Antwoorden HS 13 Straling

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 13

Hoofdstuk 13 Straling

Hoofdstuk 13
Straling

Introductie 13.1 Straling in soorten


1 Een versnelling van 1 g is gelijk aan 9,81 m/s . De
2
1 a infrarode straling
versnelling die hoort bij 0,45 g is dan gelijk aan b uv-straling (vooral uv-A)
0,45 · 9,81 = 4,4 m/s2. c radiogolven
De gebouwen kunnen de versnelling van 5,5 m/s2 d infrarode straling
dus niet weerstaan. e radiogolven

2 De versnelling is het grootst als de resulterende 2 a De afstand van de aarde tot de zon staat in Binas
kracht het grootst is, volgens F = –Cu is de kracht tabel 31.
0,1496 · 1012
s = ___________
het grootst bij de maximale uitwijking. Dus de s = v · t → t = __
v = 3,32 · 105 s
4,50 · 105
versnelling is het grootst bij de uiterste stand.
b De gammastraling reist met de lichtsnelheid en gaat
3 Het totale vermogen van de 13 dieselgeneratoren is dus sneller dan α-straling.
13 · 6,0 = 78 MWh. In 1 maand zitten ongeveer
(365 × 24/12) 730 uren. Dan is het benodigde 3 a Uv-B-fotonen hebben meer energie dan uv-A en ver-
gemiddelde koelvermogen gelijk aan oorzaken daarom meer schade.
78000 kWh/730 uur = 1,1 · 102 kW. b Uv-C straling (λ = 100 – 280 nm) wordt volledig
geabsorbeerd in de buitenste lagen van de
4 De wind neemt de radioactieve deeltjes mee. Uit de dampkring.
figuur blijkt dat de verspreiding van de radioactieve c Nee, de huid aan de kant van het open raam is
stoffen richting het noordwesten is. De wind kwam verouderd.
dus uit het zuidoosten. d De kortste golflengte voor uv-A straling is volgens
Binas tabel 19 320 nm:
5 a 30 + 30 + 30 = 90, dus pas drie keer halveren toe; 2,998 · 108
c = 6,626 · 10 –34 · _________
E = h · __ = 6,2 · 10 –19 J
50% → 25% → 12,5%. Dit komt overeen met ( _21 ) = _81
3
λ 320 · 10 –9
= 12,5%. = 3,87 eV
b Er is nog 1% over als geldt dat ( _21 ) = 1%. Hieruit is af
n

4 a De α-straling ioniseert de lucht, die daardoor


log(0,01)
te leiden dat n = _______
log( ⁄ )
= 6,64. Vermenigvuldig
1
2
plaatselijk geleidend wordt. De elektronen worden
daardoor afgevoerd, en de stripjes worden weer
dit met de halveringstijd van 30 jaar om tot de neutraal.
conclusie te komen dat na krap 200 jaar 99% van b Ja, wanneer de lucht ioniseert komen ook elektro-
het cesium is verdwenen. nen vrij die de positieve lading op de elektroscoop
kunnen neutraliseren.
6 Koelen met zeewater betekent dat je radioactief
besmet zeewater terug loost op de zee, met 5 a De geladen deeltjes bewegen met grote snelheid.
navenante ecologische gevolgen. Door het magnetisch veld van de aarde
Koelen door ventilatie betekent dat radioactiviteit in (Lorentzkracht) worden ze afgebogen, zodat ze juist
de atmosfeer terecht komt, met vergelijkbare bij de polen met de aardatmosfeer binnendringen.
ecologische gevolgen. Door botsingen wordt het aanwezige zuurstof en
stikstof aangeslagen waarna emissie van zichtbaar
7 De film ‘The China Syndrome’ is een film uit 1979. De licht volgt.
verslaggeefster Kimberly Wells is toevallig getuige b Atomen worden geïoniseerd door de kosmische
van een bijna-ongeluk in een kerncentrale. Deze straling (nemen energie op). Daarna kunnen ze licht
fictieve centrale staat in Los Angeles. Precies aan de uitzenden (‘terugvallen naar lagere energietoe-
andere kant van de aardbol ligt China. Er wordt stand’) De werking van een tl berust ook op ionisa-
gesuggereerd dat een meltdown dwars door de ties; in dit geval door elektronen die onder hoog-
aarde heen zou gaan, naar China. spanning worden vrijgemaakt.
12 dagen na de première gebeurde er werkelijk een
ongeluk bij de kerncentrale Three Mile Island.

© Noordhoff Uitgevers bv 61

242760_NAT 3E TF VWO 5 UW_CH13.indd 61 21/05/14 11:24 AM


Hoofdstuk 13 Straling

c De bijbehorende golflengte van groen licht is c De radiogolf draagt energie over aan waterstofato-
ongeveer λ = 520 nm. men; het waterstof neemt de energie op: absorptie.
2,998 · 108
c = 6,626 · 10 –34 · _________ De waterstofatomen komen hierdoor in de antipa-
E = h · __ = 3,82 · 10 –19 J
λ 520 · 10 –9 rallelle toestand. Wanneer zij terugvallen naar de
= 2,38 eV parallelle toestand wordt een foton uitgezonden:
d Wanneer sprake is van een botsing waarbij het emissie.
deeltje blijft bestaan, draagt het kosmisch stralings- d De golflengte wordt bepaald door het
deeltje niet al zijn energie over aan het atoom. energieverschil.
2,998 · 108
c = 6,626 · 10 –34 · _________
c ⇔ λ = h · ___
Het deeltje behoudt dan wat kinetische energie. ∆E = h · __
λ ∆E 4,2 · 10 –26
Bovendien zou het zo kunnen zijn dat de overgang = 4,7 m
die hoort bij het groene licht geen overgang naar de e Die moet wel hetzelfde zijn, want het gaat om
grondtoestand is. In dat geval moet er eerst meer hetzelfde energieverschil tussen de niveaus.
energie geabsorbeerd zijn. f De golflengte is constant omdat er maar één
energieovergang is. Daardoor is er maar één
6 a Een piercing is van metaal. Door het sterke mag- fotonfrequentie mogelijk. De intensiteit van het
neetveld van de MRI-scanner kan er aan deze signaal hangt af van tempo waarin de parallelle
piercing getrokken worden. spins terugvallen, maar ook van het aantal aanwe-
b 1. MRI-scanner en CT-scanner kunnen beide plakjes zige waterstofatomen. Het signaal van een tumor
uit je lichaam bekijken. 2. Beiden maken gebruik van zal dus sterker zijn.
elektromagnetische straling 3. Beiden maken een g Het magneetveld beïnvloedt het energieverschil
driedimensionale afbeelding. tussen de parallelle en antiparallelle toestand en dus
c 1. De gebruikte straling is niet schadelijk voor ook de golflengte van het signaal dat het lichaam
lichaamscellen. 2. Zacht weefsel kun je beter terug zendt. Als je weet wat de sterkte van het
bekijken met de MRI-scanner. magnetisch veld op een bepaalde plek in het
d 1. Echoscopie maakt geen gebruik van ioniserende lichaam is, kun je dus vaststellen waar een ontvan-
straling en kan dus onbeperkt worden ingezet. gen foton (golf) vandaan komt.
2. Echoscopie is veel goedkoper want de apparatuur
is een stuk eenvoudiger. 9 a Stralingsafname betekent absorptie van straling.
e 1. Bij echoscopie is geen sterk magneetveld nodig; 1 mm water levert een absorptie van 1,7%. Dat wil
dus metalen protheses of een pacemaker zijn geen zeggen dat er 100 – 1,7 = 98,3% doorgaat.
bezwaar. 2. Echoscopie is veel goedkoper want de 3 mm water levert een transmissie van 0, 9833 = 0,95.
apparatuur is een stuk eenvoudiger. Dat is een absorptie van 5,0%.
b 0,983x = 0,50 → x = log(0,50)/log(0,983) = 40,4.
7 a De techniek wordt vaak gebruikt voor onderzoek bij Pas als er 41 blokjes worden gebruikt wordt er
zwangere vrouwen. De röntgenstraling is schadelijk (meer dan) 50% geblokkeerd.
voor de foetus. c 2 mm bot absorbeert meer straling dan 3 mm water.
b In de baarmoeder is de geluidssnelheid volgens Blijkbaar heeft bot de eigenschap dat het beter
Binas tabel 15A v = 1,63 · 103 m/s. straling tegenhoudt dan water.
d 2 mm bot laat 93,5% door. Wat 1 mm bot doorlaat is
1,63 · 103
= _v_ = ________ = 9,1 · 10 –5 m dan √0,935 = 0,967 (96,7%). De absorptie = 3,3%
f min
18 · 106
e 2 mm bot absorbeert 6,5% en laat dus 93,5% door.
1,63 · 103
________
max = = 8,2 · 10 –4 m 0,935x = 0,50 → x = 10,3 maal 2 mm, dus 20,6 maal
2,0 · 106
1 mm. 21 blokjes.
c Voor de tijdsduur die verstrijkt totdat de echo f Transmissie = 0,983 · 0,935 = 0,919 = 92%
arriveert, geldt: g 1 mm bot en 1 mm bloed laten 95% straling door.
2 · 0,12 Van 1 mm bot laat 96,7% door. → 1 mm bloed laat
t = _vs_ = ________3 = 1,47 · 10 –4 s
1,63 · 10 door: 0,95 / 0,967 = 0,982 (vrijwel hetzelfde als
De tijd tussen het begin van de eerste puls en het water en dat was te verwachten). De transmissie bij
begin van de tweede puls is y2 is 0,983 · 0,967 · 0,982 = 0,933 = 93%.
1,47 · 10 –4 + 110 · 10 –6 = 2,57 · 10 –4 s. Voor de frequen-
tie geldt dan: 10 a Als er elke twee seconden een volledig nieuw beeld
f = _T1 = 3,9 kHz moet worden gemaakt, geeft dit ontzettend veel
Deze frequentie kan het menselijk gehoor goed gegevens die in korte tijd moeten worden verwerkt.
waarnemen. Om dit bij te kunnen houden, wordt de resolutie
d De geluidssnelheid in vet is iets lager. De echotijd (hoeveelheid informatie per oppervlak) beperkt.
wordt daardoor groter en de tijd tussen de pulsen (Wanneer je slechts 2 seconden de tijd hebt voor
ook. De pulsfrequentie is in werkelijkheid lager. elke scan kunnen er structuren zijn die niet meer te
onderscheiden zijn omdat het terugvallen van de
8 a [ ∆E ] = [ hB ] = Hz T–1 J s T = J spins veel langer duurt dan 2 seconden. Deze
b ∆E = 42,6 · 106 · 6,626 · 10 –34 · 1,5 = 4,2 · 10 –26 J structuren geven dan een te zwak signaal om nog
onderscheiden te kunnen worden.)

