Download as odt, pdf, or txt
Download as odt, pdf, or txt
You are on page 1of 17

STAATSCOURANT

Nr. 1379
13 januari
2017

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Advies Raad van State betreffende het ontwerp van een


algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het
Arbeidsomstandighedenbesluit, het Arbeidstijdenbesluit en het
Arbeidstijdenbesluit vervoer in verband met Richtlijn
2014/112/EU de Raad van 19 december 2014 tot uitvoering van
de Europese Overeenkomst betreffende de regeling van
bepaalde aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de
binnenvaart die is gesloten door de Europese Binnenvaartunie
(EBU), de Europese Schippersorganisatie (ESO) en de Europese
Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) (PbEU 2014, L 367)

Nader Rapport

28 november 2016
IENM/BSK-2016/241927
Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken
Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 8 september 2016, nr. 201600
1537, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te
doen toekomen. Dit advies, gedateerd 20 oktober 2016, nr. W14.16.0267/IV, bied ik U hierbij
aan.

De Afdeling advisering van de Raad van State merkt met betrekking tot het ontwerp op dat de
wijziging van het Atbv op een enkel onderdeel niet geheel aansluit op de richtlijn of dat een
keuze onvoldoende is gemotiveerd. In afwijking van de richtlijn wordt in de voorgestelde
wijziging van artikel 5.5:6, eerste lid, ook de bedreiging van de veiligheid van het milieu
aangemerkt als een noodsituatie, waarin verlenging van de arbeidstijd is toegestaan. In artikel
8:3a ontbreekt ten onrechte de strafbaarstelling van de voorgestelde artikelen 5.4:2 en 5.5:5a.
In elk geval blijkt uit de toelichting niet duidelijk waarom voor privaatrechtelijke handhaving van
artikel 5.5:5a is gekozen. Ten slotte wijst de Afdeling op een aantal redactionele
onvolkomenheden. De Afdeling adviseert het besluit vast te stellen nadat met de vorenstaande
opmerkingen rekening is gehouden.

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling zijn het ontwerp-besluit en de nota van
toelichting als volgt gewijzigd. In artikel 5.5:6 is de zinsnede ‘of het milieu’ geschrapt. Artikel
5.5:5a is gesplitst in de artikelen 5.5:5a (nieuw) en 5.5:5b (nieuw). In artikel 8:3a is de
strafbaarstelling van de artikelen 5.4:2 en 5.5:5a en 5.5:5b toegevoegd. De redactionele
opmerkingen zijn overgenomen. Ten slotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om, met
name in paragraaf 5.4, nog enkele andere redactionele verbeteringen aan te brengen.

Ik moge U hierbij, mede namens mijn ambtgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het
gewijzigde ontwerp-besluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken
overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Infrastructuur en Milieu,


M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

1 Staatscourant 2017 nr. 1379 13 januari 2017


Advies Raad van State

No. W14.16.0267/IV
’s-Gravenhage, 20 oktober 2016

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 8 september 2016, no.2016001537, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
van de Minister van Infrastructuur en Milieu, mede namens de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig
gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Arbeidstijdenbesluit vervoer in verband met
richtlijn nr. 2014/112/EU van de Raad van 19 december 2014 tot uitvoering van de Europese
Overeenkomst betreffende de regeling van bepaalde aspecten van de organisatie van de
arbeidstijd in de binnenvaart die op 15 februari 2012 is gesloten door de Europese
Binnenvaartunie, de Europese Schippersorganisatie en de Europese Federatie van
Vervoerswerknemers, met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit beoogt met wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit, het


Arbeidstijdenbesluit en het Arbeidstijdenbesluit vervoer (Atbv) uitvoering te geven aan
implementatie van Richtlijn 2014/112/EU1 (hierna: de richtlijn).
Op een enkel onderdeel sluit de wijziging van het Atbv niet geheel aan op de richtlijn of is een
keuze onvoldoende gemotiveerd.

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het besluit vast te stellen, maar acht op
onderdelen een aanpassing van het ontwerpbesluit en de toelichting aangewezen.

