Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 82

1944

Nieuw Nederland MAANDBLAD VOOR ECONOMIE.


STAATKUNDE EN CULTUUR
Jitgave: Nederlandsche /ÖJtpC-J/ .
Nationaal-Socialistische
Uitgeverij NENASU.
Postbus 58
—Utrecht
cd.: Prof. Dr. R. van Genechten
*Qrk Vronesteijn 17, Voorburg
JULI 1944 - 11e Jrg. No. 1

INHOUD:
Sparta,
door Prof. Dr. R. van Genechten ... 1
Germanen contra Rome,
door Prof. J. de Vries 33
Aesthetische zienswijze,
door P. N. Dezaire 43
Erfpacht en grondrente,
door J. D. Bruining 48
De bode van Thermopylai,
door F. van Genechten Jr 61
Alle stukken, voor de redactie bestemd
gelieve men te zenden aan:
PROF. DR R. VAN GENECHTEN,
Park Vronesteijn 17, Voorburg.
Voor administratieve correspondentie:
Oude Gracht 172-176, Utrecht, telefoon
11851-11852, giro 207915, t.n.v. „Volk en
Vaderland".
Druk N.V. Drukkerij v/h L. E. Bosch & Zn.,
Utrecht.
ABONNEMENTSPRIJS:
Voor Nederland en Indië f 2.36 per kwartaal.
Buitenland f 2.50 p. kw. (bijvooruitbetaling).
Losse nrs. f 0.95. Adv.-tarieven op aanvraag.

Nieuw Nederland Verschijnt als een


onafhankelijk orgaan ter bestudeering en
bevordering van de nieuwe gedachte. De
Nationaal-Socialistische Beweging derNeder-
landen neemt met belangstelling kennis van de
vrije uitingen der medewerkers, om op den
duur het beste daaruit tot het hare te maken.
Eur-Aziatische geschiedenis III
VIII. Sparta
Men zou zich moeilijk een beter schoolvoorbeeld kunnen
wenschen, om de verschillende mogelijkheden aan te toonen,
waartoe de samenwoning van een Noordrasvolk met andere
kan voeren, dan het verschil dat tusschen Athene, Sparta en
Rome bestaat. Verschillen, die echter veel punten van over-
eenkomst in zich sluiten en ons daardoor kunnen leeren wat
toevallig" en wat „noodzakelijk" in de ontwikkeling van
een dergelijke samenwoning is.
A. Clanorganisatie en groot familie. De
Doriërs komen pas in de 12de eeuw naar Griekenland. Zij
trekken door Thessalië naar den Peloponnesus, vestigen zich
daar in Zuiden en in Westen en bezetten Kreta, Rhodos en
enkele zuidelijke plaatsen der Klein-Aziatische kust. De ont-
wikkeling van de samenwoning der Dorische volkeren met de
dragers der oud Kretensische beschaving is zelfs zeer belang-
wekkend en zou, in een uitgebreide studie van ons onderwerp,
een apart hoofdstuk verdienen, in het bijzonder in verband
met de eigenaardige godsdienstige opvattingen die er het ge-
volg van waren 1). Ik moet mij echter beperken.
Op den Peloponnesus hebben de Doriërs zich in veel groo-
ter aantal gevestigd dan de loniërs in Attika. Zij zegevieren
er over de Myceensche stedelijke beschaving die hier haar
grootste ontwikkeling had beleefd en overwonnen er de
dragers van. Ook zij vestigen zich op het land. Waar de oude
instellingen van Sparta langer zijn blijven bestaan en wij
daardoor meer getuigenissen erover bezitten, weten wij over
deze Doriërs meer dan over de loniërs.
Daar is, ten eerste, het voortbestaan van den verwekker-
plaatsvervanger in historische tijden 2). Daarnaast de groote
sexueele vrijheid die de Spartaansche vrouwen genoten vóór
x) Meyer 111 p. 248 vlg.
2) Busolt: Griechische Staatskunde in Handbuch der klassischen Altertums-
■wissenschaft. Geciteerd bij Darré p. 387. Verder Darré Pag. 171.

1
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

hun huwelijk, gepaard aan den eisch van strenge trouw nadat
dit had plaats gevonden. Hiervoor waren de Spartaansche
vrouwen zelfs min ofmeer berucht. Wij hooren van het eerste
weinigenvan het laatste niet bij deandere Grieksche stammen.
Maar wel bij deDoriërs op Kreta. Overal waar wij,bij andere
volken, een dergelijke groote vrijheid der ongetrouwde
vrouw ontmoeten, wijst dit op een sterken moederrechtelijken
inslag x), die samenhangt, zooals wij weten, met een econo-
misch sterke positie der vrouw 2). Ofwel moet deze moeder-
rechtelijke invloed dus reeds zoo sterk geweest zijn, toen de
Doriërs in Griekenland kwamen, ofwel zou hij later moeten
zijn toegenomen, wat mogelijk is in verband met de verster-
king der positie der erfdochters, waarover wij straks nog zul-
len spreken. Het opkomen van dergelijke instellingen in een
lateren tijd, dat men geneigd is te 'verwerpen omdat zij in
strijd zijn met de officiëele moraal van tegenwoordig, is niet
zoo onaannemelijk, als men zou meenen. Want de werkelijk
gevolgde moreele opvattingen zijn dikwijls anders, dan de of-
ficiëele moraal voorgeeft aan te nemen. Ook in onzen tijd
veranderen zij in de richting van een grootere sexueele vrij-
heid der ongetrouwde vrouw, die, wanneer de economische
onafhankelijkheid der vrouw zich verder ontwikkelt, binnen
afzienbaren tijd zeker erkenning zal verlangen.
De veronderstelling, dat deze instelling te Sparta moet
verklaard worden uit het voortbestaan van een ouden moe-
derrechtelijken inslag, vindt echter steun in het feit, dat zij
ook op Kreta bestaat en dat bij beiden ook de mannenbond
zich zoo lang en in zoo strengen vorm heeft gehandhaafd.
Tengevolge daarvan slijt de Spartaan vrijwel zijn geheele
leven in den mannenbond, zijn opvoeding, van zijn zevende
jaar af heeft daar plaats en wordt aan het gezin onttrokken.
Hij gaat zijn vrouw zelfs dikwijls slechts in het geheim op-
zoeken, 3) al werd — men denke aan hetgeen ik zegde omtrent
de opvatting van de Noordrasvolkeren, dat de sexueele ver-
houding er bepaald wordt door de zorg voor het nageslacht 4)
— ieder tot het huwelijk verplicht, en wie 3 kinderen heeft,
J) Thurnwald II Pag. 127.
2) Thurnwald 111 Pag. 22, 30, 48.
3) Thurnwald IV Pag. 107. Hij had soms kinderen van haar zonder haar
bij daglicht te hebben gezien.
«) N.N. X Pag. 888.

2
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

van krijgsdienst vrijgesteld *). In den mannenbond moet de


Spartaan zich ook aan bepaalde ceremoniën onderwerpen 2)
o.a. aan de geeseling. De geslachten leven vrijwel geschei-
den 3). Alhoewel de mannenbond een vrijwel overal voor-
komend verschijnsel is, komt een dergelijk ver dóörgrijpen en
een zoo lang voortbestaan ervan, in een zoo levendige vorm,
veeleer voor in een maatschappij met sterke moederrechte-
lijke elementen. Deze moeten dus reeds van het begin der
vestiging af aanwezig zijn geweest.
Dit vindt nog bevestiging in de dubbelhoofdigheid, de
twee koningen, die zooals wij hooger zagen, vrijwel zeker
samenhangt met de verdubbeling of halveering *) van de
clan, die in verband met andere verschijnselen, het waar-
schijnlijk maakt dat deze Doriërs zijn ontstaan uit de ver-
smelting van moederrechtelijk met vaderrechtelijk georga-
niseerde groepen 5).
De moederrechtelijke invloed bij de Doriërs is dus grooter
geweest, dan bij de loniërs, zonder dat hij evenwel, geleid
heeft tot matriarchale toestanden) 6) —al speelt de erfdoch-
ter 7) in de sociale ontwikkeling van Sparta zooals wij nog
zullen zien wel een aanzienlijke rol — en zonder dat ook de
broeder der vrouw als familiehoofd optreedt, zooals dit in
extreem moederrechtelijke maatschappijen het geval is 8).
*) Meyer 111 Pag. 277.
2) Thurnwald II Pag. 298. Zie ook Pareto § 1195.
*) Thurnwald IV Pag. 56. Sonderung der Geschlechter.
*) Zie N.N. X Pag. 891.
6) Thurnwald IV Pag. 55 „Das extreme Mutterrecht der Feldbauerinnen
das mit einer, nicht zu unterschatzenden, Verstarkung des weiblichen Ein-
flusses und einer Lockerung der sexuellen Schranken verbunden war, trug zu
Erschütterung der Heiratsordnungen bei, zum mindesten zu einer starken Milde-
rung der Vorschriften (Stammeshalbierung)".
De stelling van Meyer 111 Pag. 315, dat de tweede koning „gewiss" zou voort-
gekomen zijn uit een ambtenaar, die tenslotte naast den koning trad, lijkt mij
niet houdbaar. Ook al, omdat wij dezelfde verschijnselen elders zien optreden.
Zooals meerdere verklaringen van dezen eminenten geleerde omtrent vroege-
sociale instellingen, lijkt zij mij te moeten worden toegeschreven aan de onvol-
doende ethnologische kennis, die ten tijde, dat hij schreef nog bestond en mis-
schien ook eenigszins aan een verwaarloozing yan deze zijde der vraagstukken,

moeten.

die wij zelfs bij dezen reus der historici en hoeveel meer bij anderen— ont-

6) Deze zijn wèl te onderscheiden van de moederrechtelijke. Bij het matriar-


chaat heerscht de vrouw ook politiek: Thurnwald II Pag. 45 en 56.
') Thurnwald II Pag. 53.
8) Thurnwald II Pag. 190 IV Pag. 4.

3
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

Deze moederrechtelijke inslag is één van de factoren die op de


verdere ontwikkeling van Sparta grooten invloed heeft uit-
geoefend.
Een tweede belangrijke invloed is uitgegaan van het feit
dat de Doriërs, daar zij met meerderen kwamen, het gebied
dat zij veroverden, in veel hoogere mate hebben bezet, dan
met de loniërs het geval was. Dit heeft met zich gebracht,
dat zij in meerdere mate de overwonnen bevolking hebben
„onderworpen". Tengevolge daarvan — en misschien ook
doordat hun eigen ontwikkeling verder was voortgeschreden
— is de sibbemaatschappij, — d.w.z. dat het bezit van den
grond bij de sibbe is en de familievader slechts een gebruiks-
recht heeft, — toen zij eenmaal in denPeloponnesus gevestigd
waren waarschijnlijk direct verdwenen en heeft men aan elk
van de familiehoofden onmiddellijk een „lot" toegezegd, ter-
wijl de koningen een grooter stuk kregen. De onderworpenen
werden als „heloten", als hoorigen, met de bebouwing van
den grond belast. Een ontwikkeling, die in Attika over en-
kele eeuwen verdeeld was, vindt hier dus direct plaats. Al-
hoewel de „phyle" ook hier bestond, speelt zij in het politieke

leven van Sparta, in tegenstelling met Athene
vrijwel geen rol.
— dan ook

Te Athene had de ontwikkeling van sibbe tot groot-


familie ten gevolge, dat er zich tusschen de overwinnaars een
aristocratie van enkele geslachten vormde, die een grooter
grondbezit verkregen dan de anderen, en die tenslotte vrijwel
allen grondbezaten. Te Sparta ontstond onmiddellijk een volk
van grondbezitters, die onder elkander gelijk waren, deze
gelijkheid streng wilden handhaven en een scherpe tegen-
stelling vormden tot de onderworpenen, die van eigen boeren
tot hoorigen werden.
Men moet zich evenwel niet voorstellen dat dit eigendoms-
recht in zich sloot, dat de eigenaar met het hem toegewezen
„lot" kon handelen zooals hij wilde. Integendeel, juist dat
hij het toegewezen kreeg, terwijl de economische ontwikke-
ling nog niet ver was voortgeschreden, had tot gevolg, dat
het toezicht van de clan nog intensiever was dan bij de latere
ontwikkeling in Athene. Niet alleen mocht het grondbezit
niet verkocht worden, maar de verschillende „loten" moch-
ten niet vereenigd worden en zelfs toen er, veel later, meer-

4
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

dere in een hand konden komen, werd elk van hen afzonder-
lijk geadministreerd 1). De heloten bearbeiden den grond
en betalen een pacht, eerst een deelpacht (de helft der op-
brengst) die zich later, zooals in bijna alle gevallen waarin
zij heeft bestaan, tot een vaste pacht ontwikkelt 2). Zij wordt
in Sparta in producten uitgedrukt, omdat het geldverkeer er,
zooals wij nog zullen zien zooveel mogelijk beperkt werd.
De heloten behooren ook niet den grondeigenaar toe, maar
den staat, die hun verplichtingen bepaalt 3). Testeervrij-
heid bestaat niet 4).
De gemeenschappen in de bergstrekken der omgeving
worden overwonnen en onder toezicht gesteld, maar blijven
verder onafhankelijk (perioikoi —omwonenden). Zij be-
staan uit boeren en ambachtslieden en wonen in ongeveer
honderd kleine stadjes. Zij zijn tot krijgsdienst verplicht en
de grondbezitters tusschen hen, die hun uitrusting zelf kun-
nen betalen, dienen, naast den Spartaan, als hopliet. De
heloten worden als trosknechten en wapendragers gebruikt.
De tegenstelling ten opzichte der eersten was dus niet scherp.
Wel die tegenover de heloten die onder voortdurend poli-
tioneel toezicht stonden en wie, opdat zij gedood zouden
kunnen worden zonder bloedschuld te verwekken, elk jaar
den oorlog werd aangezegd door de ephoren 5) (opzichters)
die de koningen als ambtenaren waren toegevoegd en die
later hoe langer hoe meer invloed kregen 6).
Zoo vormden de Spartanen dus een gemeenschap van
gelijke, krijgshaftige grondbezitters. Een adel die zich boven
de volksgenooten verhief kon bij hen niet ontstaan. Dit zou
alleen mogelijk zijn geweest wanneer er een majoraat-
systeem had bestaan, wat niet het geval was. De volksge-
meenschap zelf werd echter aristocratisch. Het leven der
Spartanen voltrekt zich in de mannengemeenschap. Om tot
die mannengemeenschap, te worden toegelaten moest men
op een erfgoed geboren zijn, uit Spartanen en in staat zijn
de kosten van de gemeenschappelijke maaltijden op te
*) Busolt gec. bij Darré Pag. 151
2) Darré Pag. 161.
3) Meyer 111 Pag. 295.
4) Meyer 111 Pag. 276.
6) Darré Pag. 161.
6) Meyer 111 Pag. 314.

5
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

brengen. Deze gemeenschap bevordert de weerbaarheid en


terzelfdertijd bepaalde zeden 1) die voor de verdere ont-
wikkeling van groot belang zijn.

B. De Stadstaat. De stadsvorming heeft hier met,


zooals in Athene, aan een ouden Myceenschen vorm kunnen
aansluiten. Wel is zij ook hier het gevolg van de deelneming
aan de politieke bedrijvigheid 2). Een raad, van geronten
(ouderen) van 28 leden, voortgekomen uit de vergadering
der familiehoofden, voert naast de koningen en ephoren het
bestuur.
Opmerkelijk is de godsdienstige onverschilligheid der
Doriërs. Zij hebben de goden van de onderworpen bevol-
kingen overgenomen, zonder er iets van eigen schepping aan
toe te voegen.
Niet alleen geldt dit van de Noordras goden der vroeger
ingetrokken Achaeërs en loniërs —
dit zou begrijpelijk zijn
— maar ook de plaatselijke goden, die, waarschijnlijk, van
de nog vroeger gevestigde, niet Noordrasbevolking afkomstig
zijn. Zij zijn dan ook in de verschillende streken verschillend,
terwijl er geen enkele algemeen Dorische godheid is 3). Al-
leen de held Heracles op wien de beide koningshuizen zeggen

J) De mannenhomosexualiteit, een vloek van Griekenland in latere eeuwen,


die toen ook Athene had aangestoken, is van Sparta en Kreta (waar de, eveens
Dorische overheersching tot gelijkaardige toestanden had geleid), uitgegaan.
Meyer 111 Pag. 295 noot.
2) Meyer 111 Pag. 302. Sparta was de eenige stad, die principieel weigerde zich
te omwallen. Meyer 111 Pag. 303.
8) Meyer 111 Pag. 259. Dat de godsdienstige instelling in de maatschappelijke
spiraal van beneden naar boven doordringt, is een veelvuldig voorkomend
sociologisch verschijnsel. De godsdienstige gevoelens, die behooren bij de ge-
voelens van beklijving der complexen (V Pareto Sociologie Generale Pag. 533
vlg.) zijn meestal onder in de maatschappelijke spiraal, levendiger dan aan den
top. Zij vormen een belangrijk middel voor de eerste groep, de integriteit van
hunne persoonlijkheid te handhaven. Ook in Athene heeft de godsdienst der
lagere volksgroepen het van die der hoogere gewonnen. Zoo ook bij de dóór-
dringing van het Christendom in Rome. (De invoering ervan bij de Germanen
geschiedde gedeeltelijk gewelddadig, uit staatsbelang). Ook de doordringing van
het protestantisme geschiedde van onderop. Zoo ook het Mohamedanisme. Het
opmerkelijke is echter dat juist in Sparta de beklijvings-gevoelens bij de leidende
groep steeds sterk zijn geweest.
Groote onverschilligheid ten opzichte van den aard der godsdienstige voor-
stelling treedt bij Noordrasvolkeren meer op. Zoo zijn de Berbers gemakkelijk
tot het Mohamedanisme overgegaan en de Germanen tot het Christendom.

6
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

terug te gaan, wordt door hen in het bijzonder vereerd x).


De toename der bevolking, gepaard aan de noodzakelijk-
heid de jongeren grondbezit te verzekeren, dwingt tot ver-
overing en kolonisatie.
Dat hebben de Spartanen, in het bijzonder in de 8e en 7e
eeuw, dan ook in ruime mate gedaan. Was dit niet voldoen-
de, dan gebeurde het, dat meerdere broeders samen op het
goed bleven zitten en samen één vrouw hadden 2). Van
meerdere kinderen werden sommigen gedood, of dit alleen
zwakke waren, staat niet vast 3). Het aantal burgers blijft
beperkt. Het wordt in dien tijd op 10.000 geschat 4).
De organisatie en levenswijze der Spartanen bevorderde
de veroveringen. Daar Sparta geen adel kent strijdt het al-
leen met hoplieten 5). De ridder-mentaliteit, die wij in
Athene leerden kennen ontstaat hier niet. Evenmin dringen
handel en industrie er door en tengevolge daarvan verandert
de ethnische overheersching ook niet in een sociale hiërar-
chie. De Spartanen veroveren een belangrijk deel van den
Peloponnesus 6); en Sparta wordt de grootste Grieksche
staat. Zijn militaire organisatie overwint de ridderlijke en
wordt nagevolgd 7). Door het ontbreken van den adel kon
ook het koningschap zich daar als eenige stad in Grieken-
land handhaven, al bleef het, behalve op het slagveld, be-
perkt door ephoren en geronten! Hun koloniën zijn boe-
rengemeenschappen en geen handelsfactorijen, al werd
Tarente dit later wel 8).
Het is thans, dat het bijzondere karakter der Spartanen,
gevolg eenerzijds van den moederrechtelijken inslag, ander-
zijds van de wijze waarop zij zich gevestigd hebben, geheel

*) Meyer 111 Pag. 233


2) Meyer I 278. Zooals men weet komt het gezamenlijk blijven zitten op
een boerderij van broeders en zusters ook thans nog in Nederland, b.v.b. in de
Betuwe, voor. Het gebeurt dan, dat één trouwt, en de ander pas wanneer de
oudste overlijdt.
8) Voor het dooden van kinderen, Darré Pag. 427. Hij veronderstelt, dat alleen
zwakken gedood werden, maar zonder bewijs. Men denke ook aan de gewoonte in
Japan tot de helft der 19de eeuw.
4) Meyer 111 Pag. 517.
*) Meyer 111 Pag. 280.
") Meyer 111 Pag. 408 en 514.
') Meyer 111 Pag. 515.
s) Meyer 111 Pag. 446.

7
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

tot ontwikkeling komt. De regeling hiervan wordt toege-


schreven aan Lykurgos, maar is ongetwijfeld gedeeltelijk
ouder. Het was de Spartanen uitdrukkelijk verboden zich
met handel en nijverheid te bemoeien. Waar de toestand
de ontwikkeling hiervan onvermijdelijk maakte, was het
gevolg hiervan dat zij door de perioikoi werden uitgeoefend
en dat de handel in hoofdzaak in handen van Joden en
Phoeniciërs was. Het is dan ook opmerkelijk, dat Sparta
reeds zeer vroeg een Jodenkolonie had x). De handel zelf
werd trouwens zooveel mogelijk tegengegaan. Het geld
werd niet tot het verkeer toegelaten, alleen een ijzeren pas-
munt werd geduld.
Dit had voor gevolg, dat de onrechtstreeksche ruil, waar-
door men er toe komt een goed (als geld) te accepteeren, niet
omdat men het hooger schat dan wat men geeft, maar om-
dat men het weer kan ruilen tegen een derde goed, dat men
hooger schat dan het eerste, werd uitgesloten. Thans was
alleen mogelijk de rechtstreeksche ruil, waarbij men, voor
wat men noodig had, landbouw- en veelteelt-producten
gaf, die de Joden wel naar andere Grieksche staatjes, die al
gauw een te kort aan graan hadden, zullen hebben uitge-
voerd.
Doordat de industrie zich niet kon ontwikkelen, heeft
Sparta ook nooit slaven in eenigen omvang bezeten. Ja,
men hoort zelfs nooit hierover spreken.
Aan Lykurgos wordt ook toegeschreven het verbod om
geschreven wetten te hebben. Zooals wij bij onze beschouwin-
gen over Athene zagen, is dit opteekenen van wetten, waar-
door de rechtszekerheid versterkt wordt, het middel bij uit-
nemendheid voor democratische elementen, om zich te doen
gelden, want op geschreven wetten kan men zich beroepen
en hen kan men veranderen. Het is een van de belang-
rijkste middelen om een ethnische overheersching in een
sociale hiërarchie te wijzigen. Dit werd door al deze instel-
lingen in Sparta onmogelijk gemaakt.

1) B. Niese: Geschichte der Griechischen und Makedonischen Staates seit der


Schlacht bei Chaeronea 111 Pag. 231 noot 3.
I Makk 14—16 waarin een brief, die de Spartanen aan de Joden zouden ge-
schreven hebben, waarin zij hen broeders noemen. Zie: De Apocriefe boeken des
Ouden Verbonds. Uitgegeven door J. Dyserinck 1878. Pag. 66.

