Oefentoets SE3

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 15

MAATSCHAPPIJLEER

Oefentoets
SE3

1
Deze toets bevat 27 meerkeuzevragen. De meerkeuzevragen zijn in totaal 40 punten.

Totaal: 40 punten.

Cijfer = behaalde punten / 40 x 9 + 1

2
MEERKEUZEVRAGEN – PLURIFORME SAMENLEVING

1. Lees de bron en beantwoord de vragen.

a) Sociale controle vindt vaak plaats in de vorm van sancties.


Over wat voor sanctie gaat het in dit bericht?
A. Een formele positieve sanctie.
B. Een informele positieve sanctie.
C. Een formele negatieve sanctie.
D. Een informele negatieve sanctie.

b)  Is het gerechtshof een socialiserende institutie?


A. Ja, want het sanctioneert zowel positief als negatief.
B. Ja, want het probeert door middel van sociale controle invloed uit te oefenen.
C. Ja, want er is sprake van cultuuroverdracht.
D. Nee, want de taak van het hof is oordelen of verdachten strafbaar hebben gehandeld.

c)  Een van de redenen van crimineel gedrag is een gebrek aan sociale controle.
Hoe kun je sociale controle het best omschrijven?
A. Mensen corrigeren elkaar op het gebied van normen en waarden.
B. Mensen gedragen zich automatisch in overeenstemming met de geldende normen van
een subcultuur.
C. Het overdragen van cultuurkenmerken.
D. Het opleggen van de dominante cultuur aan subculturen in een samenleving.

3
2. Lees de bron en beantwoord de vragen.

a) Wanneer kun je bij dit rolgedrag spreken van internalisatie?


A. Als je je bepaalde waarden zo eigen hebt gemaakt dat je denkt dat ze uit jezelf
voortkomen.
B. Als je je ervan bewust bent dat waarden en normen je door anderen worden opgelegd.
C. Als er sprake is van een intern conflict tussen je eigen waarden en die van je omgeving.
D. Als je de normen en waarden die een rol spelen herkent.

b) Socialisatie vindt plaats door:


I. het overdragen van normen en waarden.
II. gewenst gedrag te belonen en ongewenst gedrag te bestraffen.
III. het nabootsen van het gedrag van de ouders door de kinderen.
A. alleen I en II zijn juist.
B. I, II en III zijn juist.
C. I, II en III zijn onjuist.
D. alleen II en III zijn juist.

c) Hoe kun je de relatie tussen socialiserende instituties en het begrip ‘cultuur’ het beste
omschrijven?
A. De cultuur van een land bepaalt welke normen in de socialiserende instituties dominant
zijn.
B. De socialiserende instituties voeren uit wat de cultuur van ze vraagt.
C. Cultuur is het geheel van waarden en normen zoals dat in de socialiserende instituties
concreet wordt.
D. Als de dominante cultuur van een samenleving verandert, verandert ook de rol van de
socialiserende instituties.

3. Waarom kwam er veel kritiek op het gebruik van de begrippen allochtoon en autochtoon?
A. Inwoners die zich allochtoon voelen, kwamen volgens de definitie van allochtoon niet
voor dit etiket in aanmerking.
B. De begrippen leken te veel op elkaar, wat verwarring veroorzaakte.
C. Het creëerde een wij-zij gevoel.
D. De begrippen bleken bedacht te zijn door een ambtenaar met extreemrechtse
sympathieën.

4
4. Mensen hebben verschillende redenen om hun land te verlaten. Bij de migratie van
vluchtelingen:
A. is gebrek aan werkgelegenheid nooit een pushfactor.
B. spelen alleen pullfactoren een rol.
C. zijn de pushfactoren gelijk aan de pullfactoren.
D. spelen pushfactoren altijd een rol.

5. Wat was de reden dat veel Molukkers in de twintigste eeuw in Nederland kwamen wonen?
A. Vanwege de economische crisis in Indonesië;.
B. Vanwege hevige overstromingen in Indonesië;.
C. Na een mislukte coup waren ze hun leven niet meer zeker.
D. Zij werden door de Indonesische bevolking als collaborateurs beschouwd.