1. Noodsituaties

Het eerste lid van artikel 5.5:6 van het Atbv is de implementatie van het eerste en tweede lid
van clausule 13 van de richtlijn. Deze clausule bepaalt dat de kapitein of diens plaatsvervanger
in noodsituaties de arbeidstijd van een bemanningslid kan verlengen, mits hij ervoor zorgt dat
na het beëindigen van een noodsituatie voldoende rust in acht genomen kan worden. Van een
noodsituatie is sprake indien de onmiddellijke veiligheid van het vaartuig, de personen aan
boord of de lading in het geding is dan wel bijstand moet worden verleend aan andere schepen
of personen die in nood verkeren. De voorgestelde wijziging van artikel 5.5:6, eerste lid, merkt
ook de bedreiging van de veiligheid van het milieu aan als een noodsituatie. De toelichting licht
deze afwijking van de richtlijn niet toe.

De Afdeling merkt op dat in een situatie waarin tegelijkertijd met de veiligheid van het milieu
ook die van het personeel, het schip dan wel de lading in het geding is, er sprake is van een
overlap en de afzonderlijke vermelding geen toegevoegde waarde heeft. Is er uitsluitend sprake
van bedreiging van het milieu, dan is volgens het artikel ook sprake van een noodsituatie, terwijl
dat volgens de richtlijn niet het geval is. In die situaties wordt derhalve in strijd met clausule 13
van de richtlijn verlenging van de arbeidstijd mogelijk gemaakt.

Gelet op het vorenstaande adviseert de Afdeling het ontwerpbesluit aan te passen.

2. Overtredingen

Artikel 8:3A van het Atbv regelt de strafbaarstelling van de bepalingen voor de binnenvaart en
merkt daartoe de niet naleving van een aantal artikelen aan als overtreding. Op deze wijze
wordt uitvoering gegeven aan artikel 3 van de richtlijn. Op grond van dit artikel bepalen de
lidstaten zelf welke sancties van toepassing zijn wanneer op basis van de richtlijn ingevoerde
nationale bepalingen worden overtreden, maar de sancties moeten wel doeltreffend, evenredig
en afschrikkend zijn. De Afdeling merkt hierover het volgende op.

a. De bestaande opsomming in artikel 8:3A van het Atbv is aangevuld met artikel 5.4:1 van het
Atbv, dat de registratie van de rusttijden regelt ter uitvoering van clausule 12 van de
richtlijn. Het voorgestelde artikel 5.4:2 van het Atbv dat de aanvullende eisen bevat ten
aanzien van de registratie van de arbeids- en rusttijden van de bemanningsleden die
werknemer zijn, is achterwege gebleven. Ook met dit artikel wordt echter clausule 12 van
de richtlijn geïmplementeerd.

1 Richtlijn 2014/112/EU van de Raad van 19 december 2014 tot uitvoering van de Europese Overeenkomst betreffende de regeling
van bepaalde aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de binnenvaart die is gesloten door de Europese Binnenvaartunie
(EBU), de Europese Schippersorganisatie (ESO) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) (PB 2014, L367).

2 Staatscourant 2017 nr. 1379 13 januari 2017


Nu ook deze aanvullende voorschriften de veiligheid en de gezondheid van de bemanning
ten doel hebben, zal ook voor deze verplichtingen in strafbaarstelling voorzien moeten
worden.

De Afdeling adviseert artikel 8:3A aan te vullen en de toelichting aan te passen.


b. De toelichting merkt op dat de pauzeregeling in de Arbeidstijdenwet uitsluitend
civielrechtelijk gehandhaafd wordt.2 Om die reden is er, volgens de toelichting, voor
gekozen ook de pauzeregeling in het voorgestelde artikel 5.5:5b van het Atbv niet straf- of
bestuursrechtelijk te handhaven. Om vergelijkbare redenen wordt ook de regeling van
compensatiedagen, waar artikel 5.5:5a naar verwijst, niet publiekrechtelijk gehandhaafd,
aldus de toelichting.3 Artikel 5.5:5a bevat de implementatie van de clausules 5 en 6 van de
richtlijn. Clausule 5 regelt de dagelijkse en wekelijkse arbeidstijd en het toegestane
maximum aantal achtereenvolgende arbeidsdagen. Clausule 6 voorziet in de mogelijkheid
om in geval van seizoensarbeid in de passagiersvaart binnen een zekere marge af te wijken
van de voorschriften van clausule 5. Het bemanningslid komt dan wel in aanmerking voor
compensatie. Deze vereffening komt in overleg tussen werkgever en werknemers(-
vertegenwoordiging) tot stand. Afwijking kan dan ook alleen bij collectieve regeling
plaatsvinden.

