Professional Documents
Culture Documents
Samenvatting - Biologie 2023
Samenvatting - Biologie 2023
Locatie 2. Voorbeelden kunnen geven van cyclische processen en deze cycli op een
tijdschaal kunnen plaatsen: celcyclus
Celcyclus
- 21 uur interfase (groeifase) → DNA - replicatie
→ DNA wordt gekopieerd
- 1 uur celdeling
→ cel deelt in 2
In beide fases grote veranderingen in de celkern
C’s zijn genummerd van base tot fosfaat C’s zijn genummerd van base tot fosfaat
Fosfaatgroep Fosfaatgroep
Base: A, T, G, C A, T, G, C
Ruimtelijk
DNA RNA
Functies structuur:
- Info bevatten om proteïne te maken
→ basenfrequentie
- Complementariteit (Als een streng
gekend is ook de andere) voor
exacte replicatie van DNA
Locatie 5. Het begrip genetisch materiaal verduidelijken door verbanden te leggen
tussen chromatine, chromosomen, chromatiden, genen en DNA in diploïde en
haploïde cellen.
Karyogram = chromosomenkaart
- Gebruikt door biologen om chromosomen van een dier/persoon in kaart te brengen
Vrouwen hebben 2 X-Chromosomen
Mannen hebben XY-Chromosomen
→ X-Chromosomen zijn groter dan Y = X heeft meer DNA, vrouwen meer DNA
Mitose Meiose
Resultaat: Resultaat:
2 genetisch identieke dochtercellen 4 genetisch verschillende dochtercellen
Belang: Belang:
- groei en ontwikkeling van organisme - productie haploïde gameten
- in stand houden van organisme - productie genetisch unieke gameten
- herstel beschadigde weefsels - belang genetische variatie
- in stand houden van soort.
Verloop: Verloop:
zie hier onder zie hier onder
Betekenis/belang:
- Groei
- Herstel
- Onderhoud
- Aseksuele voortplanting
Locatie 16. Het verloop van de meiose bespreken en de betekenis ervan voor
organismen toelichten
Termen:
Diploïde cel = cel met 46 chromosomen
Haploïde cellen = cel met 23 chromosomen
Gameten → uiteindelijke geslachtscellen
Verloop:
Meiose I:
Profase I:
1. Chromosomen condenseren en worden dikker.
2. Chromosomen verzamelen zich in het midden
van de cel.
3. Microtubuli vormen vanuit de centriolen aan de
polen en komen samen in het midden.
Metafase I:
1. Chromosomen aligneren en komen in paren
(homologe chromosomenparen).
Anafase I:
1. Centriolen splitsen de zusterchromatiden van
elkaar, omdat de microtubuli aan de
chromosomen trekken.
2. Chromosomen worden chromosomen aan de
uiteinden van de cel.
Telofase I:
1. Chromosomen ontspannen en decondenseren.
2. Microtubuli verdwijnen en nieuw
membraanmateriaal vormt.
3. De cel begint zich te splitsen.
Meiose II:
Profase II:
1. Chromosomen condenseren opnieuw.
2. Microtubuli vormen en centriolen bewegen naar
de polen.
Metafase II:
1. Chromosomen aligneren in het midden van de
cel.
Anafase II:
1. Centromeren splitsen, waardoor de
zusterchromatiden uit elkaar gaan.
2. Chromatiden worden chromosomen aan de
uiteinden van de cel.
Telofase II:
1. Chromosomen ontspannen en decondenseren.
2. Nieuw membraanmateriaal vormt rond de
chromosomen.
3. De cel begint zich opnieuw te splitsen.
Locatie 18. Factoren die de celdeling beïnvloeden
Celdeling afremmen = inhibitie
Celdeling opstarten = inductie
Fysisch
- Temperatuur →24-45 graden → 42 = optimaal
- Straling → dna kwetsbaar voor straling in replicasefase = vaak
- UV → kleine golflengte → doordringt huid makkelijker = daarom gevaarlijker
- Röntgen = energierijk → DNA vervormen
- Gamma = Radioactief → DNA-schade & celdeling nadelig beïnvloeden
→ gebruikt bij kankerbestrijding
Chemische signalen
- Groeihormoon bevorderd mitose → om te groeien
- In groeischijf vindt celdeling plaats vr botten
- Geslachtshormonen testosteron en oestrogeen → meer groeihormoon => groeispurt
- Groeifactor
= proteïne die door cellen worden gesecreerd → binden aan receptor → zorgen voor
signaalreeks → activeerd proto-oncogenen → dit codeert voor nog andere
groeifactoren die celdeling op gang brengen.
