Professional Documents
Culture Documents
Antwoorden HS 13 Straling
Antwoorden HS 13 Straling
Antwoorden HS 13 Straling
Hoofdstuk 13
Straling
2 De versnelling is het grootst als de resulterende 2 a De afstand van de aarde tot de zon staat in Binas
kracht het grootst is, volgens F = –Cu is de kracht tabel 31.
0,1496 · 1012
s = ___________
het grootst bij de maximale uitwijking. Dus de s = v · t → t = __
v = 3,32 · 105 s
4,50 · 105
versnelling is het grootst bij de uiterste stand.
b De gammastraling reist met de lichtsnelheid en gaat
3 Het totale vermogen van de 13 dieselgeneratoren is dus sneller dan α-straling.
13 · 6,0 = 78 MWh. In 1 maand zitten ongeveer
(365 × 24/12) 730 uren. Dan is het benodigde 3 a Uv-B-fotonen hebben meer energie dan uv-A en ver-
gemiddelde koelvermogen gelijk aan oorzaken daarom meer schade.
78000 kWh/730 uur = 1,1 · 102 kW. b Uv-C straling (λ = 100 – 280 nm) wordt volledig
geabsorbeerd in de buitenste lagen van de
4 De wind neemt de radioactieve deeltjes mee. Uit de dampkring.
figuur blijkt dat de verspreiding van de radioactieve c Nee, de huid aan de kant van het open raam is
stoffen richting het noordwesten is. De wind kwam verouderd.
dus uit het zuidoosten. d De kortste golflengte voor uv-A straling is volgens
Binas tabel 19 320 nm:
5 a 30 + 30 + 30 = 90, dus pas drie keer halveren toe; 2,998 · 108
c = 6,626 · 10 –34 · _________
E = h · __ = 6,2 · 10 –19 J
50% → 25% → 12,5%. Dit komt overeen met ( _21 ) = _81
3
λ 320 · 10 –9
= 12,5%. = 3,87 eV
b Er is nog 1% over als geldt dat ( _21 ) = 1%. Hieruit is af
n
© Noordhoff Uitgevers bv 61
c De bijbehorende golflengte van groen licht is c De radiogolf draagt energie over aan waterstofato-
ongeveer λ = 520 nm. men; het waterstof neemt de energie op: absorptie.
2,998 · 108
c = 6,626 · 10 –34 · _________ De waterstofatomen komen hierdoor in de antipa-
E = h · __ = 3,82 · 10 –19 J
λ 520 · 10 –9 rallelle toestand. Wanneer zij terugvallen naar de
= 2,38 eV parallelle toestand wordt een foton uitgezonden:
d Wanneer sprake is van een botsing waarbij het emissie.
deeltje blijft bestaan, draagt het kosmisch stralings- d De golflengte wordt bepaald door het
deeltje niet al zijn energie over aan het atoom. energieverschil.
2,998 · 108
c = 6,626 · 10 –34 · _________
c ⇔ λ = h · ___
Het deeltje behoudt dan wat kinetische energie. ∆E = h · __
λ ∆E 4,2 · 10 –26
Bovendien zou het zo kunnen zijn dat de overgang = 4,7 m
die hoort bij het groene licht geen overgang naar de e Die moet wel hetzelfde zijn, want het gaat om
grondtoestand is. In dat geval moet er eerst meer hetzelfde energieverschil tussen de niveaus.
energie geabsorbeerd zijn. f De golflengte is constant omdat er maar één
energieovergang is. Daardoor is er maar één
6 a Een piercing is van metaal. Door het sterke mag- fotonfrequentie mogelijk. De intensiteit van het
neetveld van de MRI-scanner kan er aan deze signaal hangt af van tempo waarin de parallelle
piercing getrokken worden. spins terugvallen, maar ook van het aantal aanwe-
b 1. MRI-scanner en CT-scanner kunnen beide plakjes zige waterstofatomen. Het signaal van een tumor
uit je lichaam bekijken. 2. Beiden maken gebruik van zal dus sterker zijn.
elektromagnetische straling 3. Beiden maken een g Het magneetveld beïnvloedt het energieverschil
driedimensionale afbeelding. tussen de parallelle en antiparallelle toestand en dus
c 1. De gebruikte straling is niet schadelijk voor ook de golflengte van het signaal dat het lichaam
lichaamscellen. 2. Zacht weefsel kun je beter terug zendt. Als je weet wat de sterkte van het
bekijken met de MRI-scanner. magnetisch veld op een bepaalde plek in het
d 1. Echoscopie maakt geen gebruik van ioniserende lichaam is, kun je dus vaststellen waar een ontvan-
straling en kan dus onbeperkt worden ingezet. gen foton (golf) vandaan komt.