8
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

Wel beteekende het opkomen van den stadstaat ook in


Sparta het vervangen van de sibbebloedwraak — uiting van
vóórstaatsch recht —
door de bestaffing door de Overheid.
Ja, het dragen van wapenen in de stad werd verboden 1).
C. Aristocratie. Waar er geen sociale tegenstellingen
waren tusschen de „gelijken", was er ook geen kans op een
tyrannis. Wel had er een andere verandering plaats. De
voortdurende veroveringen hadden tot gevolg, dat het niet
meer mogelijk was de overwonnenen als heloten en perioi-
koi te behandelen. Dat zou tenslotte het overwicht op hen
te zeer in gevaar gebracht hebben. Men bracht daarom de
later overwonnen gebieden in de verhouding van bondge-
nooten. Deze politiek werd het eerst toegepast bij de over-
winning op Tegea 2) rond 550. Daardoor werd Sparta
een continentale grootmacht en kwam ook als zoodanig met
het buitenland, in het bijzonder met de Perzen, in contact.
Het werd het verzamelpunt voor de aristocratisch geregeer-
de Grieksche staten. De Spartaansche gemeente stevig
wakende tegen het ontstaan van een aristocratie binnen haar

kring, — was zelf tot een aristocratie gegroeid. Zoo ontstond
de eerste statenbond in Griekenland, de Peloponnesische
bond. De bondgenooten hadden een gelijke stem, maar
moesten in geval van oorlog 2/3 van hun weerbare mannen
ter beschikking van Sparta stellen. Boven hen regeert de
kleine groep van vol-Spartanen, wier aantal naar boven toe
beperkt is en die uitgroeit tot een grondbezittersaristocratie
*) Zooals in Griekenland in het algemeen, trekken te Sparta de koning en zijn
ambtenaren het strafrecht tot zich, in de plaats daarvan dat dit verder aan de
sibbe wordt overgelaten, met een godsdienstige motiveering: De goden zijn door
de daadbeleedigd. Toch heeft Griekenland zich nooit in de zelfde mate van de
bloedwraakgedachte los weten te maken als Rome. Wie een lid zijner sibbe
— —
doodt, zijn vader b.v. kan niet door de bloedwraak getroffen worden. Hij is
weliswaar vervloekt door de Goden, maar menschelijke gerechtigheid kan hem
in Griekenland niet treffen. Zelfs nog Solon had dan ook geen straf tegen vader-
moord voorzien. (Meyer 111 Pag. 531). Pas later is deze strafbaar gesteld. De
moordenaar wordt ook pas vervolgd op klacht van een sibbegenoot van den
verslagene. In Rome heeft men integendeel de heele bloedwraak reeds zeer vroeg
opgeheven, juist door eiken moord tot vadermoord te verklaren en deze met den
dood te straffen, omdat de moordenaar vervloekt (sacer) was. (Meyer 111 Pag.
473). Het is treffend, dat aldus een gelijke instelling tot verschillende ontwik-
keling kan voeren, al naar gelang de religieuze of deformalistische zijde over-
weegt. Over de beteekenis hiervan voor de rechtsvorming: Pareto §§ 226 vlg.
2) Meyer 111 Pag. 709.

9
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

die ook weer alles aan zichzelf dankt, niet afhankelijk is van
den koning en integendeel de macht van dezen steeds verder
beperkt, juist zooals te Athene. De macht der ephoren wordt
tegenover hen steeds grooter. Ook hier kan dus de aristo-
cratische grootfamilie zich merkwaardig lang handhaven.
De koningen uit het eene huis (Agiaden) zijn voorstanders
van een verdere veroveringspolitiek, die tevens hun macht
zou versterken, die van het andere (Eurypontieden) gesteund
door de ephoren, van de onthouding. Deze tegenstelling
blijft de verdere geschiedenis van Sparta beheerschen.
Er was voor deze neiging tot onthouding een zeer goede
grond. Waar het aantal Spartanen beperkt was en de eisch
van grondeigendom voor het burgerrecht een systematische
kinderbeperking ten gevolge had, beteekende elk verlies in
den oorlog, een belangrijke tegenslag voor het Spartaansche
gemeenebest.
Wel kwamen veel verbintenissen voor met heloten-vrouwen
en de kinderen daaruit konden een volledige Spartaansche
opvoeding krijgen, maar zij kwamen nooit in aanmerking
om een erfgoed te bezitten 1). — Zoolang de veroveringen
tengevolge hadden dat er meer grond beschikbaar kwam voor
Spartaansche zonen, bracht de overwinning een versterking
der gemeenschap, maar eens dit punt overschreden, be-
teekende hij steeds een verlies, zelfs in het geval van een
overwinning.
Hier stond Sparta voor een keerpunt in zijn geschiedenis,
waar het kiezen moest: Een gemeenschap van beperkten om-
vang te blijven, met de oude organisatie, waarbij het de
vraag was, hoe lang men dit, bij de toenemende ontwik-
keling der omgeving, zou kunnen volhouden. Of zich te
ontwikkelen tot een grootmacht, maar dan moest men de
organisatie herzien, het burgerrecht uitbreiden, zichzelf ook
in handel en industrie begeven. Zoo stond Sparta reeds een
eeuw vóór Athene, voor het probleem der rijksvorming. Wij
hebben gezien dat Athene is ten onder gegaan, omdat het
niet in staat geweest is het rijk te zien als een politieke con-
structie die alle deelgenooten moest ten goede komen,
maar — gedreven door democratische hebzucht — het tot

*) Darré Pag. 177 en 379

10
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

een uitbuitingsobject voor Atheensche burgers heeft ge-


maakt. Sparta faalde, doordat het niet koos, en, aarzelend
en toch gedreven, het eene niet liet en het andere niet deed.
Wanneer op het kritieke oogenblik de groote en gezagheb-
bende man ontbreekt, wreekt zich dit bitter aan het nage-
slacht.
Als dragers der aristocratische gedachte verdrijven de
Spartanen (511) de tyrannen uit Athene x).
Niet de aristocratie, maar de democratie heeft hiervan
echter, zooals wij zagen, geprofiteerd 2). De voorzichtige
politiek van Sparta verzette zich tegen de inmengings-
politiek van haar koning Kleomenes, toen het door hem inge-
stelde aristocratische regiem te Athene werd verjaagd 3).
Wel wist deze, door de overwinningen op Argos en Agina,
die naar Perzië neigden, Sparta in den geheelen Pelopon-
nesos te laten overheerschen en zijn medekoning uit te
schakelen. Met Athene trof hij, nadat zijn tegenstander
Kleisthenis gestorven was en het huis der Alkmeoniden voor-
loopig was uitgeschakeld, reeds toen een overeenkomst om-
trent samenwerking in den te voorzienen strijd tegen
Perzië.

D. Mislukking der tyrannis. Wij weten hoe


de Spartanen te Marathon te laat kwamen en de Atheners
alleen overwonnen 4). Kleomenes, ervan overtuigd dat de
Spartaansche organisatie zichzelf overleefd had, trachtte,
steunend op Thessalië, op Spartaansche bondgenooten en op
heloten een organisatie te scheppen, om de macht aan zich
te trekken. Hij liet zich echter verleiden naar Sparta terug
te keeren, en werd er als waanzinnige gevangen genomen.
Zijn stiefbroeder Leonidas erfde het koningschap. Daardoor
mislukte ook de opstand, al waren er hier en daar uit-
barstingen. Men weet hoe zwak de stemming in Griekenland
was tegenover het Perzisch gevaar 8), hoe velen aan Per-
zische zijde stonden, en hoe de anderen, onder leiding

!) Zie N.N. X Pag. 922


*) N.N. X Pag. 923.
3) Meyer 111 Pag. 740.
«) N.N. X Pag. 569.
6) N.N. Pag. 568.

11
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

van Sparta, maar onder den invloed van Themistocles zich


in een Helleenschen bond aaneensloten 1). Leonidas, met
4000 Peloponnezen, waaronder 300 Spartanen, aan de
Thermophylen gesteld om den toegang tot het eigenlijke
Griekenland te belemmeren, sneuvelde er in een achterhoede
gevecht met alle Spartanen en nog herinneren aan hen de
woorden op den gedenksteen: „Vreemdeling, die naar Sparta
gaat, meld, dat wij, driehonderd, hier liggen, voor het
Vaderland 2)".
gestorven
Na Salamis werd Themistocles in Sparta hoog vereerd,
daar vindt hij steun voor zijn plan de Perzen verder ter zee
te bestrijden, maar in Athene zelf werd hij van het commando
verwijderd. Weer vielen de Perzen aan. De Spartanen
weigerden eerst Athene te land bij te staan. Zij bouwden
een muur over den Isthmus, waardoor de Peloponnesos
zou afgesloten worden, maar lieten zich tenslotte overtuigen
en trokken onder leiding van hun koning Pausanias op. Bij
Plataa werden de Perzen weer verslagen. Daar vocht het
grootste deel van den Spartaanschen heerban. Deze bedroeg
toen reeds waarschijnlijk niet ten volle meer 2500 man.
Reeds openbaarden zich de gevolgen der daling van het
aantal vol-Spartanen. Sparta was in de plaats van draagster
van gezonde volkskracht, tot vertegenwoordigster van een
zichzelfzoekende aristocratie geworden.
De nieuwe religieuze stroomingen —
van vreemden oor-

sprong vonden er geen bodem 3) maar dat wil niet zeggen,
dat de oude zichkonden handhaven. De geest werd rationalis-
tisch en „verlicht" met alle gevolgen van dien. Eens de ver-
tegenwoordigster bij uitnemendheid van burgerdom en ge-
lijkheid, werd Sparta het nu van een gepriviligeerde kaste
die regeerde over de onderworpen gebieden. De kinderrijke
families verarmden, hun jongere generatie kon de kosten
der deelname aan de gemeenschappelijke maaltijden niet
meer betalen en viel af. De kinderarme families, —dikwijls
!) N.N. X Pag. 570.
2) Een analyse van het gevecht, zooals trouwens van alle veldslagen tegen
Perzië bij A. Delbrück, Geschichte der Kriegskunst, I Pag. 72. Hij zegt: „Die
Kritiker sagen, Leonidas hatte sich zurückziehen sollen: So viel ist gewiss, die
Kritiker hatten sich zurück gezogen," (Pag. 77). Hier staan twee wijzen van
oorlogsvoering tegenover elkander, die wij ook in dezen oorlog terugvinden.
s) Meyer IV Pag. 416.

12
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

uitgestorven tot op een erfdochter na —


vereenigden hun
grondbezit door onderlinge huwelijken. Wel bleef de ad-
ministratie hiervan gescheiden, maar het aantal vol-Spar-
tanen verminderde daardoor voortdurend. Het Spartaan-
sche stelsel had men alleen kunnen voortzetten, wanneer
men niet alleen veroveringen had gemaakt, maar tevens
den grond gekoloniseerd had. Dit heeft men niet aange-
durfd. Reeds nu stond men tegenover een veel te groot
aantal ontrechten x) en was alleen door de hardvochtigste
maatregelen het gezag nog te handhaven.
Dit had nog niet tot een vermindering der bevolking be-
hoeven te leiden, wanneer de Spartaansche erfdochters veel
kinderen hadden gekregen. Zij hadden dan steeds de open
plaatsen kunnen aanvullen en de vereenigde erfgoederen
waren weer gescheiden geworden. Maar juist dit geschiedde
niet meer. De erfdochters zochten een gezond, sportief,
maar werkloos en aangenaam leven, dat zich kenmerkte
door groote sexueele vrijmoedigheid. Zij trouwden laat en
hadden slechts i of 2 kinderen 2).
Gedragen, evenals Kleomenes, door de gedachte, dat
Sparta een grootmacht zou kunnen worden, wanneer het
zijn organisatie aanpaste aan de veranderde omstandigheden,
en alleen dan, 3) overweegt ook Pausanias een staatsgreep
om een tyrannis te vestigen. Zooals Themistocles zich tegen
Sparta wilde keeren en Perzië met rust wil laten om van
Sparta's oorlogsschuwheid gebruik te maken om Athene's
heerschappij te vestigen, zoo wilde Pausanias, met den steun
van Perzië en van de krijgsmacht die hij tegen de Perzen
gevoerd had, van Byzantium uit, waar hij bleef zitten, de
Spartaansche organisatie veranderen. Terzelfdertijd stonden
de bondgenooten op. Het leek met het oude Sparta gedaan.

J) Rond de Perzische oorlogen schat Meyer de Spartanen op ongeveer


12.000, waartusschen 3500—4000 mannen boven 20 jaar terwijl de staat een
bevolking had van 250.000—300.000 menschen, waarvan 2/3 heloten en
1/4 perioikoi.
2) Is het niet alsof men het beeld van menig moderne krachtige en sportieve,
maar vrijmoedige en onvruchtbare jonge vrouw schildert? Zij wordt maar al te
gemakkelijk door zichzelf en anderen verward met de vrouw op wie de staat
zijn toekomst kan bouwen. Zie over de mentaliteit der Spartaansche vrouw,
Darré Pag. 173 vlg.
3) Meyer IV Pag. 446.

13
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

Athene weigerde echter Themistocles te volgen en verdreef


Pausanias uit Byzantium. Het gelukte de ephoren ten-
slotte te bewijzen, dat Pausanias de heloten burgerrecht
en vrijheid had beloofd. Hij vluchtte in een tempel en stierf
er den hongerdood rond 469. Men weet hoe dit ook The-
mistocles compromitteerde *). Aldus eindigde de tweede en
voorloopig laatste poging een tyrannis te vestigen. De Spar-
taansche aristocratie had overwonnen en dacht er des te
minder aan nog iets te wijzigen aan den grondslag van den
staat.
In 465 gaf een groote aardbeving, die de stad geheel ver-
woestte, het teeken tot een nieuwen, algemeenen opstand
van heloten en onderworpen steden. Maar ook ditmaal
wonnen de Spartanen den strijd tegen de overmacht. Zoo
was elke kans op een aanpassing afgesneden.
Maar daarmede ook de mogelijkheid, dat Sparta de leiding
in Griekenland zou behouden. Alleen aan de onoverwogen
politiek van Athene is het te danken, dat het niet geheel
wegzonk. Nu kon het, door zich aan te sluiten bij Athene's
tegenstanders, met Perzische hulp de Atheensche overheer-
sching ontvluchten. Wij zagen dat ten tijde van Pericles ge-
schieden. Ook Sparta greep echter niet krachtig toe. Zijn
verminderende bevolking bleef oorlogsschuw en de zelf-
standige macht van het koningschap was gebroken. Maar de
spanning met Athene bleef, zoowel op politiek als op socio-
logisch gebied bestaan. Sparta voelde zich overvleugeld en
min of meer afhankelijk van een bevolking waarvan het de
mentaliteit verachtte. Toch vreesde het, om de bekende
redenen, den strijd. Het heeft dien tenslotte aangegaan
tegen zijn zin. Het gebruikt dan reeds, naast zijn hoplieten,
huurtroepen bestaande uit heloten en vreemdelingen 2)
onder leiding van Spartaansche officieren. Tegenover de
vloot van Athene kon men weinig stellen. Pericles rekent er
op, dat Sparta geen financieële reserves heeft, het is dan
ook weldra op Perzië aangewezen. Het verraadt herhaalde-
lijk zijn bondgenooten om den vrede te verkrijgen. De
tegenstellingen zijn echter onoverbrugbaar tusschen land- en
zeemacht, tusschen autonomie en rijksvorming tusschen
J) N.N. X Pag. 929.
2) Glotz II Pag. 609

14
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

aristocratie en democratie. En de Atheensche demagogen


hebben, steeds weer opnieuw, de herleving van den oorlog
noodig om aan de macht te komen. Zoo ontbrandt hij tel-
kens opnieuw.

E. Hegemonie met vreemde subsidies.


Zooals aristocaten steeds bereid zijn alles te verkoopen om
de macht, ziet Sparta er niet tegen op, geheel Griekenland
aan Perzië over te leveren om subsidies te verkrijgen.
Men moet goed beseffen dat alleen deze subsidies in deze
periode der ontwikkeling het mogelijk maakten, dat Sparta,
zonder eigen belangrijke bronnen van inkomsten dan die van
zijn grond, een grootmachtspolitiek kon voeren, en, naast
het klein aantal burgers, een voldoende aantal huurlingen
voor leger en vloot kon onderhouden, om met kans op succes
den strijd om de hegemonie aan te gaan. Sparta heeft dan
ook altijd met subsidies van vreemde vorsten gevochten.
Toen tenslotte de Perzische koning besloot ten volle de partij
van Sparta te nemen, en men in den Spartaanschen admi-
raal Lysander een bekwaam leider vond, was het lot van
Athene beslist. Athene valt a), Lysander organiseert dan de
Spartaansche heerschappij over Griekenland. Overal wordt
een oligarchisch regiem ingevoerd. Garnizoenen van huur-
lingen verzekeren de betaling van het deel van het tribuut,
waartoe elke stad verplicht is. Zelfs op zijn vroegere bond-
genooten past Sparta dit stelsel toe.
Dit was wel de allerslechtste wijze om tot een grootere
eenheid te komen die denkbaar was. Lysander viel weldra»
maar het stelsel bleef bestaan. Het had ook voor Sparta
merkwaardige gevolgen. Men had daar vroeger alle moge-
lijke maatregelen tegen de ploutocratie genomen. Zij was
echter in een anderen vorm ontstaan door de vereeniging
der erfgoederen in de handen van enkele families. Dit be-
teekende grootgrondbezit. Maar thans komt ook het geld-
bezit. Het vloeit van alle zijden toe: van Athene, van de
onderworpen steden, van Perzië. En er geschiedt, wat men
meer ziet bij militairen, die met veel geld in aanraking
komen, zij zijn omkoopbaarder, dan wie ook. De bepalingen
■«) N.N. X Pag. 937

15
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

tegen de weelde worden algemeen overtreden 1). Ja, door den


ephoor Epitadeus, die de testeervrijheid invoert voor erf-
goederen, ook wanneer er kinderen zijn, wordt dit een ver-
handelbaar artikel, althans tusschen Spartanen. Het groot-
grondbezit nam op deze wijze nog toe, want deze testeer-
vrijheid maakte het mogelijk den grond feitelijk te ver-
koopen, en waar het burgerrecht nog steeds aan grondbezit
gekoppeld bleef, nam het aantal burgers nog sneller af 2).
De Spartanen, die hun burgerrecht verloren door verar-
ming, hebben echter de neiging zich aan het hoofd te stellen
van de heloten en de perioikoi. Zoo dreigen de sociale tege-
stellingen van binnen. Terzelfdertijd ontstaat het gevaar
van buiten. Onder leiding van een hunner koningen,
Agesilas, die op een niet geheel regelmatige wijze, dank zij
den steun van Lysander, aan de regeering is gekomen 3),
strijden de Spartanen tegen Perzië, om de Klein-Aziatische
steden van de Perzische heerschappij te verlossen en ze
onder Sparta's leiding te brengen. Maar een algemeene
opstand in Griekenland tegen de Spartaansche overheer-
sching dwingt hen dien strijd op te geven. In den binnen-
landschen „oorlog van Corinthe" sneuvelt Lysander, op
wien men in Sparta later als op den tijd der grootste glorie
terugziet. Hij heeft een zelfde fout begaan als Pericles, door
een enge heerschappij over de andere Grieksche staten na te
streven, terwijl hij terzelftertijd een groot-machtspolitiek tegen
Perziëvoert. Dat derijkspolitiek noodzakelijk is, voelen al deze
mannen. Maar zij begrijpen niet, dat zij alleen verwezen-
lijkt kan worden, wanneer zij die haar uitvoeren, werkelijk
voor het heele rijk opkomen en niet de vertegenwoordigers
van een kleine groep blijven. Hij heeft van een zelfde
sociologische samenstelling van Sparta gebruik kunnen
maken als Themistocles te Athene 4), maar zijn geloof in de
mogelijkheid, met geweld te regeeren was grooter.
Ditmaal sluiten Perzië en Athene, datzich ondertusschen
eenigszins hersteld heeft en den muur naar de Pireus weer
heeft opgetrokken, zich aaneen. Sparta verliest in 394 zijn
*) Glotz 111 Pag. 32
2) Darré Pag. 172.
») Glotz 111 Pag. 33
4) N.N. I Pag. 927.

16
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

vloot en daardoor de mogelijkheid Klein-Azië te over-


heerschen.
Ondanks pogingen om met Perzië en met de Grieken tot
een aceoord te komen, is het genoodzaakt, tegen beiden
verder te strijden. Deze onderlinge vernietiging heeft ten-
gevolge, dat tenslotte de vrede door den Perzischen koning
wordt gedicteerd. De Klein-Aziatische steden komen aan
Perzië. Alle andere worden zelfstandig, behalve Lemnos en
Imbros en Skiros, die aan Athene komen. Het ontstaan van
een grootmacht in Griekenland is voor het vervolg uitge-
sloten. Perzië heeft, een eeuw na zijn nederlaag, zijn doel
bereikt en Griekenland is in de Perzische invloedssfeer ge-
komen.
Van 386 af heerscht Sparta in Griekenland als handlang-
ster van den Perzischen koning, want ook daartoe is deze
aristocratie bereid, als zij zich maar veilig voelt. Hare
macht oefent zij uit door een leger, dat thans voor een groot
deel uit huurlingen bestaat. Ook de verschillende staten,
die contingenten moeten leveren, kunnen zich daarvan, door
betaling in geld, bevrijden x). Door een nieuwen bond, die
onder Atheensche leiding ontstaat, weet men den invloed
van Sparta, dank zij een regeling, die weer ontworpen wordt
door den Perzischen koning tot den Peloponnesus terug te
dringen. De koning wil n.l. de pacificatie van Griekenland,
om de gelegenheid te hebben daar huurlingen te lichten.
Na een korte herleving der vijandelijkheden, wordt zij in
371 opnieuw bevestigd. Athene blijft overheerschend ter zee.
Sparta te land. Thebe weigert echter den vrede te erkennen,
omdat zijn hegemonie over Beotië er niet in wordt vast-
gelegd 2). Dank zij een nieuwe taktiek, met een ongelijke
verdeeling van de phalanks en een elitetroep verslaat zijn
leider Epaminondas de Spartanen te Leuctra (371); 400
van de 700 Spartanen sneuvelen, 1000 van de 2500 Lake-
demoniers. Dit was het einde van Sparta's glans en macht.
Zijn taktiek was verslagen. Het verlies van 400 man omvatte
1/t van zijn weerbare burgers 3). De oligarchie was door een
l) Glotz 111 Pag. 112
3) Glotz 111 Pag. 143.
*) Glotz 111 Pag. 149. Men ziet den achteruitgang der bevolking. In 450
leverden devol-burgers 8000 hoplieten, in 371, vóór Leuctra, geen volle 2000.
Rond 320 schat Aristoteles hen op 1000. Rond 250 zijn er nog slechts 700 over
Glotz 111 Pag. 5.
17
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

democratischen staat overwonnen. Een algemeene opstand


volgde. De Peloponnesische bond zakte in het niet.
De leiding gaat voor korten tijd aan Thebe over, om daar-
na te komen aan militaire avonturiers, die hoe langer hoe
meer op huursoldaten steunen, die leven van den roof.