6. De meeste gastarbeiders kwamen in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw uit:
A. Spanje, Turkije en Bulgarije.
B. Denemarken, Griekenland en Marokko.
C. Joegoslavië, Albanië; en Griekenland.
D. Italië, Spanje en Turkije.

7. Een Nederlander is getrouwd met een Cubaanse. Mag hij haar naar Nederland laten
komen?
A. Ja, want dat mag volgens het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens altijd.
B. Ja, maar dan moet hij wel over voldoende inkomen beschikken.
C. Ja, want het gaat hier om gezinshereniging.
D. Nee, want Cuba is geen lid van de Europese Unie.

8. Botsingen tussen migranten en ingezetenen hebben vaak een symbolische lading.


Daarmee wordt bedoeld dat:
A. de discussies vaak bekend raken onder het grote publiek, nadat de media aandacht
hebben besteed aan de symbolen van beide groepen.
B. het vaak gaat over cultuurverlies en hoe om te gaan met culturele verschillen.
C. botsingen een politiek-juridische oorzaak hebben.
D. botsingen een sociaaleconomische oorzaak hebben.

9. De verwachting ten aanzien van de sociale mobiliteit van migrantengezinnen in Nederland


is dat:
A. die mobiliteit verder zal toenemen.
B. die mobiliteit verder zal afnemen.
C. de mobiliteit door remittances onder druk komt te staan.
D. de daling van etnisch ondernemerschap zal doorzetten.

5
10. Lees de bronnen en beantwoord de vragen.

a) In welke tekst is sprake van assimilatie, waarbij een bevolkingsgroep zich zo volledig
mogelijk aanpast aan de Nederlandse dominante cultuur?
A. In tekst 1 en 2.
B. In tekst 2 en 3.
C. In tekst 1 en 3.
D. In geen enkele tekst.

b) I. Integratie is een vorm van socialisatie.


II. In geval van segregatie loopt de sociale cohesie gevaar.
III. We spreken van assimilatie als alle kenmerken van de dominante cultuur zijn
geïnternaliseerd.
Welke uitspraken zijn juist?
A. Alle uitspraken zijn juist.
B. I en II zijn juist.
C. I en III zijn juist.
D. Geen enkele uitspraak is juist.

c) In het integratieproces kun je verschillende fasen onderscheiden. In een van de


bovenstaande drie teksten kun je een fase herkennen. In welke tekst? En om welke fase
gaat het in dat bericht?
A. Tekst 1, aanvaarding.
B. Tekst 1, conflict.
C. Tekst 2, aanvaarding.
D. Tekst 3, conflict.

6
11. Wat hebben maatschappelijke stages en burgerschap gemeenschappelijk?
A. De maatschappelijke stages kunnen tekorten op de arbeidsmarkten wegwerken, en een
perfecte aansluiting tussen vraag en aanbod is het doel van burgerschap
B. Beide zijn in de eerste plaats relevant voor inwoners met een migratie-achtergrond.
C. Rechtspopulisten zijn er tegenstander van.
D. De stages kunnen zorgen voor maatschappelijke integratie, en dat is tegelijk het doel
van burgerschap.

12. Het toelaten van jonge vluchtelingen is nodig om de vergrijzing tegen te gaan. Wat is een
sterk argument tegen deze visie?
A. De vergrijzing in de nabije toekomst valt wel mee.
B. Het aantal toegelaten vluchtelingen is op dit moment al hoog genoeg om de vergrijzing
op te vangen.
C. Deze opvang kan nooit genoeg zijn om de ‘grijze druk’ op hetzelfde niveau te houden als
nu: in 2050 zouden we dan 39 miljoen inwoners hebben.
D. Volgens de internationale verdragen is dit geen argument om vluchtelingen op te
vangen.

MEERRKEUZEVRAGEN – VERZORGINGSSTAAT

13. Zijn de stellingen juist of onjuist.


I. De hoogte en de duur van de WW moeten in alle EU-landen gelijk zijn.
II. De EU moet geld uittrekken voor de bewaking van de binnengrenzen.
A. Stelling I past bij het protectionisme, stelling II bij het internationalisme.
B. Stelling I past bij het internationalisme, stelling II bij het protectionisme.
C. Beide stellingen passen bij het protectionisme.
D. Beide stellingen passen bij het internationalisme.