2. Echoscopie is veel goedkoper want de apparatuur
is een stuk eenvoudiger. 9 a Stralingsafname betekent absorptie van straling.
e 1. Bij echoscopie is geen sterk magneetveld nodig; 1 mm water levert een absorptie van 1,7%. Dat wil
dus metalen protheses of een pacemaker zijn geen zeggen dat er 100 – 1,7 = 98,3% doorgaat.
bezwaar. 2. Echoscopie is veel goedkoper want de 3 mm water levert een transmissie van 0, 9833 = 0,95.
apparatuur is een stuk eenvoudiger. Dat is een absorptie van 5,0%.
b 0,983x = 0,50 → x = log(0,50)/log(0,983) = 40,4.
7 a De techniek wordt vaak gebruikt voor onderzoek bij Pas als er 41 blokjes worden gebruikt wordt er
zwangere vrouwen. De röntgenstraling is schadelijk (meer dan) 50% geblokkeerd.
voor de foetus. c 2 mm bot absorbeert meer straling dan 3 mm water.
b In de baarmoeder is de geluidssnelheid volgens Blijkbaar heeft bot de eigenschap dat het beter
Binas tabel 15A v = 1,63 · 103 m/s. straling tegenhoudt dan water.
d 2 mm bot laat 93,5% door. Wat 1 mm bot doorlaat is
1,63 · 103
= _v_ = ________ = 9,1 · 10 –5 m dan √0,935 = 0,967 (96,7%). De absorptie = 3,3%
f min
18 · 106
e 2 mm bot absorbeert 6,5% en laat dus 93,5% door.
1,63 · 103
________
max = = 8,2 · 10 –4 m 0,935x = 0,50 → x = 10,3 maal 2 mm, dus 20,6 maal
2,0 · 106
1 mm. 21 blokjes.
c Voor de tijdsduur die verstrijkt totdat de echo f Transmissie = 0,983 · 0,935 = 0,919 = 92%
arriveert, geldt: g 1 mm bot en 1 mm bloed laten 95% straling door.
2 · 0,12 Van 1 mm bot laat 96,7% door. → 1 mm bloed laat
t = _vs_ = ________3 = 1,47 · 10 –4 s
1,63 · 10 door: 0,95 / 0,967 = 0,982 (vrijwel hetzelfde als
De tijd tussen het begin van de eerste puls en het water en dat was te verwachten). De transmissie bij
begin van de tweede puls is y2 is 0,983 · 0,967 · 0,982 = 0,933 = 93%.
1,47 · 10 –4 + 110 · 10 –6 = 2,57 · 10 –4 s. Voor de frequen-
tie geldt dan: 10 a Als er elke twee seconden een volledig nieuw beeld
f = _T1 = 3,9 kHz moet worden gemaakt, geeft dit ontzettend veel
Deze frequentie kan het menselijk gehoor goed gegevens die in korte tijd moeten worden verwerkt.
waarnemen. Om dit bij te kunnen houden, wordt de resolutie
d De geluidssnelheid in vet is iets lager. De echotijd (hoeveelheid informatie per oppervlak) beperkt.
wordt daardoor groter en de tijd tussen de pulsen (Wanneer je slechts 2 seconden de tijd hebt voor
ook. De pulsfrequentie is in werkelijkheid lager. elke scan kunnen er structuren zijn die niet meer te
onderscheiden zijn omdat het terugvallen van de
8 a [ ∆E ] = [ hB ] = Hz T–1 J s T = J spins veel langer duurt dan 2 seconden. Deze
b ∆E = 42,6 · 106 · 6,626 · 10 –34 · 1,5 = 4,2 · 10 –26 J structuren geven dan een te zwak signaal om nog
onderscheiden te kunnen worden.)
62 © Noordhoff Uitgevers bv
b De vierde dimensie is de tijd in dit geval. De andere 14 a Dat ligt er aan hoe je er naar kijkt: als je naar de
drie zijn de drie ruimtedimensies. fotonen kijkt, is de energie van een uv-foton altijd
c Dan moet er een toename van de hoeveelheid bloed groter, maar als het aantal IR-fotonen groter is, kan
zijn. Het lichaam is een zeer goed regelsysteem. de totale energie van een infraroodbundel groter
Waar de zuurstofbehoefte groot is ontstaan geen zijn dan van een uv-bundel.
tekorten. Het lichaam stuurt daar juist veel bloed b Als het gaat om de energie van straling, wordt
heen. De toename van de hoeveelheid bloed meestal de energie van de afzonderlijke fotonen
compenseert (en meer!) de signaalafname. bedoeld. De intensiteit kijkt naar de totale energie
d Ook bij het bekijken van neutrale plaatjes gebruik je van een hoeveelheid fotonen die per seconde op
de hersenen (o.a. visuele cortex). een oppervlak valt.
11 a De fotonenergie is veel meer dan in een ziekenhuis. 15 a 12,5% dat is precies 3 halveringen.
