Schermafbeelding 2023-06-15 Om 08.25.20

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 42

Nectar 5e editie 2 vwo

Uitwerkingen hoofdstuk 9

9 Gezondheid
Start - Feit of fabel

1 Eigen antwoord, bijvoorbeeld:


• Eigenschappen klompvoet* • leefomgeving huidkanker
• ziekteverwekkers griep • leefstijl hartinfarct
* of een andere aangeboren aandoening.

2 Eigen antwoord, bijvoorbeeld:


1 gezond eten 3 schone omgeving
2 omgeving met veel ziekteverwekkers vermijden 4 niet roken

© Noordhoff Uitgevers 1
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

9.1 Ongezond
1 a Eigen antwoord
b Eigen antwoord

2 1 Kans op hartfalen
2 Kans op suikerziekte
3 Kans op leverziekten

3 a + b voorbeeld:

c Eigen antwoord

4 a • een ongezonde leefstijl: diabetes type 2


• een ongunstige omgeving: astma
• een aangeboren eigenschap: spierziekte
• een infectie: griep, verkoudheid
b meerdere antwoorden mogelijk, bijvoorbeeld:
ziekte oorzaken
diabetes type 2 erfelijke aanleg + ongezond eten en/of te weinig bewegen
hart- en vaatziekten erfelijke aanleg + roken

5 a Eigen antwoord
b Meerdere antwoorden mogelijk, bijvoorbeeld: smaakt lekker, je voelt je er lekker bij
/ geeft een fijn gevoel, je wilt meedoen met vrienden en erbij horen.
c Meerdere antwoorden mogelijk, bijvoorbeeld: je kunt dronken worden, je weet niet
meer wat je doet, je raakt eraan verslaafd, organen kunnen beschadigd raken.

6 a 22%
b Eigen antwoord

7 a jongens
b Eigen antwoord
c Eigen antwoord

8 a ontwenningsverschijnselen
b • lichamelijke klachten: hoofdpijn, trillen en zweten
• geestelijke klachten: slecht humeur en vergeetachtigheid
© Noordhoff Uitgevers 2
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

c Je mist dan het contact met je vrienden of komt steeds in de verleiding om weer te
gaan roken als je bij je vrienden bent die wel allemaal roken.

9
soort drug effect voorbeeld
verdovend je hersenen en andere organen wiet
gaan trager werken alcohol heroïne
slaapmiddelen
stimulerend je hersenen en andere organen nicotine
gaan sneller werken cafeïne
cocaïne
speed
xtc / mdma
bewustzijnsveranderend je hersenen gaan anders paddo’s
werken lsd
wiet

10 a koffie – bier – chocola – wiet – tabak – cola – paddo’s – cocaïne


b Eigen antwoord

11 a + b + c Eigen antwoord, laat je docent de opdracht bekijken.

12 a Cocaïne stimuleert onder andere de hypothalamus met het temperatuurcentrum


daardoor krijg je het warmer.
b Cocaïne beïnvloedt de hippocampus, daar zit je geheugen: het opslaan en weer
ophalen van informatie.
c Je wilt je graag weer energiek en vol zelfvertrouwen voelen, dus het verlangen naar
cocaïne is groot. Daardoor is het heel moeilijk om te stoppen met cocaïne.

13 gevolg voor je lichaam nicotine koolstofmonoxide teer


duizeligheid   
hoge bloeddruk   
rokershoest   
verminderde zuurstofopname   
versnelde hartslag   
meer kans op longkanker   
longblaasjes gaan kapot   

14 a De temperatuur van deze vingertoppen is lager dan 21 °C, daarom zijn de


vingertippen niet meer zichtbaar op deze foto.
b nicotine

15 Koolstofmonoxide uit tabaksrook hecht aan hemoglobine in de rode bloedcellen.


Hierdoor kan hemoglobine geen zuurstof meer vervoeren en krijgen de organen van
de roker minder zuurstof. De roker raakt ‘buiten adem’.

© Noordhoff Uitgevers 3
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

16 a teer
b Teer beschadigt het slijmvlies van de luchtwegen. Doordat de trilharen niet werken,
wordt slijm minder goed uit de luchtwegen verwijderd. Door hoesten wordt
geprobeerd om het slijm af te voeren.

17 a Dat de ziekte langdurig aanwezig is.


b Chronische bronchitis, omdat meneer Adenabi veel slijm moet ophoesten.

18 a Dat steeds minder jongeren van 12 tot en met 16 jaar gaan roken.
b Eigen antwoord bijvoorbeeld:
1 maak een plan om te stoppen met roken, prik een datum
2 zoek hulp bij vrienden en/of familie en schakel professionele begeleiding in
3 vermijd plekken waar gerookt wordt
4 gebruik nicotinevervangers

19 Eigen antwoord

20 Als je aangeschoten bent dan heb je enkele glazen gedronken en voel je je


anders. Je denkt dat je meer kunt en je hoort, ziet, denkt, reageert en beweegt
minder goed. Als je dronken bent dan heb je veel alcohol gedronken en gaat het
zien, horen, bewegen en reageren nog slechter.

21 a Pijn door ontstekingen van het slijmvlies. maag


b Je kunt steeds minder dingen onthouden. hersenen
c Van deze organen sterven cellen af. hersenen en lever
d Je bloeddruk wordt te hoog. hart- en bloedvaten

22 Antwoord C, de volgende dag drie uur ’s middags.

23 a Eigen antwoord
b glas bier 250 mL : 100 x 5 % = 12,5 mL alcohol per glas
glas wijn 100 mL : 100 x 12 % = 12 mL alcohol per glas
glas jenever 35 mL : 100 x 35 % = 12,25 mL alcohol per glas

c Je krijgt ongeveer evenveel alcohol binnen als je elke alcoholische drank uit het
bijbehorende glas drinkt.
d Eigen antwoord

© Noordhoff Uitgevers 4
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

24 1 Je bent lichamelijk afhankelijk.