14. In een verzorgingsstaat:


I. nemen werkgeversorganisaties en vakbonden veel taken van de overheid over.
II. gaat het om collectieve belangen.
III. is de solidariteitsgedachte het fundament.
A. Alleen II is juist.
B. I en II zijn juist.
C. II en III zijn juist.
D. Alle antwoorden zijn juist.

15. Stel, je bent werkloos. In welk type verzorgingsstaat ben je dan het meest op jezelf
aangewezen?
A. In een corporatistische verzorgingsstaat.
B. In een sociaaldemocratische verzorgingsstaat.
C. In een liberale verzorgingsstaat.
D. In het Sovjetmodel met een planeconomie.

7
16. Rond 1900 werd in Nederland een begin gemaakt met sociale wetgeving omdat toen:
I. de confessionelen wilden dat de overheid de armoedezorg overnam van de kerkelijke
instanties.
II. de sociaaldemocraten opkwamen voor de versterking van de rechtspositie van de
arbeiders.
III. de liberalen de onveiligheid wilden aanpakken.
A. I is juist, II en III zijn onjuist.
B. I is onjuist, II is juist, III is onjuist.
C. I en II zijn juist, III is onjuist.
D. I is onjuist, II en III zijn juist.

17. Het ontstaan van de verzorgingsstaat in Nederland is mede veroorzaakt door:


I. het succes van de vrijemarkteconomie.
II. de toegenomen samenwerking van politieke partijen na de oorlog.
III. de noodzaak tot samenwerking tijdens de wederopbouw.
IV. de invoering van de geleide loonpolitiek.
V. de toenemende welvaart.
A. II en III zijn juist.
B. Alle antwoorden zijn juist.
C. III en V zijn juist.
D. II, III en V zijn juist.

18. Lees de bron en beantwoord de vragen.

a) FNV is een werknemersorganisatie.


Werkgevers- en werknemersorganisaties:
I. onderhandelen met elkaar over cao’s.
II. noemen we ook wel de sociale partners.
III. behoren tot het maatschappelijke middenveld.
IV. maken deel uit van de Stichting van de Arbeid.
A. I en III zijn juist.
B. I, II en IV zijn juist.
C. Alle antwoorden zijn juist.
D. Alleen II is juist.

8
b) Zijn de stellingen juist of onjuist?
I. In een centraal akkoord maken de sociale partners afspraken over de
arbeidsomstandigheden.
II. In een cao gaat het vooral om de arbeidsvoorwaarden.
A. I is juist, II is onjuist.
B. I is onjuist, II is juist.
C. I en II zijn beide juist.
D. I en II zijn beide onjuist.

c) Welke politieke partijen zullen het eens zijn met de uitbreiding van het vaderschapsverlof,
zoals ING dat heeft ingevoerd?
A. VVD en 50Plus.
B. CDA en SGP.
C. GroenLinks en CDA.
D. VVD en PVV.

d) Welke functie van de verzorgingsstaat wordt nagestreefd met een uitbreiding van het
vaderschapsverlof?
A. Verzorgen, want als de vader langer thuis is, kan hij de baby en de moeder verzorgen.
Dat bespaart geld.
B. Verzekeren, want het salaris van de vader wordt doorbetaald. Hierdoor behoudt het gezin
zijn inkomsten.
C. Verheffen, want door de uitbreiding van het vaderschapsverlof kan de moeder sneller aan
het werk.
D. Verbinden, want het vaderschapsverlof versterkt de sociale cohesie binnen gezinnen.

e) Bij welk type verzorgingsstaat past het uitgebreide vaderschapsverlof van ING het beste?
A. De liberale verzorgingsstaat.
B. Het Scandinavische model.
C. Het Angelsaksische model.
D. De corporatistische verzorgingsstaat.

