maar psychisch is iets anders
doorslagevend: de als beeldhouwwerken gespierde en gestaalde lichamen representeren voor hen de
aanspraak om macht uit te oefenen. Macht over anderen, over de wereld en over zichzelf. Het mag
dan een erbarmelijke macht zijn over een paar personeelsleden te beschikken, met een nieuwe
limonadesoort een concurrent van de markt te verdringen, of een grotere winst dan het vorige jaar te
realiseren. Die macht is ook heel precair, want hij wordt steeds bedreigd en betwist. Hij is niet
alleen afhankelijk van zijn zelfbehoud in de concurrentie, die kan altijd mislukken, maar ook van de
individueel niet te beïnvloeden marktomstandigheden. Juist wegens deze onzekerheid is een
voortdurende en agressieve zelfbevestiging nodig.
Het is dus niet alleen de gespierde lichamelijke bepantsering op zich, die de moderne man uitmaakt.
Veeleer staat die symbolisch voor een hardheid, die in de eerste plaats een innerlijke houding en
psychisch (zelf)beeld is. Een 'ware man' moet hard zijn, tegenover zichzelf en tegenover anderen.
Een sterke biceps is symbool voor zelfbeheersing, discipline en opoffering, voor de macht van de
wil over het eigen lichaam. De geest is willig, het vlees is zwak – en dus moet het eerst aan banden
worden gelegd, wil men greep hebben op alles. Daarin ligt het verschil met de oude voorstelling van
een gezonde geest in een gezond lichaam. Hoewel hier al de scheiding tussen lichaam en geest
wordt aangekondigd, ging het toch nog om hun evenwichtige relatie. In de moderne opvatting staat
de beheersing en onderwerping van het lichaam door de geest op de voorgrond. De 'vrije wil' die
zich onafhankelijk van iedere zinnelijkheid waant en haar, precies omdat hij haar verloochent,
permanent moet bekampen en die er als de dood voor is dat hij die strijd wel eens zou kunnen
verliezen, vormt de sociaal-psychische kern van de burgerlijke man.