In het lichaam moet de straling wel door zacht (1⁄23 = 1⁄8). De halveringsdikte is dan 6,0 cm.
weefsel maar in mindere mate door bot. Bij archeo- b De intensiteit is na ongeveer 12,5 cm gedaald tot
logisch onderzoek moet de straling juist wel sterk 12,5%. De halveringsdikte is dan 12,5 / 3 = 4,2 cm.
door harde materie om daarbinnen structuur te kun- c 65% absorberen is 35% doorlaten. Aflezen (rode lijn):
nen zien. Bovendien wordt in het ziekenhuis de 2,0 cm.
energie van de straling zo laag mogelijk gehouden, d Bij 5,0 cm dikte wordt 7,5% doorgelaten, dus 92,5%
vanwege de schadelijke bijwerkingen. geabsorbeerd.
b In de röntgenbuis botsen elektronen met grote
snelheid waardoor ze fotonen vrijmaken. 16 a De halveringsdikte is 8,6 mm (tabel 28F).
100 · 10 –6 = 6,24 · 1014 elektronen/s De dikte van het loodschort = 0,5 · d1⁄2
100 µC/s = __________ __I
1,602 · 10 –19 = _21 = 0,707
0,5
I0
In 15 s levert dat 9,4 · 1015 elektronen en fotonen.
c 6,24 · 1014 fotonen per seconde hebben een energie Er wordt 71% doorgelaten en 29% geabsorbeerd.
van 6,24 · 1014 · 200 keV · 1,602 · 10 –19 = 20 W b Beton heeft voor deze straling een halveringsdikte
(P = U · I = 200 · 103 V · 100 · 10 –6 = 20 W !) van 4,6 cm. Daarvan de helft: 2,3 cm.
20 · 15
P = _________
I = __ = 2,0 · 103 W/m2
A 0,35 · 0,43 17 a De doorgelaten straling wordt voortdurend geme-
ten terwijl de bron met constante snelheid onder
350 mm
d lengte = __________ = 5,07 · 103 pixels een (kleine) stralingsbundel beweegt.
0,069 mm
Veranderingen in de gemeten intensiteit geven de
430 mm
breedte = __________ = 6,23 · 103 pixels dikteverschillen van de plaat aan.
0,069 mm
b Alle α-straling komt ongeveer even ver in de platen.
N = 5,07 · 103 · 6,23 · 103 = 31,6 · 106 pixels Dit geldt ook voor de β-straling. α-straling komt er
e Ieder pixel kent 4096 grijstinten = 212. Per pixel zijn in geen geval doorheen en β-straling komt of niet,
er dus 12 bits nodig, of in totaal: of wel door de platen, je kunt daarmee niet goed de
12 · 31,6 · 106 = 3,79 · 108 bits. Dat is 379 Mb/60 = 6,3 dikte bepalen.
Mb/s. c d1/2 = 2,8 cm. d = 10,0 cm = 10,0 / 2,8 = 3,57 · d1/2
Door de plaat wordt 1⁄23,57 = 0,084119 = 8,4119% van
13.2 Doordringend vermogen de straling doorgelaten. Bij de gegeven gevoeligheid
12 a Zichtbaar licht wordt onvoldoende doorgelaten door krijg je een variatie van:
lichaamsweefsel (met een felle lamp kun je overi- 8,4119 – 0,070 = 8,3419% tot 8,4119 + 0,070 = 8,4819%.
gens nog net door je hand heen schijnen, maar je Bij het minimum hoort een dikte:
ziet alleen een rood schijnsel). Röntgenstraling heeft __
d
1 d1/2 log 0,083419
een groter doordringend vermogen. 0,083419 = __
2 ⇔ d = 2,8 ·
____________
= 10,034 cm
log 0,5
b Een stof met een hoog atoomnummer absorbeert
veel röntgenstraling. Bij een materiaal zoals lood is Bij het maximum hoort een dikte:
een paar mm voldoende om veel straling te absor- __
d
1 d1/2 log 0,08419
beren. 0,084819 = __ ___________
2 ⇔ d = 2,8 · log 0,5 = 9,9665 cm
c Deze parasols houden veel zichtbaar licht tegen
maar laten uv-straling nog wel grotendeels door. Het verschil hiertussen is 0,067 cm = 0,67 mm
d Deze mantel is voor de gammastraling die een groot d Voor fotonen met hogere energie is de halverings-
doordringend vermogen heeft. dikte groter. Bij een bepaalde plaatdikte zal dus een
13 groter percentage van de fotonen worden doorgela-
eigenschap -straling -straling γ-straling
ten. 0,070% ten opzichte van deze grotere intensi-
doordringend kleinste klein groot teit, betekent dat de meting relatief gezien nauw-
vermogen keuriger wordt en dat er kleinere diktevariaties
ioniserend heel groot groot kleinste kunnen worden waargenomen.
vermogen (Je kunt de berekening bij vraag c ook herhalen met
een grotere waarde voor d1/2. Je komt dan op een
kleiner verschil uit.)