19. Lees de bron en beantwoord de vragen.

9
a) Hertsenberg en de ondertekenaars willen oudere werklozen helpen in hun moeilijke
situatie. Bij welke politieke stroming past dit idee?
A. Liberalen.
B. Sociaaldemocraten.
C. Christendemocraten.
D. Populisten.

b) Bij welke functie van de verzorgingsstaat past het idee van Hertsenberg het meest?
A. Verzorgen.
B. Verzekeren.
C. Verheffen.
D. Verbinden.

c) Welke kritiek op de verzorgingsstaat legt Hertsenberg met haar initiatief eigenlijk naast
zich neer?
A. De verzorgingsstaat is te duur, meer uitkeringen kunnen we niet betalen.
B. De verzorgingsstaat zorgt ervoor dat mensen passief en afhankelijk worden.
C. De verzorgingsstaat trekt te veel migranten naar Nederland die er gebruik van willen
maken.
D. Meer uitkeringen zorgen ervoor dat mensen nog meer misbruik van de verzorgingsstaat
gaan maken.

d) Het idee van een onvoorwaardelijk basisinkomen kent veel tegenstanders. Welk
arbeidsethos zullen deze tegenstanders waarschijnlijk hebben?
I. werken is een noodzakelijk kwaad.
II. werken is een morele plicht.
III. werken is een maatschappelijke plicht.
IV. werken is een sociaal grondrecht.
A. I, II en III.
B. II en III.
C. Alleen IV.
D. Alleen III.

20. Een hoge maatschappelijke positie is de waardering die wordt toegekend aan iemands:
I. inkomen.
II. persoonlijkheid.
III. kennisniveau.
IV. aanleg.
A. Alleen I is juist.
B. I, II en III zijn juist.
C. I, III en IV zijn juist.
D. I, II, III en IV zijn juist.

21. Zijn de stellingen juist of onjuist?


I. Door de verzorgingsstaat is de materiële noodzaak om te werken verdwenen.
II. In Nederland is werk voor vrijwel alle mensen op de eerste plaats een vorm van
zelfrealisatie.

10
A. I en II zijn beide juist.
B. I en II zijn beide onjuist.
C. I is onjuist, II is juist.
D. I is juist, II is onjuist.

22. Zijn de stellingen juist of onjuist?


I. Jan Holla is ontslagen als bedrijfsleider in een bouwmarkt. Hij zoekt al drie maanden naar
een andere baan. Maar nog zonder resultaat.
Hier is sprake van frictiewerkloosheid.
II. Mensen boeken steeds vaker vakantiereizen via internet. Daardoor sluiten er reisbureaus
en worden de medewerkers ontslagen.
Hier is sprake van conjuncturele werkloosheid.
A. I is juist, II is onjuist.
B. I is onjuist, II is juist.
C. I en II zijn beide juist.
D. I en II zijn beide onjuist.

23. Zijn de stellingen juist of onjuist?


I. Flexibele arbeidsrelaties leiden tot verdringing van Nederlandse werknemers.
II. De groei van het aantal zzp’ers is een gevolg van de flexibilisering van de arbeidsmarkt.
A. I is juist, II is onjuist.
B. I en II zijn beide juist.
C. I en II zijn beide onjuist.
D. I is onjuist, II is juist.

24. Ontgroening en vergrijzing hebben gevolgen voor de verzorgingsstaat.


I. Door ontgroening en vergrijzing neemt de solidariteit tussen generaties toe.
II. Door de vergrijzing ontstaat er ook werkgelegenheid, bijvoorbeeld in de zorg.
III. Door de naderende ontgroening moet de verzorgingsstaat het uitgangspunt van het
kostwinnerschap loslaten.
A. I is juist, II en III zijn niet juist.
B. I en II zijn juist, III is niet juist.
C. I is niet juist, II en III zijn juist.
D. I en III zijn niet juist, II is juist.

25. Een voorbeeld van misbruik van uitkeringen of voorzieningen is iemand die:
I. het minimumloon verdient.
II. na zijn AOW blijft doorwerken.
III. kwijtschelding van gemeentebelastingen aanvraagt.
IV. naast zijn uitkering ook een aantal uur per week zwart werkt.
A. I en II zijn juist.
B. I en III zijn juist.
C. I, II en IV zijn juist.
D. Alleen IV is juist.