62 © Noordhoff Uitgevers bv

242760_NAT 3E TF VWO 5 UW_CH13.indd 62 21/05/14 11:24 AM


Hoofdstuk 13 Straling

b De vierde dimensie is de tijd in dit geval. De andere 14 a Dat ligt er aan hoe je er naar kijkt: als je naar de
drie zijn de drie ruimtedimensies. fotonen kijkt, is de energie van een uv-foton altijd
c Dan moet er een toename van de hoeveelheid bloed groter, maar als het aantal IR-fotonen groter is, kan
zijn. Het lichaam is een zeer goed regelsysteem. de totale energie van een infraroodbundel groter
Waar de zuurstofbehoefte groot is ontstaan geen zijn dan van een uv-bundel.
tekorten. Het lichaam stuurt daar juist veel bloed b Als het gaat om de energie van straling, wordt
heen. De toename van de hoeveelheid bloed meestal de energie van de afzonderlijke fotonen
compenseert (en meer!) de signaalafname. bedoeld. De intensiteit kijkt naar de totale energie
d Ook bij het bekijken van neutrale plaatjes gebruik je van een hoeveelheid fotonen die per seconde op
de hersenen (o.a. visuele cortex). een oppervlak valt.

11 a De fotonenergie is veel meer dan in een ziekenhuis. 15 a 12,5% dat is precies 3 halveringen.
In het lichaam moet de straling wel door zacht (1⁄23 = 1⁄8). De halveringsdikte is dan 6,0 cm.
weefsel maar in mindere mate door bot. Bij archeo- b De intensiteit is na ongeveer 12,5 cm gedaald tot
logisch onderzoek moet de straling juist wel sterk 12,5%. De halveringsdikte is dan 12,5 / 3 = 4,2 cm.
door harde materie om daarbinnen structuur te kun- c 65% absorberen is 35% doorlaten. Aflezen (rode lijn):
nen zien. Bovendien wordt in het ziekenhuis de 2,0 cm.
energie van de straling zo laag mogelijk gehouden, d Bij 5,0 cm dikte wordt 7,5% doorgelaten, dus 92,5%
vanwege de schadelijke bijwerkingen. geabsorbeerd.
b In de röntgenbuis botsen elektronen met grote
snelheid waardoor ze fotonen vrijmaken. 16 a De halveringsdikte is 8,6 mm (tabel 28F).
100 · 10 –6 = 6,24 · 1014 elektronen/s De dikte van het loodschort = 0,5 · d1⁄2
100 µC/s = __________ __I
1,602 · 10 –19 = _21 = 0,707
0,5
I0
In 15 s levert dat 9,4 · 1015 elektronen en fotonen.
c 6,24 · 1014 fotonen per seconde hebben een energie Er wordt 71% doorgelaten en 29% geabsorbeerd.
van 6,24 · 1014 · 200 keV · 1,602 · 10 –19 = 20 W b Beton heeft voor deze straling een halveringsdikte
(P = U · I = 200 · 103 V · 100 · 10 –6 = 20 W !) van 4,6 cm. Daarvan de helft: 2,3 cm.
20 · 15
P = _________
I = __ = 2,0 · 103 W/m2
A 0,35 · 0,43 17 a De doorgelaten straling wordt voortdurend geme-
ten terwijl de bron met constante snelheid onder
350 mm
d lengte = __________ = 5,07 · 103 pixels een (kleine) stralingsbundel beweegt.
0,069 mm
Veranderingen in de gemeten intensiteit geven de
430 mm
breedte = __________ = 6,23 · 103 pixels dikteverschillen van de plaat aan.
0,069 mm
b Alle α-straling komt ongeveer even ver in de platen.
N = 5,07 · 103 · 6,23 · 103 = 31,6 · 106 pixels Dit geldt ook voor de β-straling. α-straling komt er
e Ieder pixel kent 4096 grijstinten = 212. Per pixel zijn in geen geval doorheen en β-straling komt of niet,
er dus 12 bits nodig, of in totaal: of wel door de platen, je kunt daarmee niet goed de
12 · 31,6 · 106 = 3,79 · 108 bits. Dat is 379 Mb/60 = 6,3 dikte bepalen.
Mb/s. c d1/2 = 2,8 cm. d = 10,0 cm = 10,0 / 2,8 = 3,57 · d1/2
Door de plaat wordt 1⁄23,57 = 0,084119 = 8,4119% van
13.2 Doordringend vermogen de straling doorgelaten. Bij de gegeven gevoeligheid
12 a Zichtbaar licht wordt onvoldoende doorgelaten door krijg je een variatie van:
lichaamsweefsel (met een felle lamp kun je overi- 8,4119 – 0,070 = 8,3419% tot 8,4119 + 0,070 = 8,4819%.
gens nog net door je hand heen schijnen, maar je Bij het minimum hoort een dikte:
ziet alleen een rood schijnsel). Röntgenstraling heeft __
d
1 d1/2 log 0,083419
een groter doordringend vermogen. 0,083419 = __
2 ⇔ d = 2,8 ·
____________
= 10,034 cm
log 0,5
b Een stof met een hoog atoomnummer absorbeert
veel röntgenstraling. Bij een materiaal zoals lood is Bij het maximum hoort een dikte:
een paar mm voldoende om veel straling te absor- __
d
1 d1/2 log 0,08419
beren. 0,084819 = __ ___________
2 ⇔ d = 2,8 · log 0,5 = 9,9665 cm
c Deze parasols houden veel zichtbaar licht tegen
maar laten uv-straling nog wel grotendeels door. Het verschil hiertussen is 0,067 cm = 0,67 mm
d Deze mantel is voor de gammastraling die een groot d Voor fotonen met hogere energie is de halverings-
doordringend vermogen heeft. dikte groter. Bij een bepaalde plaatdikte zal dus een
13 groter percentage van de fotonen worden doorgela-
eigenschap -straling -straling γ-straling
ten. 0,070% ten opzichte van deze grotere intensi-
doordringend kleinste klein groot teit, betekent dat de meting relatief gezien nauw-
vermogen keuriger wordt en dat er kleinere diktevariaties
ioniserend heel groot groot kleinste kunnen worden waargenomen.
vermogen (Je kunt de berekening bij vraag c ook herhalen met
een grotere waarde voor d1/2. Je komt dan op een
kleiner verschil uit.)

© Noordhoff Uitgevers bv 63

242760_NAT 3E TF VWO 5 UW_CH13.indd 63 21/05/14 11:24 AM


Hoofdstuk 13 Straling

18 a Na 5,8 mm is de intensiteit 40 · 1⁄2 · 1⁄2 = 10. d Het is voornamelijk het hersenweefsel, want daarin
De halveringsdikte is dus 5,8 / 2 = 2,9 mm. vinden met de gekozen schatting 3,4 halveringen
b 20/2,9 = 6,9 d ⁄ . Er blijft dus (1/2)6,9 = 8,4 · 10 –3 =
1
2
plaats.
0,83% van 40 over, dat is 0,34 W/m2.
c De intensiteit is dan (100 – 81 =) 19% van de 21 a Als hemoglobine gebonden is aan zuurstof absor-
oorspronkelijke intensiteit. 0,19 × 40 = 7,6 W/m2 beert het minder rood licht, en laat dus meer door.
Aflezen in de grafiek: 7,0 mm. Er wordt dan meer gemeten.
b Bij 660 nm kun je goed onderscheid maken tussen
6,1
d De intensiteit is __I = ___ 1n → n = 2,71
= 0,152 = __ zuurstofarm en zuurstofrijk bloed. Hier is het
I0 40 2
intensiteitsverschil tussen zuurstofrijk en zuurstof-
14 mm
De halveringsdikte = ______2,71 = 5,2 mm. arm bloed maximaal.
e De doorlaatkromme voor straling van 1 MeV is met c Bij die golflengtes kun je zuurstofrijk en zuurstofarm
een stippellijn aangegeven. bloed niet onderscheiden, omdat ze in dezelfde
40 mate het licht zullen absorberen.
d In de grafiek is te zien dat er bij 660 nm bijna geen
intensiteit in W/m2

absorptie is voor aan zuurstof gebonden hemoglo-


30 bine. Dit licht wordt dus voornamelijk doorgelaten.
Voor 940 nm wordt er veel meer licht geabsorbeerd,
waardoor de gemeten IIR veel kleiner zal zijn dan de
20
gemeten Irood. De verhouding is dus groter dan 1.
e Nee. In de breuk Irood / IIR zal er in de teller en de
noemer precies dezelfde afname van de intensiteit
zijn. Dat verandert dus niets aan de verhouding.
10