© Noordhoff Uitgevers bv 63
18 a Na 5,8 mm is de intensiteit 40 · 1⁄2 · 1⁄2 = 10. d Het is voornamelijk het hersenweefsel, want daarin
De halveringsdikte is dus 5,8 / 2 = 2,9 mm. vinden met de gekozen schatting 3,4 halveringen
b 20/2,9 = 6,9 d ⁄ . Er blijft dus (1/2)6,9 = 8,4 · 10 –3 =
1
2
plaats.
0,83% van 40 over, dat is 0,34 W/m2.
c De intensiteit is dan (100 – 81 =) 19% van de 21 a Als hemoglobine gebonden is aan zuurstof absor-
oorspronkelijke intensiteit. 0,19 × 40 = 7,6 W/m2 beert het minder rood licht, en laat dus meer door.
Aflezen in de grafiek: 7,0 mm. Er wordt dan meer gemeten.
b Bij 660 nm kun je goed onderscheid maken tussen
6,1
d De intensiteit is __I = ___ 1n → n = 2,71
= 0,152 = __ zuurstofarm en zuurstofrijk bloed. Hier is het
I0 40 2
intensiteitsverschil tussen zuurstofrijk en zuurstof-
14 mm
De halveringsdikte = ______2,71 = 5,2 mm. arm bloed maximaal.
e De doorlaatkromme voor straling van 1 MeV is met c Bij die golflengtes kun je zuurstofrijk en zuurstofarm
een stippellijn aangegeven. bloed niet onderscheiden, omdat ze in dezelfde
40 mate het licht zullen absorberen.
d In de grafiek is te zien dat er bij 660 nm bijna geen
intensiteit in W/m2
64 © Noordhoff Uitgevers bv
© Noordhoff Uitgevers bv 65
33 a De afstand tot de detectoren moet naar beide 37 a Een tracer is een stof die door het menselijk lichaam
richtingen gelijk zijn. Voor punt M zijn dat de gele opgenomen wordt en waarin één of meerdere
en de groene lijn. radioactieve atomen zijn verwerkt. Het radioactief
Voor punt P is dat alleen de rode lijn. verval van de stof wordt gebruikt voor onderzoek.
b De fotonen langs de gele lijn naar beneden moeten b Bij positron-verval heeft de dochterkern hetzelfde
12 cm langer reizen, namelijk 6,0 cm van P naar M en massagetal maar een atoomnummer dat één hoger
dan nog eens 6,0 cm van M naar het punt 6,0 cm ligt. Voor C-12 is dat dus B-11, voor N-13 C-13, voor
onder M. Vanaf dat punt is de reisafstand verder O-15 N-15 en voor F-18 O-18. Alle genoemde dochter-
naar onderen even lang als de reisafstand van kernen zijn volgens Binas tabel 25a niet radioactief.
P naar boven. c C-10 heeft een halveringstijd van 19 s. Dat is veel te
0,12 m tegen 3 · 108 m/s levert een tijdsverschil op snel, want tegen de tijd dat de tracer in een patiënt
van 0,12 m / (3 · 108 m/s) = 4 · 10 –10 s. Dat is zit is de tracer met C-10 al niet meer voldoende
0,4 nanoseconde. actief. N-12 vervalt nog sneller met een halverings-
c Een maximale onnauwkeurigheid van 3,0 ns komt tijd van 0,011 s.
overeen met een maximale afwijking in de plaats-
bepaling van 3,0 ns keer 3 · 108 m/s, oftewel 0,90 m. 38 a Op t = 0 is de activiteit 80 Bq en op t = 40 dagen is
Gecentreerd rond het punt M is dan de maximaal de activiteit 2,5 Bq. Invullen in de formule voor de
mogelijke afwijking 45 cm. activiteit krijgen we
d Zie vraag c. Zelfs met een nauwkeurigheid in
40
1 ___ 1 t →
___
A = A0 · __ __
t
2,5 ___
___ 1 1
__ 5 1
__
40
___
fotonen een behoorlijke onnauwkeurigheid in de
80 32 ( ) ( )
= = 2 = 2 t
1/2
40
→ 5 = ____
t 1/2
plaats.
e Er wordt gebruik gemaakt van een combinatie van dus t1/2 = 8 dagen.
informatie: b Er zal bijna geen activiteit meer zijn, omdat twee
De PET-scan meet vooral de hoek waaronder de maanden betekent dat de stof bijna 8 maal is
fotonen binnenkomen. De hoekmeting is vele malen gehalveerd.
nauwkeuriger dan de tijdsverschillen. Doordat meer- Gebruik voor de schatting 64 dagen, dan is de
dere fotonparen in verschillende richtingen een exponent 64/8 = 8, en 28 = 256, dus
actief stralend deel van het weefsel verlaten kan het A ≅ 80 · __ 80 ___
1 8 ____ 10
( )
2 = 256 = 32 ≈ 0,31 Bq
kruispunt berekend worden van al deze paden.