2 Je bent geestelijk afhankelijk.
3 Je bent sociaal afhankelijk.

25 a Het kan zijn dat Aike zich al goed voelde en door het blowen zich nog beter
voelt. Bij Brian kan het omgekeerde het geval zijn.
b 1 Je kunt lichamelijk afhankelijk worden.
2 Je kunt geestelijk afhankelijk worden.
c Als je high of stoned bent, kun je niet goed leren.

26 a Een staafdiagram, hierin kun je de gegevens van de verschillende jaren en


herkomst naast elkaar zetten en zie je de verschillen in één oogopslag.
b

c Er zit meer THC in wiet uit Nederland dan in wiet uit het buitenland.
En het percentage THC in wiet uit Nederland en uit het buitenland is in de afgelopen
jaren toegenomen ten opzichte van de percentage THC in hasj uit het buitenland.
d Als je voor het eerst blowt, zijn de effecten sterker dan wanneer je het al vaker
gedaan hebt. Als je dan ook nog eens wiet met een hoge concentratie THC hebt, zijn
de effecten extra groot.

27 Iemand mag maximaal vijf gram cannabis en maximaal vijf hennepplanten


hebben. Een coffeeshop mag niet meer dan 5 gram softdrugs per dag per persoon
verkopen. Ze mogen geen softdrugs verkopen aan minderjarigen. De
handelsvoorraad mag niet meer dan 500 gram zijn en er is alleen toegang voor en
verkoop aan inwoners van Nederland. Verkoop softdrugs blijft strafbaar.
Hennepplanten op grote schaal telen voor drugsgebruik is strafbaar.
Mening: Eigen antwoord

28 a Ze drinken al snel veel te veel alcohol in korte tijd.


b In korte tijd krijgen de jongeren te veel alcohol binnen.
c Blijvende hersenbeschadiging met als gevolg verminderde intelligentie,
concentratie en geheugen.
d Ja, want je kunt een hartstilstand krijgen en je kunt in coma raken waar je niet meer
uitkomt.

© Noordhoff Uitgevers 5
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

29 a 16 jaar
b Eigen antwoord
c Eigen antwoord
d Er zijn minder 17-jarigen dan 16-jarigen die opgenomen zijn vanwege
alcoholgebruik.

30 a verdovend effect
b  lichamelijke  geestelijke  sociale afhankelijkheid
Uitleg: Bij een verslaving krijgt je lichaam ontwenningsverschijnselen als je het niet
meer drinkt, je hebt het gevoel dat je er niet meer zonder kan en blijft aan het
genotsmiddel denken. Als je sociaal afhankelijk bent mis je de groep waarmee je het
genotsmiddel gebruikte; wanneer je in sommige groepen geen alcohol meer drinkt,
hoor je er minder bij.

© Noordhoff Uitgevers 6
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

Practicum Roken

Hypothese
Eigen antwoord

Resultaat
Eigen antwoord

Conclusie
Eigen antwoord

© Noordhoff Uitgevers 7
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

9.2 Goed geregeld


1 Antwoord B, 1500 mL.

2  als je drop hebt gegeten


 als je in de zomer veel zweet
 als je veel water hebt gedronken
 als je een zware voetbalwedstrijd hebt gespeeld

3 a 1 longen: door uitademen


2 nieren: door plassen
3 huid: door zweten
b De aan- of afwezigheid van bepaalde stoffen en de hoeveelheid van de stoffen in
je bloed kan iets zeggen over de gezondheid van je lichaam.
c Het bloedvatenstelsel vervoert de stoffen naar deze organen.

4 a 1 De hoeveelheid zuurstof in je bloed daalt.


2 De hoeveelheid koolstofdioxide in je bloed stijgt.
3 Je lichaamstemperatuur stijgt.
b 1 dat er meer zuurstof in het bloed komt? longen
2 dat er minder koolstofdioxide in je bloed komt? longen
3 dat er meer glucose in je bloed komt? dunne darm
c de spieren

5 a  Bij een regelkring wordt de afwijking van de norm zo klein mogelijk


gehouden.
 De volgorde bij een regelkring is: vergelijken  meten  bijstellen.
 Aan elke regelkring doen zintuigen, zenuwstelsel en spieren mee.
 De vergelijking met de norm vindt in je hersenen plaats.
b

c Gelijk aan de norm zijn, want het lichaam probeert de koolstofdioxideconcentratie


in het bloed constant te houden.

© Noordhoff Uitgevers 8
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

6 a • Via het bloed


• Naar alle organen
b • Via een afvoerbuisje
• Naar de twaalfvingerige darm

7 a 1 Dan geven de eilandjes van Langerhans in de alvleesklier glucagon af,


waardoor de lever glucose afgeeft aan het bloed.
2 Dan geven de eilandjes van Langerhans in de alvleesklier insuline af,
waardoor de spieren en lever glucose opnemen vanuit het bloed.
b

8 a • Aan welke stof ontstaat een tekort in je bloed?


glucose
• Welke stof zet je lichaam om, zodat dit tekort wordt aangevuld? glycogeen
• Door welk hormoon wordt dit geregeld? glucagon
b Deze glucose wordt direct in de spieren gebruikt bij de verbranding en gaat dus
niet naar het bloed.

9 a Bij Jan, want de glucose uit de maaltijd die niet wordt gebruikt voor de
verbranding, wordt opgeslagen in de lever. Voor tv-kijken is minder glucose nodig
dan voor skeeleren.
b Bij Silke, want bij skeeleren is meer glucose voor de verbranding nodig dan bij tv-
kijken. Daardoor daalt het glucosegehalte van het bloed bij Silke sneller dan bij Jan
en is het sneller te laag.
© Noordhoff Uitgevers 9
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

*10 a De glycogeenvoorraad in de levercellen wordt steeds aangevuld waardoor je


een grotere lever krijgt.
b Glucagon, want het lichaam probeert toch het glycogeen af te breken.
c Zodoende kunnen de cellen wel glucose opnemen voor de verbranding, zodat ze
wel energie krijgen.