De arbeid van ontzinnelijking


Deze moderne mannelijke identiteit beantwoordt precies aan het eisenprofiel van de arbeid in de op
de algemene warenproductie gebaseerde kapitalistische maatschappij. Want arbeid in het
kapitalisme is in wezen een ontzinnelijkte en ontzinnelijkende activiteit, en dit in meerdere
opzichten. Ten eerste is zijn doel niet het maken van concrete gebruiksobjecten, maar de productie
van waren als middel voor de valorisering van waarde of kapitaal. De geproduceerde dingen tellen
dus niet in hun stoffelijke, zintuiglijke kwaliteit, maar slechts in zoverre ze waarde
vertegenwoordigen en in die vorm er toe bijdragen uit geld nog meer geld te maken. De stoffelijke
zijde van een waar is vanuit dit oogpunt slechts een 'noodzakelijk kwaad', waarvan men zich spijtig
genoeg niet kan bevrijden, aangezien hij anders nu eenmaal geen koper zou vinden. Ten tweede gaat
de productie van waren gepaard met een fundamentele onverschilligheid tegenover de natuurlijke
levensvoorwaarden, die uiteindelijk enkel als materiaal voor valorisering tellen en zelfs dan nog
meedogenloos worden verbruikt wanneer men weet dat tot ongeziene catastrofen leidt die het
bestaan van tientallen miljoenen mensen bedreigen. Ten derde is de arbeid ook een ontzinnelijkte
activiteit in die zin dat hij plaatsvindt in een specifieke, van iedere andere levensactiviteit
gescheiden sfeer, die enkel en alleen aan het diktaat van de bedrijfseconomische efficiëntie en
rentabiliteit onderworpen is en waarin er helemaal geen plaats is voor doelen, behoeften en
gevoelens die niet gehoorzamen aan dit diktaat.
Ten vierde, en ten laatste, representeert de arbeid in deze vorm niet alleen een historisch specifieke
productiewijze, maar bepaalt hij de gehele maatschappelijke constellatie op een fundamentele
wijze. Dit niet alleen kwantitatief door steeds meer domeinen van het leven in afdelingen van de
warenproductie en in beleggingssferen te veranderen. Belangrijker nog is dat de arbeid het centrale
bemiddelingsprincipe van de maatschappelijke verhoudingen is geworden, bemiddeling die
wezenlijk een verzakelijkte en vervreemde vorm heeft. Want mensen gaan niet bewust, via een
afspraak of directe communicatie, relaties aan, maar treden via de omweg van arbeidsproducten met
elkaar in relatie, waarin ze of zichzelf als arbeidskracht verkopen of waren produceren die ze dan op
de markt brengen om hun waarde te realiseren. In zekere zin communiceren dus geen mensen met
elkaar, maar arbeidsproducten, en wel volgens de verzakelijkte code van de valorisatielogica.
Bemiddeling door de arbeid betekent dus onderwerping van de mensen aan de vooropgestelde
wetten van de valorisatie, die hun eigen automatische dynamiek volgen en hen tegemoet treden als
ging het om onovertreedbare natuurwetten, hoewel het toch om hun eigen maatschappelijke
relatievorm gaat.
De wereld, een vreemd object
De wijdverbreide doorzetting van deze historisch unieke maatschappelijke activiteits- en
relatievorm zou niet mogelijk zijn geweest zonder de schepping van een bepaald menstype dat
ermee overeenkomt en zijn goede werking verzekert. Want ook een verzakelijkte relatievorm
bestaat niet onafhankelijk van de maatschappelijke individuen, maar moet doorheen hen gaan en
steeds opnieuw actief gereproduceerd worden. Dit menstype is de moderne man, subject van de
arbeid en de koopwaar, wiens centrale karakteristiek het is dat de hele wereld hem als een uiterlijk,
vreemd object voorkomt. Zijn verhouding tot zijn sociale en natuurlijke omgeving, tot de andere
mensen en zelfs tot zijn eigen lichaam en eigen zintuiglijkheid is een verhouding tot dingen. Dingen
die bearbeid, georganiseerd en zakelijk behandeld moeten worden; objecten onderworpen aan zijn
wil. Zelfs zijn gevoelens wil het moderne subject managen en naar functionele eisen reguleren, wat
ondanks een ongelooflijke massa van raadgeversliteratuur regelmatig mislukt, maar daarom nog
lang niet als aanspraak opgegeven wordt.
Deze moderne verhouding tot de wereld en zichzelf komt ongetwijfeld het sterkst tot uiting waar
men zijn arbeidskracht verkoopt en daarmee de beschikkingsmacht over zichzelf afstaat en zich
rechtstreeks aan het diktaat van de utilitaire logica onderwerpt. Maar ook wie zelfstandig arbeidt
ontkomt niet aan deze logica, want ook hij gaat gebukt onder de dwang te abstraheren van zowel
zijn zinnelijke behoeften als van de fysieke eigenschappen van zijn producten die voor hem slechts
middel zijn om in zijn levensonderhoud te voorzien, niet meer dan waardedingen. Het is belangrijk
te begrijpen dat het hier niet om een passieve onderwerping aan een louter externe dwang gaat,
maar dat de moderne subjectiviteit precies conform aan deze dwang gestructureerd is. Alleen zo kan
de verplichting tot rusteloos functioneren, tot objectivering en zelfobjectivering gedurende het
gehele arbeidsproces nagekomen worden zonder dat daarbij een slavendrijver met de zweep knalt.
De externe dwang stemt overeen met een interne dwang. Het is precies daarom dat het
objectiverende actie- en gedragsmodel niet beperkt blijft tot de sfeer van de arbeid en de economie,
maar het gehele maatschappelijke weefsel aantast. Op lange termijn is dit echter onhoudbaar, omdat
deze gedragsnorm voortdurend inspanningen vereist en spanningen oproept en de mislukking
voortdurend om de hoek loert. Daarom haat het moderne arbeids- en warensubject hartsgrondelijk
al degenen die aan deze dwang ten onder gaan of gewoon weigeren zich eraan te onderwerpen.