Concreet gebeurt dan het volgende. Stel dat de drie Uitrekenen kan ook: 2 maanden is 61 dagen. Met
gekleurde lijnen metingen zijn van gelijktijdig op de een halveringstijd van 8 dagen en een startactiviteit
detectoren binnenkomende fotonen met een van 80 Bq is de activiteit na 2 maanden:
hoekverschil van 180 graden. Dit zijn dan mogelijke 1 8
61
___
A = 80 · __
( )
2 = 0,41 Bq
resultaten van annihilaties. Door de lijnen te kruisen
blijkt dan dat de punten P en M actief fotonparen c Een afname van 70% betekent dat de activiteit nog
uitstralen, oftewel dat op deze plekken de annihila- 30% is van A0, of __
A
A
= 0,30.
0
ties plaatsvinden. t
1 8
__
1
0,30 = __
( )
2 ⇔ 8 log (0,30) = t log 2
__
( )
209 70 278
34 a Bi + 30Zn → 113Uut + 01 n 8 log(0,30)
83 ⇔ t = __________ = 14 d
log(_21 )
b Mendelevium is Md-101. Het atoomnummer is met d -
113 – 101 = 12 gedaald. En omdat He 2 protonen bevat e Deze afname is niet rechtstreeks af te lezen in de
bestaat de vervalreeks uit 6 keer een α-deeltje grafiek. De activiteit is gehalveerd tot 20 Bq na
uitzenden. Dan neemt het massagetal met ongeveer 27 d, dus t1/2 = 27 d.
6 · 4 = 24 af. Dit resulteert in het isotoop 254
101 Md. t
1 27 1
___
0,30 = __
( ) __
2 ⇔ 27 log(0,30) = t log 2 ( )
13.4 Activiteit
27 log(0,30)
35 a Kleine halveringstijd, want dan vervallen er veel ⇔ t = ___________ = 47 d
log(_21 )
kernen in een kort tijdsbestek.
b Kleine halveringstijd → er vervallen veel kernen per Je mag ook zeggen dat de halveringstijd 27 / 8 =
seconde. 3,4 maal groter is dan van de zwarte lijn en dat het
dus 14 · 3,4 = 47 d duurt.
241 237 4
36 a 95Am → 93Np + 2 He f Bij het snijpunt vervallen er van beide stoffen
b 30 kBq betekent 30 · 103 vervalreacties per seconde. evenveel kernen. Er komt op dat moment per
Er vervallen dus per seconde 30 · 103 kernen (en er seconde ook evenveel straling vrij voor beide
ontstaan dus ook even veel alfadeeltjes). stoffen.
c De activiteit is na 1 jaar nauwelijks verandert omdat
de halveringstijd van Am-241 432 jaar is.
66 © Noordhoff Uitgevers bv
g De halveringstijd van blauw is groter dan van zwart. d Gebruik de volgende formule:
Van een zelfde hoeveelheid stof zal er daarom per ___
t
N = N0 · __1 ___t 1 3,92
__
seconde minder van blauw vervallen. Er zijn dus ( )
2 t ⇔ 4700 = 550 · 10 · 2
1/2
6
( )
meer kernen van de stof bij de blauwe lijn nodig om
4700
________ 1 3,92 = 8,5 · 10 –6
t
___
b ___ → 0,25 = __
___
A0 ( )
2
t 1/2
2( ) t 1/2
relatief veel kernen vervallen.
131 131
c 53I → 54Xe + −10e
Dus de halveringstijd is, met 0,25 = (1⁄2)2, gelijk aan
3,9 s. d Op t = 0 is de activiteit van I-131 gelijk aan 5,5 GBq. De
c De activiteit van radon is op dat moment groter, halveringstijd is 8,0 d, ofwel 8 × 24 × 3600 = 691200 s.
want de helling van de raaklijn is groter. De afname Gebruik formule
van het aantal radon-kernen is dus groter.
ln 2 · N = _______
A = ____ ln 2 · N = 5,5 · 109 Bq
t1/2 691200
42 a De halveringstijd van uraan is heel erg groot. In
ieder geval veel groter dan maanden. De activiteit is N = 5,5 · 1015 atomen I-131.
dan dus bijna constant. e 1,1 liter is gelijk aan 1100 ml. Om de activiteit per ml
b In de natuur kunnen radioactieve isotopen met een te berekenen van de verzamelde urine moet je dus
korte halveringstijd voorkomen als vervalproduct delen door 1100.
van een radioactieve isotoop met een (zeer) lange 1,2 MBq / 1100 = 1,1 kBq.
halveringstijd. Pas met een activiteit van 1,85 Bq mag deze urine
geloosd worden. De halveringstijd van I-131 is 8,0 d.
