Sociale Psychologie

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 9

SOCIALE PSYCHOLOGIE:

HOOFDSTUK 1: INLEIDING:
1) De mens is een sociaal dier:

Iedereen is geobsedeerd door andere! Mensen hebben mensen nodig!

Vele vb in de media; bv
 Vrouwelijke speler is aangevallen door medespeelsters, zwaar toegetakeld &
geblesseerd  Spontane vraag: WAAROM?
 Jeugdrechter zei op radio “Sommige ouders mogen geen kinderen krijgen”
 Hugh Hefner deelde naar eigen zeggen, met meer dan 1000 vrouwen naar bed
Allemaal vb van zaken waarin wij geïnteresseerd zijn => Natuurlijke interesse, waarop media
inspelen!

2) Sociale psychologie: definitie & verwante disciplines

Def: Wetenschappelijke studie naar de wijze waarop gedachten, gevoelens, motivaties en


gedragingen van mensen beïnvloed worden door de aanwezigheid van anderen en hoe wij zelf
een invloed uitoefenen op hoe andere personen denken, voelen en zich gedragen (Allport,
1985)
 Mensen kunnen tot sociale psychologische inzichten komen als we bv een ontroerende
film kijken die hun inzichten geeft, maar dat is geen wetenschappelijke kennis! Men
kan die ervaring niet doorgeven.
 Wat ons treft, ons inzichten geeft in andere treft ons als individu en is belangrijk, maar
niet doorgeefbaar
 STANDAARDISATIE hierdoor in het afnemen vn testen & bpl procedures

 Moeten mens in zijn/haar geheel bekijken

 Onderscheid vn deze def ivm andere psychologische richtingen; sociale heeft alles te
maken met invloed op anderen!!

Kracht van de sociale situatie: (nog is herhalen, opname)

Wij laten ons op continue wijze beïnvloeden door onze sociale omgeving:

Y-as = afh. Variabelen -> Reagan

X-as = onafh. Variabelen -> Stimulus veranderen ->


Oneliners vn reagen uitknippen -> videomateriaal
manipuleren

De reactie van andere mensen, kopiëren we als het


waren
Tv-publiek heeft grote invloed op thuis-kijkend-publiek,
Dus nietdus
dein Amerikazelf
oneliners , nuovertuigen
strenge ons maar het
publiekregels publiek vn de opname
Bennington college-> instituut hoger onderwijs, voor enkel vrouwen (republieken). Men heeft
jaar na jaar genoteerd wat hun pol; voorkeur was Conclusie; ze werden steeds meer en meer
progressiever. => Progression years (nog altijd zo)
 Sociale context waarin we zitten zorgen voor sociale beïnvloeding

Sociale psychologie en verwante disciplines:

Sociologie= betrekking op zaken die in groep te zien zijn-> groepsfactoren bv; geslacht,
nationaliteit, SES,… Integratie tussen sociologie & sociale psychologie -> Bpl technische
ontw & statistische vooruitgaan => Multilevel design

Persoonlijkheidspsychologie  Cross-situationele stabiliteit = Mensen bepalen zich op een


bepaalde manier en er is een bepaalde consistentie. => Nadruk op persoonlijkheid & individu,
wij op sociaal

Sociologie, persoonlijkheidspsychologie & sociale psychologie -> Belangrijk verwantschap:


 Slide 19: verschil zit in geslacht -> groepsvariabelen -> Sociologie
 Slide 20; alle personen/ groepen zijn gelijk, verschil zit zich in de sociale situatie /
condities -> typisch voor sociala psychologie
 Slide 21: persoonlijk verschil -> persoonlijkheidspsychologie
(extra slide nog toevoegen vanop aankondigingen in ufora!)

Alle drie domeinen zijn nodig om een deel van de variantie te verklaren -> Wie verschilt er
van elkaar, kan men verdelen verklaren door de drie componenten

Andere psychologische domeinen:

Sociale psychologie en mensenkennis:

Zie korte test, slide 23

3) De geschiedenis van de sociale psychologie (zelfstudie)


Kurt Lewin; belangrijke invloed!! Heeft ook belangrijke figuren opgeleid!

 Tabel pg 16, volledig kunnen afremmen!!

4) Sociale psychologie in de 21ste eeuw (zelfstudie)

HOOFDSTUK 2: ONDERZOEKSMETHODEN:

1) De ontwikkeling van hypothesen


Een goed idee -> Gebaseerd op theorieën, observatie, of intuïtie en persoonlijke ervaringen,
stelt de onderzoeker een hypothese op  Men gaat na in de literatuur of er al evidentie
aanwezig is (Via Google scholar, Web of Science)

Hypothese = een expliciete, toetsbare voorspelling over het al dan niet optreden van een
gebeurtenis

Theorie = een georganiseerde set van abstracte principes die het mogelijk maken om een
geobserveerde fenomenen te verklaren
 Voorwaarden:
- Eenvoud
- Volledigheid
- Generaliteit
= Lot van elke theorie is dat ze ooit overtroffen worden door nieuwe theorieën
Binnen sociale Psychologie, hebben theorieën geen eindig leven, vaak verdwijnen, vervangen,
verbeteren!