11 a Suikerziekte ontstaat door een tekort aan insuline.


b • de hoeveelheid glucose in je bloed is te groot
• de hoeveelheid glycogeen in je lever en spieren is klein
• de hoeveelheid glucose in je urine is te groot

12 a Bij suikerziekte slaan de lever en spieren glucose niet op als glycogeen. Bij
inspanning is er geen reservevoorraad glycogeen die weer omgezet kan worden in
glucose. Daarnaast kan weinig glucose direct worden opgenomen voor de
verbranding. Daardoor heb je dus weinig energie en ben je dus snel moe.
b Diabetes type 2, want bij type 2 zijn de cellen ongevoelig voor insuline en blijft het
insulinegehalte in het bloed dus hoog.
c 1 afvallen
2 meer bewegen

13 a De stijging wordt veroorzaakt door inname van eten en drinken of afgifte van
glucagon en de daling door verbranding en opname in lever- en spiercellen.
b

c glucagon
*d 1 blijft gelijk
2 de pieken worden hoger

14 a 2, 3, 5, 6
b De lever maakt gal, een hulpstof bij de vertering van vetten (emulgeren).
c poortader
*d Zodat de lever snel kan reageren op de hormonen insuline en glucagon en zo het
glucosegehalte van het bloed kan regelen.

© Noordhoff Uitgevers 10
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

15 a 1 leverslagader
2 leverader
3 poortader
Voedingsstoffen zoals glucose worden in de darmen opgenomen in je bloed. De ader
die van de darmen naar de lever gaat, zal dus het meeste glucose bevatten. Dat is
de poortader.
De leverader vervoert bloed uit de lever. In dat bloed zit de afvalstof ureum.
Bloedvat nummer 1 is dan de leverslagader.
b Het zuurstofgehalte is het hoogst in bloedvat 1.
In bloedvat 3, de poortader, is het bloed zuurstofarm, omdat de zuurstof is
opgenomen in de darmcellen en in bloedvat 2, de leverader, door de levercellen.

16 1 afbreken rode bloedcellen


2 hemoglobine wordt bilirubine
3 bloed
4 mengen bilirubine en gal
5 twaalfvingerige darm
6 dunne darm
7 dikke darm
8 endeldarm
9 anus
10 uitpoepen

*17 a Door bloedafname vermindert de hoeveelheid ijzer in het bloed en daarmee


wordt opstapeling van ijzer voorkomen.
b Dat de lever niet meer goed stoffen kan opbouwen, omzetten en afbreken.
De patiënt kan onder andere geelzucht krijgen. Hierbij kan de lever bilirubine niet
verwerken en blijft het in het bloed. De huid en het oogwit worden geel.

© Noordhoff Uitgevers 11
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

18 a

b • Ongezuiverd bloed vind je bij nummer 1: dit is de nierslagader.


• Het bloed wordt gefilterd bij nummer 2: dit is de nier.
• Gezuiverd bloed vind je bij nummer 3: dit is de nierader.
• De meeste afvalstoffen zitten bij nummer 1: dit is de nierslagader.
• De meeste zuurstof vind je bij nummer 1: dit is de nierslagader.
• Urine gaat naar de blaas via nummer 4: dit is de urineleider.

19 a 1 zouten
2 ureum
b Lager dan in de nierslagader, want niercellen gebruiken ook glucose voor de
verbranding.
c Als de urine glucose of eiwitten bevat.

10 a + b + c nierslagader → kluwen haarvaten → nierkanaaltje → verzamelbuisje


→ nierbekken → urineleider → blaas → urinebuis

21 a
stoffen
vloeistoffen eiwitten (g/L) glucose (g/L) ureum (g/L)
urine 0 0 20,0
voorurine 0 1,0 0,3
bloedplasma 75,0 1,0 0,3

© Noordhoff Uitgevers 12
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

b Er zitten geen eiwitten en glucose in urine. De eerste vloeistof is dus urine.

Alleen in bloedplasma zitten eiwitten. De derde stof is dus bloedplasma.


De tweede stof is voorurine, want die stof bevat geen eiwitten, maar wel glucose.

22 a De bloeddruk perst een deel van het bloedplasma uit de wanden van de kluwen
haarvaten. Dit uitgeperste bloedplasma komt terecht in een nierkanaaltje en dat heet
voorurine.
b Door het verschil in de concentratie opgeloste stoffen tussen de voorurine in het
nierkanaaltje en het bloed in de haarvaten.
c Er gaat dan minder water vanuit de voorurine naar het bloed, want het verschil in
concentratie eiwitten tussen de haarvaten en het nierkanaaltje is kleiner.

*23 a De rode bloedcellen vervoeren zuurstof. Als het bloed afwijkende


zuurstofwaarden bevat dan is hoeveelheid rode bloedcellen ook afwijkend.
b

Bij 42-45% rode bloedcellen is de zuurstofverzadiging 100%.

c De beenmergcellen gaan door epo meer rode bloedcellen produceren. Hierdoor


kan zijn bloed meer zuurstof vervoeren en kunnen zijn spieren het langer volhouden.
d Door de verhoogde concentratie van rode bloedcellen wordt het bloed te stroperig.
Hierdoor kunnen verstoppingen in de haarvaten ontstaan.

24 a De afvalstoffen hopen zich op in het bloed.


b Zijn nieren kunnen geen water uitscheiden. Als hij meer zou drinken houdt zijn
lichaam vocht vast.
c • buiten het lichaam
• op een ader

© Noordhoff Uitgevers 13
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

e Het apparaat neemt de taak van de nieren over en zuivert het bloed.
f

25 a glucose
b  eiwitten  ureum  water
 glucose  vitaminen  zouten
c eiwitten en glucose

© Noordhoff Uitgevers 14
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

Practicum Regeling glucosegehalte

Conclusie
• Het glucosegehalte van het bloed daalt door inspanning en door opslag in lever
en spieren.
• Het glucose gehalte van het bloed stijgt door te eten en door afgifte van glucose
door de lever.

2 • leerling 4 insuline
• leerling 5 glucagon

© Noordhoff Uitgevers 15
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

9.3 Je huid
1 Antwoord C, 16.00 uur.

2 a tastzintuig / warmtezintuig / pijnzintuig


b Je gaat zweten.