43 a Gebruik het verband tussen activiteit en het aantal 1 t
t
___
1 8,0
t
___
A = A0 · __ ( ) 1/2 3 __
( )
2 ⇔ 1,85 = 1,1 · 10 · 2 t = 74 d
kernen: A = ___
ln 2
t
N 1/2
1,48 · 10 =
13 ln 2
__________
·N
65,9 · 3600
Dus 400 Curie van Mo-99 bevat
N = 5,1 · 1018 atomen.
© Noordhoff Uitgevers bv 67
d De halveringstijd t1/2 van Tc-99m is 6,0 h. f De hoeveelheid Nd-143 neemt toe vanwege het
Na 22 h mag de patiënt pas bezoek ontvangen verval van Sm-147. De hoeveelheid Nd-144 blijft
van kleine kinderen, dus t = 22 h. vanwege de enorme halveringstijd constant, dus de
De activiteit is na 22 h afgenomen tot 0,50‰ verhouding neemt toe.
Vul de gegevens in: De halveringstijden voor het verval van Sm-148
(7 · 1015 jaar) naar Nd-144 en het verval van Nd-144
t
___ t
___
A(t) __1 ___
1 t · __1 tbio → ____
t
1t
t
___
A(t) = A(0) · __
2 2
1/2
= t
·
1/2__
zelf zijn groter dan de huidige leeftijd van het heelal.
A(0) 2 2
bio
68 © Noordhoff Uitgevers bv
49 a Radioactieve stoffen zenden straling uit zonder b Jood-131 heeft een halveringstijd van 8,0 dagen.
voorkeursrichting. De GM-teller meet alleen de Echter, er is niet alleen I-131 vrij gekomen bij de
straling die in zijn richting komt. Bovendien kan de ramp. Er zijn ook vele andere radioactieve deeltjes
straling onderweg worden verstoord, bv. doordat vrijgekomen met veel langere halveringstijden.
het wordt afgevangen door tussenliggend materi- Daarom is een groot gebied rond Tsjernobyl nog
aal. Ook kan de meter niet altijd correct meten; als steeds onbewoonbaar.
de GM-teller te dichtbij staat zijn er geen afzonder- c De halveringstijd van Cs-137 is 30 jaar. Bij een lange
lijke pulsen meer waarneembaar en als je te ver weg halveringstijd vervalt de stof langzaam en is de
staat zijn er te weinig pulsen per tijdseenheid om activiteit klein. Het kan ook zijn dat er veel minder
een zinnige meting te kunnen uitvoeren. cesium dan jood was.
60 60 0 d De spinazie had een activiteit van 1400 Bq per
b 27 Co → 28 Ni + −1 e
kilogram, terwijl maar 1000 Bq per kilogram is
c Omdat radioactief verval een toevalsproces is, is het toegestaan.
beter om met gemiddelden te werken. Hoe meer A(t) = A0 · (1⁄2)(t/t1/2) = 1400 · (1⁄2)(4/8)
metingen, des te nauwkeuriger wordt je gemiddelde. = 990 Bq. Dus na 4 dagen is de activiteit onder de
d De jongste bron is nog het meest actief, dus de maximaal toelaatbare norm gekomen, dus na de
jongste bron is bron II. De oudste bron is dan bron geadviseerde 7 dagen zit het onder de toegestane
III. De GM-teller meet niet de werkelijke activiteit, waarde.
maar het waargenomen aantal pulsen is wel een e Nog steeds krijgen mensen tumoren als gevolg van
maat voor de activiteit en zullen we hieronder de straling die ze toen hebben opgelopen. Mensen
activiteit noemen: hebben ook radioactieve stoffen binnengekregen
De activiteit van bron II is (1321 – 4)/10 = 131,7 Bq na waardoor ze nog steeds extra straling ontvangen.
5,0 jaar. De halveringstijd van Co-60 is t1/2 = 5,27 jaar. En er zijn kinderen geboren met aangeboren
De beginactiviteit A0 is dan: afwijkingen. Die overlijden vaak jonger dan
131,7
____
A(t) ____ 5 normaal.
1
__ ____
( )
A(t) = A(0) · 2 ⇔ A(0) = __1 = _1 = 254 Bq
t
____
t1/2
( )
t
____ 5/5, 27
2
t1/2
2
52 a De stralingsdosis is gelijk aan het dosisequivalent
voor de stralingssoorten met een weegfactor gelijk
De activiteit van bron III is (194 – 4)/10 = 19 Bq. aan 1. Dit zijn β-, γ- en röntgenstraling, zie de tabel
A(t)
log____ 19
log___ in bron 15.
