Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 8

Hoofdstuk 5 t/m 10: begrippen, jaartallen en kenmerkende aspecten

Begrippen:
Hoofdstuk 5
 Renaissance = periode tussen 1300-1600, waarin men niet langer het hiernamaals centraal
stelde, maar de mens in het hier en nu.
 Uomo universale = Italiaans voor ‘universele mens’, de ideale mens uit de tijd van de
renaissance, die uitblinkt op alle terreinen van het leven, zoals wetenschap, kunst en
litaratuur.
 Humanisme = de cultuur van geleerden uit de tijd van de renaissance. Humanisten
oriënteerden zich sterk op de literatuur, poëzie en geschiedenis uit de oudheid.
 Machiavellisme = zuivere machtspolitiek, waarbij alle middelen zijn geoorloofd om het doel
te bereiken.
 Boekdrukkunst = de kunst om geschriften te vermenigvuldigen d.m.v. een drukpers.
 Ontdekkingsreizen = de reizen die Europeanen in de 14 e, 15e en 16e eeuw maakten om
nieuwe wegen naar Indië te ontdekken. Tijdens deze reizen ontdekten zij gebieden die nog
door geen Europeaan waren betreden.
 Wereldbeeld = de manier waarop mensen naar zichzelf en de wereld om hen heen kijken.
 Mensbeeld = de manier waarop mensen naar zichzelf en de volkeren om hen heen kijken.
 Reformatie = kerkhervorming die uiteindelijk leidde tot een scheuring in de kerk en het
ontstaan van het protestantisme
 Protestantisme = het geheel van stromingen en kerken die zijn ontstaan uit protest tegen
misstanden in de katholieke kerk
 Contrareformatie = de reactie van de katholieke kerk op de Reformatie, die enerzijds
hervormingen binnen de katholieke kerk inhield en anderzijds een harder optreden tegen
protestanten
 Lutheranisme = stroming binnen het christendom die is gebaseerd op de ideeën van de
hervormer Maarten Luther. Lutheranen vinden dat de bijbel het uitgangspunt van het geloof
moet zijn en dat de kerk in elk land moet worden geleid door de wereldlijke vorst. Verder
geloven ze dat alleen geloof je in de hemel kan brengen
 Calvinisme = stroming binnen het christendom die is gebaseerd op de ideeën van de
hervormer Johannes Calvijn. Calvinisten vinden dat de bijbel het uitgangspunt van het geloof
moet zijn en dat elke kerkgemeente zichzelf moet besturen. Verder geloven ze dat van
iedereen al vaststaat of hij in de hemel of de hel terecht komt(voorbestemming)
 Wederdopers = groep protestanten die de volwassendoop voorstaat. Ook leggen de
wederdopers grote nadruk op de komst van het duizendjarig rijk op aarde, zoals in de bijbel
wordt voorspeld

Hoofdstuk 6
 Handelskapitalisme = economisch systeem waarin ondernemers goederen verhandelen om
daarmee winst te maken
 Moedernegotie = de handel op de Oostzee in bulkgoederen als hout en graan die de basis
vormde van de welvaart van de Republiek
 Prinsgezind = behorend tot partij die in de Republiek de stadhouders uit het huis van Oranje
steunde
 Raadpensionaris = in de tijd van de Republiek een hoge ambtenaar van het gewest Holland,
die namens de gehele Republiek de buitenlandse zaken deed.
 Regent = lid van de groep rijke burgers die de Republiek bestuurden
 Soevereiniteit = de hoogste macht in de staat
 Staatsgezind = behorend tot de partij die de gewestelijke staten in de Republiek als soeverein
beschouwde en die zich verzette tegen een al te grote macht van de stadhouder
 Stadhouder = Ooit (in de Spaanse tijd) de dienaar van de koning, later (in de Republiek) een
hoge ambtenaar van de gewesten die voor de gehele Republiek optrad als aanvoerder van
leger en vloot
 Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) = handelsmaatschappij die het monopolie had op
de handel met Azië
 Ware vrijheid = 17-eeuwse aanduiding voor een situatie waarin de Republiek niet werd
bestuurd door een erfelijke stadhouder, maar door magistraten die hun functie bekleedden
op grond van hun capaciteiten
 West-Indische Compagnie (WIC) = handelsmaatschappij die het monopolie had op de handel
met Amerika en West-Afrika en die onder meer in slaven handelde