3 a Eigen antwoord
b Eigen antwoord
c 1 Bescherming tegen te veel afkoelen of opwarmen.
2 Bescherming tegen vuil en ziekteverwekkers.
3 Bescherming tegen de zon.

4a+b+c+d

5 hoornlaag kiemlaag lederhuid onderhuids


bindweefsel
• Nieuwe huidcellen ontstaan in de …    
• Afsluiten doet de …  `   
• Opslag van vet gebeurt in de …    
• Een steekmug zuigt bloed uit de …    
• Bij vervellen verdwijnt de …    
• Kleurstof van een tatoeage komt    
in de …
• Temperatuursverandering    
waarnemen gebeurt in de …

© Noordhoff Uitgevers 16
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

6a

b De hypothalamus meet de lichaamstemperatuur en vergelijkt deze waarde met de


norm. Deze is lager dan de lichaamstemperatuur (37 0C). Vervolgens wordt de
temperatuur bijgesteld door de organen te laten reageren. De spiertjes in de huid
gaan veel bewegen waardoor warmte vrijkomt.
c Vet in het onderhuid bindweefsel en het dragen van kleren.

7 a Als je zweet, wordt je huid nat. Het water uit het zweet verdampt van je huid;
hiervoor is warmte nodig. Die warmte komt uit je lichaam, waardoor je afkoelt.
b Als je nat bent, koel je sneller af. Als het waait koel je nog sneller af, doordat de
lucht (wind) je lichaamswarmte en het verdampte water sneller afvoert.
c Dit heeft een versnellend effect op onderkoeling, want zo raak je via de wijde
bloedvaten in je huid veel warmte kwijt.

8 1 vernauwing van het bloedvat


2 propvorming: bloedplaatjes klonteren samen
3 bloedstolling: er ontstaat een korstje

9 a 1 Bloedplaatjes knappen open.


2 Fibrinogeen reageert met deze stof uit de bloedplaatjes tot fibrinedraden.
3 In het netwerk blijven bloedplaatjes hangen.
4 Vorming van een korstje.
b Nummer 3

© Noordhoff Uitgevers 17
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

10 Doordat mevrouw Terpstra na de operatie minder beweegt, is de doorbloeding


van haar been minder en is er een bloedstolsel ontstaan in een ader. Dit stolsel sluit
een ader in haar been af. Mevrouw Terpstra wordt behandeld met
antistollingsmiddelen (‘bloedverdunners’) en haar been wordt gezwachteld.

11 a De huid van de donkere jongen, omdat pigment tegen uv-straling beschermt.


De donkere jongen heeft het meeste pigment.
b De cellen van de opperhuid schilferen af. Daardoor verdwijnt pigment. Doordat in
de winter minder uv-straling op je huid komt, wordt er minder pigment aangemaakt.

12 a Mensen met een donkere huid hebben meer pigment. Pigment houdt zonlicht
tegen. Daardoor duurt het langer voordat er voldoende vitamine D is gemaakt.
b Kinderen zijn in de groei, hun botten groeien snel.
c ’s Winters maak je minder vitamine D in je huid aan, doordat er dan minder zonlicht
is. We zijn dan minder buiten en dragen meer kleding.

13 a Nee, want dan moeten de sneldelende cellen door de kiemlaag dringen en


dat is op deze afbeelding (nog) niet het geval.
b In de opperhuid, want de kiemlaag bestaat uit delende cellen.
c Nee, in beide gevallen gaan cellen wel extra delen, maar bij een wrat stoppen de
cellen op een bepaald moment met delen. Bij kanker blijven de cellen delen en
kunnen zich ook verspreiden door het lichaam.

*14 a Huidcellen delen sneller dan spier- en zenuwweefsel. Dus als er foutje ontstaat
in de huidcel kan dat sneller leiden tot kanker dan bij spier- en zenuwweefsel.
b • 1024 = 210
• 1.048.576 = 220
c 27 verdubbelingen
d 27 verdubbelingen x 120 dagen = 3.240 dagen
e 30 verdubbelingen bij 10 mm.
30 verdubbelingen x 120 dagen = 3.600 dagen.
3.600 dagen / 365 = 9 jaar en 315 dagen.
f Het duurt vaak jaren voordat een tumor groot genoeg is om deze te voelen.
g Ook de sneldelende cellen in de haarzakjes gaan langzamer delen. Het haar stopt
dus tijdelijk met groeien.
h De sneldelende cellen in de darmen worden ook aangetast. Dit zorgt voor
misselijkheid en diarree.

15 Eigen antwoord

16 a + b Eigen antwoord

17 a gemiddelde huidoppervlakte van de mens = 1,7 m2


10% van 1,7 m2 = 0,17 m2
b 1 kans op ontstekingen
2 uitdroging

© Noordhoff Uitgevers 18
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

18 a

b Bloedvaten worden wijder.


c De kiemlaag is ook beschadigd.
d De zintuigen zijn beschadigd. Ze geven geen pijnprikkels meer door.

19 a Als je blaren niet doorprikt, heb je minder kans op infecties.


b De patiënt raakt onderkoelt.
c Er kunnen geen bacteriën in de wond komen.

© Noordhoff Uitgevers 19
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

9.4 Ziek
1 Antwoord B, door een virus.

2 Je raakt eerder besmet met het verkoudheidsvirus door de andere mensen in de


bus.

3 a bacteriën
b virussen

4a+b

c Via je handen komen ze in je neus of mond.


d Via geslachtsorganen: een condoom gebruiken.
Via wondjes: een pleister erop plakken.

5 a Doordat het virus in de slijmvliescellen gaat zitten en deze kapot maakt.


b Bij griep, want bij griep is je hele lichaam ziek en heb je koorts.

6
Ziekte van Pfeiffer

Besmetting door een virus via speeksel.


Incubatietijd één à twee weken
Symptomen gezwollen lymfeklieren, keelontsteking en vermoeidheid
Prognose Meestal word je na enkele weken beter, maar het is ook mogelijk dat je een half jaar
last van vermoeidheid houdt.

© Noordhoff Uitgevers 20
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

7 2-3 weken, want het zusje van Reza wordt drie weken nadat de besmette Reza
thuis is gekomen ziek.