2) Het operationaliseren van sociaalpsychologische variabelen

Conceptuele variabelen zijn abstract: conformiteit, attitude, geweld, discriminatie,


groepsdruk, agressie => Bepaalde concepten, moeten meetbaar en manipuleerbaar zijn!

Def; operationele definitie = procedure om conceptuele variabele te meten of manipuleren


(etisch)
 Meerdere operationalisaties zijn mogelijk
 Geen enkele operationele variabele dekt volledig de conceptuele
Begripsvaliditeit = de mate waarin meetinstrumenten meten wat ze bedoelen te meten en
experimentele manipulaties die variabelen beïnvloeden die ze beogen te manipuleren.

 Worden onder onderzoekers afspraken rondgemaakt

2 methode om aan psychologisch onderzoek te doen:

 Zelfbeschrijving:

 Deelnemer beschrijft zelf gedachten, gevoelens, verlangens of gedrag


 Enkelvoudige vragen of meervoudige vragen die een concept meten (bv schaal subjectief
welbevinden) => Interne consistentie; mate van samenhang tussen meerdere vragen die je
gebruikt om hetzelfde te onderzoeken
 PROBLEEM:
-sociale wenselijkheid: mensen hebben de neiging zichzelf zo positief mogelijk te
presenteren => pseudo-informatiebron = leugendetector (negatief voor de accuraatheid
van de meting!)
- Inwilligingstendens: de neiging om affirmatief te antwoorden

 Gebruik van schalen en schaalankers

 Gedragsobservatie:
 Zulk onderzoek betrouwbaar? => Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid: de mate waarin
verschillende waarnemers overeenstemmen in de waarnemingen die ze rapporteren
- Coderen of bepaalde (verbale en non-verbale) gedragingen al dan niet aanwezig
kunnen zijn
- Codeerschema’s kunnen ingewikkeld zijn
- Gedrag observeren is dus niet vanzelfsprekend
 Vertekening is nog steeds een probleem -> zelfpresentatie
 Volgorde-effect: KEB-wedstrijd
- Slide 11: de volgorde is random gekozen dus zou eigenlijk rechten lijn moeten
verlopen, maar ondanks gemotiveerde publiek & jury en de aandacht die men aan elk
individu schenkt, toch zien we geen volmaakte platte lijn, maar wel dat degene die
tweede optreedt beter beoordeeld wordt. Ook is er een tendens naar boven hoe later in
de wedstrijd, hoe hoger de kans op selectie van overwinning
- Zou objectief zijn, maar toch verloopt dit niet zo

3) Hypothesen testen: Onderzoeksplannen

 Beschrijvend onderzoek
 Observationeel onderzoek
- Hoelang duurt het bv vooraleer iemand een blinde man op straat helpt
 Archiefonderzoek
- Studie van oude stukken
- BV analyse van muziekstukken en indicatoren van conflict
 Opiniepeiling

 Correlationeel onderzoek
 Hypothesen over relaties tussen variabelen
- Bv relatie tussen zelfwaardering en populariteit (mensen die zichzelf graag zien
zouden bv populairder kunnen zijn)

 Is A het gevolg van B of is B het gevolg van a? -> richting kan verschillen
 Interactie-effect

 Experimenten: manipuleren van de situatie:


 Tweede grote methode om onderzoeksplan te creëren wat ons toelaat om causale
verbanden te correleren. Echter twee voorwaarden:
- De experimentator heeft controle over de gebeurtenissen
- Deelnemers volkomen toevallig toegewezen worde aan condities
 Volkomen toevallige toewijzing: een methode om deelnemers toevallig toe te wijzen aan
de condities van een experiment waardoor elke deelnemer evenveel kans heeft om
toegewezen te worden aan elke conditie
 Bobo-DOll experiment !!
Dia 23 = effect van temperatuur bij de resultaten van het experiment

 Hoofdeffect en interactie
- Hoofdeffect = effect van een onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele
- Interactie-effect = als het effect van 1 onafhankelijke variabele (op de afhankelijke)
afhankelijk is van de waarde van een andere onafhankelijke variabele
- Slide 25: effect van temperatuur & luchtvochtigheid
- Typische examenvraag -> Geen hoofdeffect van A, ook geen hoofdeffect van B
(zelfde gemiddeldes), maar wel een interactie-effect (in de ene is er een stijging,
andere daling => cross-over effect) => Zelftest
A1 A2 A3
B1 5 6 7
B2 7 6 5
- Er kan zowel een interactie als hoofdeffect zijn bv