Man maakt vrouw


Het is de protestantse arbeidsethiek die dit mensentype, dat van zijn zinnelijkheid abstraheert en
zichzelf tot middel maakt van een geobjectiveerd resultaat, voor het eerst tot ideaal verheft.
Ideeënhistorisch anticipeert zij daarmee, op een tijdstip dat de kapitalistische productiewijze zich
net begint te ontwikkelen op enkele eilandjes in de oceaan van de feodale maatschappij, reeds op
het eisenpakket dat geldt voor de door de arbeid en de warenvorm bepaalde maatschappij en zij
draagt daarmee in niet geringe mate bij tot diens algemene verspreiding. In realiteit duurde het nog
eeuwen voor het mensentype dat aan deze eisen beantwoordde, gevormd was en tot norm was
verheven. De gehele geschiedenis van de opkomst en doorbraak van het kapitalisme is er een van
gewelddadige dressuur en zelfdressuur van de mensen tot arbeids- en warensubjecten. Die
geschiedenis is er ook een van hardnekkig verzet tegen deze formattering, die echter uiteindelijk
niet kon worden verhinderd.
Dat in dit proces de moderne subjectvorm tegelijk ook geslachtelijk ingeschreven werd, zodat hij
overeenkomt met de moderne mannelijke identiteit, kan vooreerst worden verklaard uit de lange
voorgeschiedenis van patriarchale heerschappij, waarop de kapitalistische maatschappij berust en
die zij op haar manier voortzet en transformeert. Vooral de identificatie van de man met het
abstracte denken en de vrouw met zinnelijkheid, die in haar tegelijkertijd gedevalueerd, begeerd en
bestreden wordt, kent een lange traditie die minstens tot het Antieke Griekenland terug gaat en door
het christendom overgenomen en naar eigen behoefte geherinterpreteerd en verder ontwikkeld
werd. In de kapitalistische maatschappij verwerft deze constructie echter een nieuwe en centrale
plaats naargelang de abstracte en verzakelijkte verhouding tot de wereld de algemene
socialiseringsmodus wordt. Derhalve verbindt ze zich innig met de maatschappelijke basisstructuur.
De africhting van de man tot acteur van objectivering kan met verscheidene elementen van deze
gewelddadige geconstrueerde patriarchale mannelijkheid aanknopen. Naast de vereenzelviging met
de rede is dat vooral de identificatie met de krijger, de gewelddadige veroveraar. Maar gezien de
verdinglijking van alle maatschappelijke relaties, worden ze opnieuw samengesteld tot een heel
coherente en gesloten identiteit: de 'man'.
Dit zou echter niet mogelijk geweest zijn zonder de creatie van een vrouwelijke tegenidentiteit die
alle trekken in zich verenigt die het moderne subject bij zich niet dulden kan, omdat ze niet passen
in het coördinatiesysteem van de mannelijke identiteitsconstructie en die het dus projectief moet
afstoten. Daarop berust de constructie van een vrouwelijke 'andere', de zinnelijke, emotionele en
impulsieve vrouw, die niet logisch kan denken en geen nagel in de muur kan slaan en zich dus maar
om de kinderen, het huishouden en het welbevinden van 'haar' man hoeft te bekommeren. Met de
uitvinding van deze 'andere', stabiliseert het mannelijke subject niet alleen zijn identiteit,
tegelijkertijd wordt een geslachtelijke arbeidsverdeling geïnstalleerd en gelegitimeerd, die helemaal
functioneel is voor het kapitalistische bedrijf, omdat zij de arbeidsman in staat stelt al zijn krachten
in te zetten in de uit de alledaagse levensfeer losgekomen sfeer van de arbeid en de warenproductie.

De arbeidsman in crisis
Hoewel dit construct van vrouwelijkheid heden ten dage in vraag gesteld wordt, enerzijds door de
wijdvertakte inschakeling van de vrouwen in het kapitalistische arbeidsproces, anderzijds door de
vrouwenbeweging, toch houdt het verwonderlijk hardnekkig stand en blijft het in de kern behouden.
In zoverre het vrouwen gelukt is maatschappelijke machtsposities in te nemen, was de prijs
daarvoor steeds een aanpassing aan de eisen van de als mannelijk ingeschreven normen van arbeid,
concurrentie en abstracte prestatie. Tegelijkertijd bleef zij, op het niveau van de samenleving als
geheel, verantwoordelijk voor het huishouden en de kinderen, en de objectivering van het
vrouwelijke lichaam voor seksuele mannenfantasieën is alomtegenwoordig, zoals een blik in de
tijdschriftkiosken of op de reclamepanelen onmiddellijk en onbetwijfelbaar bewijst.
Op het eerste zicht kan het voortbestaan van deze diametraal tegengestelde seksuele identiteiten
binnen het kapitalisme verwonderlijk lijken. Maar zolang de samenleving door de verdinglijkte
relatievormen van de koopwaar, het geld en de arbeid gestructureerd wordt, overleeft ook de
daarmee verbonden mannelijke subjectvorm. Ook de huidige crisis, die massaal mensen uit het
arbeidsproces stoot of hen steeds precairdere arbeidsrelaties oplegt, heft deze vorm niet op. De
crisis heeft weliswaar een van de wezenlijke steunpilaren van de mannelijke identiteit doen beven,
maar tegelijkertijd leidt hij tot een verscherping van de concurrentie op alle vlakken van het
dagelijkse leven. Onder deze omstandigheden lijken de klassieke eigenschappen van de moderne
mannelijkheid, zoals hard zijn, doorzettingsvermogen en meedogenloosheid, meer dan ooit op hun
plaats. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de mannelijkheidscult vandaag weer hoogtij viert, met
in zijn spoor het daarbij horende seksistische en racistische geweld. Een fundamentele kritiek van
het moderne, mannelijk gestructureerde subject is dus noodzakelijk, zeker in deze omstandigheden
van algemene crisis, om een nieuw perspectief op maatschappelijke emancipatie te openen.

Oorspronkelijk in het Duits verschenen in het tijdschrift Krisis, zie: http://www.krisis.org/2008/aufstieg-


und-fall-des-arbeitsmanns/
Vertaald door Jean Klak, 2016

You might also like