8 a • vreetcel
• beenmerg
b • pus of etter
• bestaat uit dode witte bloedcellen, dode bacteriën en resten van kapotte huidcellen.
c1→4→2→3
d Daar kunnen ook ziekteverwekkers komen.

9 • Antigenen: zijn herkenningseiwitten aan de buitenkant van een cel die worden
herkend door een witte bloedcel.
• Antistoffen: binden met lichaamsvreemde antigenen op de cellen van
ziekteverwekkers en schakelen deze uit.

10 De juiste volgorde is 4 → 1 → 2 → 6 → 5 → 3.

11 Antistof D, want deze past op de ziekteverwekker en er kunnen twee


ziekteverwekkers tegelijk worden aangepakt.

12 a Ja, want het verkoudheidsvirus is een ander virus dan het griepvirus waar
zij een maand geleden ziek van werd.
b Specifiek, want voor beide virussen worden aparte antistoffen aangemaakt.

13 a De hypothalamus verhoogt tijdelijk de thermostaat.


b Je bloed gaat sneller stromen en daardoor worden afvalstoffen sneller afgevoerd.
Ook maken de witte bloedcellen sneller antistoffen.
c De thermostaat in je hersenen staat op een hogere temperatuur. Door onder
andere rillen warmt je lichaam op om die temperatuur te bereiken.
d De thermostaat staat weer op 37 0C. Je koelt onder andere af door te zweten.

14 a Nee, want doordat de koorts omlaag gaat, werken de witte bloedcellen


minder snel en doen ze er langer over om de ziekteverwekkers uit te schakelen.

© Noordhoff Uitgevers 21
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

c Aldin, hij maakt eerder voldoende antistoffen om het virus op te ruimen.

15 Er komt een ziekteverwekker je lichaam binnen. De ziekteverwekker gaat zich


vermeerderen en je wordt ziek. De witte bloedcellen, de antistofcellen, maken
antistoffen tegen de ziekteverwekkers en bestrijden vervolgens de ziekteverwekkers.
Je wordt weer beter en je witte bloedcellen, de geheugencellen, onthouden welke
antistoffen deze ziekteverwekker bestrijden. De volgende keer als je wordt besmet
met dezelfde soort ziekteverwekker word je niet ziek, omdat je witte bloedcellen
direct antistoffen gaan maken: je bent immuun.

16 a Bij een seruminjectie krijg je antistoffen en bij een vaccinatie maak je ze


zelf.
b vaccinatie, omdat in de linker afbeelding ziekteverwekkers te zien zijn, deze
zitten in de spuit en rechts is een antistofcel afgebeeld. Het gaat dus om een
injectie met verzwakte ziekteverwekkers waarbij het lichaam zelf antistoffen en
geheugencellen maakt.

17 passief actief kunstmatig natuurlijk


• paard    
• slang    
• mens    

18 Lijn A, want pas bij een tweede infectie van dezelfde ziekteverwekker maak je
heel snel veel antistoffen (zie lijn B).

19 a met verzwakte ziekteverwekkers van difterie, kinkhoest, tetanus en polio


b Dat je na de eerste infectie levenslang immuun bent voor deze kinderziekten.

© Noordhoff Uitgevers 22
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

c  Mats zegt: ‘Als je wordt ingeënt tegen polio, is er sprake van passieve
immuniteit, want je wordt niet ziek.’
 Nick zegt: ‘Als je lichaam zelf antistoffen tegen polio maakt, dan krijg je actieve
immuniteit. Dat gebeurt dus als je ziek wordt door polio, maar ook als je wordt
ingeënt.’
Passieve immuniteit wil zeggen dat je lichaam zelf geen antistoffen maakt. Dat
gebeurt als je antistoffen krijgt ingespoten. Bij een inenting en als je ziek wordt, krijg
je de ziekteverwekker binnen. Je lichaam gaat dan zelf antistoffen maken. Er is dan
sprake van actieve immuniteit.

20 a van de moeder
b Ja, want de antistoffen van de moeder zorgen voor een korte tijd van
immuniteit. Er worden geen geheugencellen van moeder op kind
overgedragen. Na de borstvoedingsperiode moet het kind zelf antistoffen en
geheugencellen vormen tegen ziekteverwekkers.

21 a

b De mestcellen waar IgE antistoffen aan gebonden zijn worden geactiveerd.


De mestcellen geven histamine af. Histamine veroorzaakt de allergische
reacties, zoals zwelling van het slijmvlies, rode ogen, jeuk, kortademigheid.

22 a De positieve controle is het prikje met histamine. Dit veroorzaakt een allergische
reactie. De negatieve controle is het prikje met het oplosmiddel. Dit mag geen
allergische reactie veroorzaken.
b Histamine wel, want er ontstaat een reactie.
Oplosmiddel wel, want er ontstaat geen reactie.
c veren, kat, hond, stofmijt, stuifmeel van berk, plataan en gras, wesp
d Op IgE antistof

23 a  bacterie  virus
b 1 door de lucht
2 door aanraking (of via een wondje)

© Noordhoff Uitgevers 23
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

d Een virusinfectie is niet te behandelen met antibiotica. Als de arts snel weet of het
een virusinfectie is, dan is er geen antibioticum nodig.
e Er ontstaan sneller resistente bacteriën als er vaak antibiotica gebruikt worden.
f 2 / 3 / 4, want de bacteriën rondom deze schijfjes met antibiotica zijn dood.

© Noordhoff Uitgevers 24
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

Practicum 1 Een huid vol bacteriën

Hypothese
Eigen antwoord

Resultaat
Eigen antwoord

Conclusie
1 Eigen antwoord
2 Eigen antwoord

Practicum 2 Rode en witte bloedcellen

Resultaat
Eigen antwoord

Conclusie
Eigen antwoord

Practicum 3 Bacteriën doden

Onderzoeksvraag
Wat is de invloed van alcohol, een oplossing met vitamine C en een zoutoplossing op
het doden van bacteriën?