F. Oligarchische politiestaat. In Sparta


ging ondertusschcn het proces der ontbinding verder. Na
het verlies van zijn grootmacht was er in het geheel geen
kans meer op, dat er nog eenige verandering in de organi-
satie zou plaats vinden, terwijl anderzijds de politie zoo goed
georganiseerd was, dat helotenopstanden geen kans hadden.
Een politiestaat, ten dienste van een paar honderd groot-
grondbezitters, dat was uit de stad van heldendom en
burgerdeugd geworden. Twee vijfden der erfgronden zijn
in het bezit van erfdochters 1).
Groote sociale verschillen zijn tusschen de „gelijken"
ont-taan, wie slechts één erfgoed bezat, gold weldra tusschen
hen als arm. Ja, men zag er die zelf hun producten op de
markt brachten, terwijl de rijkeren een luxueus leven leid-
den, zooals zij dat in de andere Grieksche staten hadden
leeren kennen.
Zooals wij al hebben gezien 2), was het een zegen voor
Griekenland dat Philips II van Macedonië het bij den slag
van Cheronnea, in 338, practisch onderwierp en het tot een
eenheid bracht onder zijn leiding. Sparta had nog steeds,
dank zij Perzië, een leidende functie in Griekenland inge-
nomen. Terwijl het vroeger de tyrannis overal bestreden
had steunde het thans de tyrannen van Syracuse en werd door
hen wederkeerig geholpen 3). Nu Philips van Macedonië
den toestand ook in Griekenland kon regelen, werden alle
onderworpen steden vrijgelaten, Sparta tot Lacedemonië
beperkt. Nog weigerde de stad zich te onderwerpen en wist
zich te verdedigen. Maar hare macht was gebroken 4).
Sparta's lot voltrekt zich verder. Zij neemt opnieuw deel
aan den opstand tegen Alexander in 335. Thebe, dat de

1) Darré Pag. 172.


'■>) N.N. Pag. X 940.
3) Glotz 111 Pag. 404 vlg
*) Glotz 111 Pag. 369 vlg.

18
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

leiding daarbij heeft, wordt verwoest. Athene en Sparta


worden gespaard. J) In 333 nieuwe pogingen om, met Per-
zisch geld, in opstand te komen. In 331 heeft het treffen
plaats bij Megapolis, onder zijn koning Agis 111. Na een
zeer bloedigen strijd wordt Sparta verslagen. Ook nu wordt
de stad echter zacht behandeld en voor vernietiging ge-
spaard 2).
In 323 sterft Alexander de Groote. Zooals men weet ont-
stond er daarna een lange periode van verwarring, tot op het
oogenblik dat Rome zijn hegemonie over Griekenland en
Klein-Azië vestigde 3). In deze 200-jarige periode speelt
Athene vrijwel geen rol, behalve, dat het een, door iedereen
steeds min of meer geëerbiedigd, centrum is, waar de cul-
tuur zich, ondanks de ongunstige verhoudingen, verder ont-
wikkelt, en van waar zij verder uitstraalt. Politiek en socio-
logisch was het uitgewerkt.

H. De tyrannis. Heel anders is echter het ver-


loop in Sparta.
Het is zeer merkwaardig dat de, door het verloop der ge-
schiedenis lang opgehouden, sociologische ontwikkeling
daar voortgaat, ondanks de vreemde overheersching en de
ongunstige politieke verhoudingen, al oefenen die natuur-
lijk op deze ontwikkeling diepen invloed uit. Bij de onzeker-
heid der tijden en onder invloed van de zwakheid der ver-
schillende staten, lag de macht als het ware voor het
grijpen, voor iedereen die er in slaagt, een voldoende
aantal huurlingen aan zich te binden en die over voldoende
leiderscapaciteiten beschikt om zijn volgelingen in bedwang
te houden en zijn tegenstanders te verslaan. Een van deze
vorsten was Pyrrhos, vorst van Epiros, een klein vorsten-
x) Glotz II Pag. 47
2) Glotz II Pag. 194
3) Men zie hiervoor Niese: Geschichte der Griechischen und Makedonischen
Staaten seit der Schlacht bei Chaeronea. 3 dln. 1893—1903. Wanneer men nog
overtuigd moet worden van de noodzakelijkheid, voor de Hellenistische landen,
onder de hegemonie van een grootmacht te komen, wanneer er van de cultuur
en van het economisch leven nog iets gered zou worden, dan zal dit door dit
werk gebeuren. Bij een opeenvolging van oorlogen, opstanden, gevechten,
plunderingen, vernietigingen, invallen, als in deze 200 jaar in dit gebied
heeft plaats gehad, moest noodzakelijkerwijze, wat er overbleef van de cultuur
vernietigd worden, en het is een wonder, dat er nog zooveel gespaard is gebleven.

19
EUR-AZIATTSCHE GESCHIEDENIS

dommetje, dat zich aan de Westzijde van Macedonië steeds


had weten te handhaven. Deze romantische figuur, die wij
hebben leeren kennen, doordat hij van 282 —275 v.o.j. den
oorlog der Grieksch-Italiaansche steden tegen Rome heeft
geleid x). Hij kon zijn leger alleen houden wanneer hij oor-
log voerde en buit maakte. Door de Romeinen uit Italië
verdreven, veroverde hij in zeer korten tijd Macedonië en
Thessalië, vervolgde den koning van Macedonië in den
Peloponnesus en belegerde ook Sparta, dat zich tegen hem
keerde. Sparta verdedigde zich, met medewerking van de
vrouwen 2). Bij een aanval op Argos, die kort daarop plaats
vond, sneuvelde hij.
Sparta bleefzijn ouden roem bewaren, terwijl de toestanden
zich verder in dezelfde richting ontwikkelden. Rond 243
waren er nog slechts 100 families die erfgoederen en poli-
tieke rechten bezaten. Het gebied van den staat was zeer
beperkt, maar hij was niet onwelvarend, daar hij als land-
bouwstaat betrekkelijk weinig trefbaar was. Hij was het
centrum van een militaire organisatie, door de eigen man-
schappen en doordat hij een groot aantal huurlingen aan-
trok. Ook de Spartaansche koningen ontwikkelden zich
tot condottieri, des te meer waar hun macht in het eigen
land hoe langer hoe geringer werd, terwijl zij aan het hoofd
van hun leger onbeperkt heerschten. Zoo kwam de koning
met zijn huurtroepen min of meer naast het eigen land te
staan. Er zijn zelfs verdragen waar hij als een zelfstandige
macht naast Sparta wordt genoemd 3).
Natuurlijk was het onderhoud van deze troepen slechts
mogelijk met buitenlandsche subsidies. Men volgt daarin
de bestaande traditie. De subsidies kwamen nu echter niet
meer van Perzië, dat vernietigd was, maar van Egypte, dat
er belang bij had op den Peloponnesus een voorpost te hebben
tegen Macedonië. Men ziet waartoe het stelsel van de ge-
subsidieerde hegemonie had geleid. Een hoog gezind Spar-
taansch koning, Agis IV, trachtte in deze toestanden ver-
andering te brengen. Hij wou hiervoor den wettigen weg
bewandelen, stelde zijn eigen groot vermogen, zijn land-
i) N.N. X Pag. 574.
2) Niese II Pag. 257
3) Niese II Pag. 298

20
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

bezit en dat van zijn moeder en zijn grootmoeder ter be-


schikking, om het voorbeeld te geven, de schulden te
schrappen en het land opnieuw te verdeden in 4500 loten,
terwijl het land van de perioikoi in 15000 grondstukken zou
worden verdeeld. Op deze wijze wilde hij terugkeeren tot
vroegere toestanden en Sparta weer machtig maken. Dit
alles wordt gedragen door de opvattingen van Plato 1).
Het lukte niet deze maatregelen langs wettigen weg door
te voeren. Toen werd geweld gebruikt.
Zijn medewerkers lieten echter wel de schuldvernietiging
plaats vinden, maar verhinderden de verdeeling van den
grond. Na een strijd werd hij, en ook zijn moeder en groot-
moeder, wier eenige schuld het was hun grond beschikbaar
te hebben gesteld voor het heil der gemeenschap, door de
meerderheid van ephoren en geronten veroordeeld en te-
recht gesteld. Dit was de eerste maal, dat de, tot dan toe
heilige, persoon van een Spartaansch koning werd ver-
moord.
Zijn vrouw werd met zijn bezittingen, door den anderen
koning, die zijn tegenstander was geweest, aan zijn eigen
zeer jongen zoon ten huwelijk gegeven. De vrouw wist op
dezen een overwegenden invloed te krijgen, zoodat, toen
hij, als Kleomenes 111, in 235 de regeering overnam, hij
geheel in de voetstappen van den tegenvoeter zijns vader
trad 2). Hij behaalde overwinningen, maar de ephoren be-
letten hem hen te voleindigen. Hij verraste de ephoren in
de stad, liet hen ombrengen, hun zetels omwerpen, behalve
één, waarop hij zelf plaats nam en vereenigde aldus koning-
schap en ephoraat in zijn persoon. De akkerverdeeling werd
nu doorgevoerd, vele perioikoi als burger opgenomen, de
heloten werden echter niet in de wijziging betrokken (227).
Wij vinden dus in hem alle karaktertrekken van den tyran
terug 3).
Vele rijke burgers werden verbannen. Terzelfdertijd
werd echter den strijd voortgezet.
Maar in de volgende jaren bleek de zwakheid van de
basis. Macedonië en Egypte kwamen tot elkander. Kleome-
') Niese II Pag. 292.
2) Niese II Pag. 305.
3) Niese II Pag. 315 vlg,
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

nes werd niet meer ondersteund. De subsidies vielen weg.


Hij moest trachten zich door een overwinning te redden, en
was verplicht daardoor den slag te vroeg aan te gaan. Had
hij nog enkele dagen gewacht, dan had hij kunnen mee-
maken hoe zijn tegenstander, Antigonos van Macedonië,
verplicht was naar het Noorden terug te trekken. Nu leed
hij de nederlaag en vluchtte naar Alexandrië, waar zijn be-
schermheer, te laat, inzag, welke een man van beteekenis
hij was, en hem in Alexandrië ruim liet leven.
Sparta werd bezet, kreeg weliswaar zijn autonomie terug,
maar de vrienden van Macedonië en van de oude regeling
kwamen aan het bewind. In 222 probeerde Kleomenes
van Alexandrië uit naar Sparta terug te keeren, maar de
Egyptische koning, de zoon van zijn vroegeren beschermer,
liet hem niet gaan en bij een mislukte poging die hij deed
kwam hij om 1).
Terzelfdertijd ontstonden in Sparta onlusten. De vrienden
van Macedonië werden verdreven. Waarschijnlijk hangt
deze opstand samen met de poging van Kleomenes, om terug
te keeren. De Macedoniër herstelde echter de orde.
Het duurde niet lang. Nabis, van vorstelijk bloed, voogd
van een minderjarigen koning, doet dezen verdwijnen, en
regeert als tyran. De maatregelen waren nu veel scherper
en ook de heloten worden er in betrokken. Vele voorname
en rijke burgers worden gedood en verbannen, hun bezit
tusschen armeren verdeeld, hun rijke vrouwen aan vrienden
en soldaten ten huwelijk gegeven. Tot onderhoud van zijn
soldaten perste hij overal geld uit. Deze heftige sociale
revolutie trok de gevaarlijke elementen uit den heelen
Peloponnesus tot zich. (205) 2). Wij zijn dan reeds in den
tijd, dat Rome zich in de Grieksche aangelegenheden mengt.
Eerst met de Romeinen verbonden, strijdt Nabis later
tegen hen. Hij wordt overwonnen en moet zijn overwin-
ningen terug geven, gijzelaars stellen, zijn macht wordt tot
Sparta beperkt. Hij weet verzet tegen deze voorwaarden
teweeg te brengen. De stad die nog altijd slechts hier en
daar ommuurd was wordt thans belegerd door 50.000
man Romeinsche troepen. Maar toen zij dreigde ingenomen
*) Niese II Pag. 363.
2) Niese II Pag. 563 vlg.

22
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

te worden, werd zij in brand gestoken door de Spartanen


zelf. De vrede werd nu op dezelfde voorwaarden geteekend
In 192 valt Nabis als slachtoffer van een hinderlaag van
zijn Grieksche tegenstanders 1).

I. Democratisch verval. De strijd gaat er


nu in Sparta om, of de verbannenen zullen worden
terug gelaten. Men tracht zich op Rome te beroepen,
maar deze, haar gewoonte getrouw, tracht zich zooveel
mogelijk aan een beslissing te onttrekken. Juist dit had tot
gevolg, dat elke partij zich op Rome beriep. Voortdurend
gaat de slinger der macht heen en weer 2). Hierbij spelen
thans demagogen een rol die Sparta's standpunt te Rome
verdedigen.
Tot tenslotte de Romeinsche senaat de zaak regelde,
Sparta geheel ommuurd werd en de oude wetgeving her-
steld werd 3). Zij was echter een antiquiteit geworden.
Terwijl zij tot hiertoe zich er toe beperkt hadden, te
trachten orde en rust te handhaven, beginnen de Romeinen
thans uitdrukkelijk diegenen, die de Romeinsche politiek
dienen, te beschermen, waarvoor allerlei minderwaardige
individuen die tot alles bereid waren, het personeel leverden.
In 146, nadat de Grieken nog eens in opstand waren ge-
komen, werd de verhouding tusschen Rome en Griekenland
door een commissie van 1o senatoren geregeld 4). Bij deze
regeling steunden de Romeinen op den bezittenden midden-
stand. De Spartanen behouden ook nu nog een bevoorrechte
positie. Zij blijven met Rome verbonden, maar zijn noch
onderdaan, noch tribuut plichtig. Zoo zeer werkt de oude
roem na. s)
Het leven is onomkeerbaar. Zooals wij alleen door de
daad kunnen worden bevrijd, zoo zijn wij ook allen door de
daden, die wij eenmaal hebben verricht, gebonden. Zoo is
het ook met de volkeren. Door het moederrechtelijke ele-
ment in de Spartaansche gemeenschap, een gevolg van een
Niese II Pag. 688.
-1)
a)Niese 111 Pag. 45, 49, 57.
3)Niese 111 Pag. 60.
4)Niese 111 Pag. 351.
5)Voor het vervolg der geschiedenis der Grieksche steden zie men Mommsen
Römische Geschichte V Hoofdstuk VIII: Das griechische Europa.

23
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

samengroei in haar eerste jeugd, is haar heele verdere ont-


wikkeling in hooge mate bepaald; door haar vestiging, door
middel van een verovering, wordt die ontwikkeling ander-
zijds op beslissende wijze beïnvloed. Herhaaldelijk trachten
sterke persoonlijkheden haar aan dit noodlot te onttrekken.
Maar zij slagen er geen van allen in. Aan den invloed
van haar vroegste geschiedenis is Sparta nooit ontkomen.
Het verschil tusschen Sparta en Athene is dit tusschen
starheid en toegevendheid,tusschen heerschzucht en hebzucht.
Het is opmerkelijk dat beide ontwikkelingen tot den onder-
gang leidden, zij het langs verschillende wegen, maar door
een zelfde oorzaak: Het gebrek aan zelfbeheersching. In
beide gevallen leidt dit tot ploutocratie. Te Athene, omdat
men den rijkdom wil verkrijgen door handel en nijverheid
en er zich door laat overheerschen. Te Sparta omdat men
hem verkrijgt door grootgrondbezit en er zich eveneens door
laat overheerschen, zich in het geheel niet meer afvraagt wat
de oorsprong is geweest van dit bezit. In beide gevallen ver-
geet men, door welke krachten men groot geworden is. In
beide gevallen mislukt de rijksvorming: te Athene omdat
het reeds zeer rasvermengde volk—voor welks macht men
buigt — geen hooger doel kent dan de exploitatie van het
rijk ten eigen bate. In Sparta, omdat de, tot een starre
oligarchie vergroeide, raszuivere groep van „gelijken" even-
eens slechts op uitbuiting belust is en geen grootere taak
voor zich ziet.
Het oogenblik, waarop elk van hen de kans kreeg een
rijk te vormen, blijkt kritiek voor hun ontwikkeling te zijn.
Nadat zij dan falen, gaat het bij beiden naar beneden en
is het voor beiden een uitkomst, dat de Macedoniër en
wanneer deze ook meer naar den buit in het Oosten dan naar

de taak, die in het Westen wacht, blijkt te kijken
mein de regeling
— de Ro-
hunner politieke aangelegenheden tot zich
trekt. Zonder dat, had Perzië het gedaan.
Geen van beide is in staat geweest, de Grieksche staatjes
te vereenigen in een grooter ideaal, waarvoor zij wilden
leven en sterven. Want wanneer diegenen, die bij een derge-
lijk streven de leiding hebben, eigen doeleinden na jagen,
zijn zij de werkelijke vernietigers van datgene, wat zij zeggen
na te streven. Hun falen had tengevolge dat tienduizenden

24
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

Grieken, die in eigen land geen geloof meer hadden en geen


toekomst zagen, als soldaten gesneuveld zijn voor Perzië,
Macedonië en Rome — al was de lust tot strijden, toen het
laatste overwon, vrijwel voorbij.
Bij alle verschil in ontwikkeling, is er tusschen Sparta en
Athene toch veel overeenstemming. Bij beide leidt het grond-
bezit— langs verschillende wegen — tot een aristocratie,
de eene binnen het eigen volk, de andere over de beheerschte
volkeren. In beide gevallen is het onderscheidingsteeken
dier aristocratie eerst de moed en de strijdvaardigheid, maar
later het bezit en de levenswijze: te Athene door het groeien
der aristocratie in handel en nijverheid, te Sparta door de
concentratie van het grondbezit en de verhandelbaarheid
ervan, wanneer eenmaal de buit der oorlogen, rijkdom
heeft gebracht. In beide gevallen gaat de ploutocratische
aristocratie ten gronde, te Athene door steeds verdere ras-
vermenging, het buigen voor de massa en het algemeen
scepticisme, te Sparta door uitsterving en tenslotte door een
ruwe vernietiging van het geen er nog overblijft. Bij beiden
leidt de tegenstelling tusschen arm en rijk tot de tyrannis
en deze tot de democratie met leidende demagogen, maar
terwijl deze ontwikkeling Athene op haar hoogtepunt vindt,
grijpt zij te Sparta alleen plaats op het laatste oogenblik,
reeds tijdens het verval.
Sparta laat door zijn ontwikkeling een voorbeeld na, dat
na duizenden jaren nog eerbied inboezemt, Athene een cul-
tuur, waarvan ook nu nog nieuwe impulsen uitgaan en die
nauwelijks geëvenaard en nooit overtroffen is.
Men moet, om de verhoudingen goed in het oog te houden,
goed beseffen, dat Athene en Sparta slechts twee tusschen
vele staatsvormingen zijn, die in Griekenland, uit de samen-
leving van Noordrasmenschen met die van anderen, niet
verafwijkenden ethnischen oorsprong zijn voortgekomen, en
die alle een verschillende ontwikkeling met dezelfde alge-
meene karaktertrekken hebben vertoond: waarbij echter de
verschillende periodes en de omstandigheden waaronder zij
ontstaan verschillend zijn. Hier handhaaft zich de aristo-
cratie zeer lang, daar vormt de tyrannis het hoogtepunt,
ginds is de staat het machtigst in de periode der democratie,
daar, tenslotte komt men er niet aan toe. Maar steeds is er

25
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

een nauw verband tusschen levensopvatting, economisch en


sociaal leven en de politieke constructie en is de opeenvol-
ging dezelfde. Kreta, Thebe, Macedonië, Thracië, Ko-
rinthe, de lonische steden, de eilanden, Syracuse en de
Grieksch-Italiaansche steden. Eigenlijk zou een volledige
studie van ons onderwerp hun aller ontwikkeling moeten
schilderen, maar ik moet mij tot het allerbelangrijkste be-
perken.
IX. De Kimeren
Het zou eveneens verkeerd zijn, te meenen, dat geen andere
Noordrasinvloeden zich in de periode 2000—150 v.o.j.
in Griekenland en Klein-Azië hebben doen gelden.
Vermeldenswaardig is nog in de eerste plaats, de tocht
der Kimeren in de 8e eeuw. Volgens een epos uit de 6e
eeuw zouden zij door de Scythen uit Zuid-Rusland en de
Krim zijn verjaagd 1). Zooals ik hooger heb uiteengezet, zijn
deze Scythen m.i. Mongolen 2). Hun oprukken naar Turk-
menië en de boorden van de Kaspische Zee, waar zij, rond
de 13e eeuw, de Arische volksstammen zouden hebben ver-
dreven, zooals wij boven veronderstelden 3), heeft mogelijker-
wijze de groote volksverplaatsingen met zich gebracht, die
o.a. Doriërs, Illyiërs en Italiërs naar het Zuiden hebben
gedrongen, en die in de 12e eeuw ook Noordrasvolkeren
naar Syrië hebben gevoerd.
In de 8e eeuw zouden de Scythen dan meer naar het Westen
getrokken zijn en de, in Kaukasus en Krim zittende, Kime-
renstammen daar hebben verdreven. Zij zelfzoudendoorde
Issedonen, eveneens een Mongolen stam, zijn verjaagd.
Wanneer de Scythen en Sarmathen, ondanks hun duide-
lijke Mongoolsche levenswijze, wel voor Ariërs worden
aangezien, in het bijzonder met een beroep op hun namen,
is dit mogelijkerwijze daar aan te wijten dat die onderwor-
pen Ariërs die niet voor hen geweken zijn in de 13e eeuw zich
ondertusschen met hen hebben vermengd 4) en met hen
samen verder naar het Westen getrokken zijn. De voor hen
wegtrekkende Kimeren zouden dan de afstammelingen zijn
-1) Meyer 111 Pag. 36 vlg.
2) N.N. I Pag. 902.
2) N.N. I Pag. 902.
4) Meyer 111 Pag. 132.