Zonder nadere toelichting is niet duidelijk waarom sprake zou zijn van ‘vergelijkbare redenen’ op
grond waarvan artikel 5.5:5a in zijn geheel, net als artikel 5.5:5b, uitsluitend civielrechtelijk
gehandhaafd wordt. Met de richtlijn wordt beoogd de gezondheid en veiligheid van werknemers
in de binnenvaart te beschermen. Om die reden zijn in de richtlijn en de hieraan gehechte
overeenkomst minimumnormen vastgelegd.4 De vaststelling van het aantal arbeids- en
rustdagen, de afwijking voor de seizoensarbeid in de passagiersvaart, en de
compensatieregeling betreffen direct de bescherming van de gezondheid en veiligheid van de
werknemers.5

De geldende Arbeidstijdenwet kent de mogelijkheid van privaatrechtelijke handhaving van een


aantal normen, waaronder de pauzeregeling. De verschuiving van publiekrechtelijke naar
privaatrechtelijke handhaving heeft plaatsgevonden bij de Wet van 30 november 2006 tot
wijziging van de Arbeidstijdenwet in verband met vereenvoudiging van die wet. 6 Daarbij is de
keuze gemaakt dat handhaving door de overheid zich zal blijven richten op de uiterste grenzen
in de wet van die aspecten waarvan het belang voor de veiligheid en gezondheid van de
werknemer zodanig is dat overheidstoezicht noodzakelijk wordt gevonden. Binnen de
systematiek van standaard- en overlegregeling van de huidige wet betekent dit dat de overheid
de ruimere normen van de overlegregeling (uiterste grenzen) handhaaft en dat naleving van de
meer beperkte normen van de standaardregeling langs civielrechtelijke weg moet worden
afgedwongen, aldus de regering.7

De Afdeling wijst er op dat voor handhaving van Europese regels geldt dat sancties gelijkwaardig
en vergelijkbaar moeten zijn met sancties voor overtredingen van puur nationaal recht. Het
strafrecht, maar ook het bestuursrecht en het burgerlijk recht mogen daartoe worden ingezet. 8

De toelichting zet niet uiteen in hoeverre de afwegingen voor de pauzeregeling ook opgaan voor
de regels inzake vaststelling van het aantal arbeids- en rustdagen, de afwijking voor de
passagiersvaart en de compensatieregeling. Het inzicht in deze afweging is van belang voor de
beoordeling van de wijze waarop de regels gehandhaafd moeten worden. De voorgestelde keuze
voor privaatrechtelijke handhaving is dan ook zonder nadere uiteenzetting niet goed
verklaarbaar.

De Afdeling adviseert in ieder geval in de toelichting de keuze voor privaatrechtelijke


handhaving van artikel 5.5:5a in zijn geheel nader te motiveren en zo nodig artikel 8:3A aan te
passen.

3. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te
nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
2 Artikel 5:4.
3 Toelichting op artikel III, onderdeel G.
4 Overwegingen 13 en 15 bij de richtlijn.
5 De Handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudegevoeligheidstoets van de Inspectie Leefomgeving en Transport van 19 mei 2016
wijst er dan ook op dat in sanctionering moet worden voorzien (blz. 1 onder punt 1, en 2, onder strafbepalingen).
6 Stb 2006, 632, inwerking getreden op 1 april 2007 (Stb 89.
7 Kamerstukken II 2005/06, 30 532, nr. 4, blz. 4; voorts ook nr. 3, blz. 5, 7–9, 25 en 35–36; en Kamerstukken II 2011/12, nr. 28, blz. 5.
8 Kamerstukken II 2005/06, 30 532, nr. 3, blz. 36.

3 Staatscourant 2017 nr. 1379 13 januari 2017


De vice-president van de Raad van State,
J.P.H. Donner.

4 Staatscourant 2017 nr. 1379 13 januari 2017


Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
betreffende no.W14.16.0267/IV

– In de aanhef ook melding maken van artikel 4.3, tweede, derde en vierde lid van de
Arbeidstijdenwet.
– In artikel 5.4:1, eerste lid, onderdeel b, ‘het boordpersoneel als bedoeld’ wijzigen in: het
boordpersoneel, bedoeld.
– In artikel 5.4:2, tweede lid, na ‘arbeidstijden’ invoegen: of rusttijden (zie: clausule 12, derde
lid, van Richtlijn 2014/112).
– In artikel 5.5:6, tweede lid, na ‘bemanningslid’ invoegen: dat werknemer is en (zie: clausule
13, derde lid, van Richtlijn 2014/112).