Hoofdstuk 7
 Absolutisme = een regeringsvorm waarin de koning alle macht heeft en zelf boven de wet
staat
 Burgerlijke cultuur = een cultuur die wordt bepaald door burgers(en niet door hof/adel/kerk)
 Droit divin = het goddelijk recht op grond waarvan de koning absoluut regeert
 Empirisme = de overtuiging dat je de werkelijkheid het beste leert kennen door waarneming
via de zintuigen en door experimenteren
 Hofcultuur = een cultuur die wordt bepaald door de vorst en zijn adellijke hof
 Mechanistisch wereldbeeld = een kijk op God en de wereld die ervan uitgaat dat de
werkelijkheid is te vergelijken met een machine(mechaniek) die door God in werking is gezet
en daarna zelfstandig functioneert volgens natuurwetten. Volgens deze visie speelt God geen
rol meer in het verloop van de dagelijkse gebeurtenissen op aarde.
 Mercantilisme = de economische leer volgens welke de staat de eigen economie kan
stimuleren door de export te bevorderen en de import te beperken
 Natuurrecht = het geheel van regels over goed en kwaad die ieder mens kan doorgronden
vanuit zijn geweten(behorend tot de menselijke natuur); het natuurrecht zou uitgaan boven
de geschreven wetten en elk mens het recht geven op vrijheid en gelijkwaardigheid, ook al
voorzien bestaande wetten daar niet in
 Rationalisme = de overtuiging dat logisch en verstandelijk redeneren de zuiverste bron van
kennis is
 Tolerantie = verdraagzaamheid tegenover andersdenkenden, met name tegenover mensen
met een ander geloof
 Wetenschappelijke revolutie = de ontwikkeling in de 17e-eeuwse wetenschap waarbij
onderzoekers niet langer afgingen op wat de Bijbel, de kerk of auteurs in de klassieke
oudheid vonden, maar zelf tot een mening kwamen door middel van zelfstandig denken,
observeren en redeneren.

Hoofdstuk 8
 Abolitionisme = beweging die streeft naar de afschaffing van de slavenhandel en slavernij
 Amendement = voorstel tot wijziging of aanvulling van een bestaande wet
 Ancien régime = bestuurssysteem van vóór de Franse Revolutie, waarbij de vorst veel macht
heeft en er standen zijn met eigen voorrechten
 Cultuurrelativisme = het idee dat je een vreemde cultuur niet op grond van de normen en
waarden van je eigen cultuur moet beoordelen
 Deïsme = het idee dat het bestaan van God blijkt uit de werking van de
natuur(natuurwetten). Soms wordt God ook niet meer als persoon gezien
 Democratische revolutie = revolutie die is gebaseerd op het idee van volkssoevereiniteit en
die als belangrijkste doelen heeft alle of een deel van de burgers inspraak te geven in het
bestuur en de grondrechten van burgers vast te leggen in een grondwet
 Federatie = samenwerkingsverband van staten, die daarbij een grote mate van autonomie
behouden
 Grondrechten = fundamentele rechten van individuele burgers tegenover de staat, die
worden vastgelegd in een grondwet
 Grondwet = de fundamentele wetten van een staat waarin de werking van het politieke
systeem en de rechten en plichten van de burgers staan beschreven
 Overheersing = een land en zijn bewoners met geweld besturen
 Plantagekolonie = overzees gebiedsdeel van een Europees land dat wordt overheerst met als
doel zoveel mogelijk geld te verdienen door op grote landbouwbedrijven slaven
exportgewassen te laten verbouwen
 Publieke opinie = mening die door het grootste deel van het volk wordt gedeeld en die tot
stand komt door een openbaar debat tussen burgers
 Representatieve democratie = vorm van democratie waarbij de burgers afgevaardigden
kiezen die namens hen zitting nemen in een volksvergadering en daar wetgevende macht
vormen
 Scheiding der machten = door Montesquieu bedacht model voor staatsbestuur waarbij de
macht is verdeeld over drie, elkaar controlerende onderdelen, namelijk de wetgevende,
uitvoerende en rechtsprekende macht
 Sociale verhoudingen = de manier waarop bevolkingsgroepen die zijn ontstaan door
verschillen in afkomst, rechten, bezit of opleiding, tegenover elkaar staan en met elkaar
leven
 Staatsburgerschap = het als burger onderdeel zijn van een staat, met alle rechten en
verplichtingen van dien
 Trans-Atlantische slavenhandel = Europese slavenhandel vanuit Afrika, over de Atlantische
Oceaan, naar Amerika; onderdeel van de driehoekshandel
 Verlicht absolutisme = een bestuursvorm waarin een absoluut vorst het algemeen belang op
een rationele manier zegt te dienen
 Verlichting = aanduiding van een periode waarin een kritische houding ontstond tegenover
geloof en traditie en een groot vertrouwen in de mogelijkheden van de mens om de wereld
rationeel te doorgronden
 Volkssoevereiniteit = het idee dat de hoogste macht in een staat bij het volk ligt