13.3 Radioactief verval


22 a Isotopen zijn atomen met hetzelfde aantal protonen
0
0 5 10 15 20 en een verschillend aantal neutronen.
dikte in mm b Vijf, zie isotopentabel 25A.
f 10% van de beginintensiteit is 4,0 W/m2. Dat is bij c 12,000000 u
een dikte van ongeveer 17 mm. d 1 u = 1/12 deel van de massa van één 12C atoom.
g 0,10 = __
1n
2 → n = 3,32 halveringen
3,32 × 5,2 = 17 mm 23 a Radium
b 88 protonen
19 Pulsje c 288 – 88 = 200 neutronen
d 88 elektronen (een atoom is neutraal)
20 a De CT-waarde zit tussen –600 en –400. Ga uit van
–500. Voor fotonen van 1,0 MeV is de halverings- 24 a Lood
dikte in water 9,8 cm (tabel 28F) b 82 elektronen
−500 9,8–d _1
2 –long
c Het massagetal is 128 + 82 = 210, dus 210 Pb
_____ _________ 82
1000 = = −0,5 ⇔ d Zie Binas tabel 7B.
d_1 –long
82 protonen wegen 82 × 1,0072765 = 82,59667 u
2

9,8 − d 2 –long = −0,5 · d_21 –long ⇔


_1
128 neutronen wegen 128 × 1,0086649 = 129,10911 u
9,8
9,8 = 0,5 · d_21 –long ⇔ d_21 –long = ___
0,5 = 19,6 Dat is samen 211,70578 u, wat meer is dan de
d 2 –long = 20 cm
1
_
relatieve atoommassa van lood.
De relatieve atoommassa van lood is 209,98417 u
4,61 – 2,44
b 150 keV: CTschedelbot = 1000 × __________2,44 = 889 (zie tabel 25A).
1,0 MeV: CTschedelbot = 783
De CT-waarde is dus afhankelijk van de energie. 25 Antwoord C, Be-8.
(Voor water is de CT-waarde per definitie altijd 0)
238
c De straling gaat door grofweg 1 cm bot en 15 cm 26 a 92U
hersenweefsel en dan nog eens door 1 cm bot. De Dus 92 protonen en 238 – 92 = 146 neutronen.
halveringsdikte van hersenweefsel kun je uitreke- b Gebruik de formule Ekin = 1⁄2 m v2
nen en die van schedelbot is bekend (2,44 cm). 4,18 MeV = 6,70 . 10 –13 J is de kinetische energie.
CThersenweefsel = 35,2 De massa van een heliumkern is
4,61–d 4,002603 u -2me = 4,001506 u = 6,644656 · 10 –27 kg.
35,2
_____ ___________
_1
1
→ d__
2 –hersen

1000 = 2 –hersen = 4,45 cm


____
d_21 –hersen Ekin
Dus v = 2___ m = 14,2 10 m/s
6
15 2 4
nhersen = ____
4,45 = 3,4 nschedel = ____
2,44 = 0,82 c 2 He , dus 2 protonen en 2 neutronen.
d 234 – 90 = 144 neutronen en 90 protonen
I = __1 3,4 · __1 0,82 = 0,055
__
I0 2 2 e Het atoomnummer is 90.
234
94,5% is geabsorbeerd. f Thorium ( 90Th), zie Binas tabel 40A.

64 © Noordhoff Uitgevers bv

242760_NAT 3E TF VWO 5 UW_CH13.indd 64 21/05/14 11:24 AM


Hoofdstuk 13 Straling

27 a α-straling levert de volgende vergelijking op 30 a Gebruik de isotopenkaart in Binas (tabel 25B)


4 18 18 0 +
9F → 8O + 1 e
216
84
Po → 2 He + 212
82
Pb
b In tabel 25A is een kolom voorkomen (in de natuur)
en β-straling levert de volgende vergelijking op
waarin staat dat alleen F-19 in de natuur voorkomt
216
84
Po → 216
85
At + −10e (100%).
b De vervalvergelijking voor het product van de c 18
8
O + 11p → 189F + 01 n
α-straling uit a is Het andere deeltje dat ontstaat is een neutron.
3
212
Pb → 212 Bi + −10e d 168O + 2He → 189F + 11p
82 83
Het deeltje waarmee zuurstof in water beschoten
→ 212
84
Po + 2−10e wordt is He-3.
4
→ 208
82
Pb + 2 He + 2 −10e
31 a De schedel is beter zichtbaar op de CT-scan. Dit
en de vervalvergelijking voor het product van de komt omdat FDG niet door bot opgenomen wordt
β-straling uit a is en dus niet zichtbaar wordt op een PET-scan. Op een
216
At CT-scan is bot juist wel goed zichtbaar omdat van
85 alle soorten weefsels bot röntgenstraling het beste
212 4
→ 83Bi + 2 He tegenhoudt.
En vanaf 212Bi is het verval hetzelfde als bij de b Je hoeft voor een CT-scan geen radioactief materiaal
83 in je lichaam in te brengen. Er is voor een CT-scan
α-straling hierboven. geen tracer nodig. Dit is een voordeel qua tijd en
c De atoommassa van Po-216 is 216,00 u = qua kosten.
216 · 1,6605 · 10 –27 kg = 3,5867 · 10 –25 kg. In één kg Een CT-scan heeft een hogere resolutie dan een
zitten dan 1 / 3,5867 · 10 –25 = 2,8 · 1024 atomen. PET-scan.
c MRI werkt niet met gevaarlijke radioactieve straling
214 214
d Uit 83
Bi → 84Po + −10e of stoffen. Met MRI kan men vooral goed naar alle
zachte weefsels kijken.
214 4
en uit 218
86
Rn → 84
Po + 2 He d Met een PET-scan is duidelijk te zien welke weefsels
snel delen, zoals tumoren.
28 a γ-verval is het uitzenden van een foton. Het aantal e Tumoren zijn snel delende weefsels en nemen
kerndeeltjes verandert dus niet bij γ-verval. daarom veel FDG op waarmee ze goed zichtbaar
worden op een PET-scan. Dit is een direct bewijs van
238m 238
b 92 U → 92U + γ de aanwezigheid van een tumor.
Bij een CT-scan wordt gezocht naar onregelmatighe-
29 a Bij bètaverval ontstaat een kern met een (+1) hoger den in weefsels veroorzaakt door dichtheidsverschil-
atoomnummer terwijl bij alfaverval het atoomnum- len of vervormingen. Die verschillen t.o.v. gezond
mer juist (–2) kleiner wordt. De toename wordt naar weefsel zijn relatief klein.
rechts getekend, de afname naar links.
b In de figuur zijn de energieniveaus van Tl-208 32 a Bij een CT-scanner meet je de transmissie van
weergegeven. Het verval van Bi-212 leidt tot een röntgenstraling door de weefsels. Dus de bron en
Tl-208 deeltje in één van de vier verschillende detector moeten op één lijn liggen met het te
energieniveaus. Bij ieder energieniveau blijft er een meten onderwerp (het lichaam) er tussen in. Door
andere hoeveelheid energie over voor de kinetische de bron en de detector rond het lichaam te laten
energie van de α-deeltjes. draaien kan een 3D-beeld gereconstrueerd worden.
c De snelste α-deeltjes komen voort uit het verval Een PET-scanner meet de twee in tegengestelde
naar een Tl-208 atoom in de grondtoestand. Dan is richting wegvliegende fotonen. De plek waar de
namelijk alle energie die bij het verval vrijkomt twee fotonen vandaan komen en in welke richtin-
beschikbaar voor de kinetische energie. gen ze wegvliegen is echter willekeurig en dus van
De langzaamste α-deeltjes komen vrij bij het verval te voren niet te beredeneren. Daarom moeten er
naar Tl-208 in de hoogst mogelijk aangeslagen voor alle richtingen detectoren staan.
toestand, dus met een energieniveau van 493 keV. b De β–-deeltjes zijn elektronen uit atomen in de
Het langzaamste α-deeltje heeft dus een energie buurt van de plaats waar de β+-deeltjes ontstaan. Ze
van 6,20 MeV – 493 keV = 5,71 MeV = 9,15 · 10 –13 J. komen dus gewoon uit het lichaam van de patiënt.
Op dezelfde manier als opgave 26b is de snelheid te c Nee, dan zullen op die plek twee fotonen ontstaan.
berekenen: Uit het tijdsverschil van registratie van deze fotonen
_____ is duidelijk dat deze niet uit het lichaam afkomstig
Ekin
v = 2 ___
m = 16,6 10 m/s
6
zijn.