5 Staatscourant 2017 nr. 1379 13 januari 2017


Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: wijziging van het
Arbeidsomstandighedenbesluit, het Arbeidstijdenbesluit en het
Arbeidstijdenbesluit vervoer in verband met Richtlijn 2014/112/EU van de
Raad van 19 december 2014 tot uitvoering van de Europese Overeenkomst
betreffende de regeling van bepaalde aspecten van de organisatie van de
arbeidstijd in de binnenvaart die is gesloten door de Europese
Binnenvaartunie (EBU), de Europese Schippersorganisatie (ESO)en de
Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) (PbEU 2014, L 367)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz.
enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, mede namens Onze Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 5 september 2016, nr. IenM/BSK-2016/170076,
Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op Richtlijn 2014/112/EU van de Raad van 19 december 2014 tot uitvoering van de
Europese Overeenkomst betreffende de regeling van bepaalde aspecten van de organisatie van
de arbeidstijd in de binnenvaart die is gesloten door de Europese Binnenvaartunie (EBU), de
Europese Schippersorganisatie (ESO) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF)
(PbEU 2014, L 367), artikel 5:12, tweede lid, onder b, van de Arbeidstijdenwet en artikel 16,
tweede lid, onderdeel b, van de Arbeidsomstandighedenwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ..., nr. ....);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, mede namens Onze
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van ..., nr. IenM/BSK-..., Hoofddirectie
Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 2.44 wordt aan afdeling 8 van hoofdstuk 2 een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 2.45. Arbeidsgezondheidskundig onderzoek binnenvaart

Iedere werknemer die arbeid verricht aan boord van een schip dat in de binnenvaart wordt
ingezet, wordt, in aanvulling op artikel 18 van de wet, jaarlijks in de gelegenheid gesteld een
arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.

In artikel 9.9b, eerste lid, onder b, wordt ‘en 2.43, tweede lid’ vervangen door: , 2.43, tweede lid,
en 2.45.

ARTIKEL II

Paragraaf 5.26 van het Arbeidstijdenbesluit vervalt.

ARTIKEL III

Het Arbeidstijdenbesluit vervoer wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 5.1:1 komt te luiden:

6 Staatscourant 2017 nr. 1379 13 januari 2017


Artikel 5.1:1

bemanningslid: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de


Binnenvaartwet alsmede boordpersoneel als bedoeld in clausule 2, onderdeel k, van de
overeenkomst;
exploitatiewijze A1, exploitatiewijze A2 en exploitatiewijze B: hetgeen daaronder wordt
verstaan in artikel 3.10 van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn;
jeugdig bemanningslid: een bemanningslid van 16 of 17 jaar;
overeenkomst: Europese Overeenkomst betreffende de regeling van een aantal aspecten van
de organisatie van de arbeidstijd in de binnenvaart, bedoeld in de bijlage bij Richtlijn
2014/112/EU van de Raad van 19 december 2014 tot uitvoering van de Europese
Overeenkomst betreffende de regeling van bepaalde aspecten van de organisatie van de
arbeidstijd in de binnenvaart die op 15 februari 2012 is gesloten door de Europese
Binnenvaartunie (EBU), de Europese Schippersorganisatie (ESO) en de Europese Federatie
van Vervoerswerknemers (ETF) (PbEU 2014, L 367);
rusttijd: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 3.11 van het Reglement betreffende het
scheepvaartpersoneel op de Rijn.

Paragraaf 5.4 komt te luiden:

§ 5.4 Registratie

Artikel 5.4:1. Registratie rusttijden

1. De rusttijden van een bemanningslid worden als volgt geregistreerd:


a. voor een bemanningslid als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Binnenvaartwet,
overeenkomstig het bepaalde krachtens artikel 31 van het Binnenvaartbesluit;
b. voor het boordpersoneel als bedoeld in clausule 2, onderdeel k, van de
overeenkomst op een door de werkgever te bepalen wijze.

2. De gezagvoerend schipper en de werkgever bewaren de gegevens en bescheiden met


betrekking tot de op grond van het eerste lid geregistreerde rusttijden en, indien van
toepassing, de op grond van artikel 5.4:2 geregistreerde arbeidstijden ten minste 52
weken, gerekend vanaf de datum waarop de desbetreffende gegevens en bescheiden
betrekking hebben.

3. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing aan boord van veerboten en
veerponten.

Artikel 5.4:2. Registratie arbeids- en rusttijden werknemers

1. Onverminderd artikel 5.4:1, eerste lid, wordt van een bemanningslid dat werknemer is,
de dagelijkse arbeidstijd geregistreerd.

2. De registratie van de arbeidstijden wordt uiterlijk aan het einde van de volgende maand
gezamenlijkheid door de werkgever of zijn vertegenwoordiger en de werknemer
gecontroleerd en bekrachtigd.

3. De werknemer ontvangt een kopie van de registratie en bewaart deze ten minste 52
weken, gerekend vanaf de datum waarop de gegevens betrekking hebben.

In artikel 5.5:2 wordt ‘houdt de gezagvoerder rekening met de rust- en vaartijden’ vervangen
door: houden de werkgever en de gezagvoerend schipper rekening met de arbeids-, rust- en
vaartijden.

De artikelen 5.5:3 tot en met 5.5:5 met opschrift komen te luiden:

7 Staatscourant 2017 nr. 1379 13 januari 2017


Artikel 5.5:3. Rusttijd

1. De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid zodanig, dat een


bemanningslid dat werknemer is en arbeid verricht bij exploitatiewijze A1 of A2, een
rusttijd heeft van ten minste 10 uren in elke aaneengesloten periode van 24 uren.

2. De in het eerste lid bedoelde rusttijd is:


a. bij exploitatiewijze A1 ten minste 8 uren ononderbroken en wordt berekend vanaf
het einde van iedere ononderbroken rusttijd van ten minste 8 uren;
b. bij exploitatiewijze A2 ten minste 6 uren ononderbroken en wordt berekend vanaf
het einde van iedere ononderbroken rusttijd van ten minste 6 uren, en
c. voor zover het ononderbroken rusttijd betreft, buiten de vaartijd gelegen.

3. De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid zodanig, dat een


bemanningslid dat werknemer is en arbeid verricht bij exploitatiewijze B, een rusttijd
heeft van ten minste 10 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 24 uren, waarvan ten
minste 6 uren ononderbroken, en 24 uren in een aaneengesloten periode van 48 uren, te
rekenen vanaf het begin van een rusttijd van ten minste 6 uren.

4. De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid zodanig, dat een


bemanningslid dat werknemer is een rusttijd heeft van ten minste 84 uren in elke
periode van 7 dagen.

5. De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid zodanig, dat een


bemanningslid dat geen werknemer is, rusttijden in acht neemt overeenkomstig de
artikelen 3.11 onderscheidenlijk 3.12 van het Reglement betreffende het
scheepvaartpersoneel op de Rijn.

Artikel 5.5:4. Nachtarbeid

De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid zodanig, dat een


bemanningslid dat werknemer is in elke periode van 7 dagen ten hoogste 42 uren arbeid
verricht tussen 23:00 uur en 06:00 uur.

Artikel 5.5:5. Arbeidstijd

1. De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid zodanig dat een


bemanningslid dat werknemer is ten hoogste arbeid verricht gedurende:
a. 14 uren in elke periode van 24 uur,
b. 84 uren in elke periode van zeven dagen, en
c. gemiddeld 48 uren per week in elke periode van 52 weken, of, indien de
contractperiode korter is dan 52 weken, gemiddeld 48 uren per week in de
contractperiode.

2. Onverminderd onderdeel c, van het eerste lid verricht een bemanningslid dat werknemer
is, wanneer er volgens het dienstrooster meer arbeidsdagen dan rustdagen zijn, ten
hoogste arbeid gedurende gemiddeld 72 uren per week in elke periode van 16 weken.

Na artikel 5.5:5 worden twee artikelen met opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 5.5:5a. Arbeids- en rustdagen

1. De werkgever en de gezagvoerend schipper nemen bij de vaststelling van het aantal


arbeids- en rustdagen van een bemanningslid dat werknemer is, clausule 5 van de
overeenkomst in acht.

2. Bij collectieve regeling kan, met inachtneming van het derde lid en voor zover het gaat
om seizoensarbeid in de passagiersscheepvaart, van het eerste lid worden afgeweken.