- Vb. = VEGF → signaal zorgt vr meer bloedbanen en wordt uitgescheiden
door cellen in zuurstofnood
- Proteïne p53
→ merkt de fouten in het DNA op en zegt een enzymen om te fixen, wanneer schade
te groot → DNA gaan kapot door p53 = DESTRUCTION
- Thalidomide
= Middel tegen misselijkheid en slapeloosheid → verminderd ook mitose, kinders van
zwangere vrouwen misvormd
- Colchicine
Locatie 19. Uitleggen hoe ongecontroleerde celdeling tot kanker kan leiden.
- Ongecontroleerde celdeling bij kanker
- Tumorprogressie door herhaalde mitotische delingen
- Metastase van kankercellen
- Genetische instabiliteit als gevolg van fouten tijdens meiose
● ATP = energiedrager
Locatie 25. De bouwstenen van een ATP-(ADP) molecule kennen.
- Adenine: Stikstofhoudende organische base.
- Ribose: Pentose suikermolecuul verbonden met adenine.
- Fosfaatgroepen: ATP heeft drie fosfaatgroepen.
- ADP: Adenosinedifosfaat, ontstaat wanneer een fosfaatgroep van ATP wordt
afgesplitst.
Chlorofyl
● (bladgroenkorrels) = nodig om aan fotosynthese te doen
○ fotosynthese == bladgroenwerking
Koolstofdioxide
● Nodig om aan fotosynthese te doen → om zetmeel te verkrijgen
○ zetmeelsynthese == koolstofdiocideassimilatie
Proces
● Bij omzetting zonne-E in chemische-E → chlorofyl is the man
● O2 wordt geproduceerd → komt uit watermoleculen
2 - Citroenzuurcyclus
(Boek 1, Pg. 174 - 175)
a) Pyruvaat → oxidatie → CO2
i) NADH en FADH2 = bijproduct → omgezet in ATP
b) In matrix van mitochondrion
c) Reactievergelijking:
+ +
𝑝𝑦𝑟𝑢𝑣𝑎𝑎𝑡 + 4𝑁𝐴𝐷 + 𝐹𝐴𝐷 + 𝐴𝐷𝑃 + 𝑃𝑖 + 2𝐻2𝑂 → 3𝐶𝑂2 + 4𝑁𝐴𝐷𝐻 + 4𝐻 + 𝐹𝐴𝐷𝐻2 + 𝐴𝑇𝑃
Deze vergelijking is in functie van 1 molecule pyruvaat, voor 1 O2 → alles x2
d) O2 nodig als elektronenacceptor
3 - Eindoxidaties
a) Elektronen van NADH en FADH2 → doorgegeven in transportketen → aan O2 →
samen met protonen ontstaat H2O → Tegelijk protonengradient → uit E
protonengradient → ATP
b) In het inwendig membraan van het mitochondrion
c) Reactievergelijkingen
+ +
1) 10𝑁𝐴𝐷𝐻 + 10𝐻 + 30𝐴𝐷𝑃 + 30𝑃𝑖 + 5𝑂2 → 10𝑁𝐴𝐷 + 10𝐻2𝑂 + 30𝐴𝑇𝑃
2) 2𝐹𝐴𝐷𝐻2 + 4𝐴𝐷𝑃 + 4𝑃𝑖 + 𝑂2 → 2𝐹𝐴𝐷 + 2𝐻2𝑂 + 4𝐴𝑇𝑃
d) O2 nodig!
40. Een grootteorde geven van de energie die vrijkomt bij de oxidatie van glucose en
het rendement van deze reactie.