© Noordhoff Uitgevers bv 65

242760_NAT 3E TF VWO 5 UW_CH13.indd 65 21/05/14 11:24 AM


Hoofdstuk 13 Straling

33 a De afstand tot de detectoren moet naar beide 37 a Een tracer is een stof die door het menselijk lichaam
richtingen gelijk zijn. Voor punt M zijn dat de gele opgenomen wordt en waarin één of meerdere
en de groene lijn. radioactieve atomen zijn verwerkt. Het radioactief
Voor punt P is dat alleen de rode lijn. verval van de stof wordt gebruikt voor onderzoek.
b De fotonen langs de gele lijn naar beneden moeten b Bij positron-verval heeft de dochterkern hetzelfde
12 cm langer reizen, namelijk 6,0 cm van P naar M en massagetal maar een atoomnummer dat één hoger
dan nog eens 6,0 cm van M naar het punt 6,0 cm ligt. Voor C-12 is dat dus B-11, voor N-13 C-13, voor
onder M. Vanaf dat punt is de reisafstand verder O-15 N-15 en voor F-18 O-18. Alle genoemde dochter-
naar onderen even lang als de reisafstand van kernen zijn volgens Binas tabel 25a niet radioactief.
P naar boven. c C-10 heeft een halveringstijd van 19 s. Dat is veel te
0,12 m tegen 3 · 108 m/s levert een tijdsverschil op snel, want tegen de tijd dat de tracer in een patiënt
van 0,12 m / (3 · 108 m/s) = 4 · 10 –10 s. Dat is zit is de tracer met C-10 al niet meer voldoende
0,4 nanoseconde. actief. N-12 vervalt nog sneller met een halverings-
c Een maximale onnauwkeurigheid van 3,0 ns komt tijd van 0,011 s.
overeen met een maximale afwijking in de plaats-
bepaling van 3,0 ns keer 3 · 108 m/s, oftewel 0,90 m. 38 a Op t = 0 is de activiteit 80 Bq en op t = 40 dagen is
Gecentreerd rond het punt M is dan de maximaal de activiteit 2,5 Bq. Invullen in de formule voor de
mogelijke afwijking 45 cm. activiteit krijgen we
d Zie vraag c. Zelfs met een nauwkeurigheid in
40
1 ___ 1 t →
___

A = A0 · __ __
t

nanoseconden is er door de hoge snelheid van de


( )
2
t1/2
→ 2,5 = 80( )
· 2
1/2

2,5 ___
___ 1 1
__ 5 1
__
40
___
fotonen een behoorlijke onnauwkeurigheid in de
80 32 ( ) ( )
= = 2 = 2 t
1/2
40
→ 5 = ____
t 1/2
plaats.
e Er wordt gebruik gemaakt van een combinatie van dus t1/2 = 8 dagen.
informatie: b Er zal bijna geen activiteit meer zijn, omdat twee
De PET-scan meet vooral de hoek waaronder de maanden betekent dat de stof bijna 8 maal is
fotonen binnenkomen. De hoekmeting is vele malen gehalveerd.
nauwkeuriger dan de tijdsverschillen. Doordat meer- Gebruik voor de schatting 64 dagen, dan is de
dere fotonparen in verschillende richtingen een exponent 64/8 = 8, en 28 = 256, dus
actief stralend deel van het weefsel verlaten kan het A ≅ 80 · __ 80 ___
1 8 ____ 10
( )
2 = 256 = 32 ≈ 0,31 Bq
kruispunt berekend worden van al deze paden.
Concreet gebeurt dan het volgende. Stel dat de drie Uitrekenen kan ook: 2 maanden is 61 dagen. Met
gekleurde lijnen metingen zijn van gelijktijdig op de een halveringstijd van 8 dagen en een startactiviteit
detectoren binnenkomende fotonen met een van 80 Bq is de activiteit na 2 maanden:
hoekverschil van 180 graden. Dit zijn dan mogelijke 1 8
61
___

A = 80 · __
( )
2 = 0,41 Bq
resultaten van annihilaties. Door de lijnen te kruisen
blijkt dan dat de punten P en M actief fotonparen c Een afname van 70% betekent dat de activiteit nog
uitstralen, oftewel dat op deze plekken de annihila- 30% is van A0, of __
A
A
= 0,30.
0
ties plaatsvinden. t
1 8
__
1
0,30 = __
( )
2 ⇔ 8 log (0,30) = t log 2
__
( )
209 70 278
34 a Bi + 30Zn → 113Uut + 01 n 8 log(0,30)
83 ⇔ t = __________ = 14 d
log(_21 )
b Mendelevium is Md-101. Het atoomnummer is met d -
113 – 101 = 12 gedaald. En omdat He 2 protonen bevat e Deze afname is niet rechtstreeks af te lezen in de
bestaat de vervalreeks uit 6 keer een α-deeltje grafiek. De activiteit is gehalveerd tot 20 Bq na
uitzenden. Dan neemt het massagetal met ongeveer 27 d, dus t1/2 = 27 d.
6 · 4 = 24 af. Dit resulteert in het isotoop 254
101 Md. t
1 27 1
___

0,30 = __
( ) __
2 ⇔ 27 log(0,30) = t log 2 ( )
13.4 Activiteit
27 log(0,30)
35 a Kleine halveringstijd, want dan vervallen er veel ⇔ t = ___________ = 47 d
log(_21 )
kernen in een kort tijdsbestek.
b Kleine halveringstijd → er vervallen veel kernen per Je mag ook zeggen dat de halveringstijd 27 / 8 =
seconde. 3,4 maal groter is dan van de zwarte lijn en dat het
dus 14 · 3,4 = 47 d duurt.
241 237 4
36 a 95Am → 93Np + 2 He f Bij het snijpunt vervallen er van beide stoffen
b 30 kBq betekent 30 · 103 vervalreacties per seconde. evenveel kernen. Er komt op dat moment per
Er vervallen dus per seconde 30 · 103 kernen (en er seconde ook evenveel straling vrij voor beide
ontstaan dus ook even veel alfadeeltjes). stoffen.
c De activiteit is na 1 jaar nauwelijks verandert omdat
de halveringstijd van Am-241 432 jaar is.

66 © Noordhoff Uitgevers bv

242760_NAT 3E TF VWO 5 UW_CH13.indd 66 21/05/14 11:24 AM


Hoofdstuk 13 Straling

g De halveringstijd van blauw is groter dan van zwart. d Gebruik de volgende formule:
Van een zelfde hoeveelheid stof zal er daarom per ___
t
N = N0 · __1 ___t 1 3,92
__
seconde minder van blauw vervallen. Er zijn dus ( )
2 t ⇔ 4700 = 550 · 10 · 2
1/2
6
( )
meer kernen van de stof bij de blauwe lijn nodig om
4700
________ 1 3,92 = 8,5 · 10 –6
t
___

dezelfde activiteit te krijgen als bij een hoeveelheid = __


2 ( )
550 · 10 6
van de zwarte stof.
log 8,5
t = ___________
____ · 10 –6
3,92 _
1 = 16,84 ⇔ t = 16,84 · 3,92 = 66 s
log 2
39 1/8 deel is 1⁄2 · 1⁄2 · 1⁄2 ofwel drie halveringstijden. Dit
48
betekent dat __ t
= 3, dus de halveringstijd gelijk is
1/2
e De activiteit op dat tijdstip is dan
aan 16 uur. ln 2
A = ___
ln 2
t1/2
· N = ____
3,92 · 4700 = 831 Bq
40 a Tritium is de waterstof-isotoop met massagetal 3.
Volgens Binas tabel 25A is dit een β—straler: 44 a De halveringstijd van I-123 is 13,2 h. En van I-131 is de
3 3 0
1 H → 2He + −1 e halveringstijd 8,0 d.
Er ontstaat dus een He-3 kern. 1. Voor het maken van een ‘foto’ is een korte
b De halveringstijd is dat tijdstip waarbij de helft van halveringstijd geschikter, want dan is de radioacti-
de kernen vervallen is, oftewel bij 50%. viteit snel weer het lichaam uit.
Aflezen van de grafiek levert 12,5 jaar op. 2. Een stof met een kort halveringstijd heeft een
c De activiteit is afgenomen tot 80/800 = 1/10 deel. hoge activiteit. Er is dus minder radioactieve stof
Dat betekent ook dat er nog maar 1/10 deel van het nodig om dezelfde niveau van activiteit te
Tritium over is en dat er dus 90% vervallen is. verkrijgen. Je kunt met minder I-123 dan I-131
Aflezen: t = 42 jaar. dezelfde activiteit verkrijgen. Dus I-123 is het
meest geschikt.
41 a 25% van 550 is 138. Na ongeveer 7,8 s is er nog b Omdat de halveringstijd van I-123 13,2 h is, is de
25% van de kernen over. werking op het kankergezwel van te korte duur.
Voordat de isotoop is opgenomen zijn bovendien al
A = __1 1
t
___ 7,8