_______
A(0) ______
254
t= · t_1 = · 5,27 = 19,7 jaar b Snelle neutronen en protonen zijn de gevaarlijkste
log_21 2 log0,5
stralingen bij uitwendig gebruik. Ze hebben een
e De β--straling vliegt in alle mogelijke richtingen weg. hoge weegfactor. Dat α-straling bij uitwendig
De radioactieve bron lijkt een straler vanuit een gebruik toch niet de meest schadelijke is, ondanks
punt te zijn. De oppervlakte van een bol is evenredig de hoogste wegingsfactor, komt doordat de dracht
met het kwadraat van de straal, dus het aantal minimaal is.
wegvliegende elektronen per vierkante meter c Bij inwendig gebruik is juist α-straling het gevaar-
neemt kwadratisch af met de afstand tot de bron. lijkst, omdat deze vorm van straling de hoogste
f 10 cm levert 745 – 4 = 741 pulsen per 10 seconden op. weegfactor heeft.
We willen nu 100 pulsen per 10 seconden meten. d 60% van 5,0 · 10 –6 J is 3,0 · 10 –6 J.
Dat zijn 100 – 4 = 96 pulsen per 10 seconden van de
Estr 3,0 · 10 –6
bron. Dat is dus 7,82 keer zo weinig. Dan moet
____
de D = ___
m = ________
0,040 = 7,5 · 10 Gy
–5
© Noordhoff Uitgevers bv 69
t_1
c A = ln
___2 · N ⇔ N = A · ____
2
= 56 a Vermogen is de hoeveelheid energie per seconde.
t_1 ln 2
2
De activiteit is het aantal atomen dat per seconde
1,28 · 109 · 365 · 24 · 60 · 60 vervalt. Per verval komt er een hoeveelheid energie
3,1 · 103 · _______________________ =
ln 2 vrij. In formulevorm:
1,81 · 1020 atomen. Dit is 0,012% van het totaal, dus energie deeltjes energie
P = _______ · _______ = _______ = vermogen
het totaal is 100/0,012 · 1,81 · 1020 = 1,50 · 1024 deeltje seconde seconde
atomen, wat overeen komt met 1,50 · 1024 / 1,51 · 1022 b De activiteit op het moment van starten is
atomen = 99,8 ≈ 100 g. 1 t _21 = 365 · __1 = 250 MBq
_t
A(1h) = A0 · __
60
_____
2 2
109,8
N(t) = N0 · __
2 ( ) 1/2
( ( ) )
___
Nvervallen = N0 − N0 · __
t
2
t 1/2
cellen wordt opgenomen is er geen mogelijkheid En met A(0) = ____ln 2 · N krijgen we dan
t1/2 0
om van buiten af het boor direct te traceren in het
lichaam. Dat lukt pas als je met neutronen bestraalt.
t1/2
N + = ____
ln 2
· A(0) · 1 – __
2
t
(
1 t1/2
___
( ) )
b Men kan de uitgezonden gammastraling detecte-
ren. Door de richting van de ingevangen gamma- e Nu is A(0) gelijk aan de activiteit aan het begin van
straling te bepalen kan men uiteindelijk het punt de meting, dus 250 Mbq en t = 21 min (de duur van de
bepalen van waaruit deze gammastraling komt. meting). De halveringstijd is 109,8 minuten. Dus het
c De α-straling wordt ingevangen door de tumorcel, totaal aantal uitgezonden positronen is gelijk aan
en komt dus niet verder (de dracht is klein). De
( )=
21
109,8 · 60
_____
1
= _________ · 250 · 106 · 1 – __
γ-straling gaat wel (grotendeels) door gezond N +
ln 2 2 ( ) 109,8
70 © Noordhoff Uitgevers bv
c De patiënt is van bovenaf bestraald, omdat het De verhouding tussen C-14 en C-12 is dan:
meest bestraalde gebied boven zit (het paarse deel). 14
C: 12C = 6,60 · 1013: 5,02 · 1025 = 1,315 · 10 –12: 1
d De patiënt lag op zijn buik, want de bestraalde Ten opzichte van de normale verhouding is dat een
tumor zat in zijn rug en die zit bovenin op de foto. verhoging van:
e De stralingsweegfactor van 5 maakt van 180 cGy (1,315 – 1,30)
__________
1,30 · 100% = 1,15%
een equivalente dosis van 900 cSv. Omdat die
44 maal is toegediend kom je op een totale equiva- (Dit komt overeen met de 1,2% uit het artikel.)
lente dosis van 39 600 cSv = 396 Sv.