26
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

van Noordrasgroepen die naar Zuid Rusland trokken rond


2000 en daar waren blijven zitten.
In elk geval zien wij de Kimeren tegen het einde van de
8e eeuw in Armenië optreden. Het oprukken van dezen in
nood geraakten krijgshaftigen stam, heeft in het Klein-
Aziatisch gebied groote veranderingen verwekt; doordat zij
de daar gevestigde vorstendommen verzwakten, werd het
den Assyrischen koningen mogelijk, hen te onderwerpen en
hun rijk uit te breiden.
De Kimeren trekken met vrouwen en kinderen langs de
Zuid-kust van de Zwarte Zee en overstroomen Phrygië,
waar koning Midas, zoon van Gorgias, die in de Grieksche
overlevering als een tijdgenoot van Homerus geldt, zich
gezelfmoord zou hebben, nadat hij door hen was overwon-
nen. Het Phrygische rijk verdwijnt uit de geschiedenis, het
wordt door Assyrië ingelijfd x).
Vandaar trekken de Kimeren nog Westelijker naar Lydië
en de lonische steden aan de kust. In Lydië regeerde toen
rond 657 v.0.j., de tyran Gyges, die den laatsten afstammeling
der koningen die van Heracles zeiden af te stammen had ver-
moord en door het Delphische orakel was erkend. Om zich
tegen de Kimeren te verweren, huldigt ook hij den
koning van Assyrië. Dat hij de Kimeren eerst versloeg,
gaf hem gelegenheid de Grieksche kunststeden aan te grijpen,
maar, later terugkomend, verwoesten de Kimeren zijnrijk 2),
maar kunnen zich niet handhaven. Sardes en Magnesia wor-
den bezet. Maar de zoon van Gyges, Ardys, overwint hen.
Zij verdwijnen in den nacht der vergetelheid na verschillende
rijken te hebben vernietigd en onrechtstreeks tot het ont-
staan der Assyrische grootmacht te hebben bijgedragen 3).
Waar zij met vrouwen, kinderen en have trokken, en de
vrouwen waarschijnlijk aan den strijd deelnamen, knoopt
bij hen de legende der Amazonen aan 4).
Enkele jaren later, 612, stortte Assyrië in elkander 5).
Bijna het geheele volk, dat met zooveel Semietische wreed-

*) Meyer 111 Pag. 132


2) Meyer 111 Pag. 134
3) Meyer 111 Pag. 131,
4) Meyer 111 Pag. 425
-1) Meyer 111 Pag. 161.

27
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

heid had geregeerd, werd uitgeroeid. Het viel door de


samenwerking van Babylonië en de Meden. Babylonië
wordt weer zelfstandig. Medië wordt de grootste macht in
Klein-Azië. Voor korten tijd, 50 jaar later wordt het door
de Perzen genomen (558—529). Kyros, hun koning, verovert
ondertusschen (539) ook Babylonië. Lydië, waar toen
Croesus, de rijkste der vorsten, regeerde, en dat met Sparta
een bondgenootschap had, werd verslagen. Sardes en de
koning Croesus zelf vielen in handen van Kyros (546). De
Perzische grootmacht was ontstaan en stond aan de poorten
van de Grieksche steden van Klein-Azië. De Perzen hadden,
tegen het orakel van Delphi in, gezegevierd en hadden
sindsdien den naam, onoverwinnelijk te zijn 1).
Wij hebben wel eens de neiging te meenen, dat nooit de ge-
beurtenissen zich zoo snel hebben voltrokken als in onzen
tijd. Maar, wat zich in Klein-Azië tusschen 650 en 550 heeft
afgespeeld, evenaart toch de tegenwoordige veranderingen.
Een blijvende invloed is van den tocht van de Kimeren
niet uitgegaan. Zij zijn verdwenen, zooals alle „Herren-
schaften" zonder sporen na te laten.

X. De Kelten in het Oosten


Een tweede tocht van een Noordrasvolk, te midden der
Grieksche beschaving, is die der Kelten. Deze merkwaardige
en minst bekende groep van Noordrasvolkeren hebben wij
vereenigd zien wonen met de latere Italiërs aan de bronnen
van Donau en Rijn in een ingewikkelde verhouding 2).
Ethnologisch is het verschil tusschen Kelten en Germanen
gering, zoodat men niet weet of de Bastarnen, Noordrasvol-
keren die eeuwen lang, en zeker tusschen de 5e eeuw v.o.j.
tot 150 erna aan den Beneden Donau woonden, als Ger-
manen of als Kelten moeten worden beschouwd. Wat hen
kenmerkt is een groote beweeglijkheid, een groote kunst-
vaardigheid, in het bijzonder in de bewerking van metalen
en een groote hang naar goud. Wanneer zij zich vestigen,
doen zij dit niet op de wijze der Germanen, maar zooals
de Italiërs. Zij kennen niet het dorp, maar alleen de zelf-
-1) Meyer 111 Pag. 711.
2) Zie Kossina: Ursprung und Verbreitung der Germanen Pag. 202 vlg,

28
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

standige hoeve of wonen in gehuchten, vereenigd in een


gewest waarvan een met muren omgeven stad het centrum
is, een vestigingswijze, zooals wij die in lerland vele eeuwen
later nog zien x).
Meer over hun instellingen hooren wij pas een halve eeuw
v.o.j. door de beschrijving van Caesar, terwijl, wat wij uit
lerland over hen vernemen, van nog veel lateren datum is.
In Caesars tijd kenmerken zij zich in Gallië door de priester-
heerschappij waaronder zij leven, de Druiden, wat in ver-
band met hun dan reeds ver gevorderde ontwikkeling,
vreemd aandoet. Maar zij hebben zich dan reeds ver-
mengd met Westraselementen en men is het er algemeen over
eens, dat zij zich zeer gemakkelijk vermengden. In elk geval
kan men hieruit geen conclusie trekken omtrent hun toe-
stand enkele eeuwen vroeger. En, alhoewel zij in vroeger
eeuwen diep in de geschiedenis van de beschaving rond de
Middellandsche Zee hebben ingegrepen is er zeer weinig
van hen bekend. Wij weten alleen dat zij zich, na de 6e
eeuw, op merkwaardige wijze moeten hebben uitgebreid.
Zij kennen dan reeds een vrij hooge cultuur, en hebben ge-
durende den vroegen ijzertijd, die bij hen rond 1000 begon,
in hun woonplaatsen langs Donau en Rijn een belangrijke
bemiddelende cultuurrol gespeeld tusschen Noord en Zuid
en in den jongeren ijzertijd, na 500, daaruit ondanks sterke
beinvloeding, een eigen kunst ontwikkeld 2).
Om de een of andere reden die wij niet kunnen nagaan
treedt in de 7e eeuw een sterke uitbreiding aan den dag,
hetzij dat deze toen begon, hetzij dat zij reeds vroeger on-
gemerkt geschiedde. Rond 600 zouden zij zich naar het
tegenwoordige Frankrijk hebben begeven. s)
Daar hebben zij zich in hooge mate met Westrasvolkeren
vermengd en een sterken Griekschen invloed ondergaan.
Vandaar zijn er ook verder getrokken die een belangrijk
deel van Spanje hebben bezet. Van uit Frankrijk zijn zij
later naar Engeland en Schotland en lerland overgestoken.
*) Zie Ernst Kornemann: Römische geschichte I Pag. 21
a) Zie de beknopte geschiedenis van het Noordras, na mijn vroegere ar-
tikels in 2e uitgave verschenen onder den naam van den schrijver J. C. Nache-
nius Pag. 121.
3) Zie Jullian: Histoire de la Gaule. Dit werk, van 1908, is verder overigens
weinig instructief.

29
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

Ongeveer een eeuw na hun trek naar Frankrijk begint hun


druk zich in het Zuiden 2) en het Zuid-Oosten te doen ge-
voelen. Ook dit trekken is waarschijnlijk begonnen als een
boerentrek, maar verandert in den loop der jaren in een
militaire troep, waardoor zij gemakkelijk in huurlingen-
troepen veranderen. Zij hebben heel wat staten vernietigd,
maar zijn er niet in geslaagd, zelf één te vestigen.
Doordat zij in Italië stroomen, bedreigen zij de Etruskers
in de 5e eeuw en hielpen daardoor ongewild, de Romeinen
dezen staat te vernietigen 2). Daarna bedreigen zij Rome
zelf en nemen in 390 deze stad in, na een belegering van 7
maanden. Maar zij geven haar weer op, tegen een groot
losgeld in goud. Zij bedreigen daarna Rome nog in 367,
361, 360, 358 en 350 3), 300 en 285 4), maar worden tenslotte
verslagen. Zij vestigen zich aan de Po en worden daar later
door Rome aangevallen en als Gallia Cisalpina in 229
v.o.j. ingelijfd.
Ongeveer in denzelfden tijd als de trek naar Italië plaats
vond, trekken andere groepen langs de Adriatische Zee in
het tegenwoordige Dalmatië, en vestigden zich tusschen
Save en Donau. Vandaar uit oefenden zij een voortdurenden
druk uit op Macedonië en reeds Philips van Macedonië en
zijn voorgangers hebben tegen hen gestreden, maar hen
steeds buiten het rijk kunnen houden. De verzwakking van
de " staatsmacht na Alexander's dood had tot gevolg, in
de eerste plaats, dat een Keltenvorst zich in Illyrië van de
Grieksche koloniën aan de Adriatische kust meester
maakte, wat weer een ingrijpen van de Romeinen ten gevol-
ge had, 231 v.0.j. 5).
Veel belangrijker is echter de invloed geweest van de
Kelten, die, aangelokt door de verwarringen in Griekenland
en Klein-Azië, rond 280 de grenzen van Macedonië over-
schreden. Zij kwanten daar met vrouwen en kinderen. Maar
dit belette hen niet als krijgslieden, hetzij voor eigen reke-
ning, hetzij in verbinding met allerlei vorsten aan de

1) Nachenius Pag. 118 en 148.


2) N. N. X Pag. 574.
3) Mommsen: Römische Geschichte: (Phaidon Verlag) Pag. 105
4) Kornemann I Pag. 152 en 155.
5) Niese II Pag. 275 vlg. en 436 vlg.

30
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

onderlinge oorlogen deel te nemen. Zij trokken door Mace-


donië en plunderden het in 280, vallen in 279 het heiligdom
van Delphi aan en plunderen het, trekken terug, bedreigen
Byzantium, de Scythen en de Grieksche steden aan de
Zwarte Zee 1) bezetten Thracië, vestigen er hun heerschappij
en trekken verder naar Klein-Azië. Zij verstonden de be-
legeringskunst niet en konden zich daarom niet van ver-
sterkte steden meester maken. Maar in Azië waren deze
steden zeldzamer en op zich zelf aangewezen.
De lonische steden moesten zich trachten vrij te koopen
(277) 2)-
Na een strijd met Antiochos I van Azië werd er in 275 3)
vrede gesloten en krijgen zij in het binnenland van Voor-
Azië, rond Pessinus gelegen, een vrij groot gebied, waar zij
zich in vestigen, in stammen gescheiden en, onder leiding
van een vorst. Zij zijn dan als Galaten bekend. Hun positie
was des te belangrijker, omdat Pessinus, de plaats bij uit-
nemendheid was, waar de cultus van de groote moeder-
godin plaats vond 4).
Vandaar uit, stellen zij troepen beschikbaar voor ver-
schillende vorsten. In 189 v.o.j. in den strijd dien de Romeinen
tegen Antiochos 111 van Azië voerden, leverden zij den
laatsten troepen. Zij worden verslagen en komen daardoor
min of meer onder het toezicht van den koning van Perga-
mon, een klein koninkrijkje aan de kust dat een pro-Romein-
sche politiek voerde 5). In 124 staan zij tegen den koning op,
maar worden weer onderworpen. In lateren tijd verloor
de koning van Pergamon het vertrouwen der Romeinen.
De Galaten vielen in 168 in Pergamon aan, den koning zocht
bij zijn bondgenoot in Rome hulp tegen hen, maar in de
*) Niese II Pag. 13 vlg,
2) Niese 111 Pag. 79.
3) Niese II Pag. 82.
4) Zie voor de moedergodsdiensten, die in dezen tijd samenvloeien, o.a.
Encyclopedia of religions and ethics s.v. Attis. Bij allen keert steeds het zelfde
tweetal weer; de Goddelijke moeder en haar minnaar of zoon: Kybele-Attis
Aphrodite-Adonis, Astartè-Baal; Isis-Osiris. Deze moeder godin wordt ook M a
genoemd, terwijl de mannelijke godheid ook onder den naam Pappas aan-
geroepen wordt. Zie Otto Kern: Die Religion der Griechen I Pag. 251 Pag. 125:
Attis tritt uns nur noch im Kult der groszen Mutter und in Mythos als Ihr
Geliebter entgegen. Er scheint nirgendwo selbstandig geehrt zu sein.
6) Niese II Pag. 753 vlg,

31
EUR-AZIATISCHE GESCHIEDENIS

plaats daarvan, moedigden de Romeinen de Galaten juist


aan 1), waarschijnlijk om Pergamon te verzwakken. Toen
zij nochtans door den koning overwonnen waren, zorgden de
Romeinen er voor, dat zij een zekere autonomie bleven ge-
nieten. Bij de regeling van de verhoudingen in Azië (126),
behielden de Galaten deze. Pas onder Augustus werden zij
ingelijfd en vormde hun land met zijn omgeving de provincie
Galatia. Een merkbaren cultureelen invloed heeft deze
merkwaardige vestiging in Klein-Azië niet nagelaten.
Van Genechten

*) Niese 111 Pag. 199 vlg.

32
Germanen contra Rome
Wanneer men de worsteling van de Germaansche stam-
men met het Romeinsche Imperium, die eenige eeuwen ge-
duurd heeft, in haar geheel overziet, dan openbaart zich
eerst de grootheid van dit historische tafereel. Want indien
gij de gebeurtenissen zelf beschouwt, zooals zij zich achter-
eenvolgens hebben voorgedaan, dan ziet ge niet veel meer
dan de faits divers van een telkens weer uitbrekenden
guerilla, een enkele maal afgewisseld door militaire onder-
nemingen van grooter omvang. Eerst het gezamenlijke ver-
loop, de aaneenschakeling van al die afzonderlijke feiten en
feitjes, wijzen op het werken van een historische wetmatig-
heid, waaraan de ontwikkeling der eerste vier eeuwen
onzer jaartelling onderworpen was.
Aan het begin staat het nog jonge, sterke Rome op het
toppunt van zijn macht, vastbesloten het Germaansche
gevaar te bedwingen en de grens van het Imperium langs
Elbe en Donau te trekken. Aan het eind staat schijnbaar een
chaos: het Romeinsche Rijk machteloos ineengestort, op
zijn grondgebied talrijke nieuwe Germaansche staatsvor-
mingen, de Germaansche wereld zelf in rep en roer, het
Oosten ondoordacht uitgeleverd aan de Slaven. Europa is
geheel van uitzicht veranderd; in plaats van de klassieke
oudheid treedt de wereldorde, die tot op heden toe in groote
lijnen onveranderd gebleven is.
Wat de feiten zelf niet in staat zijn te toonen, dat leert
ons het resultaat. Met de vereende krachten van alle Ger-
maansche stammen is het Romeinsche Rijk vernietigd, na
een harde worsteling van eeuwen lang, ongetwijfeld met
vele „ups and downs", maar toch ten slotte consequent
voortschrijdend op den weg van de vernietiging van Rome.
Hier voltrekt zich een wereldhistorische ontwikkeling,
waarvan men het verloop onmogelijk aan den gril van het
toeval kan toeschrijven.

33
GERMANEN CONTRA ROME

Aan de eene zijde staat Rome. Een wereldrijk, dat haast


de geheele destijds bekende aarde omvat, welks macht in
Rome gecentraliseerd is, het middelpunt der oikoumenè,
vanwaar de politieke, militaire en economische beheersching
der wereld geleid wordt. De verdediging van het Imperium
is volgens vaste principes opgebouwd, die de verdeeling der
legioenen, den bouw van den limes bepalen. De hoogste
macht berust in handen van den Keizer, die elk oogenblik
de noodig geachte maatregelen nemen kan en de gansche
macht van het Imperium op de bedreigde plaatsen kan in-
zetten.
Wat staat daartegenover? Geen Germaansch Rijk, maar
een veelheid van stammen en volken. Geen eenhoofdige
leiding, maar de verdeeldheid, de onderlinge argwaan en
naijver van Germaansche koningen. Geen weloverlegd plan,
maar slechts het handelen onder den druk van de oogen-
blikkelijke noodzaak. Hoe is het mogelijk, dat in zoo onge-
lijken strijd de Germanen toch ten slotte de overwinning
behaald hebben?
Dit lijkt haast een wonder. En zelfs een wonder zoo groot,
dat men geneigd is daaraan te twijfelen. Indien zich hier
voor onze oogen een eeuwenlange ontwikkeling voltrekt, die
met hoeveel terugslagen dan ook, recht op dat eene groote
doel, de vernietiging van Rome, schijnt toe te loopen, dan
kan men toch niet recht gelooven aan een willekeurig en
onoverlegd handelen aan Germaanschen kant. Dan dringt
zich dus de vraag op, of wij niet ook het toenmalig Ger-
manje moeten denken als een veelheid van stammen, ge-
dragen door éénzelfde gedachte, gestuwd door éénzelfden
wil.
Tot deze overtuiging is de Duitsche schrijver Kurt
Pastenaci gekomen, die reeds in zijn omvangrijke studie
„Die Kriegskunst der Germanen" het bewijs geleverd had,
dat de Germanen zich niet als wilde barbaren in den strijd
wierpen, maar tegenover de Romeinsche legerleiding een
hoogontwikkelde taktiek en strategie konden stellen. Is het
wonder, dat hij ook tot het inzicht moest komen, dat de
hoogere, de politieke leiding op een of andere manier be-
antwoorden moest aan deze in menig opzicht bewonderens-
waardige militaire prestaties?

34
GERMANEN CONTRA ROME

Voor mij ligt het onlangs in Nederlandsche vertaling ver-


schenen boekje „Van Jutland tot Byzantium, De vijf-
honderdjarige strijd der Germanen tegen Rome" 1), waarin
Pastenaci tracht aan te toonen, dat er ook aan Germaan-
schen kant een eenheid van actie en wil geheerscht heeft. Hij
verkondigt daarin de stelling, dat de Germanen van den
aanvang af in gemeenschappelijk overleg zouden hebben
gehandeld en dat hun onderlinge verdeeldheid als een
historische legende dient te worden beschouwd. Aan het
eind van het boekje vat Pastenaci zijn meening aldus
samen: „De spreekwoordelijke „aangeboren" tweedracht
der Germanen is een geschiedkundige dwaling, zoo niet een
ten nadeele van het Duitsche volk verzonnen geschiedkun-
dige leugen. Gedurende duizenden jaren v. Chr. en ook in de
eerste twee eeuwen na Chr. zijn er, zooals de oudheid-
kundige vondsten en ook de mededeelingen der oude
schrijvers, als men die kritisch leest, bewijzen, slechts zelden,
en dan eigenlijk nog als uitzondering, tusschen Germaansche
stammen onderlinge gevechten geleverd. Pas van de vierde
eeuw afnamen ze in aantal toe, klaarblijkelijk doordat het
zelfbewustzijn der afzonderlijke stammen tengevolge van
eigen wederwaardigheden sterk gegroeid was."
Dit is een waarlijk revolutionnaire these! Zij staat in lijn-
rechte tegenspraak tot de gangbare opvattingen en zou dus
bewijzen, dat alle historici, die tot op heden over de Volks-
verhuizing en de daaraan voorafgaande eeuwen geschreven
hebben, de bronnen zeer slecht zouden hebben gelezen.
Nu is het met onze bronnen maar matig gesteld. Wat ons in
x) De vertaling (verschenen bij La Rivière en Voorhoeve te Zwolle) is over het
algemeen vlot en in behoorlijk Nederlandsch. De Sueef Kikimer is natuurlijk
een drukfout voor Rikimer. Hoe koning Fastida op zijn weg van den Weichsel
naar Dacië ook Gallië kon aandoen, is niet duidelijk. Het is opmerkelijk, dat
Nederlandsche schrijvers, als zij Germaansche namen gebruiken, daarvoor ge-
woonlijk geheel on-Germaansene spellingen kiezen. Deze vertaler schrijft ge-
lukkig Skandinavië, terwijl men nog gewoonlijk de spelling met S c aan-
treft. Maar waarom schrijft hij Bourgondiërs in plaats van Boer-
gondiërs (het latere landschap Bourgondië moet hier buiten spel
blijven), Longobardenin plaats van Langobarden (het Germaan-
sche woord luidt immers lang), Gothenin plaats van Goten (t h is een
Romeinsche fraaiigheid),Vandalen in plaats van Wandalen, Bata-
vier e n in plaats van Bataven? Een vaak mishandeld woord is W i k i n-
g e n. Gewoonlijk schept men behagen inVikingers, waarvan de v tot een
verkeerde uitspraak leidt en het dubbele meervoud e r + s bepaald leelijk is.

35
GERMANEN CONTRA ROME

dit opzicht de archaeologische vondsten kunnen leeren, is


mij een raadsel; of er veel of weinig gevochten is tusschen
Germaansche stammen in het laatste duizendtal jaren vóór
het begin van onze jaartelling, daarover kunnen de bodem-
vondsten ons maar bitter weinig vertellen. En dan de ge-
schreven bronnen uit de eerste eeuwen ? Zij stammen alleen
van klassieke schrijvers en deze kunnen ons alleen inlichten
over de toestanden aan den rand van de Germaansche
wereld. Het is nu mogelijk, dat de druk van buiten de stam-
men aan de grens er toe gebracht heeft, om eendrachtiger
op te treden, terwijl in het achterland de twisten tusschen
de stammen ongehinderd konden worden uitgevochten. Dan
zouden de klassieke schrijvers ons een beeld van rust geschil-
derd kunnen hebben, dat alleen maar voor het bedreigde
grensgebied gold. Teekenen ons de bronnen inderdaad zulk
een vreedzaam beeld?
Enkele voorbeelden ter illustratie. De Hermunduren
hebben omstreeks 50 n. Chr. de Markomannen in Bohème
aangevallen, grijpen de Donau-Sueven in Hongarije aan en
voeren in het jaar 58 een bloedigen strijd tegen de Chatten
om het bezit van zoutbronnen. Van de Chatten en de
Cherusken heet het, dat zij eeuwig met elkander overhoop
liggen (cum quibus aeternum discordant).
Tusschen de Cherusken en de Angrivariërs lag een verde-
digingswal, wat toch op een weinig vreedzame nabuurschap
wijst. Deze Angrivariërs hebben onder keizer Trajanus een
deel van het land der Brukteren bezet. De Chauken aan de
Noordzeekust worden door Tacitus als een machtig en
vredelievend volk geprezen; dit belet hen echter niet de
Ampsivariërs uit hun land te verdrijven. De Langobarden,
die een gens Germana feritate ferocior
genoemd wordt, bewaren in hun stamsage de herinnering
aan den strijd met de Winnilen. Aan het begin van onze
jaartelling verdrijven de Goten de Rugiërs uit hun woon-
plaatsen bij den Weichselmond. Omstreeks het midden der
eerste eeuw worden de Tencteri en Usipetes zoo door de
Sueven benard, dat zij hun land moeten verlaten en driejaar
lang door Germanië rondzwierven. Op het eind der eerste
eeuw worden de Brukteren door de omwonende stammen
bijna geheel vernietigd.