b ___ → 0,25 = __
___

A0 ( )
2
t 1/2

2( ) t 1/2
relatief veel kernen vervallen.
131 131
c 53I → 54Xe + −10e
Dus de halveringstijd is, met 0,25 = (1⁄2)2, gelijk aan
3,9 s. d Op t = 0 is de activiteit van I-131 gelijk aan 5,5 GBq. De
c De activiteit van radon is op dat moment groter, halveringstijd is 8,0 d, ofwel 8 × 24 × 3600 = 691200 s.
want de helling van de raaklijn is groter. De afname Gebruik formule
van het aantal radon-kernen is dus groter.
ln 2 · N = _______
A = ____ ln 2 · N = 5,5 · 109 Bq
t1/2 691200
42 a De halveringstijd van uraan is heel erg groot. In
ieder geval veel groter dan maanden. De activiteit is N = 5,5 · 1015 atomen I-131.
dan dus bijna constant. e 1,1 liter is gelijk aan 1100 ml. Om de activiteit per ml
b In de natuur kunnen radioactieve isotopen met een te berekenen van de verzamelde urine moet je dus
korte halveringstijd voorkomen als vervalproduct delen door 1100.
van een radioactieve isotoop met een (zeer) lange 1,2 MBq / 1100 = 1,1 kBq.
halveringstijd. Pas met een activiteit van 1,85 Bq mag deze urine
geloosd worden. De halveringstijd van I-131 is 8,0 d.
43 a Gebruik het verband tussen activiteit en het aantal 1 t
t
___
1 8,0
t
___

A = A0 · __ ( ) 1/2 3 __
( )
2 ⇔ 1,85 = 1,1 · 10 · 2 t = 74 d
kernen: A = ___
ln 2
t
N 1/2

t1/2 = ____ ln 2 · 400 · 106 = 183 s


ln 2 N = ________ 45 a De m betekent isomeer, zie tabel 25A voetnoot 4.
A 1,515 · 106
Het verschil tussen Tc-99 en Tc-99m is dat de kern
183 s = 183 / 60 = 3,05 min. Het gaat dus om de van de laatste zich in een aangeslagen, instabiele
isotoop Po-218. toestand bevindt.
b Het aantal radonkernen op 6,0 s is ongeveer 190 b Het materiaal moet wel van Petten naar een
miljoen. Gebruik hetzelfde verband als in a. ziekenhuis vervoerd worden. Met een halveringstijd
van slechts 6,0 h voor Tc-99m moet je dit materiaal
190 · 106 · ln 2
ln 2 N = ____________
A = ____ 3,92 = 33,6 · 106 Bq wel heel snel vervoeren. Zeker naar ziekenhuizen
t1/2
buiten Nederland.
c Aan de hand van de raaklijn is de activiteit c 1 Curie = 3,7 · 1010 Bq. 400 Curie = 1,48 · 1013 Bq.
De halveringstijd van Mo-99 is 65,9 h. Gebruik de
390 · 106
∆N ≈ ________
A = − ____ 11,7 = 33 MBq formule A = ___ln 2
N en vul de gegevens in:
∆t t 1/2

1,48 · 10 =
13 ln 2
__________
·N
65,9 · 3600
Dus 400 Curie van Mo-99 bevat
N = 5,1 · 1018 atomen.

© Noordhoff Uitgevers bv 67

242760_NAT 3E TF VWO 5 UW_CH13.indd 67 21/05/14 11:24 AM


Hoofdstuk 13 Straling

d De halveringstijd t1/2 van Tc-99m is 6,0 h. f De hoeveelheid Nd-143 neemt toe vanwege het
Na 22 h mag de patiënt pas bezoek ontvangen verval van Sm-147. De hoeveelheid Nd-144 blijft
van kleine kinderen, dus t = 22 h. vanwege de enorme halveringstijd constant, dus de
De activiteit is na 22 h afgenomen tot 0,50‰ verhouding neemt toe.
Vul de gegevens in: De halveringstijden voor het verval van Sm-148
(7 · 1015 jaar) naar Nd-144 en het verval van Nd-144
t
___ t
___
A(t) __1 ___
1 t · __1 tbio → ____
t
1t
t
___

A(t) = A(0) · __
2 2
1/2
= t
·
1/2__
zelf zijn groter dan de huidige leeftijd van het heelal.
A(0) 2 2
bio

Daarom kan de hoeveelheid Nd-144 in een meteo-


1 __
→ 0,00050 = __
22
1 ___
__ 22
1 ___
__ 22

2 · 2 → 0,0063 = 2 riet als constant beschouwd worden.


6 tbio tbio

NB. Dit in tegenstelling tot het feit dat de hoeveel-


22 log __1 → t = 3,0 uur
→ log (0,0063) = ___
tbio 2 bio( ) heid van de stabiele isotoop Nd-142 wel verandert
gedurende de tijd.
e Vanwege de korte halveringstijd van 6,0 h is Tc-99m g Vul de formule in:
geschikt voor medisch onderzoek, want dan is het
log(1 + helling)
radioactieve materiaal snel uit het lichaam. De leeftijd = t_21 Sm–147 · ____________
log(2)
γ-straling heeft een hoog doordringend vermogen
log(1,0298)
en kan daarom goed gebruikt worden in medische = 106 · 109 · __________ = 4,49 · 109 jaar.
log(2)
beeldvorming. De overblijvende dochterkern heeft
een zeer lange halveringstijd, waardoor de activiteit NB De figuur van deze opgave wordt ook wel een
zeer laag zal zijn. De dochterkernen zullen daarom isochron-diagram genoemd (isochron = gelijke
het lichaam verlaten zonder verdere schade te leeftijd).
kunnen aanrichten.
13.5 Straling en risico’s
13 4
46 a Productie: 11H + 16
8
O → 7 N + 2 He 48 a Het eerste losgeslagen elektron wordt naar de
13 13 0 pluspool (anode) getrokken. Op zijn weg ioniseert
Verval: 7 N → 6C + 1 e hij een atoom doordat hij er mee botst. Nu zijn er
b A(0) = 324 MBq en t = 1 h = 60 min. De halverings- twee vrije elektronen. De twee vrije elektronen
tijd van N-13 is 9,97 min. Dan is de activiteit na 1 uur worden naar de pluspool getrokken, waarbij het
gelijk aan: ioniseren van het gas als een lawine plaatsvindt.
1 9,97 = 5,00 MBq Uiteindelijk zijn alle vrije elektronen op de pluspool
60
___

A(60) = 324 · 106 · __


2 ( )
13 aangeland en dooft de lawine uit. Dit effect staat
1
___
__
( )
c 2 = 0,405 = 40,5% Tussen het begin en einde
9,97
ook bekend onder de naam Townsend avalanche.
van de scan is de signaalsterkte dus met 100 – 40,5 b Omdat de bovenste weerstand 100 × zo groot is als
= 59,5 = 59% (59,497) afgenomen. de onderste, verdeelt de spanning zich in de
verhouding 100 : 1. De spanning UAB over de
t_21
ln 2 · N ⇔ N = ____ 9,97 · 60
d A = ____
_
1 · A = ________ · A = 863 · A onderste weerstand is dan
t2 ln 2 ln 2
1 / 101 × 500 = 4,95 = 5,0 V.
De activiteit aan het begin van de scan was 5,0 Mbq. Je kunt ook eerst de stroomsterkte uitrekenen:
Het aantal kernen is dan 5,0 · 106 · 863 = 4,3 · 109. De I = U/Rtot = 500 : 10,1 · 106 = 4,95 · 10 –5 A
activiteit is met 59,5% afgenomen, dus dan is het en daarmee de spanning over de onderste
aantal kernen in dezelfde mate afgenomen: Er zijn weerstand:
4,3 · 109 · 59,5% = 2,6 · 109 kernen vervallen. U = I · R = 4,95 · 10 –5 × 100 · 103 = 4,95 = 5,0 V
c Je kunt niet meer dan één deeltje tellen per
47 a Na één halveringstijd zijn de 80 moederkernen voor 2,0 ms = 2,0 · 10 –3 s. Dus maximaal 1 : 2,0 · 10 –3
de helft vervallen, dus zijn er nog 40 over. De 40 = 500 deeltjes / s
vervallen kernen moeten bij de overige dochterkernen d De totale dode tijd bij deze meting bedroeg
opgeteld worden, dus 20 + 40 = 60 dochterkernen. 4000 × 0,002 = 8 s. De 4000 deeltjes zijn dus geteld
b Na de tweede halveringstijd zijn er nog 20 moeder- in 60 – 8 = 52 s. Het werkelijke aantal deeltjes dat de
kernen en 60 + 20 = 80 dochterkernen. buis passeerde was dus 4000 × (60/52) =
Na de derde halveringstijd zijn er nog 10 moederker- 4,6 · 103 deeltjes per minuut.
nen en 80 + 10 = 90 dochterkernen. e Een GM-teller is veel gevoeliger dan een badge. Een
Na de vierde halveringstijd zijn er nog 5 moederker- badge verkleurt langzaam wanneer er meerdere
nen en 90 + 5 = 95 dochterkernen. radioactieve deeltjes de badge raken. Je merkt pas
c Samarium heeft 62 protonen en neodymium heeft een verkleuring op als er al veel deeltjes de badge
60 protonen. Bij het verval is het aantal protonen in geraakt hebben. Een GM-teller geeft meteen aan
de kern dus met 2 afgenomen, dus alfaverval. dat er sprake is van een waargenomen activiteit.
d Sm-147 heeft 62 protonen, en dus 147 – 62 =
85 neutronen.
e De halveringstijd is vele malen groter (1,67 · 105 maal)
dan de leeftijd van het heelal.