Opgave 2 PET-scan
1 14 11 4
58 a Als U-238 naar Rn-222 vervalt, komen er in totaal 16 5 1p + 7N → 6C + 2 He
nucleonen vrij. Dit komt overeen met een geheel
aantal (4) alfadeeltjes, want die hebben 4 nucleo- 6 Bij de reactie wordt de massa van het positron en
nen. Bij Th-232 zou de afname 10 nucleonen zijn. Dat het elektron omgezet in de energie van de twee
kan nooit kloppen. gamma-fotonen. Dus de energie per foton is volgens
b De energie is de energie die het verval van de twee de gegevens 0,50 MeV (In Binas tabel 7B staat de
isotopen met alfaverval levert. Dit zijn: poloni- wat meer nauwkeurige waarde van 0,511 MeV).
um-218 en polonium-214. Het aantal kernen E=h·f⇔
polonium-218 is gegeven. Alle aanwezige kernen
0,511 · 106 · 1,602 · 10 –19
E = ___________________
vervallen na verloop van tijd tot polonium-214. Dit f = __ = 1,24 · 1020 Hz
h 6,626 · 10 –34
zijn in totaal 4,26 · 105 kernen. Invullen levert:
Estr 7 De diameter van het hoofd wordt geschat op 20 cm.
D = ___m = Er geldt dan:
2,6 · 10 4
· 5,998 · 1,602 · 10 –13 + 4,26 · 105 · 7,68 · 1,602 · 10 –13
_________________________________________________
2,5 ∆t = ∆x⁄c = 0,2⁄3,0 · 10 = 0,7 · 10 –9 s.
8
3 Als een boom sterft neemt hij geen nieuwe koolstof 9 Bij een bestraling wordt ook altijd gezond weefsel
meer op. Als er C-14 gaat vervallen, wordt de geraakt. Door de behandeling in porties op te delen
verhouding C-14/C-12 (met het stabiele C-12) steeds heeft dit gezonde weefsel tijd om te herstellen.
kleiner. Hoe ouder een boom is, hoe kleiner deze
verhouding dan zal zijn, want je meet dan een 10 d1/2 hersen = 10,6 cm; d1/2 schedel = 6,15 cm
steeds kleinere activiteit van C-14.
Als het C-14-gehalte in het jaar 774 hoger lag, dan 11 100
wordt nu nog steeds een hogere activiteit gemeten.
percentage in %
A(t) = A(0) · __
2 ⇔
_1
2
40
A(t) 218
A(0) = ____ = _________
__t
= 253 Bq
(2012–774)
________
t_21 5730 20 1
__ 1
__
2 2
Het aantal C-14-kernen op dat moment is dan:
ln 2 · N (t) ⇔
A(t) = ____
0
0 3 6 9 12 15
t__1 dikte schedelbot in cm
2
t_1 (5730 · 365 · 24 · 60 · 60)
N(t) = ____
2
· A(t) = _____________________ · 253 12 Aflezen uit de getekende doorlaatkromme bij 1,3 cm:
ln 2 ln 2
inderdaad ongeveer 86%.
= 6,60 · 1013 kernen
Het aantal koolstofkernen in 1 kg is: 13 d1/2 hersen = 10,6 cm, dus de intensiteit van de straling
1
m = ____________ op 10,6 cm onder de schedel is dan nog 50% van
aantal = ____ = 5,02 · 1025 kernen
A · u 12 · 1,66 · 10 –27 86%, ofwel 43%.
© Noordhoff Uitgevers bv 71
14 Het draaipunt van de beweging is de tumor. 26 Po-210 heeft een halveringstijd van 138 dagen.
N 1 t_1 1 ___
t
__
___
= __ __ 19
A = ____ ln 2
In 2 · N= _______________ · 6,9 · 109 = 4,0 · 102 Bq
t_21 (138 · 24 · 60 · 60)
22 E = 0,42 MeV
10
Opgave 5 Moord!
aantal kernen · 109
72 © Noordhoff Uitgevers bv
PET-scan.
c De waterstofatomen die zich in de antiparallelle na 10 cm gelijk aan 46% van de beginwaarde.
toestand bevinden, zitten in een instabiele toestand Halverwege de 10 cm, dus op 5 cm, is de intensiteit
en zullen terugvallen (met een zekere halveringstijd) gelijk aan 68% van de beginwaarde. De tumor
naar de parallelle toestand. Hierbij wordt een foton ontvangt 46%/68% = 68%.
uitgezonden. Deze fotonen zorgen voor het getoon-
de radiosignaal.
d Als de radioloog geen radiopuls meer geeft, komen
er geen nieuwe waterstofatomen in de antiparal-
lelle toestand. Het signaal wordt daarom door
steeds minder atomen verzorgd. Net als bij radioac-
tief verval vertoont het signaal daarom een expo-
nentieel dalend verloop.
e De frequentie van radiogolven is veel groter dan
past bij de getekende tijdschaal.
f Gebruik de formule van de halveringstijd van
radioactief verval, maar nu voor het verval van de
spintoestand in MRI.
A = A0 · __1 ___
t
A
___ 1 ___
__ t
1 ⁄ → t = 3,0 s
__
( ) ( )
2 → A0 = 2 → 0,3 = 2 ( )
5,2
t 1/2
t 1/2 t 1/2
1/2
© Noordhoff Uitgevers bv 73