36
GERMANEN CONTRA ROME

Dit is een kleine bloemlezing. Zij is, dunkt mij, welspre-


kend genoeg. Als Tacitus den ondergang der Brukteren be-
spreekt, waarbij naar zijn zeggen meer dan 60.000 menschen
zouden gevallen zijn, zegt hij: „Moge blijven voortbestaan,
bid ik, zoo niet nog vermeerderen bij deze stammen, al is het
dan ook niet hun liefde voor ons, dan toch hun weder-
keerige haat. Want voor het lot van ons Rijk, dat zwaar op
ons drukt, kan zeker de fortuin ons niets beters bieden, dan
de tweedracht der vijanden." Geen wonder dus, dat de Ro-
meinsche staatskunst hiermede rekening hield; Tiberius was
reeds van oordeel, dat de Cherusken en overige opstandige
stammen aan hun onderlinge oneenigheid konden worden
overgelaten (posse et Cheruscos ceterasque
rebellium gentes... internis discordiis
relinqui). De Romeinen zullen het vuur der tweedracht
lustig hebben gestookt; zij huldigden immers de spreuk
divide et impera, die tot op onze dagen als hoogste
politieke wijsheid gegolden heeft. Maar het is toch wel wat
simplistisch, telkens als wij Germaansche stammen met el-
kander slaags zien, te besluiten, dat zij gaarne in vrede en
vriendschap zouden hebben geleefd, als de Romeinen hen
maar niet tegen elkander hadden opgehitst.
Pastinaci wekt den indruk, alsof de Germanen van de
Noordzee tot aan de Zwarte Zee in een gemeenschappelijk
front waren aangetreden. Dit zijn toch wel al te moderne
verhoudingen, die nu op de eerste eeuwen van onze jaar-
telling worden overgedragen. Als de Bataven en Kanine-
faten onder Civilis in opstand komen, of wanneer in het
Oosten de Erminonen een aanval doen, dan spreekt hij van
het oprollen van het Romeinsche front, alsof er dus ergens
in Germanië een eenhoofdige leiding was, dat de troepen kon
inzetten, waar en wanneer dit noodig geoordeeld werd.
Eerder moet men hier denken aan gelijkgerichte reacties
op den druk, dien de Romeinen langs den geheelen limes
uitoefenden. En de aanleiding tot het Germaansche verzet
kan op de verschillende punten van dit uitgestrekte „front"
zeer verschillend geweest zijn.
Het is natuurlijk wel zeer aannemelijk, dat de pogingen,
die Augustus gedaan had, om de Rijksgrens tot aan de Elbe
uit te zetten, bij de Germaansche stammen de gedachte aan

37
GERMANEN CONTRA ROME

een gemeenschappelijken vijand heeft doen ontstaan. Dat


behoeft daarom niet geleid te hebben tot een gecoördineerd
optreden, maar wel tot het min of meer onbewuste gevoel,
dat men op zijn hoede moest zijn tegen het Romeinsche ge-
vaar. De nederlaag van Varus in het Teutoburgerwoud kan
zooiets als een mythe van deze tegenstelling zijn geworden
en toen de Romeinen daarna zich tot de Rijngrens beperk-
ten, kan dit het zelfgevoel bij de Germanen hebben ver-
sterkt. Maar dit belette niet, dat verschillende stammen zich
gedwee onder de hoede van Rome plaatsten, hun man-
schappen voor legioenen en hulptroepen leverden en zich
zonder veel verzet lieten Romaniseeren. En het belette al
evenmin, dat de stammen in het vrije Germanië hun on-
derlinge twisten bloedig uitvochten.
Wij zien herhaaldelijk jonge Germaansche edelen aan het
Keizerlijke hof te Rome. Zij keeren daarvan terug, getooid
met Latijnsche namen en gewonnen voor de grootheid en de
macht van het Imperium. Te schitterender blinken de enkele
uitzonderingen: de Cherusker Arminius of de Bataaf Clau-
dius Civilis. Maar zij waren toch stellig de uitzonderingen.
En het schijnt mij een voorbeeld van het overdragen van
moderne voorstellingen op de Germaansche oudheid, wan-
neer Pastenaci hen als een soort van militaire attaché's be-
schouwt, die door de stamhoofden uitgezonden werden, om
de toestanden in Rome te bestudeeren.
Als een verklaring voor het vooronderstelde gemeenschap-
pelijke optreden der Germanen noemt Pastenaci het vol-
gende: „Alle Germanen waren zich bewust van hun ge-
meenschappelijke afstamming van Mannus, den zoon van
den god Tuisto, den grondlegger van dit volk. Ze werden
vereenigd door een gemeenschappelijke taal, een gemeen-
schappelijk lot, gelijke levensgewoonten, kuituur en zeden".
Hoe nu ? Hoeveel hiervan zouden wij van de tegenwoordige
Germaansche volken kunnen zeggen, die toch voor de zoo-
veelste maal in een Moedigen oorlog gewikkeld zijn? Hoe
treffend slaan deze woorden op Nederlanders en Duitschers,
die desondanks tot op heden weinig blijk hebben gegeven,
zich hun natuurlijke eenheid bewust te zijn!
De eenheid van taal, de eenheid van zeden zullen stellig
aan de Germaansche stammen bewust geweest zijn. Méér

38
GERMANEN CONTRA ROME

dan dat zelfs: ook hun godsdienst was, ondanks plaatselijke


afwijkingen, overal gelijksoortig; wij ontmoeten dezelfde
godennamen, dezelfde ideeën over het leven en den kosmos.
Het schoonste blijk van onderlinge eenheid biedt de
heldensage, daar overal de zelfde helden bezongen werden:
in de Oudnoorsche liederen vinden wij nauwelijks Skandi-
naafsche helden, maar wel Gotische, Boergondische, Fran-
kische. Er is geen sprake van, dat de stammen met water-
dichte schotten van elkander gescheiden zouden zijn.
Maar bewijst dit alles veel voor de stelling van Pastenaci ?
Ook heden ten dage zullen Duitschers een Shakespeare
vereeren als openbaring van den Germaanschen geest en
wij willen hopen, dat in Engeland het besefis blijven leven,
dat ook Goethe behoort tot het erfdeel van den Germaan-
schen mensch? Maar dit alles belet niet de gruwel van de
bommen-terreur en de verbittering van de veldslagen.
Zulk een bewustzijn van eenheid kan er toe leiden, dat de
Germaansche stammen zich tegen een vreemd volk of ras
min of meer onbewust aaneensluiten. Maar het is nog aller-
minst een waarborg voor onderlinge eensgezindheid. Hoe
bloedig bevechten elkander de sibben, die zich toch stellig
hun saamhoorigheid binnen het stamverband bewust zullen
zijn geweest! Ja, het komt zelfs voor, dat zij hun onderlingen
strijd niet kunnen staken, als zij tegenover een gemeen-
schappelijken vijand staan. En dan zou in het grootere ver-
band der stammen het gevoel van eenheid zoo sterk geweest
zijn, dat zij in staat was, onderlinge twisten te voorkomen of
te beteugelen?
Maar waarom legt dan Tacitus bij de beschrijving van het
Nerthusoffer zoo sterk den nadruk op den vrede, die ge-
durende dezen heiligen tijd heerscht? „Non belia
ineunt, non anna sumunt; clausurn omne
ferrum". Het zwaard rustte dus anders toch niet zoo vast in
de scheede. En tegen welken vijand zouden deze stammen in
Sleeswijk-Holstein ten strijde getrokken zijn, als het niet was
tegen de broedervolken, die hen aan alle kanten omring-
den?
Het ontbreken van een staatsgedachte in modernen zin
sluit eigenlijk al de eenheid van handelen, die Pastenaci
vooronderstelt, uit. De horizon —
althans wat het politieke

39
GERMANEN CONTRA ROME

"
betreft — was eng. Hij was even eng als in de Grieksche
stadstaten, als in de Latijnsche stammen vóórdat Rome de
suprematie veroverd had. Het heldenlied slaagt er niet in,
eenig idee van de politieke worsteling, waaruit het geboren
werd, te bewaren; het herleidt alles tot het niveau van de
sibbe. Geen beter bewijs, hoe zeer de Germaansche maat-
schappij naar binnen gekeerd was, en hoe weinig waarde zij
hechtte aan omvattender bindingen.
Als Pastenaci beweert, dat in de 4de eeuw de vreedzame
eenheid verbroken werd, doordat de stammen een sterker zelf-
bewustzijn gekregen hadden, dan zou ik daartegenoverhet om-
gekeerde willen plaatsen: het is juist de Volksverhuizing, die
de mogelijkheid voor politieke machtsvorming geschapen
heeft. De Franken en de Saksen, de Goten en de Wandalen
vormen staten, die in aard en omvang mijlenver verschillen
van de stammen uit den tijd van Caesar en Augustus. Hier
zijn talrijke oude stammen met elkander tot een eenheid
samengesmeed, als een gevolg van een gemeenschappelijk
beleefde, ja zelfs gemaakte geschiedenis. En het waren waar-
lijk niet alleen Germanen, die in deze nieuwe staten werden
opgenomen; de Oost-Germanen hebben op hun lange
zwerftochten door Europa de wrakstukken van heel wat
andere, zelfs niet Indo-Germaansche volken meegesleept.
Maar nu ontwaakt ook sterker dan ooit het besef, dat men
onverbrekelijk bij elkaar behoort. Het leven te midden van
de rasvreemde bevolkingen van het ondergegane Romein-
sche Rijk deed hen den eigen aard te sterker bewust worden.
Uit deze tegenstelling ontstaat het begrip Duitsch, dat weldra
alle continentaal-Germaansche stammen zal omvatten. Het
woord theudisk beteekent immers niet anders dan
„volksch"; men werd zich in de 6de en 7de eeuw in het
Westfrankische rijk bewust, tot het volk te behooren, omdat
men in voortdurende tegenstelling stond tot de onderwor-
pen Romaansche bevolking. Maar dit zijn dan ook er-
varingen, die de Germanen der eerste eeuwen nog niet
hebben gekend en hen dus het eenheidsbesef niet hebben
kunnen bijbrengen.
Zal het niet altijd zoo geweest zijn in de Germaansche
wereld, dat de centrifugale neiging in tijden van rust en
vrede overheerschte en dat alleen het dreigende gevaar in

40
GERMANEN CONTRA ROME

staat was, den wil tot eenheid te doen ontstaan? Daarmede


wordt een karaktertrek van de Germanen vastgesteld, en
geen smet op hun eer geworpen. Het is begrijpelijk en zelfs
loffelijk, als men er naar streeft, het beeld van de Germanen
zoo helder en waarheidsgetrouw mogelijk te teekenen, maar
men moet zich hoeden voor een idealiseering, die in vele
gevallen het omgekeerde bereikt van wat men verlangt.
Of men nu kijkt in de heldenepiek of in de familiesaga, of
men zich wendt tot Goten of IJslanders, overal overheerscht
het beeld van den strijdvaardigen man. En overal zit het
zwaard los in de scheede. Koning Magnus van Noorwegen
placht te zeggen, dat een volk zijn koning niet had voor een
lang leven, maar voor den roem. Waar zou deze anders te
behalen zijn, dan tegen de omwonende stammen ? Zoo staan
telkens weer tegenover elkaar Noren en Denen, Denen en
Zweden, Zweden en Gauten. Het zijn vaker dynastieke
twisten, dan een werkelijk diepgaande tegenstelling tusschen
deze Skandinaafsche stammen, al blijkt reeds omstreeks het
jaar iooo een duidelijk nationaal gevoel, dat zich uit in de
geringschatting van elkander. Zou dat nu inderdaad eerst in
den loop van de 4de eeuw zijn opgekomen, of zouden de
eeuwig met elkander overhoop liggende Chatten en Cherus-
ken niet gelijksoortige gevoelens ten opzichte van elkaar
hebben gekoesterd?
De Goten achtten het een oneer, met het zweet te ver-
dienen, wat men met het bloed verwerven kan. Ongetwijfeld
een opvatting, die meer den wiking dan den Germaanschen
boer past. Maar hoe dicht liggen beide bij elkaar in de
Germaansche ziel: de IJslandsche boerenzoon trekt voor
de voltooiing van zijn opvoeding eenige jaren op wiking-
tocht en omgekeerd als de wikingen een stuk land veroverd
hebben, nemen zij het ook dadelijk onder den ploeg. Er zit
in het Germaansche hart toch altijd de trek naar het avon-
tuur.
En nu heb ik nog niet eens gesproken van de gevolgman-
schap. Pastenaci beschouwt deze als een ontwikkelingtengevol-
ge van den voortdurenden strijd met den Romeinschen erf-
vijand. Maar reeds in de eerste eeuw van onze jaartelling
vinden wij den comitatus bij de West-Germanen in vollen
bloei. Met zooveel geestdrift spreekt Tacitus daarover in zijn

41
GERMANEN CONTRA ROME

„Germania" en hoe nauwkeurig is zijn beschrijving van


deze instelling bij de Chatten. Aangezien wij nu geheel over-
eenkomstige organisaties ook bij andere Indo-Germaansche
volkeren aantreffen, bestaat er waarlijk geen reden aan een
jongere ontwikkeling te denken. Maar de comitatus was
voor den vorst een middel tot roem en macht, waarvan hij
niet verzuimen mocht gebruik te maken. Als het gevolg geen
gelegenheidkreeg, om zich in den strijd eer te verwerven, dan
zou het den al te vredelievenden heer niet blijven dienen.
Hier was reeds aanleiding genoeg tot strijd. Een strijd, dien
wij vooral niet te tragisch moeten nemen en dien men des-
tijds wellicht meer als een sportieve onderneming beschouwd
heeft. Maar evenals de veeten tusschen de sibben konden
ontaarden tot zeer gevaarlijke, langdurige en verbitterde
vijandschap, zoo was het ook mogelijk, dat er tusschen twee
stammen een staat van voortdurenden, telkens weer ont-
brandenden oorlog ontstond. Er bestaat geen reden aan te
nemen, dat hier overal de duivelsche toeleg van denRomein-
schen tweedrachtstoker achter gezocht zou moeten worden;
de Germaansche aard was uit zichzelf strijdbaar genoeg, om
telkens weer zulke conflicten uit te lokken.
Pastenaci heeft dus, naar mijn oordeel, het verloop van
den strijd tusschen Germanen en Romeinen te zeer als een
samenhangend politiek conflict van twee staten gezien en
te weinig rekening gehouden met den eigenaardig lossen
staatsvorm van de Germanen, die destijds nog zeer ver ver-
wijderd was van een eenheid in willen en handelen, die alle
Germaansche stammen in den nationalen strijd tegen Rome
zou hebben bezield.
Jan de Vries

42
Aesthetische zienswijze
De Romaansche cultuur is de cultuur der z.g. Romaan-
sche volken, die ontstonden uit een kruising van Noord- en
Westras. De Germaansche cultuur daarentegen is een schep-
ping van Germanen, voornamelijk uit een vereeniging van
Noord- en Faalsch ras ontstaan. De eerstgenoemde cultuur
heeft op de laatste door alle eeuwen een soms verregaanden
invloed uitgeoefend. Ik herinner slechts aan de hoofsche
lyriek, de Renaissance, de bucolische letterkunde (arcadia
en pastorale) en het Rococo. De Romaansche bouwkunst
was een Germaansch antwoord op zuidelijke bouwgedach-
ten. Von Eichendorff's Schnsucht is vol van het oude roman-
tisch verlangen van den Noordschen mensch, die in zijn
aangeboren drang naar de verte en den vreemde met name
zich door het zonnige Zuiden aangetrokken voelt:
Zwei junge Gesellen gingen Sic sangen von Marmorbildern,
vorüber am Bergeshangt. von Garten die überm Gestein
Ich höre im Wandern sic singen in dammernden Lauben verwildern,
die stille Gegend entlang: Palasten im Mondenschein,
von schwindelnden Felsenschlüften, wo die Madehen am Fenster lauschen,
wo die Walder rauschen so sacht, wenn der Lauten Klang erwacht,
von Quellen die von den Kluften und die Brunnen verschlafen rauschen
sich stürzen in die Waldesnacht. in der prachtigen Sommemacht.
Een sterken Romaanschen invloed meen ik te bespeuren
op het gebied van het abstracte wezen der kunst, op dat
van het aesthetische.
Wat verstaat men onder het aesthetische ofkunst-schoone ?
Hippias denkt het te weten, maar Socrates zegt waarschu-
wend: „Spreek zacht! Het schoone, dat we met zooveel
moeite zoeken, zoudt gij ontstemd kunnen maken!" Des-
ondanks heeft men te allen tijde, met name in de achttiende
eeuw, aesthetische definities trachten op te stellen. Het
oude scholastieke axioma luidt: „pulchra sunt quae visa
placenf." schoon zijn de dingen die een visueel behagen
wekken.
Op den gezichtsindruk wordt hier eenzijdig de nadruk
gelegd. De andere zintuigen hebben echter evengoed hun
rechten. Met het oog op de muziek en de taaikunst b.v. zou
de definitie met het woord „audita" (= gehoord) aangevuld
moeten worden.
Geïnspireerd door Herman Robbers' definitie: lets is
mooi, wanneer het met zijn essentieele, geestelijke wezen
verwantschap in ons vindt, heb ik in mijn „Handboek der

43
AESTHETISCHE ZIENSWIJZE

Poëtiek", Den Haag, 1932, het schoone omschreven als


„het verwante, dat behaagt". Zeer verbreid is nog altijd de
opvatting, dat wij aesthetisch tot de wezens staan, wanneer
zij ons behagen zooals zij zijn, geheel afgezien van hun
practische of wetenschappelijke of andere waarde voor ons.
De wezens bevallen ons dan om hun zelfs wil.
Voor Bolland was de beeldspraak het wezen der dichter-
lijke taal en haar schoonheid was voor hem „altijd de schoon-
heid van schoone leugens" (Denken en Leven, 16de jrg.,
no. 2 en 3, pag. 85).
Bolland gewaagt niet van de elementen „verwant" en
„behagen". Over de rol van het mishagende op dit terrein
zal ik kortheidshalve niet spreken.
Dat men met de opvatting van het „verwante" op den
goeden weg is, mag met stelligheid gezegd worden, nu den
psycho-anthropologen (Clauss c.s.) de nauwe samen-
hang tusschen kunst en ras gebleken is. Wil kunst ons
pakken, de ware kunst voor ons zijn, dan moet zij een rassi-
schen component in ons vermogen aan te spreken, die van
nature, of anders door opvoeding, sterk in ons ontwikkeld is.
Verwantschap in den zin van gelijkgeaardheid spreekt dan
tot verwantschap. De echte, zuivere kunstenaar, die immers,
gelijk reeds lang bekend, zichzelf en oorspronkelijk, een
persoonlijkheid is, drukt ook rassisch die persoonlijkheid uit.
Dat gaat zoover, dat b.v. het portret van H. Doeff, een voor-
malig opperhoofd van Decima, geschilderd door een Japan-
ner, zelf iets Japansch heeft, met name in den vorm der
oogen.
Ik wil mij echter thans tot dien anderen erkenden aesthe-
tischen factor, tot het „behagen" bepalen. Speelt het ras
ook op dit punt een rol?
Hierbij vraag ik mij vooreerst af: hoe kwamen de scho-
lastici, met name Thomas van Aquino, er toe die visueele
behaaglijkheid, bekoorlijkheid zoozeer te releveeren. ? Dat
is ongetwijfeld toe te schrijven aan den sterken westrassigen
component hunner romaansch-christelijke cultuur. Pulchra
sunt quae visa placent, ziedaar den kijk van den westrassigen
mensch met zijn natuurlijke elegantie, die niet aan voor-
naamheid, statigheid, intellect of rijkdom gebonden is. Dit
is een definitie geheel in den levensstijl, in de stijlwet van
dit ras. De westrassige mensch in zijn ideale verschijning is

44
AESTHETISCHE ZIENSWIJZE

klein, sierlijk en bevallig van gestalte. Er is iets speelsch en


bekoorlijks in zijn min of meer weeke, gewelfde en gebogen
lijnen. De Duitscher spreekt hier van gedrechselt (gedraaid)
en van „leichter, weieher Fluss" (voor het laatste hebben
wij geen beter woord dan „lijn"; men denke ook aan
streamline). Deze „middellandsche" mensch — volstrekt
niet met een Italiaan of Franschman te vereenzelvigen
hecht er zeer veel gewicht aan elk oogenblik van den dag

zich uiterlijk en innerlijk op zijn voordeeligst te vertoonen.
Hij is ofwil zijn: tiré a quatre épingles, om door een ringetje te
halen (ook dat ringetje is volkomen gedrechselt!). De beel-
den van de vrouwen van het oude Kreta vertoonen onwezen-
lijk-slanke en sierlijk-gezonde gestalten, die doen denken
aan de Tanagra-beeldjes en de charmante, eenigszins frivole
poppetjes van Sèvres-porselein. Deze schoonheid steekt wel
zeer af bij de stevige en vaste, bij de „derbe" en krachtige
schoonheid van het Noordras en vooral bij de zware, mach-
tige en rechthoekige gestalten van het Faalsche ras. Zulke
menschen schijnen te weten en te zeggen, hoe schoon zij
zijn. Precies als de imposante zuidelijke natuur (zie boven),
waar Eichendorff's innig verlangen naar uitgaat. Nu zijn
volgens de rassische zielkundigen bepaalde lichaamsvormen
er, om voor de ziel de mogelijkheid te scheppen zich op be-
paalde wijze, in den levensstijl van haar ras, uit te drukken.
De westrassige gratie, het fijne gebarenspel, de zangerigheid
der taal, zij vragen een toeschouwer, een toehoorder, een
partner, voor wien zij ten volle hun imponeerende verschij-
ningsvormen kunnen ten toon spreiden, hun uiterlijkheid en
innerlijkheid. Zij willen bevallen en behagen, in zekeren zin
ophef maken: in de conversatie en in het gezelschap, op het
tooneel, op het spreekgestoelte, op het sportveld, enz. Clauss
noemt dezen mensch den Darbietungsmensch, wiens ge-
lukkigste oogenblikken voortkomen uit het bewustzijn van
zijn „zierlicher Dargebotenheit im anmutvollen Spiel"
(L. F. Clauss, Rasse und Seele; München/Berlin, 1941;
pag. 98). In bepaalde gevallen kan deze theatrale zucht
ijdelheid, pronkzucht of opschepperij zijn — dat zal zoo
zijn bij zekere karakters — in de beste gevallen uit zich hier
een goedheid, die geven wil en daardoor gelukkig maken.
Het zal duidelijk zijn, dat een kunstenaar die, hetzij van
nature hetzij naar den geest — door mode, opvoeding, enz.