Glycolyse
- Weinig (2 ATP)
Citroenzuurcyclus
- Miniem tot niets
Eindoxidaties
- Veel (34 ATP)
Totaal:
𝐶6𝐻12𝑂6 + 6𝑂2 + 38𝐴𝑇𝑃 + 38𝑃𝑖 → 6𝐶𝑂2 + 6𝐻2 + 38𝐴𝑇𝑃
Er is +- 30kJ in 1 mol ATP
38x30 = 1140 KJ in ATP
delen door energie van glucose (2880 KJ)*100 = 39%
→ lijkt laag maar is heel hoog ten opzichte van andere E-omzettingen
→ 61% van de energie gaat dus verloren in warmte
42. Het rendement van anaerobe celademhaling vergelijken met het rendement van
aerobe celademhaling.
Het rendement van aerobe celademhaling is vele malen groter, bij aerobe wordt er uit de
glucose 38 ATP gevormd, bij anaerobe is dit 4 ATP.
- Buiten organisme = uitwendig milieu → Ook Bv longen → via holtes in contact met
buitenomgeving
- Inwendig milieu = gevormd door lichaamsvloeistoffen & lichaamscellen =
extracellulair milieu
- Intracellulair milieu = celinhoud in lichaamscellen
Homeostatisch regelsysteem
- sensor → registreert
- controlecentrum met setpoints → ontvangt en verwerkt informatie
- effector → maakt de aanpassing
Thermoregulatie
Koorts = beschermingsmechanisme
- Positief = stimulatie werking van afweersysteem en metabolisme
- Negatief voor pathogeen = inhibitie van ontwikkeling
Vochtregulatie
Ons lichaam:
- Neemt water op uit de omgeving
- Geeft water af aan de omgeving
Water verplaatst door osmose → afhankelijk van concentratie aan opgeloste stoffen in het
bloedplasma. = osmoregulatie
- sensor = osmoreceptoren
- controlecentrum = dorstcentrum
- effector = dorst, verhoog hormoon ADH
De nier
buitenste laag = nierkapsel
- nierschors of cortex = korrelige laag
- niermerg of medulla = meer naar binnen
Zie foto pagina 212
Regelsysteem
- sensor = receptoren in het hongercentrum van de hypothalamus en in eilandjes van
Langerhans in de pancreas.
- Controlecentrum in hypothalamus
- Pancreas en bijnier → hormonen afscheiden
- Te lage = allebei
- Te hoge = pancreas
Pancreas
Uit eilandjes van Langerhans
- B-cellen = insuline → om glucose op te slagen
- a-cellen = glucagon → om glucose af te breken
Bijnier
Bijnier = op de nier maar apart orgaan
2 hormonen
- Bijnierschors → cortisol
- bevorderd aanmaak glucose
- remt opname door cellen → meer glucose in bloed
- Bijniermerg → adrenaline
- bevorderd in, lever afbraak glycogeen naar glucagon
- stimuleert afscheiding glucagon
Bloeddrukregeling
Hart
Uit linkerventrikel → aorta
Uit rechterventrikel → longslagader
Linkeratrium = longader
Rechteratrium = bovenste en onderste holle ader
→ gescheiden door tussenschot
Grote omloop
Vertrekt uit aorta (linkerventrikel) komt binnen in holle ader (rechteratrium)
Kleine omloop
Vertrekt vanuit longslagader (rechterventrikel) en komt binnen in longader (linkeratrium)
Omloop in hart
1. Atria en ventrikels ontspannen = atriumdiastole en ventrikeldiastole → hartkleppen
open → druk in hartholten kleiner dan holle aders en longaders → bloed stroomt
binnen
Slagaders → arteriën
kleine slagaders → arteriolen
Haarvaten → capillairen
Aders → venen
kleine aders → venulen
Hersenen
Baroreceptoren zitten aan halsslagaders zodat ze precies kunnen meten wat de bloeddruk
in de hersenen zijn. (belangrijk bij liggen/rechtstaan)
Hart
Baroreceptoren in de atria voelen wanneer de bloeddruk daar minder is en laten dan de
anders vernauwen. (bv bij rechtstaan)
O2 transport
Sensor
- chemoreceptoren (veranderingen in O2 en CO2)
- Rekkingsgevoelige receptoren in wand van bronchi
Controlecentrum
- Ademcentrum in verlengde merg
Effector
- Ademhalingsspieren
CO2 transport
- Opgelost in bloedplasma 7%
- Gebonden aan hemoglobine (carbaminohemoglobine) 23%
- In vorm Waterstofcarbinaation 70%
→ CO2 reageert met H2O