11
26. Als iemand die werkloos is geweest een betaalde baan vindt, gaat hij er financieel soms
nauwelijks op vooruit. Wat is de belangrijkste reden daarvoor?
A. Omdat hij dan geen AOW meer hoeft te betalen.
B. Omdat OV niet langer gratis is.
C. Omdat de ziekenhuiskosten niet langer worden vergoed.
D. Omdat het minimumloon nauwelijks hoger is dan een WW-uitkering met toeslagen.

27. Zijn de stellingen juist of onjuist?


I. In een verzorgingsstaat zijn sociale cohesie en solidariteit tussen de generaties uitermate
belangrijk.
II. In een verzorgingsstaat is een verschuiving naar een particuliere aanpak van de ‘cure’
noodzakelijk.
A. I is juist, II is onjuist.
B. I en II zijn beide juist.
C. I en II zijn beide onjuist.
D. I is onjuist, II is juist.

Einde toets

12
Antwoorden

Vraag 1

a) C. Een formele negatieve sanctie.


b) C. Ja, want er is sprake van cultuuroverdracht.
c) A. Mensen corrigeren elkaar op het gebied van normen en waarden.

Vraag 2

a) A. Als je je bepaalde waarden zo eigen hebt gemaakt dat je denkt dat ze uit jezelf
voortkomen.
b) B. I, III en IV zijn juist.
c) C. Cultuur is het geheel van waarden en normen zoals dat in de socialiserende instituties
concreet wordt.

Vraag 3

C. Het creëerde een wij-zij gevoel.

Vraag 4

D. spelen pushfactoren altijd een rol.

Vraag 5

D. Zij werden door de Indonesische bevolking als collaborateurs beschouwd.

Vraag 6

D. Italië, Spanje en Turkije.

Vraag 7

B. Ja, maar dan moet hij wel over voldoende inkomen beschikken.

Vraag 8

B. het vaak gaat over cultuurverlies en hoe om te gaan met culturele verschillen.

Vraag 9

A. die mobiliteit verder zal toenemen.

Vraag 10

a) D. In geen enkele tekst.


b) A. Alle uitspraken zijn juist.
c) D. Tekst 3, conflict.

Vraag 11

13
D. De stages kunnen zorgen voor maatschappelijke integratie, en dat is tegelijk het doel van
burgerschap.

Vraag 12

C. Deze opvang kan nooit genoeg zijn om de ‘grijze druk’ op hetzelfde niveau te houden als
nu: in 2050 zouden we dan 39 miljoen inwoners hebben.

Vraag 13

B. Stelling I past bij het internationalisme, stelling II bij het protectionisme.

Vraag 14

C. II en III zijn juist.

Vraag 15

C. In een liberale verzorgingsstaat.

Vraag 16

D. I is onjuist, II en III zijn juist.

Vraag 17

D. II, III en V zijn juist.

Vraag 18

a) C.Alle antwoorden zijn juist.


b) B.I is onjuist, II is juist.
c) C.GroenLinks en CDA.
d) B.Verzekeren, want het salaris van de vader wordt doorbetaald tijdens zijn verlof, dus het
gezin heeft genoeg inkomsten.
e) B.Het Scandinavische model.

Vraag 19

a) B.Sociaaldemocraten.
b) C.Verheffen.
c) B.De verzorgingsstaat zorgt ervoor dat mensen passief en afhankelijk worden.
d) B.II en III.

Vraag 20

C. I, III en IV zijn juist.

Vraag 21

D. I is juist, II is onjuist.

Vraag 22

14
A. I is juist, II is onjuist.

Vraag 23

A. I is juist, II is onjuist.

Vraag 24

D. I en III zijn niet juist, II is juist.

Vraag 25

D. Alleen IV is juist.

Vraag 26

D. Omdat het minimumloon nauwelijks hoger is dan een WW-uitkering met toeslagen.

Vraag 27

A. I is juist, II is onjuist.

15

You might also like