45
AESTHETISCHE ZIENSWIJZE

— min of meer westrassig is, een kunst voortbrengt, die min


of meer een „oogenlust" is in den zin van visueele behaag-
lijkheid. Wanneer onze schilders in de 16e eeuw een pel-
grimstocht naar Italië ondernemen, worden zij in den regel
door den betooverenden glans dier half-decadente bescha-
ving verblind (niet zoo b.v. de oude Breughel, die zichzelf en
noordrassig bleef).
Op Memlinck's triptieken verscheen reeds de kleine, on-
deugende en sierlijke Amor. Het bevallige dolfijntje duikt
uit het schilderachtige bladwerk der barokke laat-gotiek
op. Het ornament (omare — versieren) gaat ten slotte alles
overheerschen, overwoekeren en het decoratieve (decus =
sieraad) is iets wezenlijks voor den Renaissance-mensch ge-
worden, ook voor den Germaanschen. Ik moet bekennen,
dat ik persoonlijk nog steeds een zwak heb voor de bekoor-
lijke vormen: de golvende lijnen en de zachte contouren
van het Rococo. Voor Watteau en Fragonard b.v.. Misschien
komt dit door een keltischen inslag, terwijl het westras
juist weer aanzienlijk bij de Kelten vertegenwoordigd was.
Bij het onderwijs bleek mij, dat lang niet alle leerlingen veel
op hebben met de kunst van die periode, die zij pronkziek,
fatterig, ziekelijk, frivool, verwijfd, enz. vinden. Ik herinner
mij een geval van een leerlinge, waarin ik dien afkeer aan
een zekeren „mannelijken" aard toeschreef, waarmee een
kloeke, jongensachtige gestalte en eenigszins een air van
virago gepaard ging. De psycho-anthropologie heeft mij
thans geleerd, dat hier eenvoudig de aangeboren noord-
rassige en/of faalsche aard in alle oprechtheid zich uitte.
Men zou mij kunnen tegenwerpen, dat het juist de Duitsche
bouwmeesters zijn geweest, die het Rococo tot zijn hoogsten
bloei gebracht hebben. Dit is echter geen weerlegging, want
juist in Germaanschen stijl hebben zij o.a. de decoratieve
overlading en de gezwollenheid verminderd.
Een gezonden, noordrassigen zin min of meer voor het
decoratieve element heeft in lateren tijd J. Ruskin (1819
1900) die in zijn „Seven Lamps of Architecture" meer voelt

voor de Gothiek dan voor de Renaissance.
Dat ook het niet-behaaglijke schoon kan zijn, heeft R.
Kipling duidelijk uitgesproken in één van zijn romans.
„Een soldaat, verward en verbijsterd, den doodsangst in de
oogen, afzichtelijk gewond, is breed-geteekend als soldaat

46
AESTHETISCHE ZIENSWIJZE

en mensch, is schoon, maar niet behaaglijk. Behaaglijk,


maar min of nauwelijks schoon is de voorstelling der huis-
bakken kunst, die den soldaat geeft als op een modeplaat
van een militair kleermaker: met een kleurige, keurige jas,
glimmende laarzen en een gepoetst geweer, mooie figuur,
vet en rustig, zooals het publiek, dat het behaaglijke zoekt."
Nu heeft Kipling zeker gelijk wat zijn schildering van het
ouderwetsche kwatta-soldaatje betreft, maar aangaande het
realistisch portret van den „soldaat en mensch" moeten wij
zeggen, dat dit mogelijk een portret van den „mensch",
niet van den echten, heldischen en gedrilden soldaat is,
zooals wij dien kennen van de „Idealgestalt" van de heden-
daagsche Duitsche kunst, waarvoor een zuiver-noordrassig
type in den regel als model staat. Met dit al spreekt er uit
deze tirade van Kipling zeker geen westrassische opvatting
meer. Hieruit spreekt volstrekt niet meer de „Darbietung"
der visueele behaaglijkheid. Al is deze soldaat feitelijk nau-
welijks een soldaat meer, veeleer een lijdend, meelijwekkend
mensch, die zelf vreest inplaats van vreeswekkend te zijn,
al is hij niet idealistisch, maar realistisch en dan nog zeer
bepaald-realistisch gezien, in deze visie en deze teekening
komt een belangstelling voor het wezen-om-zijn-zelfs-wil
tot uiting, die zeker in Germaanschen zin aesthetisch is.
Deze belangstelling zou niet meer zuiver-aesthetisch,
schoon nog aesthetisch zijn, wanneer zij in bepaalde ge-
vallen met ethische, sociale of pacifistische gevoelens zou
gepaard gaan. In deze Germaansche zienswijze, in dit
Germaansch aangegrepen-zijn speelt het visueel-behaaglijke:
het bekoorlijke, aantrekkelijke, aanminnige, lieftallige, enz.
geen rol meer. Met zulk Germaansch aesthetisch gevoel zul-
len wij tegenover de werken van Rembrandt moeten staan.
Bovengenoemde leerlinge bezit typisch genoeg een „volle-
digen" Rembrandt: reproducties zonder tekst. Wij zullen
van hem geen Apollo- of Narcissus- of Endymiongestalten
mogen eischen, ook geen zuiver-noordrassige overigens,
maar wij zullen zijn scheppingen, zijn Adam en Eva b.v.,
zijn Christusfiguren, e.a. moeten nemen zooals zij zijn. En
die zijn zóó zwaar geladen en doordrenkt van het wezen
der personen die ze voorstellen, als dat alleen maar in de
hoogste uitingen der kunst mogelijk is.
P. N. Dezaire

47
Erfpacht en grondrente
Er is een zeer groot verschil tusschen deze beide zakelijke
rechten, welke uitsluitend betrekking kunnen hebben op
onroerende goederen.
De eerste, de erfpacht, wordt betaald door den gebruiker
van een onroerend goed aan den eigenaar, terwijl de tweede,
de grondrente, moet worden voldaan door den eigenaar aan
zijn schuldenaar. Zeer duidelijk staat dit in de artt. 767 en
784 8.W.: „Erfpachtsrecht is een zakelijk regt om het vol
genot te hebben van een aan een ander toebehoorend on-
roerend goed, onder behoudenis" enz. (art. 767) en „Door
grondrente wordt verstaan eene schuldpligtigheid, het zij
in geld, het zij in voortbrengselen of vruchten, welke de
eigenaar van een stuk onroerend goed daarop vestigt, of"
enz.( art. 784). De verdere verschillen vindt men in titel 7,
en titel 8 van Boek II van het 8.W., bestaande achtereenvol-
gens uit 16 en 19 artikelen, doch van titel 8 zijn meerdere
bepalingen gewijd aan de door de Tiendwet 1907, S. no. 222
vervallen tienden. Deze wet werkt echter nog eenige jaren
door, want nog steeds worden telken jare op de kohieren der
grondbelasting de z.g. tiendrenten uitgetrokken ten laste van
hen, die indertijd de door hen of hun rechtsvoorgangers ver-
schuldigde tienden hebben afgekocht met behulp van een
voorschot van het Rijk en dit bij wijze van annuïteit moeten
terugstorten. Zij vinden het jaarlijksche bedrag daarvan op
hun aanslagbiljet voor de grondbelasting, doch binnen
enkele jaren zullen alle voorschotten van dezen aard afge-
lost zijn en dan behooren alle tienden niet alleen werkelijk en
formeel, doch ook in deze financieële herinnering, totaal tot
het verleden. In Oostelijk Utrecht zal de tiendrente voor het
laatst over 1947 worden geheven.
Het zij m.i. ten zeerste gewenscht, dat men ditzelfde ook
spoedig zal kunnen getuigen van denkelijk alle derge-
lijke oude zakelijke rechten, ware anachronismen, die door-

48
ERFPACHT EN GRONDRENTE

loopend hinderlijk zijn voor een doelmatig gebruik van den


grond en dus schadelijk voor de gemeenschap en steeds meer
aanleiding geven tot allerlei verwikkelingen, deels in de
rechtzalen, deels binnenskamers, bijna altijd met het ge-
volg: „Sijmen betaalt", en waarvan de grootste hindernis
vooral bestaat in deze reusachtige rechtsonzekerheid.
Een kardinaal verschil tusschen de twee genoemde zake-
lijke rechten zal niet onvermeld kunnen worden gelaten,
omdat dit èn voor de gebruikers, èn voor de eigenaren èn
voor de renteheffers van zeer groot belang is en waaruit
ten duidelijkste blijkt, dat in voorkomende gevallen precies
moet kunnen blijken ofmen met erfpacht dan wel met grond-
rente te doen heeft.
Hierbij wordt gedoeld op de bij art. 799 B.W. gegeven
bevoegdheid om, indien de afkoopprijs van een grondrente
niet bepaald is bij de vestiging, noch daaromtrent bij den
afkoop tusschen partijen wordt overeengekomen, de schuld-
plichtige kan volstaan met betaling van het 20-voud der
rente in geld en eveneens van het 20-voud van de waarde
van het verschuldigde in natura, welke waarde wordt ge-
steld op het door deskundigen bepaalde gemiddelde der
landelijke marktprijzen over de laatstverloopen tien jaren,
dus een facultatief recht aan de eigenaren tot afkoop der
grondrenten tegen een vastgestelden norm, waarvan alleen
bij onderlinge overeenstemming kan worden afgeweken zon-
der eenig beroep.
Een dergelijk afkoopsrecht bestaat voor erfpacht niet en...
herhaald wordt, dat het reeds daarom zeer gewenscht, neen,
beslist noodzakelijk is, dat onomstootelijk vaststaat of in een
bepaald geval erfpacht ofwel grondrente verschuldigd is.
Een leek zal zeggen, dat zulks doodeenvoudig is, want men
vrage slechts wie eigenaar is van den grond of van het on-
roerend goed. In art. 767 B.W. (erfpacht) is sprake van
„onroerend goed" en niet van grond, zooals in art. 758 voor
opstal, doch uit den geheelen opzet van dezen zevenden
titel blijkt wel, dat het de bedoeling is, alleen grond in erf-
pacht uit te geven en men hoort ook nimmer van erfpacht
voor huizen, doch altijd van „huizen op erfpacht".
En in geval van twijfel zal men zich enkel een gang naar
het kantoor van den bewaarder der hypotheken en van het

49
ERFPACHT EN GRONDRENTE

kadaster of naar het gemeentehuis behoeven te getroosten


om door inzage van de kadastrale stukken
den kadastralen legger —-
— met name van
zekerheid te hebben, aldus hoor ik
dit vraagpunt oplossen. De leggers van den Hypotheek-
bewaarder bieden meer zekerheid dan die op het gemeente-
huis, omdat de eerste doorloopend en de andere slechts
eenmaal per jaar worden bijgewerkt.
Maar dan vergeet men twee dingen. Op de eerste plaats
daarvan staat het feit, dat ons kadaster niet positiefis en dus
geen bewijs van eigendom geeft en op de tweede plaats een
andere, eveneens slap te noemen eigenschap van deze nut-
tige instelling, alleen ingesteld en bijgehouden ten behoeve
van de heffing der grondbelasting, namelijk, dat het ka-
daster is, wat men het beste kan noemen, lijdelijk.
Deze tweede eigenschap is vooral naar voren gekomen
bij de invoering ervan gedurende de jaren 1811 tot 1830/31,
op last van Napoleon, want toen zijn in den regel als eige-
naren of andere belastingplichtingen geboekt zij, die zich bij
navraag als zoodanig voordeden zonder dat een nader onder-
zoek werd ingesteld nopens de waarheid daarvan.
Volgens art. 47 der Wet op de Grondbelasting van 26 Mei
1870 S. no. 82 is naast een vollen eigenaar, hij die een zake-
lijk recht op een onroerend goed uitoefent en daardoor het
genot ervan heeft, belastingplichtig voor deze heffing, dus
zoowel een erfpachter als iemand, die grondrente moet be-
talen. Het laat „het Kadaster", om het aldus te zeggen,
dus volkomen koud, wie eigenaar is van deze twee gerech-
tigden en aldus is het te verklaren, dat bij de invoering van
het Kadaster in de provincie Drenthe voor gronden, waarop
een recht van beklemming bestond, de eigenaar is geboekt
met daarnaast de beklemde meijer. Dit laatste moest uiter-
aard wel geschieden, omdat deze wordt aangeslagen in de
grondbelasting voor „zijn" (zie voor deze aanhalingsteekens
hieronder) beklemden grond. In de provincie Groningen
daarentegen waren tot voor eenige jaren in den kadastralen
legger alleen de beklemde meijers genoemd en was dus in
deze belangrijke en omvangrijke boeken van de eigenaren
geen spoor te vinden. In de laatste jaren zijn deze leggers
om verschillende, in verband met het onderwerp niet ter zake
doende redenen, ook bijgewerkt met de namen en woon-

50
ERFPACHT EN GRONDRENTE

plaatsen der eigenaren, wat een reusachtig werk is geweest


voor het enorme aantal beklemmingen in dit gewest, want
dit aantal wordt geschat op een getal tusschen 30 en 40
duizend (het steekt niet op een paar duizendtallen).
Het verschil tusschen de kadastrale boeking der beklem-
mingen in deze twee noordelijke provincies — de eenige, al-
waar men dit buitengewoon merkwaardig, doch volkomen
anachronistisch recht van landgebruik van oud-germaan-
schen oorsprong kent, behalve zeer enkele in de provincie
Friesland — zal voortgevloeid zijn uit het verschil in aantal,
want een raming van duizend in het Olde Landschap
(Drenthe) zal wel aan den hoogen kant zijn.
Maar zal men zich dan kunnen beroepen op overeen-
komsten, hetzij constitutieve titels, hetzij wegens vervreem-
ding, schenking of andere overdracht, verbintenis enz? Kan
men voor het beoogde onderscheid afgaan op de namen,
erfpacht of grondrente, welke daarin voorkomen? Deze
akten kunnen uit den aard der zaak vier soorten bezittingen
betreffen. Het zij er echter verre van, dat men omtrent oude
rechten hierop kan afgaan, zelfs niet op titels, van vestiging,
indien deze van zeer ouden datum zijn, omdat meri alle
eeuwen door pacht, rente, cijns, thijns en thins doorelkaar
heeft gehaspeld en ook door elkaar heeft gebruikt.
Al de genoemde registers en papieren vormen nog een
geringer bewijs zelfs dan kerfstokken, welke „geloof ver-
dienen, indien zij met hun dubbel overeenkomen" (art. 1924
8.W.) en kunnen alleen dienen als,,vermoedens", bedoeld in
art. 1903 8.W., zooals „registers en huiselijke papieren voor
dergenen, die dezelve geschreven heeft" (art. 1918 8.W.).
Onwillekeurig rijst de vraag, of er dus verwarring tusschen
erfpacht en grondrente is gerezen. Sterker, meermalen hoort
men de vraag, of er inderdaad nog wel één grondrente in ons
land bestaat in verband met den vooral in dezen tijd buiten-
gewoon lagen afkoopprijs van 20 maal de rente, hiervoren
genoemd (art. 799 8.W.).
Voor alle juristen en voor hen, die oud-Vaderlandsch
Recht of reentshistorie hebben bestudeerd is dit geen vraag,
want de daarvoor bestaande handboeken, o.a. het bekende
„Kort Begrip van het Oud-Vaderlandsch Burgerlijk Recht"
van Prof. Mr. A. S. de Blécourt, verschenen in 1922 en

51
ERFPACHT EN GRONDRENTE

waarvan reeds in 1932, dus pas tien jaren daarna een vierde
druk werd uitgegeven en in 1939 een vijfde druk, wijden
daaraan tamelijk veel ruimte.
Van de Blécourt is dit geen wonder, want hij is geboren en
getogen in Appingedam, te midden van het echte boeren-
land Fivelingo, een der oudste bakennatten van het Gro-
ninger beklemrecht. Hij is in die jaren als het ware Gronin-
ger boer mee geweest en dit zijn geheele leven door, eerst
als student in de Stad (Groningen kent maar één Stad),
daarna in meerdere rechterlijke functies, o.a. in Gelderland
en Utrecht en ten slotte als Hoogleeraar te Leiden en zelfs
daarna te 's-Gravenhage tot zijn dood (18 Nov. 1940),
gebleven, hoewel hij een zoon was van een notaris (zie de
levensbeschrijving van W. Lunsingh Tonckens in de Gro-
ningsche — waarom niet Groninger, evenals Groninger
koek — Volks-Almanak voor 1941).
In zijn levens- en standaardwerk — ofschoon niet naar het
uiterlijk en zonder herdrukken — „Beklemrecht en Stads-
meijerrecht", een vrucht van diepgaande en zeer tijdrooven-
de studie, verschenen in 1920, heeft hij vooral gewezen op de
groote overeenkomst van grondrente met de tegenwoordige
beklemmingen, evenals op het geringe verschil tusschen erf-
pacht en beklemming.
In zijn „Kort Begrip" zijn ettelijke bladzijden gewijd aan
de „rolverwisseling", namelijk van erfpacht tot grondrente.
Het omgekeerde verneemt men nimmer.
Er is namelijk een eeuwenoude strijd geweest tusschen
gebruiker en eigenaar van gronden, zoowel over de con-
tinuïteit in het gebruik als over een verdere versteviging van
het gebruiksrecht ten gunste van den „meijer" (gebruiker),
steeds ten voordeele van dezen, niettegenstaande meerdere
verordeningen van vorsten, zooals die van Philips van Bour-
gondië en Karel V, in het belang werkten der eigenaren
(placcaten van 21 Juni 1453 en 22 Jan. 1515). Ook de Staten
van Holland en West-Vriesland kwamen de eigenaren te
hulp bij een plakkaat van 26 Sept. 1658, terwijl de Staten
van Utrecht in 1539 hetzelfde deden en dit in 1577 en 1851
herhaalden en uitbreidden, ja zelfs in 1592 huurders, die na
het eindigen der huurjaren onwillig waren het land te ver-
laten, met de doodstrafhebben bedreigd. Of het ooit zoover

52
ERFPACHT EN GRONDRENTE

is gekomen, is een alleszins gerechtvaardigde vraag, te oor-


dcelen naar de barheid der straf en naar de kort opeenvol-'
gende plakkaten en — vooral — naar de weinig werkelijke
macht der provinciale staten in dien rumoerigen hervor-
mingstijd.
Deze versterking der rechten van de erfpachters, vol-
trokken in den loop van tal van eeuwen en min of meer nog
in werking, kan als de oorzaak worden beschouwd van de
langzame omzetting van erfpachten in grondrenten, zoodat
in den loop deze eeuwen de gebruiker van den grond, de
erfpachter, eigenaar is geworden.
Deze verandering noemt de Blécourt in zijn „Kort Be-
grip" rolverwisseling, terwijl W. van Iterson in zijn uit-
voerig proefschrift „De historische ontwikkeling van de
rechten op den grondin de provincie Utrecht" (Leiden, 1932),
band I, dit verschijnsel bij voorkeur aanduidt met den naam
„eigendomsverschuiving".
Deze laatste naam is inderdaad juister.
De rollen van pachter en eigenaar worden immers niet
omgekeerd. Wel treedt de pachter in de schoenen van den
eigenaar, doch slechts ten deele, want na de „verwisseling
of verschuiving betaalt de oorspronkelijke erfpachter geen
pacht maar rente en de eigenaar beurt na de wijziging rente
in plaats van pacht, dus de pachter wordt wel eigenaar, doch
de eigenaar wordt geen pachter. Maar de aard der bezitting,
niet van het bezit in juridischen zin, verandert, die van den
pachter wordt grooter en van den eigenaar kleiner, er heeft
dus verschuiving plaats in positieven en negatieven zin; wat
de een wint verliest de ander, dus eigendomsverschuiving.
Ook zou men het daarom eigendomsverwisseling kunnen
noemen, mits men niet aanneemt, dat de volle, ongestoorde
eigendom verwisselt.
Van Iterson geeft in een 15-tal bladzijden van genoemd
werk zijn indruk weer omtrent de oorzaken der eigendoms-
verschuiving, welke alle hebben geleid tot de gemelde ver-
sterking van de rechten der gebruikers ten koste van die
der eigenaren met de gevolgen daarvan.
In 't kort zijn deze oorzaken:
1. de in de middeleeuwen bestaande gewoonte om bij
eiken overgang van het erfpachtsrecht voor den eigenaar een

53
ERFPACHT EN GRONDRENTE

akte op te maken is, langzamerhand in onbruik geraakt,


vooral toen in den loop der tijden deze overdrachten ge-
schiedden zonder de vroeger vereischte vergunning van de
eigenaren;
2. door het achterwege laten van de onder no. i genoem-
de vergunning, gevolgd door overdrachten zonder overeen-
komst, werd de,,afstand" tusschen den eigenaar en den grond
zóó groot, dat hij er nooit meer naar omkeek en alleen maar
voelde een recht te hebben op een jaarlijksch bedrag, dat
men nog wel pacht of huur of canon noemde, doch in zijn
oogen alleen den naam met pacht of canon gemeen
had;
3. toen de huizen langzamerhand van steen werden, le-
verde de verplichting om na het einde van erfpacht de
waarde daarvan te vergoeden, de vergrooting van den af-
stand, onder 2 genoemd, nog in de hand;
4. de kadastrale boekhouding nam bij hare invoering
als norm alleen die erfpachtsverhoudingen als zoodanig aan,
waarvan nog akten voorhanden waren, waarin erfpachten
werden genoemd en dat waren maar zeer weinige, want
van die oude zakelijke rechten zijn de constitutieve titels
bijna alle verloren gegaan, voor zoover zij er ooit zijn ge-
weest. Alle overigen werden beschouwd als grondrenten en
niet te boek gesteld.
Hoewel men bij de beklemmingen in het Noorden van ons
land deze eigendomsverschuiving niet heeft gekend en nog
niet kent,— integendeel, er is in de laatste jaren vermoede-
lijk in meerdere arbitrage-uitspraken zelfs een verschuiving
in omgekeerde richting, n.l. ten voordeele der eigenaren
— hebben we bij deze Groninger rechten van landgebruik
dezelfde historische ontwikkeling gehad, zoodat Mr. S.
Gratama, destijds archivaris te Assen, in zijn magistraal
werk „De historische ontwikkeling van het beklemrecht"
(1895), van den beklemden meijer getuigt: „de jure huurder,
de facto eigenaar".