Hypothese
Eigen antwoord

Werkplan
Eigen antwoord

Resultaat
Eigen antwoord

Conclusie
1 Eigen antwoord
2 Eigen antwoord

© Noordhoff Uitgevers 25
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

9.5 Bloed- en orgaandonatie


1 Antwoord B, 500 mL.

2a+b

3 Dat komt doordat de organen / cellen dan te weinig bloed met zuurstof en
voedingsstoffen krijgen.

4 rode bloedcellen bloedplasma bloedplaatjes


● problemen hebben met bloedstolling.   
● veel bloed hebben verloren.   
● brandwonden hebben.   
● bloedarmoede hebben.   

5 a antistoffen
b Mensen met leukemie maken zelf te weinig bloedplaatjes aan. Bloedplaatjes zijn
nodig om wondjes dicht te maken.
c Met een transfusie met rode bloedcellen, want rode bloedcellen bevatten
hemoglobine.

6a

b 1 Bloedgroep 0 komt het meest voor, bloedgroep AB het minst.


2 In je bloedplasma zitten antistoffen tegen de antigenen die je zelf niet hebt.
c Eigen antwoord

© Noordhoff Uitgevers 26
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

7 a bloedgroep B.
b antistof anti-A
c bloedgroep A.
d De antistoffen, anti-A, van de ontvanger binden aan de antigenen van de
bloedcellen van de donor, antigeen A. Hierdoor plakken de bloedcellen van de donor
aan elkaar en ontstaan er klonten in het bloed.

8a

b bloedgroep AB
c Omdat bloed met bloedroep 0 (universele donor) aan iedere ontvanger kan worden
toegediend, zonder dat er een reactie plaatsvindt (bloedklontering).

9 a Antwoord D, bloedgroep B of bloedgroep AB.


b

10 a Als je resuspositief bent, heb je het resusantigeen op je bloedcellen. goed


b Mensen met resuspositief bloed, maken antistoffen tegen resusnegatief bloed. fout
c Als een vrouw met resusnegatief bloed voor het eerst zwanger is,
is er een grote kans dat de baby de resusziekte krijgt. fout
d Een kindje kan alleen de resusziekte krijgen,
als de moeder resusnegatief is en de baby resuspositief. goed

© Noordhoff Uitgevers 27
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

11 a

b Nee, als iemand met resusnegatief bloed resuspositief bloed krijgt, gaat hij
antistoffen maken tegen het resusantigeen.

12 a 0+
b wel (resusantigeen)
c Nee, want Norie maakt antistoffen tegen resuspositief bloed. Bij
bloedtransfusie gaan de rode bloedcellen stuk.
d Nee, want een resusaap heeft andere antigenen dan een mens, waardoor
gevaarlijke reacties kunnen optreden.

13 a Zodat je weet of er kans is op de resusziekte bij de baby.


b De resuspositieve bloedcellen van de baby in het bloed van de moeder worden
direct opgeruimd door antistoffen. Er worden geen geheugencellen aangemaakt.
c Dat resusantistoffen van de moeder in het bloed van het kind terechtkomen.

14 a Op een donororgaan zitten andere antigenen dan op de organen van de patiënt


(de ontvanger). De witte bloedcellen van de patiënt gaan antistoffen maken en
breken het donororgaan af. Het lichaam stoot op die manier het donororgaan af.
b Door het slikken van afweerremmers.
c Doordat de weefsels meer op elkaar lijken, (meer vergelijkbare antigenen hebben),
is er minder kans op afstoting.

15 a nieren en harten
b Uit het diagram kun je halen dat na vijf jaar ongeveer 67% van de longen nog
werkt. Dat betekent dat ongeveer 33% van de patiënten dan weer op de wachtlijst
komt.

16 a Dan weten artsen bij je overlijden of je organen wilt doneren of niet.


b Eigen antwoord
c Eigen antwoord

17 a De bloedgroepen van het ABO-systeem worden weergegeven met hoofdletters


A, B en 0 en de kleur van de etiketten.
b De resusfactor wordt weergegeven door dichte en open letters.
c Het donorbloed stolt niet in het zakje, doordat er antistollingsmiddel in zit.
d De bloedbestanddelen worden gekoeld of ingevroren bewaard, omdat het dan
veel langer goed blijft (ongeveer twee jaar).

18 a 1 syfilis 2 hepatitis B 3 hiv


b Antwoord B, in het donorbloed kunnen nog de virussen of bacteriën zitten, die de
ontvanger kunnen besmetten.

© Noordhoff Uitgevers 28
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

19 a 0,5 L x 3 = 1,5 L
b 1,5 liter is 1 500 000 mm3. In 1 mm3 bloed zitten 5 000 000 rode bloedcellen. Uit
1,5 liter kun je dus 1 500 000 x 5 000 000 = 7,5 x 1012 rode bloedcellen halen.
c
Rode bloedcellen worden beenmerg
gemaakt in (welk orgaan?):
Dat gebeurt door: deling van stamcellen. De cellen rijpen /
ontwikkelen tot rode bloedcellen
Het duurt ongeveer … 6 tot 8 weken
voordat de rode bloedcellen
zijn aangevuld.

20 a 1 Vrouwen hebben minder bloed en een kleinere ijzervoorraad dan mannen.


2 Vrouwen verliezen bloed door de menstruatie.
b Iedereen kan bloed ontvangen van een donor met 0-.
c Eigen antwoord
d Eigen antwoord

© Noordhoff Uitgevers 29
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

Practicum Bloedgroep bepalen

Resultaat
1 a Eigen antwoord
Als in dit buisje echt bloed had gezeten, dan was dit bloedgroep A
b Eigen antwoord
Als in dit buisje echt bloed had gezeten, dan was dit bloedgroep B
c Eigen antwoord
Als in dit buisje echt bloed had gezeten, dan was dit bloedgroep AB
d Eigen antwoord
Als in dit buisje echt bloed had gezeten, dan was dit bloedgroep 0

Conclusie
2 Eigen antwoord

3 a bloedgroep 0
b bloedgroep AB

© Noordhoff Uitgevers 30
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

9.6 Samenhang - Naar het ziekenhuis


1 a Hemoglobine vervoert zuurstof. Door een laag hemoglobinegehalte is er minder
zuurstof beschikbaar voor de organen.
b • Er wordt te weinig hemoglobine door bijvoorbeeld een ijzergebrek.
• Hemoglobine wordt te snel afgebroken of je hebt veel rode bloedcellen verloren bij
een verwonding.