68 © Noordhoff Uitgevers bv

242760_NAT 3E TF VWO 5 UW_CH13.indd 68 21/05/14 11:24 AM


Hoofdstuk 13 Straling

49 a Radioactieve stoffen zenden straling uit zonder b Jood-131 heeft een halveringstijd van 8,0 dagen.
voorkeursrichting. De GM-teller meet alleen de Echter, er is niet alleen I-131 vrij gekomen bij de
straling die in zijn richting komt. Bovendien kan de ramp. Er zijn ook vele andere radioactieve deeltjes
straling onderweg worden verstoord, bv. doordat vrijgekomen met veel langere halveringstijden.
het wordt afgevangen door tussenliggend materi- Daarom is een groot gebied rond Tsjernobyl nog
aal. Ook kan de meter niet altijd correct meten; als steeds onbewoonbaar.
de GM-teller te dichtbij staat zijn er geen afzonder- c De halveringstijd van Cs-137 is 30 jaar. Bij een lange
lijke pulsen meer waarneembaar en als je te ver weg halveringstijd vervalt de stof langzaam en is de
staat zijn er te weinig pulsen per tijdseenheid om activiteit klein. Het kan ook zijn dat er veel minder
een zinnige meting te kunnen uitvoeren. cesium dan jood was.
60 60 0 d De spinazie had een activiteit van 1400 Bq per
b 27 Co → 28 Ni + −1 e
kilogram, terwijl maar 1000 Bq per kilogram is
c Omdat radioactief verval een toevalsproces is, is het toegestaan.
beter om met gemiddelden te werken. Hoe meer A(t) = A0 · (1⁄2)(t/t1/2) = 1400 · (1⁄2)(4/8)
metingen, des te nauwkeuriger wordt je gemiddelde. = 990 Bq. Dus na 4 dagen is de activiteit onder de
d De jongste bron is nog het meest actief, dus de maximaal toelaatbare norm gekomen, dus na de
jongste bron is bron II. De oudste bron is dan bron geadviseerde 7 dagen zit het onder de toegestane
III. De GM-teller meet niet de werkelijke activiteit, waarde.
maar het waargenomen aantal pulsen is wel een e Nog steeds krijgen mensen tumoren als gevolg van
maat voor de activiteit en zullen we hieronder de straling die ze toen hebben opgelopen. Mensen
activiteit noemen: hebben ook radioactieve stoffen binnengekregen
De activiteit van bron II is (1321 – 4)/10 = 131,7 Bq na waardoor ze nog steeds extra straling ontvangen.
5,0 jaar. De halveringstijd van Co-60 is t1/2 = 5,27 jaar. En er zijn kinderen geboren met aangeboren
De beginactiviteit A0 is dan: afwijkingen. Die overlijden vaak jonger dan
131,7
____
A(t) ____ 5 normaal.
1
__ ____
( )
A(t) = A(0) · 2 ⇔ A(0) = __1 = _1 = 254 Bq
t
____
t1/2

( )
t
____ 5/5, 27

2
t1/2
2
52 a De stralingsdosis is gelijk aan het dosisequivalent
voor de stralingssoorten met een weegfactor gelijk
De activiteit van bron III is (194 – 4)/10 = 19 Bq. aan 1. Dit zijn β-, γ- en röntgenstraling, zie de tabel
A(t)
log____ 19
log___ in bron 15.
_______
A(0) ______
254
t= · t_1 = · 5,27 = 19,7 jaar b Snelle neutronen en protonen zijn de gevaarlijkste
log_21 2 log0,5
stralingen bij uitwendig gebruik. Ze hebben een
e De β--straling vliegt in alle mogelijke richtingen weg. hoge weegfactor. Dat α-straling bij uitwendig
De radioactieve bron lijkt een straler vanuit een gebruik toch niet de meest schadelijke is, ondanks
punt te zijn. De oppervlakte van een bol is evenredig de hoogste wegingsfactor, komt doordat de dracht
met het kwadraat van de straal, dus het aantal minimaal is.
wegvliegende elektronen per vierkante meter c Bij inwendig gebruik is juist α-straling het gevaar-
neemt kwadratisch af met de afstand tot de bron. lijkst, omdat deze vorm van straling de hoogste
f 10 cm levert 745 – 4 = 741 pulsen per 10 seconden op. weegfactor heeft.
We willen nu 100 pulsen per 10 seconden meten. d 60% van 5,0 · 10 –6 J is 3,0 · 10 –6 J.
Dat zijn 100 – 4 = 96 pulsen per 10 seconden van de
Estr 3,0 · 10 –6
bron. Dat is dus 7,82 keer zo weinig. Dan moet
____
de D = ___
m = ________
0,040 = 7,5 · 10 Gy
–5

bron op een afstand komen van 10 cm · 7,82 =


28 cm. 53 a Besmetting, want de radioactieve stof zit in het
lichaam.
50 a In de gevallen A en D. Het cesium komt met de b De weegfactor van α-straling is 20, dus de equiva-
spinazie mee het lichaam in. Een radioactief gas lente dosis is 1,25 mGy · 20 = 25 mSv.
adem je in en bevindt zich dan in de longen, wat c De weefselweegfactor voor de longen is 0,12. Dus de
praktisch in het lichaam is. effectieve totale lichaamsdosis is in dit geval 25 mSv
In opgave 44 hebben we gezien dat een patiënt ook · 0,12 = 3,0 mSv.
van binnenuit kan worden bestraald. In zo’n geval is d Tel alle weegfactoren in de tabel bij elkaar op en je
er bij E ook sprake van een besmetting. krijgt 1,00. Met een weegfactor van 1,00 is de
b In het geval C ontvang je geen straling want het effectieve totale lichaamsdosis dus gelijk aan de
fruit is eerder bestraald. equivalente dosis.
c Nee, de patiënt wordt niet zelf radioactief nadat hij
40 40
of zij bestraald is en zendt dus zelf geen straling uit. 54 a 19K → 20 Ca + −10e
b Volgens Binas tabel 25A is de atoommassa van K-40
51 a Omdat het lichaam niet meer jood opneemt dan 39,964 u = 39,964 · 1,66 · 10 –27 = 6,63 · 10 –26 kg
noodzakelijk en de tabletten ervoor zorgen dat het = 6,63 · 10 –23 g.
lichaam verzadigd raakt met de stabiele joodisotoop In 1 g zitten dus 1 / 6,63 · 10 –23 = 1,51 · 1022 atomen.
I-127, wordt het radioactieve jood-131 niet meer
opgenomen.

© Noordhoff Uitgevers bv 69

242760_NAT 3E TF VWO 5 UW_CH13.indd 69 21/05/14 11:24 AM


Hoofdstuk 13 Straling

t_1
c A = ln
___2 · N ⇔ N = A · ____
2
= 56 a Vermogen is de hoeveelheid energie per seconde.
t_1 ln 2
2
De activiteit is het aantal atomen dat per seconde
1,28 · 109 · 365 · 24 · 60 · 60 vervalt. Per verval komt er een hoeveelheid energie
3,1 · 103 · _______________________ =
ln 2 vrij. In formulevorm:
1,81 · 1020 atomen. Dit is 0,012% van het totaal, dus energie deeltjes energie
P = _______ · _______ = _______ = vermogen
het totaal is 100/0,012 · 1,81 · 1020 = 1,50 · 1024 deeltje seconde seconde
atomen, wat overeen komt met 1,50 · 1024 / 1,51 · 1022 b De activiteit op het moment van starten is
atomen = 99,8 ≈ 100 g. 1 t _21 = 365 · __1 = 250 MBq
_t

A(1h) = A0 · __
60
_____

2 2
109,8

d Omdat de halveringstijd erg groot is, kunnen we


zeggen dat de activiteit gedurende het hele jaar P = 0,6335 · 106 · 1,602 · 10 –19 · 250 · 106
constant is. Per seconde ontstaan er 3,1 · 103 elektro- = 2,54 · 10 –5 W
nen met een energie van 0,44 MeV = c Gebruik de formule voor activiteit:
0,44 · 106 · 1,602 · 10 –19 = 7,05 · 10 –14 J. t
_____

0,60 = __1 109,8 → t = 81 min dus de PET-scan duurde


Estr
D = ___ 2 ( )
m 81 – 60 = 21 minuten, want de start was 1 uur na het
7,05 · 10 –14 · 3,1 · 103 · 60 · 60 · 24 · 365 toedienen.
= _______________________________
30 d Gebruik de formule voor het berekenen van het
= 2,3 · 10 –4 Gy
aantal overgebleven radioactieve kernen.
e Het gaat om een β-straler, dus de weegfactor is 1: 1 t
t
___

N(t) = N0 · __
2 ( ) 1/2

Dosisequivalent is dus 2,3 · 10 –4 Sv = 0,23 mSv.