En een Groninger meijer een boer of ander, die grond
op een Romeinsch-rechtelijke, dus z.g. losse, opzegbare
manier huurt, noemt men in Groningen nooit meijer, doch
altijd huurder — spreekt zonder uitzondering van „zijn"
land en „zijn" boerenplaats, een uitdrukking, welke men

54
ERFPACHT EN GRONDRENTE

ongeveer 80 jaren geleden nog algemeen kon hooren van


den „eigenaar" (tegenwoordig tusschen aanhalingsteekens).
Terecht wijst de Blécourt in zijn genoemd werk daarop,
evenals op meerdere procedures uit de vorige eeuw, waarin
door de stadsmeijers in de Groninger Veenkoloniën, die
een, wat men meermalen noemt, deelbaar recht van be-
klemming hebben onder den naam stadsmeijerrecht, recht
van huurcerter (een heel vreemde naam) of alleen certer
(nog vreemder), nadrukkelijk is naar voren is gebracht, dat
zij vol eigenaar der „stadsgronden" waren. Dit is echter
door de rechterlijke colleges niet erkend, o.a. Rechtbanken
te Assen, van 9 Febr. 1849 (Feith Regten bijl. 6, bladz. 108)
en te Winschoten van 22 Oct. 1856, W. no. 2042.
Voor de beklemmingen wordt de genoemde eigedoms-
verschuiving dus niet aangenomen, ook al niet doordat
de contractueel onopzegbare beklemmingen voor verreweg
het grootste deel dateeren uit het laatste deel der 18e eeuw
(een enkel is in het midden dier eeuwen als zoodanig ge-
vestigd), en daarin met name de woorden „eigenaar" en
„huur" voorkomen. De meijerrechten in de veenkoloniën
staan eveneens contractueel vast, terwijl daarin ook de Stad
Groningen uitdrukkelijk als eigenares is vermeld. Zonder
deze „papieren" bewijzen is een „totale" eigendomsver-
schuiving echter reeds een aardig eind gevorderd.
Maar voor de oude erfpachtsrechten in andere gewesten
van ons land bestaan in de meeste gevallen dergelijke gezag-
hebbende papieren bronnen niet meer, hoewel o.a. in Utrecht
de gewoonte bestond bij het optreden van een nieuwen ge-
rechtigde twee afzonderlijke akten, brieven genoemd op te
maken, een, waarbij de eigenaar verklaarde het goedin huur,
pacht of erfpacht uit te geven, bestemd voor den pachter
en een, bestemd voor den eigenaar, waarin de gebruiker
verklaarde het goed in gebruik te hebben ontvangen.
Volgens van Iterson noemde men deze laatste akte renverse-
brief of renversaal.
Zijn de akten nog in de archieven aanwezig (de oudste van
deze akten in het archief te Rhenen dateert van 1695), dan
is het vaak uiterst moeilijk ora na te gaan, welke tegen-
woordige stukken grond vroeger bedoelt zijn, omdat men
deze in dien tijd alleen aanduidde door de begrenzingen

55
ERFPACHT EN GRONDRENTE

(zwetten). Alleen bij aansluitende overgangen en soms bij


begrenzingen door bezittingen van kerken of gemeenten,
welke die nu nog hebben, kan men enkele nog bestaande
verhoudingen terugvinden. In elk geval is een grondige
bekendheid van plaatselijke omstandigheden en families,
zoowel van,den tegenwoordigen tijd als in vroeger eeuwen,
onmisbaar bij het onderzoek, dat enorm veel tijd en geduld
en een uitstekend geheugen vergt, doch, ook vooral in ver-
band met sibbekunde en heemkunde, buitengewoon interes-
sant is.
Van Iterson geeft een zestal voorbeelden uit het archief
en jongere bescheiden, o.a. het kadaster, te Rhenen omtrent
de eigendomsverschuiving van erfpachten tot grondrenten,
doch in twee daarvan gaat hij naar mijn oordeel te veel
af alleen op den naam van „volkomen eigendom".
Van elke soort zal een voorbeeld worden aangehaald.
Op 3 Mei 1695 gaf de stadsregeering in erfpacht uit
„seeckeren hoff, gelegen in het Petercelystraetje buytten
„de Rijnpoort dezer stadt op een jaerlijxen erfpaght van
„twee gulden en negentien stuyver, te betalen aen onsen
„cameraer off rentmeester in der tijt, jaerlijcx op Petrij ad
„Cathedram" (Petry ad Cathedram, ook wel gespeld Petrie
ad Cathedram, is St. Pieters Stoel, 22 Februari, een zeer veel
voorkomende betaaldag, o.a. voor de aloude Ridderpach-
ten te Ter Idzardt in Friesland en ook wel voor de beklem-
mingen).
Hetzelfde stuk grond is o.a. vermeld in erfpachtscon-
tracten uit 1720 en van 21 Febr. 1743, met denzelfden
canon, terwijl op 1 Aug. 1894 de erven D. Keijman eigenaren
waren van een tuin aan de Pieterseliesteeg te Rhenen,
kadastraal bekend, Gemeente Rhenen, Sectie F., no. 432,
waaruit jaarlijks een „grondrente onder de benaming erf-
pacht" uitging ad f 2.95, ten behoeve van de gemeente
Rhenen, verschijnende 22 Februari.
Onmiskenbaar betreft deze tuin de „seeckeren hoff" uit
1695. Eigenaardigis, dat de naam erfpacht is behouden, doch
de eigendomsverschuiving van erfpacht tot grondrente, niet-
tegenstaande hier geen distancieering van de eigenares, de
Stad Rhenen, zal plaats gehad hebben, is wel buiten-
gewoon sprekend en alleen te verklaren door het feit, dat

56
ERFPACHT EN GRONDRENTE

men in vroeger eeuwen de termen pacht, cijns, rente en vele


andere dergelijke door elkaar heeft gebruikt.
Voor twee andere tuinen aan dezelfde steeg, in 1894 ook
behoorende aan de erven D. Klijman is in datj aar alleen nog
sprake van grondrente, dus zonder bijvoeging van „onder
de benaming erfpacht".
Nu een ander voorbeeld.
Op 5 Maart 1695 wordt een „seeckeren hoff gelegen boven
„de Bergpoort in erfpaght gegeven aen juffrouwe Wille-
„mina van Venendaell, weduwe de Koningh, dat op eenen
„canon off erfpaght van twee gulden, te~betaelen" enz.
Op 22 Maart 1717 komen dezelfde bewoordingen voor
in een akte omtrent hetzelfde goed, terwijl op 27 December
1744 ten overstaan van Schout en Schepenen van Rhenen
partijen verklaren „te cederen transporteeren en in vol-
„komen eijgendom overgeven aen en ten behoeve van den
„hr Johannes Menso een hofje met een tuynhuisie daerop
„staende en gelegen op off omtrent de Bergpoort der voers.
„Stad Rhenen, sijnde erfpaghtpligtigh aan de meergeml. stad
„Rhenen op een jaerlijxen canon van twee guldens" enz.
Van Iterson heeft de woorden „in volkomen eigendom" in
zijn proefschrift cursief laten drukken om daardoor de
eigendomsverschuiving reeds in 1744 aan te toonen, doch
naar analogie van andere door hem uit die jaren vermelde
contracten van overdrachten van deze „eigendommen",
waarin nog slechts sprake is van erfpachten, is hij daarin
naar mijn oordeel te veel afgegaan op de woorden „vol-
komen-eijgendom."
Wat toch is op 27 Dec. 1744 gebeurd ?Er is, „in volkomen
eigendom" overgegeven, wat zeggen wil op welke wijze is
overgegeven en niet wat is overgegeven, een manier van
zeggen, welke in die eeuw algemeen gebruikelijk was, althans
in Groningen.
Zoo wemelen de Groninger protocollen van omstreeks
dien tijd van dergelijke versterkende uitdrukkingen om te
kennen te geven, dat men op de eenmaal tot stand gekomen
overeenkomst niet zal terugkomen.
Volgens die noordelijke protocollen uit dien tijd geschied-
den de verkoopingen bijna altijd „stedevast en onher-
roepelijk" of „stedevast en onwederroepelijk", ja, gewone

57
ERFPACHT EN GRONDRENTE

losse verhuringen werden zelfs onder vermelding van de-


zelfde bewoordingen aangegaan.
En wat te zeggen van een vaste beklemming? Die uit-
drukking vinden we herhaaldelijk in akten uit het midden
der 18e eeuw.
Is die onopzegbaar?
Men leze eens de meest uiteenloopende meeningen
daaromtrent in het in Feith's „Groninger Beklemrecht",
deel 11, verschenen in 1837, ruim 100 bladzijden beslaand
vierde vonnis der Hoofdmannenkamer te Groningen van
27 Febr. 1787 in de zeer bekende procedure Mr. Johan van
Hoorn, Raadsheer en later Burgemeester der Stad Gro-
ningen tegen de kinderen van het echtpaar Abel Derks en
Griettien Hittes over de opzegbaarheid van de beklemming
eener boerderij, van 50 H.A. te Nieuwolde en Oostwolder-
hamrik, nu nog in beklemming in gebruik bij den boer T. H.
Dallinga volgens een beklembrief, die 25 Juni 1787 is opge-
maakt na een compromis en als een wonder van zeggings-
kracht in 4 a 5 regelen is te beschouwen. De partij van
Hoorn zei: „vast is opzegbaar" en Feith deelt geheel en al
deze meening, zeeer uitvoerig toegelicht en de partij Abel
Derks' kinderen beweerde het tegendeel en daarmede zijn
vele schrijvers (de Blécourt, Gratama, Cremers, Tonckens en
anderen het eens. Naar mijn. oordeel is in verband met de
gewoonte in dien tijd, welke bestond in het gebruiken van
krachttermen in overeenkomsten, veel voor de meening van
Feith te zeggen, hoewel deze onder „vast" verstaat: „een
onveranderlijke huursom" en daarop is veel af te dingen.
En wat te zeggen van een „vast, altoosdurende, onweder-
roepelijke, dus önopzegbare beklemming", vier woorden
voor hetzelfde, welke men in het laatst van de 18e eeuw
meermalen aantreft in beklembrieven, waarin het nu nog
gewoonte is te vermelden: „vaste, altoos- of altijddurende
beklemming", naar het model van Feith uit 1824 in zyn toen
verschenen z.g. „Memorie van Regte".
Maar hoe het zij, gereedelijk wordt toegegeven, dat de
Rhenensche stadserfpachten nu zijn geconverteerd in
grondrenten, evenals volgens de Blécourt in het Rechts-
geleerd Magazijn van 1916 in zijn artikel „Grondrenten en
Tienden in Drenthe", in dat gewest tal van erfpachten, tien-
58
ERFPACHT EN GRONDRENTE

den (nu opgeheven door de Tiendwet van 1907), cijnsen


en dergelijke verhoudingen zijn veranderd in nog bestaande
grondrenten. Of die aldaar werkelijk nog bestaan ? Dat is mij
helaas niet bekend en na vele corespondenties is het mij niet
kunnen gelukken om nog een daarvan te kunnen ontdekken.
Wel bestaan te Ruinen en Ruinerwold — zeer oude,
vroeger zeer afgelegen dorpen — nog eeuwenoude Paasch-
pachten en te Angelslo en Roswinkel, afgelegen dorpen in
de gemeente Emmen, Midwinterpachten, welke pachten
geheel het karakter hebben van grondrenten en dan ook
door iedereen aldaar als zoodanig worden beschouwd.
Een volledige eigendomsverschuiving heeft ook plaats ge-
had met de nu nog ten voordeele van de Stad en het Kapittel
der St. Joriskerk te Amersfoort bestaande „renten of uit-
ganghen".
Wat blijkt uit dit alles?
Een grenzenlooze verwarring, want er zijn inderdaad tal
van grondrenten, die van meet af grondrenten zijn geweest
en dit tot den huidigen dag zijn gebleven.
Geld uitleenen tegen rente mocht niet, dat was woeker,
door de kerk verboden onder bedreiging van de aller-
strengste kerkelijke straffen (geen communiceering, geen
toediening der Heilige Sacramenten, geen begrafenis in
gewijde aarde; de nationaal-socialisten kennen deze straf-
fen), doch deze verboden werden, niettegenstaande heftig
verzet der kerken ontdoken door het verkoopen van renten,
of anders genaamd door het vestigen van grondrenten, wat
in wezen hetzelfde is als hypotheek tegen rentevergoeding.
Moet die verwarring, die chaos en dus die rechtsonzeker-
heid voortduren?
Weineen!
En daarom dienen m.i. die oude zakelijke erfpachten en
grondrenten te verdwijnen en op een dynamische manier.
Maar — zal men tegenwerpen —
de grondrenten kunnen
immers zeer goedkoop worden afgekocht krachtens art.
799 8.W., doch daar zit juist de kneep. Men kan niet
onomstootelijk aantoonen in de meeste gevallen, dat er een
grondrente bestaat en men denkt er eenvoudig niet,
aan, o.a. doordat men gewoon is te spreken van pachtt
grondpacht, (o.a. in Groningen), cijns of grondcijns (o.a.

59
ERFPACHT EN GRONDRENTE

in Zeeland), boter-, honing- en vooral rogge- en haver-


pachten, ook wel hanenpachten (o.a. veel in Brabant en
Drenthe), terwijl bovendien de bepaling van art. 799 B.W.
geen gemeengoed is, zelfs niet bij goede kenners van het
B.W.
Bovendien geldt door het min of meer beruchte transitoir-
of overgangsrecht art. 799 B.W. niet voor de op 1 October
1838 reeds bestaande grondrenten, doch alleen voor de toe-
komstige (art. 4 Wet A.B. en art. 802 8.W.)
En waar de belanghebbende „eigenaren" van erfpachts-
gronden en rentetrekkers van grondrenten in den tegenwoor-
digen tijd een grondigen afkeer hebben van afkoop van deze
bezittingen, zal er in het belang der grondgebruikers en in
ruimen zin van de gemeenschap, o.a. voor de voedselvoor-
ziening wel geen ander middel overblijven, dan een radicale
opruiming der bedoelde zakelijke rechten op last van hooger
hand, het liefst imperatief.
Acht men dit laatste in verband met de financieële
mogelijkheden van de gebruikers van den grond te streng,
dan zou men kunnen volstaan met een facultatiefrecht tot
afkoop aan den gebruiker tegen een in de betrekkelijke ver-
ordening genoemden norm van bijv. 30 maal de huur,
pacht, rente of andere uitkeering, tenzij onomstootelijk vast-
staat dat men te doen heeft met een grondrente in den zin
van het B.W. en deze is ontstaan na 1 October 1838, omdat
m.i. alsdan art. 799 van dat Wetboek moet worden opgevolgd.
Het recht daartoe bestaat eenmaal en aan verkregen
rechten dient naar algemeene rechtsregelen zoo weinig
mogelijk te worden getornd. J. D. Bruining

60
De bode van de Thermopylai
De vlakte van denEurotas bij Sparta. Het tooneel loopt in terrassen naar voren,
naar beneden. Op het tooneel Spartanen.
stemmen:
Wie weet, wat in het Noorden is geschied?
andere stemmen:
Men zegt: De koning heeft een nederlaag geleden
andere stemmen:
En is omgekomen, samen met zijn driehonderd mannen.
andere stemmen:
Waar is dat gebeurd? ,
andere stemmen:
Er wordt gefluisterd, dat koning Xerxes al in Athene is.
andere stemmen:
Dat hij de schatten, die voor Apollo opgestapeld liggen
in Delphi, heeft geroofd.
koor:
Tempelschennis!
stemmen:


Leonidas zegt men —ging met zijn leger op de Atheen-
sche schepen en weert zich naar 's Goden woord achter
den houten muur.
andere stemmen:
Wij hoorden, dat reeds heel Thessalië zich bij de Perzen
aansloot.
andere stemmen:
Een Athener zei ons, dat Thebe als een fakkel heeft ge-
brand.
andere stemmen:
En dat driehonderd Spartiaten, het leger van koning
Leonidas, ten prooi der gieren liggen bij den pas van de
Thermopylai.
koor:
Waar is die man?
61
DE BODE VAN DE THERMOPYLAI

stemmen:
Koning Pausanias moet zijn bericht vernemen.
andere stemmen:
Hij is haastig voortgereisd.
andere stemmen:
Er was een vreemd'ling bij den koning; was hij 't?
andere stemmen:
Bij kaap Artemision is de geheele vloot der Atheners ver-
nietigd.
half koor:
Wee! Wee!
andere stemmen:
't Gerucht gaat rond, dat Xerxes' schepen, als eens die van
Dareios op de rotsen van Athos te pletter zijn geslagen.
andere stemmen:
Het heet, dat de Korinthiërs een muur dwars over den
Isthmos hebben gebouwd.
andere stemmen:
Leonidas zou op den Isthmos zijn terug getrokken.
andere stemmen:
De Atheners zijn gevlucht naar Aigina.
andere stemmen:
Pausanias trekt morgen naar het Noorden.
andere stemmen:
De Perzen staan voor Korinthe.
Het koor groepeert zich in twee helften. De koorleider staat vóór het koor,
maar niet geheel in het midden.
koorleider:
Menigvuldig als de zaden in de zomerlucht, drijven
geruchten door het land; en niemand kent de waarheid.
koor:
Niemand!
koorleider:
Hellas liep te wapen tegen de overmacht der Perzen en
weert zich, naar de orakelspreuk van Delphi's God, achter
houten muren: Het weert zich met de vloot. Een
deel van Sparta's manschap trok naar 'tNoorden om den
eersten golfte breken dier zee van Perzen.
koor:
Onafwendbaar, als het zwellen der rivieren inden Winter;

62
DE BODE VAN DE THERMOPYLAI

onafwendbaar, gelijk het vallen van den zwarten nacht; al-


overstelpend, als het wintersch woeden van de grauwe zee.
koorleider:
Leonidas heeft post gevat bij den pas der Thermopylai.
Sindsdien is niets van hem vernomen. —
Nu komen ge-
ruchten over nederlaag en vernietiging het land in.
koor:
Onbekend is alles. Niemand weet iets. Onzekerheden
zweven op den wind. Vernietiging is na, óf ver
verdreven.
koorleider:
Ginds in Lakedaimon beraadslaagt koning Pausanias met
de ephoren. — De zorgen drukken hen.
koor:
Wij weten niets, zij weten niets. —Wij wachten, zij moeten
handelen.
stemmen:
Pausanias komt!
Pausanias met gewapende soldaten komt op; het koor geraakt weer in wanorde
en gaat hem tegemoet.

andere stemmen:
Waar is Leonidas?
andere stemmen:
Is Xerxes in Athene?
andere stemmen: "
Waar is de Atheensche vloot?
Pausanias:
Ik, die op het oogenblik alle Spartaansche mannen beveel,
Pausanias, aanvoerder der Grieken, ik kom tot u, om naar
u te hooren. Niet gelijk de groote koning, die ons bedreigt,
kom ik, om welwillend, naar vrije willekeur, uit d'hoogte
van mijn macht een toestemmend gebaar te maken.
Ik kom haast als een smeekeling om raad. —
Gij allen
speelt met één gerucht en meent, dat wat gij hebt gehoord
de waarheid is. Maar mij omfladderen d'onzekerheden
als vleermuizen, die mij geen rust meer laten.
— Ik, die, bevelen moest en u den weg moest wijzen, ik
vraag u, of iemand uwer weet, wat van Leonidas ge-
worden is.

63
DE BODE VAN DE THERMOPYLAI

koor:
De koning zelf weet niets!
loos, zooals een haas,

Wij zijn verlaten en hulpe-
die vlucht en rept zich voort, ge-
jaagd door doodsangst, terwijl hoog in de lucht de havik
hangt: Wij weten niet, waarheen, of hoe. De koning
zelf is zoo hulpeloos als wij. Wee! Wee!
Het koor heeft zijn plaats hernomen. De koorleider staat nu in het koor. In
het midden staan de soldaten van Pausanias. Deze staat zelf midden voor het
koor.

Pausanias:
Heeft niemand iets met zekerheid vernomen?
koorleider:
Er was hier een Athener, die een droeve tijding mee-
bracht: Leonidas met zijn driehonderd mannen ligt ver-
slagen bij den pas, dien hij verdedigde.
Pausanias:
Waarom heeft hij dat niet aan mij gemeld?
koorleider:
Hij vluchtte verder.
koor:
De schaduw van een zwarte wolk veegt over 't land.
Pausanias:
Is dat het eenige?
koorleider:
Er is zoo veel, maar niets is geloofwaardig.
Pausanias:
Vernam ik maar één tijding, hoe dan ook. Dan wist ik toch'
wat ik moet doen.
stemmen:
Daar komt een man!
andere stemmen:
Waar?
Pausanias:
Een bode?
andere stemmen:
Hij is gehelmd.
andere stemmen:
Maar zonder schild.
Pausanias:
Is 't een Spartaan?

64
DE BODE VAN DE THERMOPYLAI

andere stemmen:
Hij is 't.
a^jdaten:
'Een vluchteling?
andere stemmen:
Een bode?
andere stemmen:
Hij komt hier heen.
Pausanias:
Als hij straks komt, dringt dan niet op hem aan; laat hem
tot mij dan spreken.
bode: (komt op)
Pausanias, een vreeselijk bericht moet ik u brengen.
koor:
Leonidas verslagen!
stemmen:
Wie ontkwamen?
andere stemmen:
Wat deden de Atheners?
andere stemmen:
Thebe verwoest?
andere stemmen:
De vloot verslagen?
koorleider:
Mannen, Spartiaten, laat toch den koning spreken!
(Het wordt stil).
Pausanias:
Meld dan, wat u opgedragen is.
bode:
Leonidas bezette met zijn driehonderd soldaten den pas
van de Thermopylai, waardoor de Perzen zeker moesten
gaan, om in de vlakte van Boiotië, het land der paarden,
te geraken. Daar tusschen de rotsen met hun nauwe paden
was de eindelooze overmacht van de barbaren niet zoo
zeer te duchten.
Pausanias:
Dat weet ik: Zoo was het overeen gekomen.
bode:
Drie dagen wachtten wij. Toen naderden onder wolken
van stof een woud van speren zich heffend boven gulden
helmen; en daartusschen reden in hun flikkerende rusting,
dansend op hunne hooge paarden, de grooten van het

65
DE BODE VAN DE THERMOPYLAI

groote rijk. Een tros van wagens volgde dezen stoet, die
als een lange, bonte slang trok langs den smallen weg.
Voor de Perzen uit gingen verspieders. Toen zij ons be-

merkten deden zij het leger stil houden en zonden ons een
gezant, die namens koning Xerxes zei: „Levert uw wa-
pens uit." Maar Leonidas gaf hem ten antwoord: „Komt
ze halen." — De gezant vertrok en heel de dag verliep
zonder dat zich bij de vijanden iets bewoog. Toen weer
de dag was aangebroken zond Xerxes ons een brief,
waarin hij dreigde dat hij het licht der zon met pijlen zou
verduisteren.
koor: -..
O, welk een overmacht!
bode:
Leonidas liet aan den koning zeggen, dat 't hem zeer
welkom was, te strijden in de schaduw. Zonder strijd
verliep ook deze dag. Omstreeks den middag voer ter
rechterzijde aan ons de Grieksche vloot voorbij die
van kaap Artemision terug voer naar Aigina
Pausanias:
— ■

De vloot behouden! ?
Dat Hellas dan zijn offervuren brande ter eere van
Posseidon!
koor:
Nog is het niet gansch'lijk duister in de harten der
Achaiers. Want de houten muur, die God Apollo noemde
is nog daar.
Pausanias:
Het is zeer goed, dat gij gekomen zijt, zoodat de zware
last van de onwetendheid niet langer op mij ligt.
bode:
Nu moet ik dan het smartelijk gebeuren gaan verhalen:
Nog nauw'lijks was de zon haar rozen bed ontstegen en de
klare morgen blonk over de donkre hellingen, toen luid
en luider krijgsmuziek uit 't kamp der Perzen tot ons
kwam. 't Leger der tienduizenden bewoog zich op ons af.
Leonidas wees eiken man zijn plaats en stelde de phalan-
xen tot weerstand.
soldaten:
Nooit zijn Spartanen gevlucht, al waren het driehonderd
tegen een leger als een zee.