Hoofdstuk 9
 Arbeidersklasse = het geheel van alle mensen die zelf geen productiemiddelen bezitten en
alleen geld kunnen verdienen door hun arbeid te verkopen
 Cultuurstelsel = stelsel waarbij de bevolking van Java 1/5 van haar grond moest bebouwen
met landbouwgewassen voor de Europese markt in ruil voor plantloon
 Direct bestuur = manier van besturen van een kolonie waarbij Europese ambtenaren de
koloniale bevolking rechtstreeks besturen, zonder tussenkomst van inheems bestuur
 Duitse eenwording = proces van vereniging van Duitsland dat zijn einde vond in de stichting
van het Duitse keizerrijk in 1871
 Economisch liberalisme = het streven naar een economisch systeem waarbij de staat zich zo
min mogelijk bemoeit met de economie en de ondernemer maximale vrijheid heeft
 Indirect bestuur = manier van besturen waarbij het inheems bestuur van een kolonie
ondergeschikt is aan het koloniale bestuur, maar wel blijft functioneren
 Industriële Revolutie = grote verandering in de samenleving waarbij industrie en verkeer
steeds meer worden gemechaniseerd
 Industriëlen = grote ondernemer die eigenaar is van een of meer fabrieken
 Industriële samenleving = samenleving waarin industrie het voornaamste bestaansmiddel is
 Kapitalisme = economisch systeem waarin particuliere ondernemers met behulp van vrije
arbeid goederen en diensten produceren met het doel zo veel mogelijk winst te maken door
ze op de vrije markt te verkopen
 Middenklasse = de sociale groep die bestaat uit winkeliers en geschoolde werknemers
(ambtenaren, leraren en kantoorpersoneel) en die zich bevindt tussen de arbeidersklasse
enerzijds en de elite anderzijds
 Modern imperialisme = het verschijnsel vanaf de 19 e eeuw waarbij Europese landen naar een
groot koloniaal rijk streven en de koloniën als productie- en afzetgebieden gebruiken om er
zelf rijk van te worden
 Nationalisme = sterke voorliefde voor de cultuur van het volk waartoe men zich rekent en
het streven naar de eenheid van dat volk binnen een nationale staat
 Romantiek = stroming in de literatuur en de kunst die het accent legde op gevoel,
persoonlijke beleving, en de schoonheid van tradities, en die zich afzette tegen de Verlichting
 Wingewest = onderworpen gebied waar de inheemse bevolking een deel van de oogst moest
afstaan ten behoeve van het koloniserende land