Het aantal vervallen atomen op moment t is dan
55 a Nee, in dit geval is het boor-10 geen tracer. Ondanks 1 t = N · 1 – __1 ___
t

( ( ) )
___

Nvervallen = N0 − N0 · __
t

het feit dat het specifiek (alleen) door hersentumor- 2 ( ) 0


1/2

2
t 1/2

cellen wordt opgenomen is er geen mogelijkheid En met A(0) = ____ln 2 · N krijgen we dan
t1/2 0
om van buiten af het boor direct te traceren in het
lichaam. Dat lukt pas als je met neutronen bestraalt.
t1/2
N + = ____
ln 2
· A(0) · 1 – __
2
t
(
1 t1/2
___

( ) )
b Men kan de uitgezonden gammastraling detecte-
ren. Door de richting van de ingevangen gamma- e Nu is A(0) gelijk aan de activiteit aan het begin van
straling te bepalen kan men uiteindelijk het punt de meting, dus 250 Mbq en t = 21 min (de duur van de
bepalen van waaruit deze gammastraling komt. meting). De halveringstijd is 109,8 minuten. Dus het
c De α-straling wordt ingevangen door de tumorcel, totaal aantal uitgezonden positronen is gelijk aan
en komt dus niet verder (de dracht is klein). De
( )=
21
109,8 · 60
_____
1
= _________ · 250 · 106 · 1 – __
γ-straling gaat wel (grotendeels) door gezond N +
ln 2 2 ( ) 109,8

weefsel heen, maar door het grote doordringend


vermogen zal het meeste het lichaam verlaten 2,94 · 1011 positronen. Als een positron met een
zonder schade aan te richten. elektron annihileert, ontstaan 2 fotonen, dus het
aantal fotonen is 2 · 2,94 · 1011 = 5,88 · 1011 fotonen.
14 0 14 1
d 7 N + 1 n → 6 C + 1p f Niet alle gammafotonen zullen gedetecteerd worden.
Bijvoorbeeld omdat de gammafotonen al geabsor-
e De weegfactor van een α-straler is 20 en die van een beerd zijn voordat ze de detectoren kunnen bereiken.
γ-straler is 1. Dus de α-straler is 20 keer effectiever. g Wij gaan ervan uit dat het dosisequivalent van
Bovendien moet de bestraling wel in stukjes worden 7,1 mSv is ontvangen tijdens de PET-scan, dus niet
opgedeeld, omdat bij γ-bestraling ook gezond gelijk is aan het totale dosisequivalent.
weefsel wordt getroffen. Door te spreiden over E wR · E
meerdere weken, kan dit gezonde weefsel H = wR · __
m⇔m= H =
_____

herstellen. 1 · 0,6335 · 106 · 1,602 · 10 –19 · 2,9 · 1011


_______________________________
= 4,2 kg
f Gd-157 is in dit geval wel een tracer omdat je deze 7,1 · 10 –3
stof direct van buiten af kunt waarnemen met de h De meeste gammafotonen worden niet door het
MRI-scan. lichaam maar door de detector geabsorbeerd. De
g Gd-157 draagt niet bij aan de effectieve totale totale stralingsenergie van de fotonen is aanzienlijk
lichaamsdosis omdat het een stabiel isotoop is. De kleiner.
radiogolven die Gd-157 uitzendt door de stimulering
van de MRI zijn ongevaarlijk. 57 a De rustmassa van het proton is 1,6726 · 10 –27 kg
h Om Gd-157 van de parallelle in de antiparallelle E = _21 mv2 ⇔ _____________________
____
toestand te krijgen is een foton met een andere 2 · 200 · 106 · 1,602 · 10 –19
2 · E = _____________________
v = ____ m = 1,95 · 108 m/s
frequentie nodig dan bij waterstof. Door de fre- 1,6726 · 10 –27
quentie van de zender van de MRI aan te passen, b Protonen stoppen sneller in een materiaal dan
kun je er dus voor zorgen dat alleen het gadolinium fotonen. Daarom horen de bovenste figuur en die
en niet het waterstof voor een signaal zorgt. linksonder bij een gammastraling therapie. De foto
Daarnaast verschilt de snelheid waarmee het in het midden en rechtsonder horen bij een proto-
Gd-signaal afneemt in een bepaald type weefsel nentherapie.
van dat van waterstof.

70 © Noordhoff Uitgevers bv

242760_NAT 3E TF VWO 5 UW_CH13.indd 70 21/05/14 11:24 AM


Hoofdstuk 13 Straling

c De patiënt is van bovenaf bestraald, omdat het De verhouding tussen C-14 en C-12 is dan:
meest bestraalde gebied boven zit (het paarse deel). 14
C: 12C = 6,60 · 1013: 5,02 · 1025 = 1,315 · 10 –12: 1
d De patiënt lag op zijn buik, want de bestraalde Ten opzichte van de normale verhouding is dat een
tumor zat in zijn rug en die zit bovenin op de foto. verhoging van:
e De stralingsweegfactor van 5 maakt van 180 cGy (1,315 – 1,30)
__________
1,30 · 100% = 1,15%
een equivalente dosis van 900 cSv. Omdat die
44 maal is toegediend kom je op een totale equiva- (Dit komt overeen met de 1,2% uit het artikel.)
lente dosis van 39 600 cSv = 396 Sv.
Opgave 2 PET-scan
1 14 11 4
58 a Als U-238 naar Rn-222 vervalt, komen er in totaal 16 5 1p + 7N → 6C + 2 He
nucleonen vrij. Dit komt overeen met een geheel
aantal (4) alfadeeltjes, want die hebben 4 nucleo- 6 Bij de reactie wordt de massa van het positron en
nen. Bij Th-232 zou de afname 10 nucleonen zijn. Dat het elektron omgezet in de energie van de twee
kan nooit kloppen. gamma-fotonen. Dus de energie per foton is volgens
b De energie is de energie die het verval van de twee de gegevens 0,50 MeV (In Binas tabel 7B staat de
isotopen met alfaverval levert. Dit zijn: poloni- wat meer nauwkeurige waarde van 0,511 MeV).
um-218 en polonium-214. Het aantal kernen E=h·f⇔
polonium-218 is gegeven. Alle aanwezige kernen
0,511 · 106 · 1,602 · 10 –19
E = ___________________
vervallen na verloop van tijd tot polonium-214. Dit f = __ = 1,24 · 1020 Hz
h 6,626 · 10 –34
zijn in totaal 4,26 · 105 kernen. Invullen levert:
Estr 7 De diameter van het hoofd wordt geschat op 20 cm.
D = ___m = Er geldt dan:
2,6 · 10 4
· 5,998 · 1,602 · 10 –13 + 4,26 · 105 · 7,68 · 1,602 · 10 –13
_________________________________________________
2,5 ∆t = ∆x⁄c = 0,2⁄3,0 · 10 = 0,7 · 10 –9 s.
8

= 2,2 · 10 –7 Gy. Dus de orde van grootte van ∆t is 1,0 · 10 –9 s.

Toepassing Opgave 3 Radiotherapie


Opgave 1 Jaarringen 8 Je wordt niet radioactief van bestraling. De straling
1 Radon in bouwmaterialen, natuurlijke (uranium-) maakt alleen (zoveel mogelijk kwaadaardige)
bronnen, tritium in zeewater. lichaamscellen kapot. Verder kom je zelf ook niet in
aanraking met een radioactieve stof, dus ook op die
2 Links en rechts moeten de aantallen neutronen en manier zal je geen straling naar je omgeving
14
protonen gelijk zijn, dus 7 N. uitzenden.

3 Als een boom sterft neemt hij geen nieuwe koolstof 9 Bij een bestraling wordt ook altijd gezond weefsel
meer op. Als er C-14 gaat vervallen, wordt de geraakt. Door de behandeling in porties op te delen
verhouding C-14/C-12 (met het stabiele C-12) steeds heeft dit gezonde weefsel tijd om te herstellen.
kleiner. Hoe ouder een boom is, hoe kleiner deze
verhouding dan zal zijn, want je meet dan een 10 d1/2 hersen = 10,6 cm; d1/2 schedel = 6,15 cm
steeds kleinere activiteit van C-14.
Als het C-14-gehalte in het jaar 774 hoger lag, dan 11 100
wordt nu nog steeds een hogere activiteit gemeten.
percentage in %

Bij een koolstofdatering zou dit worden geïnterpre-


teerd als een kortere vervalduur. Dit zou dus leiden 80
tot een te laag ingeschatte leeftijd.
60
4 De halveringstijd van C-14 is 5730 jaar:
1t
t
__

A(t) = A(0) · __
2 ⇔
_1
2
40
A(t) 218
A(0) = ____ = _________
__t
= 253 Bq
(2012–774)
________
t_21 5730 20 1
__ 1
__
2 2
Het aantal C-14-kernen op dat moment is dan:
ln 2 · N (t) ⇔
A(t) = ____
0
0 3 6 9 12 15
t__1 dikte schedelbot in cm
2
t_1 (5730 · 365 · 24 · 60 · 60)
N(t) = ____
2
· A(t) = _____________________ · 253 12 Aflezen uit de getekende doorlaatkromme bij 1,3 cm:
ln 2 ln 2
inderdaad ongeveer 86%.
= 6,60 · 1013 kernen
Het aantal koolstofkernen in 1 kg is: 13 d1/2 hersen = 10,6 cm, dus de intensiteit van de straling
1
m = ____________ op 10,6 cm onder de schedel is dan nog 50% van
aantal = ____ = 5,02 · 1025 kernen
A · u 12 · 1,66 · 10 –27 86%, ofwel 43%.