66
DE BODE VAN DE THERMOPYLAI

bode: ; - ";
En pijlenhagel viel op ons neer en plotsehng
stormden vierhonderd lichtgewapenden ons in denrug—e.

koor:
Verpletterend valt deze slag.
soldaten:
Verraad?
andere stemmen:
Hielden zij stand?
andere stemmen:
Wat deed de koning?
bode:
Leonidas veranderde zijn orde en streed naar alle zijden
om 't behoud van de Thermopylai. Geen enkele phalanx,
die brak, of wankelde, of week.
koor:
Onvergelijkelijke strijders, mannen van Sparta!
bode:
Eindelijk bezweken voor den druk van duizend speren
onze rijen. Een wild gevecht van allen tegen allen begon
daarindiennauwenpas;en door de overmacht verpletterd
werd koning Leonidas terug gedrongen met zijn kleine
schare, totdat allen door het koude staal gebeten waren.
koor:
Diep beweend, maar onbegraven liggen daar driehonderd
van de onzen.
stemmen:

Rouw over Lakedaimon!
Hellas in bloed en puin; en Sparta bloedend uit drie-
honderd wonden.
Pausanias:
O, te bedenken, dat die sterke schare daar ligt, beroofd

van wapenen—ten prooi den raven en den honden onbe-
graven, gedoemd te zwerven, rusteloos — totdat eenmaal
wellicht een slavenhand, dehand van hem, die eens onder
de Grieken groot was, aarde op hen legt. — O Grieken-
land, rampzalig Hellas!
bode:
Ik alleen kon u de tijding brengen. —Tusschen bloedige
wolken daalde de zon, en bloedig was des nachts de hemel,
toen als smeekende armen de vlammen uit het brandende
Athene zich ten hemel rekten.

67
DE BODE VAN DE THERMOPYLAI

koor:
Wee! Griekenland brandt, Griekenland sterft!
Pausanias:
Driehonderd bleven daar en gij alleen keert weer ?
bode:
Ja, ik alleen, Pausanias.
Pausanias:
Ge hebt de jammer van heel Griekenland aanschouwd.
Het bloed der uwen zaagt gij stroomen op Griekschen
grond. Gij hebt het vurig spoor der Perzen zelf gezien.
Maar van driehonderd, die stierven tot den laatsten man,
keert gij alleen terug en zijt zelfs niet gewond,
bode:
Was het, Pausanias, dan niet verstandig, dat één man
zeek're tijding brengen kon ? Kan ik niet nogmaals strijden,
waar d' and'ren ontbreken ? Is 't niet goed, dat gij en de
Ephoren weten, wat het lot was van Leonidas?
koor:
De dapp're zonen van Sparta liggen bij de Thermopylai
gesneuveld; de vlucht'ling is ongedeerd.
Pausanias:
Dat er geen tijd verloren zij. Dat de Ephoren dit vernemen.
— Spartiaten, komt met mij.
Pausanias en koor af. Bode alleen,
bode: (met opgeheven armen)
Vader Zeus, beschermer van het gastrecht, doe mij niet
verlaten worden. —Vergeef mij deze schuld, die ik met
bloed betalen zal. — Apollo, gij, wiens tempel is leeg-
geroofd, doe mij het vuur van Sparta's haard niet ont-
nemen. God van licht en vuur, God van de citer en de
vreugd', ontneem mij niet de gaven, die gij schenken kunt.
Mijn bloed zal als een offer op het altaar van Griekenland
stroomen, opdat Uw lied gezongen worden kan. — Doch-
ter van Zeus, Athene, laat d' olijvenboom ook voor mij
schaduw geven, 't Branden van uw stad brandt schrijnend
in mijn hart. Ik bracht de tijding van uwen ondergang,
en 'k zal niet rusten, voordat uw tempel de Akropolis
weer kroont.
vergeef het mij,
—Leonidas, die nu ellendig rondzwerft,
dat ik u heb verlaten. Ik behoor bij u en bij
uw schare van soldaten, ik behoor bij u, strijders van de
Thermopylai. Moge uw onsterflijke roem niet tot een

68
DE BODE VAN DE THERMOPYLAI

vloek en schande voor mij worden. Ik, Leonidas, ben één


van uw soldaten, al ben ik ook gevlucht, toen gij den dood
aanvaardet. Stoot mij toch niet uit! Vervolgt mij niet als
de Eryniën! Ik keer terug binnen uw broederschap. Ik
word weer één der uwen. O, stoot mij niet uit!
Ondertusschen is de geestvan Leonidas, gevolgd door de geesten van zijn sol-
daten, opgekomen. Zij staan nu — door hem onbemerkt
Zij vormen een koor; de geest van Leonidas staat voor hen.
— achter den bode.

geest van Leonidas:


Blijf ver van ons
bode:
Men spreekt mij aan.
(Hij bemerkt het koor van geesten):
Goden, o sta mij bij!
geesten:
Wie zal hém bijstand geven?
andere geesten:
Onder geen dak wordt hij ontvangen.
andere geesten:
En de bronnen zijn verdroogd, waar hij wil drinken.
andere geesten:
De zoetste vruchten zijn hém bitter.
andere geesten:
Zijn brandstapel mag niet die van soldaten zijn.
andere geesten:
Niemand wil hem begraven.
andere geesten:
Nergens is een boom, die voor hem schaduw geeft.
bode:
Koning Leonidas, ik weet, het was niet goed, wat 'k deed,
maar is het niet begrijpelijk, dat een mensch vlucht uit
het gevaar en tracht zijn leven te behouden? Doet een
dier zoo niet, wanneer het zich te zwak weet?
geest van Leonidas:
Sterken alleen behooren tot de broederschap van de
Spartanen.
koor:
Sterken alleen.
bode:
Ik kan toch nog betoonen, dat ik even goed kan strijden en
kan sterven voor mijn stad. Ik ben toch even goed als al
diegenen, die evenmin gesneuveld zijn.

69
DE BODE VAN DE THERMOPYLAI

geest van Leonidas:


Wij stonden nu eenmaal daar; en waar onze phalanx
staat, blijft zij staan.
koor:
Wij stonden tot wij stierven in de verschrikking van den
- slag.
Leonidas:
geest van
Gij waart de eenige, die van zijn post ging.
bode:
Ik alleen? Hoevelen hebben 't stervende niet diep be-
rouwd, dat zij niet zijn gevlucht?
geest van Leonidas:
Laster de grooten niet, die zélf zoo klein zijt.
bode:
Wat wilt gij van mij ? Wat wilt gij dan ? Gij volgt mij maar
met uw verwijten, die ik niet kan loochenen. Moet ik dan
razend worden, zooals een dolle hond? Geesten, die mij
vervolgt met uw steenen gelaat, geesten met uw genade-
looze woorden, wat wilt gij ?
koor:
Wij willen wraak.
geest van Leonidas:
Wij zullen u vervolgen, waar gij gaat en waar gij rusten
wilt, zullen wij u nog verschrikken in uw slaap.
zullen uw aanklagers zijn, tot welk gerecht gij
Wij
u moogt

wenden.
bode:
Maar is dan die schuld niet meer te zoenen ?
koor:
Alleen voltrokken wraak kan vrede maken.
geesten:
Zie onze wonden!
andere geesten:
Zie de gebroken zwaarden!
andere geesten:
Zie de van leed doorploegde trekken van onze vrouwen!
andere geesten:
Hoor 't geweeklaag uit de stad!
koor:
Zie ons, die onbegraven zijn!
geest van Leonidas:
Wij komen en wij gaan en volgen u bij eiken stap
tot aan het einde.

70
DE BODE VAN DE THERMOPYLAI

Alle geesten gaan langzaam af.


bode:
Vergeeft! Straks komt Pausanias met zijn Spar-
tanen; wat moet ik doen? Zal 'k mij verbergen, vluchten
des noods ? Zal 'k om genade smeeken ? Zal 'k mij van de
rotsen af te pletter werpen ? Maar neen: Mijn
rechters zijn die geesten niet, mijn rechter is het volk van
Sparta. En wat weten zij van het gebeurde ? Mij alleen
verschijnt Leonidas en dreigt en wil mij uitgebannen zien.

Maar 't volk, dat mij oordcelen moet tast in het duister.
Pausanias met zijn koor van Spartanen op. »
stemmen:
Daar staat hij dan.
andere stemmen:
De vluchteling.
Het koor heeft zich opgesteld. Pausianias staat vóór het koor.
Pausanias:
Kom voor ons, dat wij nader vernemen kunnen
(De bode komt als een beklaagde voor zijn rechters te staan)
Gij zijt gevlucht en hebt uw tentgenooten verlaten, toen
hun onverbiddelijk het doodslot was verschenen.
bode:
Ik kwam hier om het bericht der nederlaag te brengen.
koor:
De bode van een slechte tijding is nooit welkom.
bode:
Was het dan niet goed, dat gij 't spoedig vernaamt, en
niet langer door twijfel werd verontrust?
Pausanias:
Gij hebt Athene zien verbranden, maar geen hand ver-
roerd tot haar verdediging.
bode:
Ik heb mij voortgehaast, om tijdig hier te zijn.
koor:
Gehaast, weg van 't gevaar!
Pausanias:
Gij weet, dat Sparta's zonen nooit geweken zijn uit
eengen strijd?
bode:
Ben ik geweken, als ik hier kom, in dit land, dat op het
oogenblik één legerkamp is?

71
DE BODE VAN DE THERMOPYLAI

koor:
Waar kon hij zich anders redden ? Wie zal ooit zich zelf
verbannen?
Pausanias:
Wordt gij niet gekweld door schaamte? Volgen u de
geesten van de geval'nen niet, die onbegraven bij de
Thermopylai liggen?
bode:
Neen; ik sta hier recht voor u en onbesmet van schande.
koor:
Een leugen of een eerlijk woord ?
Hij schijnt soms met een dubb'le tong te spreken.
bode:
Ik sta hier met een onbevlekten naam, ik durf u allen aan-
zien, 'k Heb gedaan wat ik moest doen.
op, laat mij één onder u zijn als een ander.

Neem mij weer
Pausanias:
Wij spraken nog geen oordeel. And're zaken lagen ons
nader aan het hart, dan uw lot te bepalen.
bode:
Maar wat wilt ge dan met mij?
Pausanias:
Wij willen recht.
koor:
Wij willen recht,
stemmen:
Wij willen wegen wat het zwaarste is.
andere stemmen:
Wij hooren enkel u. Geen aanklager is daar, dan
onze twijfel.
andere stemmen:
Wij zullen nu wegen zonder wrok of wraakzucht,
koor:
Wij zullen rechtvaardig zijn en onzen sternsteen als goede
mannen werpen.
Pausanias:
Komt, dat wij ons beraden.
Pausanias en koor af.
bode:
Redding is zoo dicht nabij. Ik kan haar grijpen haast.
Het zal weer alles goed zijn, zooals 't vroeger was. Geen
geesten, die mij jagen

72
DE BODE VAN DE THERMOPYLAI

De geesten van Leonidas en zijn soldaten komen op.


en geen menschen, die mij verachten en hun huizen voor
mij sluiten. Ik behoef niet rond te zwerven, de wereld door,
en ov'ral vreemd te zijn. Ik zal weer in de phalanx staan
bij d' and'ren.
geesten:
Hij droomt van wat hij heeft verloren.
bode: (bemerkt hen)
Weg! Booze geesten, gaat weg van mij!
koor:
Wij zijn er en wij zijn niet te verdrijven.
bode: (trekt zijn zwaard)
Met de wapenen zal ik u van mij slaan!
koor:
Hij wil de dooden doen sterven. Maar wij, wij zijn er,
wij vervolgen, juist omdat wij dood zijn voor altijd.
(bode steekt het zwaard in de scheede)
bode:
Geeft mij den vrede.
koor:
Een wreede vrede bereiden wij u.
geest van Leonidas:
Nog heeft de rechter d' aanklacht niet gehoord, maar eer
de stemmen in den helm geworpen zijn, zal hij haar ver-
nemen, want wij zijn ten doode tóe gekrenkt. Wij, die de
macht der Perzen tot ons' laatsten druppel bloed hebben
geweerd, wij zijn door u verlaten juist toen geen leed zoo
bitter was, als aan te moeten zien, dat één der onzen niet
bij ons behoorde. Toen de laatste vragen, die niemand
noemt en ieder schrijnen in zijn leven, toen die hard,
meedoogenloos voor ons verschenen, toen een ieder onzer
zich deel van allen wist, zijt gij van ons gegaan.
k oor:
Wraak voor hoon en leed, dat gij over ons bracht!
bode:
Moest ik me zonder zin laten vernietigen ? Is er zelfs maar
een dier, dat zoo iets doet?
geest van Leonidas:
Een bij, die steekt, is zeker van haar dood. Maar sterker
dan de vrees is haar de oer-drift, dat zij deel is van haar
zwerm.

73
DE BODE VAN DE THERMOPYLAI

bode:
Moet ik, omdat zoon dier zonder verstand het doet, zoo
handlen ?
geest van Leonidas:
Het is niet zinloos, wat de bij dan doet. Natuur wijst haar
den goeden weg. En: Hebt gij zelf niet diep geweten,
dat uw vlucht niet was zooals ons passend is ?
koor:
Ontken het voor de menschen, maar wij weten het wel.
Wij kennen het verborgenste van 't leven: den dood.
Wij weten, wat u dreef.
bode:
Laat mij met rust, wraakgierige geesten!
koor:
Nimmer!
bode:
ik ben toch niet door en door onwaardig en slecht!
koor:
Wraak volgt den slechten niet, wraak volgt den schuldige.
bode:
De wereld is zoo wijd, waarom moeten zij altijd met mij
gaan, mij steeds beëngen? Als ik vlucht, zult gij
mij dan laten gaan?
koor:
Omdat wij dood zijn, zijn wij eeuwig. Wij gaan met u,
waar gij moogt gaan. Wij zijn de schare Van de wraak.
geest van Leonidas:
Waar gij wilt rusten drijven wij u voort.
koor:
Drijven u voort.
geest van Leonidas:
Als iemand zich uw vriend wil noemen, merken wij u met
het teeken van'uw schande.
koor:
Uw schand'!
geest van Leonidas:
Als gij de menschen allen bedriegen mocht, zijn wij nog
daar als onbedriegelijke rechters.
koor:
Rechters, wrekers!

74
DE BODE VAN DE THERMOPYLAI

bode:
Wanneer gij rechters zijt, zoekt dan het recht.
koor:
Ons recht is wraak.
geest van Leonidas:
De bloemen van het veld bloeien voor u, als voor een ander,
maar waar gij denkt, hun reine kleuren te genieten, als
de lentewind u om de slapen spoelt en de betoov'ring van
hun geuren medebrengt, dan zult gij op de bloembedekte
weide ons zien staan.
geesten:
Waar de rijke bloemen bloeien en waar de luide feesten
zi Jn>
andere geesten:
Waar in de bekers de donkre wijn stroomt,
andere geesten:
Waar de vrede van den huiselijken haard weldadig
heerscht,
koor:
Daar staan wij achter u!
geest van Leonidas:
Wanneer de dag verschijnt, verschijnen wij en als hij is
gestorven en de zwarte vleermuis van den nacht haar
breede vleugels spreidt, dan staan wij aan uw bed, als
wachters, die u trouw zijn tot uw dood.
niet meer verlaten.
—Wij zullen u

geesten:
Schande voor het volk van Sparta.
andere geensten:
Verslagenheid bracht gij in onze harten.
andere geesten:
Wij willen geen zoen en wij willen geen weergeld.
koor:
Wij willen wraak, wraak voor den hoon, wraak voor de
schande, d' ongemeten smart.
bode:
Hades, Heer van de dooden, doe hen van mij gaan,
verbied dien boozen geesten hun vervolging, roep mij
naar uw duister en tochtig huis, maak mij een ijle schim,
zooals ik toch eenmaal worden zal, maar doe die wilde
jacht op mij beëindigen.

75
DE BODE VAN DE THERMOPYLAI

De geesten wijken naar achteren. Pausanias met zijn Spartanen komt op.
bode:
Ziet, ziet, zij wijken! Heerscher der duisternis, gij brengt
mij licht.
stemmen:
Hij is onschuldig.
andere stemmen:
Gruwelijke schanddaad!
andere stemmen:
Een schande voor heel Griekenland.
andere stemmen:
Wat hij bedreef, is hoon aan ons.
andere stemmen:
En hen, die daar verslagen liggen op het slagveld.
andere stemmen:
Toch was 't goed, dat wij een tijding kregen.
andere stemmen:
Even goed had hij naar de Perzen kunnen gaan en daar
wellicht zelfs een belooning krijgen.
andere stemmen:
Als men één misdaad niet bedrijft, spreekt dat nog van een
andere niet vrij.
andere stemmen:
Kan hij zich nog in komende gevechten niet een goed
soldaat betoonen? Wordt het oordeel nu niet te vroeg
gesproken ?
andere stemmen:
Mag de smaad ongewroken blijven, die onzen helden
is aangedaan?
andere stemmen:
Is dat geschied, is dat wel zeker?
De koren hebben zich nu zoo opgesteld, dat heelemaal vóór op het tooneel de
bode staat. Vervolgens op de onderste treden der terrassen het koor van Spar-
tanen, met Pausanias vóór hen; en daar achter op de bovenste treden de geesten,
met Leonidas in hun midden.
Pausanias:
Spartaansche mannen, gij hebt nu, meen ik, wel lang
genoeg beraadslaagd, hoe uw vonnis luiden moet.
koorleider:
Er is nog steeds, Pausanias, oneenigheid en twijfel tus-
schen ons.

76
DE BODE VAN DE THERMOPYLAI

Pausanias:
Als gij hem nog een vraag zoudt willen doen stellen, zal
ik het nog doen.
stemmen:
't Is dwaasheid, zulk een vraag. De leugen wordt hem als
een schild gegeven.
andere stemmen:
Vraagt hem dan een eed.
andere stemmen:
Een eed bij 't zwarte water van den Styx.
koorleider:
Vraag hem, koning Pausanias, dat hij de onbevlektheid
van zijn naam bezweren zal.
Pausanias:
Wilt gij bij 't grootste, waar een mensch bij zweren kan,
bij 't zwarte water van den kouden Styx, zweeren, dat
geen daad oneervol en tot schande voor ons allen, een
daad, die u onrein zou maken voor de menschen, die u
een graf onwaardig zou maken, dat door menschenhand
gedolven is, op u rust?
bode: (heft de hand op voor den eed)
koor van geesten:
Een meineed!

Het koor van Spartanen wijkt in twee helften naar links en rechts,

stemmen: (fluisterend)
Ziet, daar staat Leonidas.
andere stemmen: (fluisterend)
De doode strijders der Thermopylai.
koor van geesten: (de arm opheffend naar den bode)
Wij klagen aan, wij roepen om wraak,
.geest van Leonidas:
Wij, die tegen de overmacht van de tienduizend Perzen
stonden, die nu, onbegraven, bij de levenden geen plaats
meer hebben en geen toegang tot het rijk van Hades, wij
roepen uw wraak over den man, die ons in 't bitterst uur
verliet. Wij zijn de eersten uit uw midden, om on-
zentwil moogt gij niet meededoogend zijn.
stemmen:
Erger, dan iemand kon denken!

77
DE BODE VAN DE THERMOPYLAI

andere stemmen:-
Zwaarder dit woord, dan alle eeden.
andere stemmen:
Wie kon het gelooven!?
andere stemmen:
Hij, die een der onzen was, is voor den vijand wegge-
vlucht.
andere stemmen:
Niet meer bij ons behoort hij.
andere stemmen:
Wij stooten hem uit.
andere stemmen:
De aarde wil hem niet meer dragen.
andere stemmen:
En de zee neemt hem niet op.
andere stemmen:
De menschen nemen zijn hand niet aan.
andere stemmen:
De Goden vervolgen hem.
andere stemmen:
Hades laat hem in zijn huis niet binnen,
bode:
Moeten die zwarte schimmen over mijn lot beslissen?
koor van geesten:
Gij kent ons wel.
bode:
Ja, ik herken u: Wij zaten tezamen om het kampvuur en
wij stonden samen in den phalanx, schouder aan schouder
bij de Thermopylai, toen wij een rots tusschen die golven
van Perzische krijgers waren.
nu aan?
— Wat klaagt gij mij

geest van Leonidas:


Zweer geen meineed: Gij zelve kent den muur het best,
die staat tusschen ons, zoo onwrikbaar als de burcht der
Goden, de geweldige Olympos.
koor van geesten:
Zoolang de weegschaal van het recht nog in de sterke hand
van Vader Zeus rust, ligt 't gewicht van uwe schuld zwaar
in de schaal.

78
DE BODE VAN DE THERMOPYLAI

koor van Spartanen:


Hij zweer' of weigere den eed.
Pausanias:
Welnu?
bode: (zwijgt)
Pausanias:
Spartaansche mannen, thans zal onder u de helm rond-
gaan en zult gij stemmen.
De koorleider neemt den helm af en gaat rond. Alle Spartanen werpen een
steentje in zijn helm.
Ondertusschen spreken de geesten fluisterend.
geesten:
Ziet, een zwarte steen.
andere geesten:
Een zwarte steen.
andere geesten:
Een zwarte.
andere geesten:
Hij twijfelt.
koor van geesten:
Denk aan ons.
andere geesten:
Daar valt de worp,
(eenige tijd stilte)
— veroordeelend.
andere geesten:
De helm wordt zwaar en op zijn bodem ligt het zwarte
vonnis.
andere geesten:
Nog is geen steen wit.
(eenige tijd stilte)
andere geesten:
De laatste worp! Zal die een stille bede om genade zijn ?
andere geesten:
Een zwarte steen!
koorleider:
Koning Pausanias, mijn helm bevat slechts zwarte steenen.
Pausanias:
Dan zij 't vonnis uitgesproken: De Spartanen hebben
gestemd en hebben u schuldig bevonden. Zij veroordeelen
u en

79
DE BODE VAN DE THERMOPYLAI

Pausanias, geest van Leonidas, beide koren:


bannen u uit
Pausanias:
Vuur, aard' en water ontzeggen wij u. En geen
huis zal u geopend zijn, waar de Spartaansche zonen
verblijven.
koor van geesten:
't Is geschied.
koor van Spartanen:
Het is geschied.
Pausanias:
Welaan, Spartanen op, wij trekken naar den Isthmos.
Pausanias en zijn koor af.
bode:
Is het waar, ben ik tot daar gekomen?
koor:
Daar zijt gij gekomen.
bode:
Steeds nog volgen zij!
koor:
Wij blijven volgen,
bode:
Ik, die eens een trotsch soldaat was, sta nu hier, zoo rade-
loos, zoo krachteloos. Ik kan het niet lang meer
verdragen. ——— Ik moet maar ver weg zwerven,
misschien komt er vergeving.
koor:
Ga uit dit land.
bode: (gaat wankelend af)
Leonidas!
geest van Leonidas:
Zijn naam is onbekend. Ons nameloos grafschrift zal ons
vereeuwigen: O vreemd'ling, die naar Sparta gaat,
meld, dat wij, driehonderd, hier liggen, voor het vader-
land gestorven.
F. van Genechten Jr.

80
K 2:!50

You might also like