3. De werkgever en de gezagvoerend schipper nemen bij de vaststelling van het aantal


arbeids- en rustdagen van een bemanningslid dat werknemer is, clausule 6 van de
overeenkomst in acht.

8 Staatscourant 2017 nr. 1379 13 januari 2017


Artikel 5.5:5b. Pauze

De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid van een bemanningslid


dat werknemer is zodanig, dat indien hij meer dan 6 uren arbeid per dienst verricht, zijn
arbeid wordt onderbroken door een pauze.

Artikel 5.5:6 met opschrift komt te luiden:

Artikel 5.5:6. Noodsituaties

1. De gezagvoerend schipper kan afwijken van de arbeids- en rusttijden om arbeid te


verrichten indien dit noodzakelijk is in verband met de onmiddellijke veiligheid van het
schip, de personen aan boord, de lading of het milieu, of bij het geven van hulp aan
andere schepen of personen in nood.

2. Zodra de noodsituatie, bedoeld in het eerste lid, voorbij is, zorgt de gezagvoerend
schipper er voor dat het bemanningslid dat arbeid heeft verricht in een rustperiode,
voldoende rusttijd ter compensatie krijgt.

Artikel 8:3A met opschrift komt te luiden:

Artikel 8:3A. Overtredingen binnenvaart

Het niet naleven van de artikelen 5.4.1, 5.5:2 tot en met 5.5:5, 5.5:6 en 5.5:7 is een
overtreding.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van 31 december 2016.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het
Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

9 Staatscourant 2017 nr. 1379 13 januari 2017


NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

Inleiding

Dit besluit strekt tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit, het Arbeidstijdenbesluit en
het Arbeidstijdenbesluit vervoer (Atbv) ter implementatie van Richtlijn 2014/112/EU van de Raad
van 19 december 2014 tot uitvoering van de Europese Overeenkomst betreffende de regeling
van een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de binnenvaart die is gesloten
door de Europese Binnenvaartunie (EBU), de Europese Schippersorganisatie (ESO) en de
Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) (PbEU 2014, L 367) (hierna: de richtlijn).
Deze organisaties hebben op 15 februari 2012 een overeenkomst gesloten betreffende de
regeling van een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de binnenvaart
(hierna: de overeenkomst). In deze aspecten was niet voorzien in richtlijn 2003/88/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de
organisatie van de arbeidstijd (PbEU 2003, L 299); de regelingen van die richtlijn bleken
onvoldoende rekening te houden met de bijzondere arbeids- en levenssituatie in de binnenvaart.
De overeenkomst bevat een gezamenlijk verzoek van partijen aan de Commissie tot
tenuitvoerlegging van de overeenkomst door een besluit van de Raad, overeenkomstig artikel
155, tweede lid, van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
Dit verzoek heeft geleid tot de totstandkoming van de richtlijn.
De overeenkomst bevat clausules inzake arbeidstijden, rusttijden, seizoensarbeid in de
passagiersvaart, pauzes, nachtarbeid, vakantie, medische keuring en bescherming van
minderjarigen.
De richtlijn bepaalt ondermeer dat de uitvoering ervan in geen enkel geval een rechtvaardiging
vormt voor een verlaging van het algemene beschermingsniveau van de werknemers op de
onder de richtlijn vallende onderwerpen. Wel kunnen de lidstaten voor de werknemer gunstiger
voorschriften dan de in deze richtlijn opgenomen voorschriften handhaven of invoeren.

Tot nu toe worden bepalingen betreffende rusttijden in de binnenvaart beheerst door het
Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn (RSP). Dit reglement is op grond
van de Herziene Rijnvaartakte uitsluitend op de Rijnvaart (Rijn, Waal en Lek) van toepassing en
op grond van de Binnenvaartwet en artikel 5.3:1 Atbv van overeenkomstige toepassing op alle
overige Nederlandse binnenwateren. In het onderhavige besluit worden de RSP-bepalingen en
de clausules van de overeenkomst op een zodanige wijze gecombineerd dat in alle gevallen de
bepaling geldt die het gunstigst is voor het beschermingsniveau van de werknemer (clausule 1,
vierde lid, van de overeenkomst). Hierdoor zijn de de artikelen 5.5:3 tot en met 5.5:5 Atbv
anders opgezet. In tegenstelling tot de systematiek van het RSP wordt vanwege de
overeenkomst voor rusttijden geen onderscheid meer gemaakt tussen de verschillende
exploitatiewijzen.