2 a diabetes / suikerziekte
b

c Haar cellen nemen te weinig glucose uit het bloed op. Dus wordt er te weinig
glucose in de cel verbrand en daarbij ontstaat dus ook te weinig energie. Daarom is
Aline vermoeid.

3a
staat voor: wordt gemeten tijdens:
120 bovendruk het samentrekken van de hartkamers
75 onderdruk de hartpauze (hartruimtes ontspannen)
b Bij een te hoge bloeddruk wordt veel bloedplasma uit de haarvaten geduwd en
weinig weefselvloeistof terug gezogen in de haarvaten. Daardoor blijft er te veel
weefselvloeistof tussen de cellen zitten.

4a

b Aline: Gezonde urine bevat geen eiwitten. Eiwitten in de urine wijzen op


nierfalen.
Bernice: Gezonde urine bevat geen glucose. Glucose in de urine wijst op
diabetes.

© Noordhoff Uitgevers 31
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

Karin: Het ureumgehalte is hoger dan bij de andere twee meiden. Door een
leverziekte worden overtollige aminozuren minder goed afgebroken tot ureum.
Daardoor zit er minder ureum in de urine.

5 a De ader raakt meer gevuld met bloed, waardoor de verpleegkundige de ader


beter kan zien en voelen.
b Gelijkmatig, want er wordt in een ader geprikt.
c Zuurstofarm, want er wordt in een armader geprikt, daarin zit zuurstofarm bloed.
d

6 a vlees – bonen – yoghurt – boter – noten – eieren – vis – kaas


b  mond  maag  twaalfvingerige darm dunne darm
c Als het bloed te weinig eiwitten bevat, is de terugzuigkracht van het bloed in de
haarvaten te klein. Er blijft dan te veel weefselvloeistof tussen de cellen zitten.

7 a 3 leverader, 2 onderste holle ader, 18 rechterboezem, 19 rechterkamer, 10


longslagader, 9 longader, 20 linkerboezem, 21 linkerkamer, 8 aorta en 15
nierslagader.
b 5 urinebuis 3 urineleider
2 nier 4 blaas
1 nierslagader
c Doordat er eiwitten in de voorurine voorkomen, vindt er in de nierkanaaltjes te
weinig resorptie van water uit de voorurine naar het bloed plaats. Hierdoor ontstaat
veel urine en moet ze vaak plassen.

© Noordhoff Uitgevers 32
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

8a

b Om de kluwens haarvaten is meer lege ruimte bij het zieke weefsel dan bij het
gezonde weefsel.
c Doordat de antigenen van de cellen erfelijkheid bepaald zijn, hebben familieleden
een grote kans dat hun antigenen overeenkomen. Bij een transplantatie is er dan
minder kans op afstoting.

9 a 72 kilogram x 0,8 gram eiwit = 57,6 gram eiwit per dag


b Zij krijgt niet genoeg eiwitten binnen:
rundvlees: 30 x 0,8 = 24 gram
melk: 3,4 x 2 = 6,8 gram
kaas: 26,5 x 0,25 = 6,6 gram
totaal: 24 + 6,8 + 6,6 = 37,4 gram
Aline krijgt 37,4 gram eiwitten binnen, terwijl ze 57,6 gram nodig heeft.
c Meer eiwitten eten, bijvoorbeeld: noten, peulvruchten of eieren.

10 a
ingrediënt natrium natrium in recept 1 natrium in recept 2
(in mg/100 g) (in mg) (in mg)
gehakt 75 2,5 x 75 = 187,5 6 x 75 = 450

belegen kaas 850 1 x 850 = 850 -

gruyère 350 - 1,5 x 350 = 525

tomatensaus 350 - 2 x 350 = 700

totaal 1037,5 1675


b Recept 1 bevat 1037,5 mg per 1835 gram (gewicht alle ingrediënten), dat is
1037,5 mg / 18,35 = 56,54 mg natrium per 100 gram lasagne.
Recept 2 bevat 1675 mg per 1800 (gewicht alle ingrediënten) gram, dat is 1675 /
18 = 93,06 mg natrium per 100 gram lasagne.
c Recept 1
d minder kaas toevoegen

© Noordhoff Uitgevers 33
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

Samenvatten
9.1 Ongezond

9.2 Goed geregeld

2
uitscheidingsorgaan welke afvalstoffen
1 longen water en koolstofdioxide
2 nieren water, zouten, overtollige vitaminen, afvalstoffen
3 huid water en zouten
4 lever giftige stoffen zoals medicijnen en alcohol,
kleurstoffen, bilirubine

© Noordhoff Uitgevers 34
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

4 1 opbouwen en omzetten aminozuren 3 afvalstoffen uitscheiden / afvoeren,


bijvoorbeeld bilirubine
2 afbreken van aminozuren en giftige 4 opslaan van glucose in glycogeen
stoffen en opslaan van ijzer

5 a1 water 3 overbodige stoffen


2 overtollige stoffen 4 giftige stoffen
b In een nefron wordt bloed gefilterd. In de kluwen van haarvaten ontstaat
voorurine. In het nierkanaaltje gaan nuttige stoffen terug naar het bloed. Dat noem
je resorptie. Door osmose gaat veel water terug naar het bloed. Wat overblijft is
urine. Dit stroomt via het nierbekken en de urineleider naar je blaas.

9.3 Je huid

6a+b+c+d

7 a 1 vernauwing van het bloedvat 3 bloedstolling


2 propvorming
b 1 bloedplaatjes knappen open 3 rode bloedcellen blijven hangen
2 er ontstaat netwerk van kleverige draadjes 4 er ontstaat een korstje

8 1 Normale cel verandert in kankercel.


2 De cel blijft delen.
3 Er ontstaan uitzaaiingen doordat tumorcellen afbreken en via het bloed in een
ander orgaan terecht komen.