Hoofdstuk 10
 Bourgeoisie = de gegoede burgerij; bij Marx: de bezittende klasse, in tegenstelling tot de
arbeidersklasse
 Censuskiesrecht = kiesrecht dat is voorbehouden aan mensen die een bepaalde hoeveelheid
belasting betalen of die voldoen aan andere criteria van materiële welstand
 Communisme = stroming binnen het socialisme die het lot van de arbeidersklasse wil
verbeteren door middel van een revolutie, die moet leiden tot een klasseloze samenleving en
gemeenschappelijk bezit van de productiemiddelen
 Confessionalisme = politieke stroming waarbij het geloof (rooms-katholiek of protestants)
uitgangspunt is voor het politieke handelen
 Conservatisme = behoudende politieke stroming die zich keerde tegen de maatschappelijke
vernieuwingen van de Franse Revolutie, het liberalisme en het socialisme
 Constitutionele monarchie = staatsvorm met aan het hoofd een vorst die zijn of haar functie
uitoefent op basis van erfrecht, en waarin die macht wordt beperkt door een
grondwet(constitutie)
 Eenheidsstaat = staat waarin overal dezelfde wetten gelden en waarin provincie en
gemeente ondergeschikt zijn aan het centrale gezag
 Eerste feministische golf = de feministische beweging in de periode 1840-1920, waarbij
feministes streden voor kiesrecht voor vrouwen
 Emancipatie = de juridische en sociale gelijkberechtiging van achtergestelde groepen als
slaven, vrouwen, arbeiders en religieuze minderheden
 Evolutietheorie = de door Charles Darwin ontwikkelde theorie over de ontwikkeling van
biologische soorten, die erop neerkomt dat deze soorten zich in de loop van de tijd hebben
ontwikkeld door de betere overlevingskansen van individuen die toevallig beter aan de
omstandigheden waren aangepast
 Feminisme = politieke beweging die zich ten doel stelt de achtergestelde positie van de
vrouw te verbeteren, in de eerste plaats via hervorming van het kiesrecht
 Kiesrecht = het recht om deel te nemen aan verkiezingen voor bestuurlijke functies
 Liberalisme = politieke stroming die het opneemt voor de vrijheid van het individu tegenover
de macht van de staat
 Ministeriële verantwoordelijkheid = staatkundige afspraak dat de ministers slechts aan het
parlement verantwoording verschuldigd zijn voor hun politieke handelen en dat van de
koning.
 Pacificatiedemocratie = een democratische samenleving die erop is gericht een compromis te
bereiken tussen de politieke wensen van groepen met verschillende levensbeschouwingen,
zodat zij zich voldoende gerespecteerd voelen
 Proletariaat = arbeidersklasse
 Restauratie = herstel van maatschappelijke en politieke verhoudingen van vóór de Franse
Revolutie
 Schoolstrijd = strijd voor de vrijheid om bijzondere scholen te mogen oprichten en later om
het bijzonder onderwijs financieel gelijk te stellen aan het openbaar onderwijs
 Secularisatie = het verschijnsel dat mensen hun geloof in God verliezen en niet langer naar de
kerk gaan; ontkerkelijking
 Sociaaldemocratie = de stroming binnen het socialisme die opkomt voor de arbeidersklasse
langs parlementaire weg
 Sociale kwestie = het vraagstuk van de slechte werk- en leefomstandigheden van arbeiders
 Socialisme = politieke stroming die opkomt voor de arbeidersklasse, hetzij door een
revolutie, hetzij door te streven naar kiesrechtuitbuiting en hervormingen langs
parlementaire weg
 Vakbond = organisatie van arbeiders die samen strijden voor betere arbeidersomstandig-
heden en meer loon
 Verzuiling = een maatschappelijk en politiek leven waarin katholieken, protestanten,
socialisten en liberalen zich hebben teruggetrokken in hun eigen organisaties en waarin
alleen de leiders van deze organisaties nog onderling contact hebben
 Vrijheid van onderwijs = het recht van burgers om scholen op te richten
 Vrijheid van vereniging en vergadering = het recht van burgers om zich te organiseren

Jaartallen:
Hoofdstuk 5
 1300-1600: renaissance
 1300: begin renaissance in Noord-Italië
 1500: begin renaissance in Noordwest-Europa
 1300-1550: heroriëntatie klassieke oudheid
 1469-1527: Florentijn Niccolo Machiavelli
 1450: boekdrukkunst uitgevonden
 1453: val van Constantinopel
 1488: Bartolomeüs Diaz vaart om Afrika heen
 1492: Columbus ‘ontdekt’ Amerika
 1494: Verdrag van Tordesillas
 1498: Vasco da Gama eerste Europese zeereis naar India
 1519-1522: Ferdinand Magellaan vaart de wereld rond
 1519-1524: Spaanse veroveraar Hernán Cortés ontdekte Mexico
 1521: Cortez vernietigt de beschaving van de Azteken
 1529: Verdrag van Zaragoze
 1531-1534: Spaanse veroveraar Francisco Pizarro ontdekte Peru
 Vanaf 1520: Er breken grote oorlogen uit in Europa
 1534: Wederdopers nemen met geweld de macht over in Münster en roepen in Münster het
‘koninkrijk van God’ uit
 1545-1563: Concilie van Trente

Hoofdstuk 6
 Edict van Nantes - 1598
 Augsburg (Karel V erkent godsdienst vrijheid) - 1555
 Dertigjarige Oorlog van Duitse rijk - 1618-1648
 Vrede van Westfalen (beter godsdienst vrijheid, keizer is niet zo machtig meer)- 1648
 Spanje verslaat laatste moslimrijk op het schiereiland (peninsula) - 1492
 Spanjaarden en Italianen vormen een Heilige Liga tegen de Ottomanen - rond 1670
 De beeldenstorm (protestanten maken kerkinterieur kapot) - 1566
 80-jarige oorlog - 1568-1648
 Unie van Utrecht - 1579
 Plakkaat van Verlatinghe - 1581
 Vrede van Münster (Spanje en Republiek) - 1648
 De slag bij Heiligerlee – 1568
 Opricht VOC - 1602
 Twaalfjarig bestand - 1621

Hoofdstuk 7
 1648-1653: opstand
 1614: geen vergaderingen Staten-Generaal meer, werd volgehouden tot 1789
 1661: Lodewijk zet proces centralisatie voort
 1685: Lodewijk verklaart Edict van Nantes ongeldig
 1613-1917: Rusland in handen van 1 familie, de Romanovs
 1618-1648: Dertigjarige oorlog Duitse Rijk
 1642-1649: burgeroorlog Engeland
 1688: Glorious Revolution
 1689: Willem III wordt koning van Engeland, Ierland en Schotland