A1 A2 A3
B1 5 6 7
B2 10 9 8

 Experiment – vervolg
- Interne validiteit = mate waarin validiteit in de afhankelijke variabele met redelijke
zekerheid kan toegeschreven worden aan het effect van de onafhankelijke
variabele(n)
- Externe validiteit = mate waarin men bepaalde bevindingen terugvinden wanneer men
bv een experiment in een andere cultuur uitvoert => repliceerbaarheid
 Niet makkelijk te waarborgen
 Het is niet omdat je de hele tijd hetzelfde ziet dat je het moet uitsluiten dan er
iets anders kan zijn
 Deceptie
4) Ethiek en waarden => zelfstudie
HOOFDSTUK 3: HET SOCIALE ZELF

1) Het sociale zelf; inleiding

= alle kennis over onszelf zit vervat in het ‘zelfconcept’ (mij).

 De oorsprong van het zelf


- Spiegelonderzoek (Gallup)
 Herkenning van menselijke soort; indien dit niet lukt heb je geen zelf -> als een
mens een spiegel krijgt gaat die, die niet meteen op de juiste manier gebruiken
 Getest bij chimpansees (een dier zonder sociale connecties, zal zichzelf niet
kunnen herkennen)
 Vanaf 18 maanden kunnen kinderen zichzelf herkennen in de spiegel (Lewis &
Brooks-Gunn)
- Looking glass self (COOLEY)
 uzelf leren kennen door feedback van anderen; onze sociale relaties werkend
reflecterend (spiegel voor onszelf) bv stel 10 mensen zeggen je dat je onhandig bent,
ga je dit geloven
- The Generalized Other (MEAD)
 (terug opzoeken hahahaha)

 Zelfschema’s
- Zelfconcept = het geheel van de opvattingen van een individu over zijn of haar
persoonlijke eigenschappen
- Bevat een aantal zelfschema’s
 Bv eerlijk, gevoelig, conservatief (beschrijf jezelf)
 men is schematisch of a-schematisch ( bv over je gewicht)
 Steeds klaar voor gebruik

(PG 53 boek, katten kunnen zichzelf niet herkennen)

 Het onbewuste zelf


- Het freudiaanse onbewuste
 Verborgen materialen uit kindertijd, vaak seksueel getint -> niet meer timeproof
 Het onbewuste is absoluut heel belangrijk, maar vaak voor hele saaie dingen
- WILSON = het onbewuste is eerder als een handige gereedschapskist waarmee we
allerlei taken als vanzelf afhandelen.
- Hogere functies zoals aandacht interpretatie, informatieverwerking en
oordeelsvorming -> Hogere processen zijn vatbaar voor onbewuste component, wij
leren bv onbewust bepaalde zaken
- Capaciteit onbewuste ongemeen groot (11 miljoen signalen per seconden versus 40
voor bewuste processen)

 Zelfregulatie
= De intentionele poging om gedachten, gevoelens en gedrag te controleren en eventueel
te veranderen aan de hand van interne standaarden

- ZELFDISCREPANTIETHEORIE: legt verband tussen discrepanties tussen


zelfconcept en zelfgidsen
 Zelfconcept: wie ben ik? Actuele zelf vs zou willen zelf vs zoe moeten zelf (ideale
zelf / Otd zelf)
 Discrepantie; roept vaak negatieve emoties op
- ZELFBEWUSTZIJNSTHEORIE


 Zelfbewustzijn is aversief = confronteert ons met onze beperkingen
 Stelt dat op de zelf gerichte aandacht leidt tot het bemerken van zelfdiscrepanties
die de persoon motiveren tot het vermijden van zelfbewustzijn of tot
gedragsverandering
 Oplossingen?
 Zelfdiscrepanties verminderen door gedrag aan te passen
 Zelfbewustzijn vermijden: (BAUMEISTER; drugmisbruik, alcoholisme…
zijn middel om (negatief) zelfbewustzijn te ontvluchten) Wanneer je niet kan
zijn wie je wilt zijn, vlucht je
 teveel bezig zijn met onszelf lijdt tot negatieve emoties

- Beperking van zelfregulatie


 Zelfcontrole is beperkt -> alle inspanningen tot zelfcontrole putten uit hetzelfde
reservoir
 Inspanning tot zelfcontrole leidt tot vermoeidheid (Experiment van
BAUMEISTER, BRATSLAVSKY, MURAVEN & TICE)

HOOFDSTUK 4: Sociale perceptie

Sociale perceptie = een algemene term voor de processen die de basis vormen van hoe we tot
oordelen over anderen komen.

1) Het ruwe materiaal van de eerste indruk

 De waarnemer
- De manier waarop we naar anderen kijken wordt sterk aangedreven door wie we zijn
 Het uiterlijk
-

You might also like