© Noordhoff Uitgevers bv 71

242760_NAT 3E TF VWO 5 UW_CH13.indd 71 21/05/14 11:24 AM


Hoofdstuk 13 Straling

14 Het draaipunt van de beweging is de tumor. 26 Po-210 heeft een halveringstijd van 138 dagen.
N 1 t_1 1 ___
t
__
___
= __ __ 19

15 Bij een bestraling wordt ook altijd gezond weefsel N0 2 2 = 2 = 0,91


138
( ) ( )
rond de tumor bestraald. Door te draaien wordt niet Dus dan is op het moment van de aanslag al 9%
steeds hetzelfde gezonde weefsel bestraald. Dit vervallen.
beperkt de kans op beschadiging. (Wanneer een
209
tumor in de buurt zit van zeer kwetsbaar weefsel, 27 83
Bi + 01 n → 210
83
Bi
wordt juist expres wel vanuit één richting bestraald.)
210
83
Bi → 210
84
Po + –10e
Opgave 4 Protonentherapie
210 4
16 De stopping power is gelijk aan de helling van de 84
Po → 206
82
Pb + 2 He
grafiek. Voor een indringdiepte van 22,5 cm is de
helling gelijk aan 10 MeV cm–1. Voor waarden kleiner 28 Op t = 0 zijn er alleen kernen van de blauwe lijn in
dan 22,5 cm is de stopping power kleiner dan de rechter grafiek. Dat moet dus Bi-283 zijn. De rode
10 MeV cm–1. lijn is dus Pb-206.
Op t = 0 is het aantal Bismut-kernen maximaal en
17 Waar de helling van de figuur het grootst is, is ook dus ook de activiteit van het Bismut. Hierdoor stijgt
de stralingsdosis het grootst. Dus ontvangt het in het begin het aantal Polonium-kernen snel. Op
water een kleine stralingsdosis, de tumor een grote het moment dat er Polonium-kernen zijn, beginnen
stralingsdosis en ontvangt de plaat helemaal geen deze ook zelf met hun verval. Bij het maximum
straling. wordt er net zoveel Po geproduceerd door het verval
van Bi als dat er vervalt door het verval van Po zelf.
18 E = 150 MeV Na het maximum is het verval van het Po zelf groter
dan de productie vanuit het Bi. Na ongeveer 40
19 Bij een stopping power van 800 MeV cm–1 en een dagen is het Bismut zelfs volledig vervallen en is er
energieverlies per botsing van 72 eV is de afstand alleen nog sprake van het verval van Polonium.
tussen twee botsingen gelijk aan
72/(800 · 106) = 9 · 10 –8 cm = 0,9 nm 29 Er zijn 10 · 109 kernen BI-283. Op het tijdstip t = 200
Dus een DNA-keten met een breedte van 3 nm zijn deze allemaal vervallen, maar zijn er wel
wordt op ongeveer drie plaatsen geraakt. 6,2 · 109 loodkernen. Omdat bij elk verval één kern
over gaat in één andere kern, moeten er dus nog
20 voorbeelden van een antwoord: 10 · 109 – 6,2 · 109 = 3,8 · 109 Po-kernen zijn.
- Bij fotonen wordt de meeste energie opgenomen
in het gebied voor de tumor en bij protonen niet. 30 De activiteit wordt gegeven door de raaklijn in de
- Bij fotonen wordt ook energie opgenomen in het grafiek. Wanneer we de punten [0; 9,7] en
gebied achter de tumor en bij protonen niet. [100; 6,25] van deze lijn nemen is de activiteit te
- Bij protonen wordt de meeste energie opgeno- bepalen volgens:
men in de tumor.
(9,7 – 6,25) · 109
N = ______________
A = − ___ = 4,0 · 102 Bq
t 100 · 24 · 3600
21 Voor de kinetische energie van een proton geldt:
Ek = _21 mv2 = _21 · 1,67 · 10 –27 (9,0 · 106)2 = 6,76 · 10 –14 J Alternatief: het aantal kernen op t = 80 d is 6,9 · 109.
Dus voor de spanning geldt: De halveringstijd van Polonium is 138 dagen. Met
∆Ek _________
6,76 · 10 –14 deze gegevens is de activiteit te berekenen:
U = ____ q = 1,60 · 10 –19 = 4,2 · 10 V
5

A = ____ ln 2
In 2 · N= _______________ · 6,9 · 109 = 4,0 · 102 Bq
t_21 (138 · 24 · 60 · 60)
22 E = 0,42 MeV
10
Opgave 5 Moord!
aantal kernen · 109

23 Bij besmetting ben je in direct contact met de


8
radioactieve bron, terwijl dit bij bestraling niet het
geval is. Litvinenko is besmet, want hij heeft de
radioactieve stof in zijn lichaam. 6

24 Overeenkomst: ze hebben allemaal 84 protonen in


4
de kern. Verschil: hun aantal neutronen.

25 Polonium-211 vervalt te snel. Het heeft een halve- 2


ringstijd van 0,5 s. Het is dus onmogelijk om dit te
produceren, te vervoeren, stiekem bij iemand in de
0
thee te doen en dan nog steeds een bruikbare 0 20 40 60 80 100
hoeveelheid over te houden. tijd in dagen

72 © Noordhoff Uitgevers bv

242760_NAT 3E TF VWO 5 UW_CH13.indd 72 21/05/14 11:24 AM


Hoofdstuk 13 Straling

31 - g Voor witte stof is t1/2 = 1,5 s, dan is na 5,2 s het verval


A = __1 5,2/1,5 = 0,090. En 3 keer 0,090 is 0,27.
___
32 m = 209,98 u = 209,98 · 1,66 · 10–27 = 3,49 · 10–25 kg. Het A0 2( )
aantal atomen in 1 kg is dan 1 / 3,49 · 10–25 = 2,9 · 1024. Het signaal is dus meer dan 3 maal zo klein.
In 1,0 g (= 1/1000 kg) zitten dan 2,9 · 1021 atomen.
2 a Ni-60, want het totaal aantal kerndeeltjes blijft
33 ln 2
A = ___________ · 2,9 · 1021 = 1,7 · 1014 Bq. gelijk maar een neutron wordt een proton.
138 · 86400
b Er ontstaan meer γ2-fotonen, want alle γ1-fotonen
34 Eén kern Po-210 die vervalt levert een energie van vervallen via γ2-fotonen en daar komt dan nog 0,12%
5,4 MeV. Er vervallen 1,7 · 1014 kernen per seconde. γ2-fotonen bij.
Dus per seconde komt er een energie vrij van c De energie van een γ1-foton is het verschil tussen de
1,7 · 1014 · 5,4 MeV = 9,0 · 1020 MeV/s = 144 W. twee mogelijke verval-energieën van de elektronen,
dus 1,48 – 0,31 = 1,17 MeV.
Proefwerkopgaven d De halveringsdikte hangt af van de energie. Hoe
1 a Het rechterbeeld is een PET-scan. Dat zie je aan de groter de energie, hoe groter de halveringsdikte. De
relatief lage resolutie. Links zie je dat de schedel γ2-fotonen hebben een energie van 1,33 MeV en dus
juist prominent in het beeld naar voren komt. Dat dringen deze dieper door. De γ2-fotonen hebben de
zie je juist op een CT-scan. grootste halveringsdikte.
b Hier zie je de schedel links juist slecht. Dit is een e Gebruik de formule voor halveringsdikte:
kenmerk van een MRI-scan. Rechts staat weer een 1 ___
d
I = I0 · __
( )
2 , met d1/2 = 9,0 cm. Dan is de intensiteit
d⁄1
2

PET-scan.
c De waterstofatomen die zich in de antiparallelle na 10 cm gelijk aan 46% van de beginwaarde.
toestand bevinden, zitten in een instabiele toestand Halverwege de 10 cm, dus op 5 cm, is de intensiteit
en zullen terugvallen (met een zekere halveringstijd) gelijk aan 68% van de beginwaarde. De tumor
naar de parallelle toestand. Hierbij wordt een foton ontvangt 46%/68% = 68%.
uitgezonden. Deze fotonen zorgen voor het getoon-
de radiosignaal.
d Als de radioloog geen radiopuls meer geeft, komen
er geen nieuwe waterstofatomen in de antiparal-
lelle toestand. Het signaal wordt daarom door
steeds minder atomen verzorgd. Net als bij radioac-
tief verval vertoont het signaal daarom een expo-
nentieel dalend verloop.
e De frequentie van radiogolven is veel groter dan
past bij de getekende tijdschaal.
f Gebruik de formule van de halveringstijd van
radioactief verval, maar nu voor het verval van de
spintoestand in MRI.
A = A0 · __1 ___
t
A
___ 1 ___
__ t
1 ⁄ → t = 3,0 s
__
( ) ( )
2 → A0 = 2 → 0,3 = 2 ( )
5,2
t 1/2
t 1/2 t 1/2
1/2

© Noordhoff Uitgevers bv 73

242760_NAT 3E TF VWO 5 UW_CH13.indd 73 21/05/14 11:24 AM

You might also like