Hoofdstuk 8
 1685: Nederlandse handelaren verkrijgen het monopolie op de slavenhandel met de Spaanse
koloniën
 1689: John Locke vindt dat alle mensen grondrechten hebben
 1762: Jean Jacques Rousseau schrijft over volkssoevereiniteit
 1776: Thomas Jefferson schrijft de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring
 1776-1783: Onafhankelijkheidsoorlog
 1780-1787: Bataafse Oorlog
 1787: In Engeland wordt de eerste abolitionistische organisatie opgericht
 5 mei 1789: koning roept Staten-Generaal bijeen
 14 juli 1789: Begin Franse Revolutie: bestorming van de Bastille
 1792: oorlog met Pruisen en Oostenrijk
 1793-1794: Terreur: radicale revolutionairen (Jacobijnen) o.l.v. Robespierre grijpen
de macht. Koning en 10.000 den anderen worden terechtgesteld onder de guillotine.
 1795: Bataafse oorlog
 1799: Staatsgreep Napoleon. Hij is tot 1813 aan de macht
 1807: slavenhandel in VS en Groot-Brittannië verboden
 1863: slavernij in VS (en in Suriname) afgeschaft.

Hoofdstuk 9
 1764: Uitvinding ‘spinning jenny’ door James Hargreaves
 1771: Arkwright bouwt de textielfabriek Cromford Mill
 1776: Adam Smith publiceert The Wealth of Nations
 1782: James Watt perfectioneert de stoommachine
 1817: Duitse studenten richten een nationale studentenbond op
 1829: Griekenland wordt een onafhankelijk koninkrijk
 1830: België scheidt zich van het Koninkrijk der Nederlanden af
 1830: Invoering van het cultuurstelsel in Nederlands-Indië
 1870: Er ontstaat een race van Europese landen om koloniën te veroveren
 1871: Duitsland wordt een eenheidsstaat
 1875: Het Hermannmonument is klaar
 1885: In Centraal-Afrika wordt Kongo-Vrijstaat uitgeroepen
 1750-1900: Industriële Revolutie
 1800-1900: Opkomst van liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en
feminisme
 1815-1914: Modern imperialisme

Hoofdstuk 10
 1807: Verbod op slavenhandel in Engeland en Engelse koloniën
 1814-1815: Congres van Wenen
 1822: Verdrag van Verona
 1842: Het Engelse parlement wijst de kiesrechtpetitie van arbeiders af
 1848: Afschaffing slavernij in Frankrijk en Franse koloniën
 1848: Het communistisch manifest verschijnt
 1848: Nederland krijgt een nieuwe grondwet
 1848: Eerste bijeenkomst van feministes in Seneca Falls
 1853: Herstel van de Nederlandse bisschoppen
 1854: Sojourner Truth spreekt op de Conventie voor Vrouwenrechten
 1857: Groen van Prinsterer propageert protestants-christelijke scholen
 1889: Nederland krijgt een nieuwe onderwijswet

Kenmerkende aspecten:
Hoofdstuk 5
 Het veranderende mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe
wetenschappelijke belangstelling.
 De hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke oudheid.
 Het begin van de Europese expansie.
 De protestantse Reformatie de splitsing van de christelijke kerk in West-Euro pa tot gevolg
had.

Hoofdstuk 6
 Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat.
 De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht
van de Nederlandse Republiek
 Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie

Hoofdstuk 7
 Het streven van vorsten naar absolute macht
 De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht
van de Nederlandse Republiek
 De wetenschappelijke revolutie

Hoofdstuk 8
 Het rationeel optimisme en verlicht denken in godsdienst, politiek, economie en sociale
verhoudingen
 Het voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op
eigentijdse wijze vorm te geven(verlicht absolutisme)
 De democratische revoluties in westerse landen, discussies over grondwetten, grondrechten
en staatsburgerschap
 De uitbouw van de Europese overheersing, plantagekoloniën en trans-Atlantische
slavenhandel en de opkomst van het abolitionisme

Hoofdstuk 9
 De Industriële Revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële
samenleving
 De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme,
confessionalisme en feminisme
 De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie

Hoofdstuk 10
 De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme,
confessionalisme en feminisme
 De opkomst van emancipatiebewegingen
 Discussies over de ‘sociale kwestie’
 Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan
het politieke proces

You might also like