© Noordhoff Uitgevers 35
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

9.4 Ziek

10 a 1 witte bloedcellen die ziekteverwekker geheugencellen


bij tweede infectie herkennen
2 ziekteverwekkers worden direct uitgeschakeld doordat immuun
witte bloedcellen snel de juiste afweerstoffen maken
3 prik met verzwakte ziekteverwekkers vaccinatie
4 prik met antistoffen seruminjectie
5 je lichaam gaat zelf aan het werk om actieve immuniteit
antistoffen te maken
6 je lichaam maakt de antistoffen niet zelf passieve immuniteit
b Bij actieve immuniteit krijg je een prik met verzwakte ziekteverwekkers.
Bij passieve immuniteit krijg je een prik met antistoffen.

9.5 Bloed- en orgaandonatie

11
bloedgroep antigeen aan rode bloedcellen antistof in bloedplasma kan bloed ontvangen van
A A anti-B A en 0
B B anti-A B en 0
AB A en B geen A, B, AB, 0
0 geen anti-A en anti-B 0

© Noordhoff Uitgevers 36
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

12

a De universele donor is bloedgroep 0


b De universele ontvanger is bloedgroep AB
c Iemand met bloedgroep AB kan alleen bloed geven aan iemand met bloedgroep
AB.

13

14 a Als een orgaan niet goed werkt, krijg je een orgaantransplantatie.


b Om te voorkomen dat witte bloedcellen het nieuwe orgaan vernietigen, slik je
afweerremmers.

© Noordhoff Uitgevers 37
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

Test Jezelf
9.1 Ongezond

2 roken alcohol blowen


longkanker   
hoge bloeddruk   
afgestorven levercellen   
paniekaanvallen   
kapotte longblaasjes   
beschadiging van de hersenen   

9.2 Goed geregeld

3 Antwoord C, in de longen gaat koolstofdioxide uit het bloed.

4  Bij gezonde mensen zit er zout in de urine.


 Bij gezonde mensen zit er glucose in de urine.
 De lever maakt insuline.
 Insuline regelt dat het glucosegehalte in het bloed daalt.

6
© Noordhoff Uitgevers 38
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

7 a • lever
• nieren

8
samenstelling voorurine bloed urine
eiwit - + -
glucose + + -
ureum + + +
water + + +
zout + + +

9.3 Je huid

10 a De juiste volgorde is: 5  3  4  2  1


b 1 het bloedvat vernauwt 2 bloedplaatjes klonteren samen

9.4 Ziek

11 Antwoord A, je witte bloedcellen hebben het antigeen nog niet herkend.

12 a De hypofyse regelt de lichaamstemperatuur. fout


b Als je koorts hebt, word je sneller beter. goed
c Bij hoge temperatuur stroomt je bloed langzamer. fout
© Noordhoff Uitgevers 39
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

13 Passieve immuniteit, want er worden antistoffen in het bloed gespoten die de


ziekteverwekkers bestrijden. De patiënt maakt zelf geen antistoffen.

9.5 Bloed- en orgaandonatie

14 a
• Iemand met bloedgroep 0 heeft geen antigeen A op z’n rode bloedcellen. goed
• Iemand met bloedgroep AB heeft anti-A en anti-B in z’n bloedplasma. fout
b
Guido moeder vader
Guido van - x
moeder van -
vader van x x -

15 a Mensen die resuspositief zijn, hebben het resusantigeen op hun bloedcellen en


mensen die resusnegatief zijn hebben dat niet.
b Als er rode bloedcellen van het eerste kind in het bloed van de moeder komen,
gaat de moeder antiresus en geheugencellen vormen. Bij de tweede zwangerschap
kan antiresus via de placenta in het bloed van het kind komen en de rode bloedcellen
kapot maken.

16 a Omdat er een grotere kans is dat de antigenen op de cellen overeenkomen met


de ontvanger en dus is er minder kans op afstoting.
b De vorming van antistoffen door de witte bloedcellen wordt onderdrukt.

© Noordhoff Uitgevers 40
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

Verdieping Griep
1
FAQ over griep

1 Wat is griep?
Een ziekte die veroorzaakt wordt door het griepvirus.
2 Hoe merk je het verschil tussen griep en verkoudheid?
Bij griep is het hele lichaam ziek, je voelt je ook zieker.
3 Hoe verspreidt het griepvirus zich?
Via druppeltjes vocht in de lucht, door aanraking van besmette handen, deurkrukken,
etc.
4 Wie krijgt een griepprik?
Ouderen en mensen met een zwakke weerstand, bijvoorbeeld vanwege een
chronische ziekte. Mensen die met deze mensen werken.

5 Waarom is het nodig om elk jaar een griepprik te halen?


Griepvirussen veranderen en dus zijn er elk jaar weer andere griepvirussen
waar je ziek van kunt worden.

2 a Wanneer er twee weken lang ineens veel meer mensen griep hebben in een
bepaald gebied.
b 1 Mensen hebben een lagere weerstand / verminderde afweer.
2 Mensen zitten dichter op elkaar binnen in kleinere ruimten en dus is er meer kans
op besmetting.

3 a Eigen tekening
Een virus is ongeveer 0,1 µm groot. Dat is 70 x zo klein als de bloedcel.
b eiwitten
c DNA
d RNA
e Slijmvliescellen van de luchtwegen. De cellen zijn nodig voor de vermenigvuldiging
van het virus.

4 a De juiste volgorde is: 2  6  3  4  1  7  5


b N-eiwitten

5 a Op de soort H-eiwitten en de soort N-eiwitten.


b De ziekte is heel erg besmettelijk en dodelijk. Om verdere besmetting zoveel
mogelijk te voorkomen worden gezonde dieren ook gedood.

6 a stap 1: Het RNA laat de slijmvliescel virusonderdelen maken


b over het Mexicaanse griepvirus

© Noordhoff Uitgevers 41
Nectar 5e editie 2 vwo
Uitwerkingen hoofdstuk 9

d Er is nog niemand die antistoffen tegen deze griepvariant heeft.

7a+b

© Noordhoff Uitgevers 42

You might also like