Twee zaken dienen in dit verband nog te worden opgemerkt. Ten eerste richt de richtlijn zich op
het algemene beschermingsniveau van werknemers.
Om die reden zijn de aan dit besluit toegevoegde bepalingen uitsluitend van toepassing op de
arbeid van bemanningsleden die als werknemer werkzaam zijn. Ten overvloede zij hierbij
opgemerkt dat hieronder ook bemanningsleden kunnen vallen die als zelfstandige te boek staan
(bijvoorbeeld bij de Belastingdienst of de Kamer van Koophandel), maar die, omdat zij hun
arbeid feitelijk onder gezag verrichten, op grond van de Arbeidsomstandighedenwet en de
Arbeidstijdenwet (Atw) toch als werknemers moeten worden beschouwd. Doorgaans zal de
richtlijn en de geïmplementeerde bepalingen niet van toepassing zijn op de zelfstandige
binnenvaartondernemer, dat wil zeggen de schipper/eigenaar die op een schip het gezag voert.
De richtlijn zal doorgaans ook niet van toepassing zijn op de zelfstandige, die als gezagvoerend
‘afloskapitein’ door de schipper/eigenaar wordt ingehuurd om deze, wanneer hij zelf niet kan
varen (vanwege vakantie of andere redenen), te vervangen. Op de gezagvoerend
schipper/eigenaar of de gezagvoerend afloskapitein zijn in die gevallen alleen de normen van
het RSP van toepassing. Maar het blijft afhankelijk van hun positie: zijn zij in dienst van een
reder, dan vallen zij wel onder de normen van de richtlijn.

Ten tweede: doordat hoofdstuk 5 van het Atbv gebaseerd was op het RSP, was dit hoofdstuk
uitsluitend van toepassing op bemannigsleden zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid , van de
Binnenvaartwet, het zogenoemde nautische personeel. De richtlijn heeft echter een ruimer
toepassingsgebied. De richtlijn ziet op alle werknemers die arbeid verrichten aan boord, dus ook
op het boord- of niet-nautisch personeel, zoals personeel dat in de passagiersvaart belast is met
het verzorgen van de passagiers. Om die reden is de toepasselijkheid van hoofdstuk 5 van het
Atbv uitgebreid, zodat ook het boord- of niet-nautisch personeel er onder valt. Dat betekent dat

10 Staatscourant 2017 nr. 1379 13 januari 2017


met de implementatie van deze richtlijn de specifieke normen voor het niet-nautisch personeel,
zoals die waren vastgelegd in § 5.26 van het Arbeidstijdenbesluit (Atb), zijn vervallen.

Handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudegevoeligheid

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geeft in haar Handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid


en fraudegevoeligheidstoets aan dat bij controle alleen kan worden uitgegaan van de minimale
eisen van de richtlijn, omdat deze accepteert dat voor werknemers gunstigere voorwaarden
worden gehanteerd dan de richtlijn aangeeft.
Voor de internationale vaart is dat inderdaad het geval en dat vloeit voort uit de wijze van
regeling in de richtlijn. Waar het de vaart binnen Nederland betreft (de vaart die de Nederlandse
grens in uitgaande en in inkomende richting niet overschrijdt) is voor werknemers de
Nederlandse regelgeving van toepassing. De gunstiger bepalingen daarin voor het niet-nautisch
personeel kunnen daarom ten volle worden toegepast en bij de handhaving als uitgangspunt
worden genomen.
Naar aanleiding van een opmerking van de ILT over de handhaving buiten Nederland moet
nadrukkelijk worden gesteld dat hoofdstuk 5 van het Atbv geen extraterritoriale werking heeft.
De extraterritoriale werking van de Arbeidstijdenwet is vastgelegd in artikel 2:8 Atw en de
binnenvaart valt hier niet onder. De in dit hoofdstuk vervatte normen gelden daarom alleen
binnen Nederland. Wel kent dit hoofdstuk een bepaling (artikel 5.5:2) dat zegt dat ‘rekening
gehouden’ moet worden met de arbeid die is verricht in de 48 uur voorafgaande aan het tijdstip
dat het schip de Nederlandse wateren is binnengevaren. Dit heeft echter uitsluitend te maken
met de referentieperioden van 24 of 48 uur. Als bijvoorbeeld voldaan moet worden aan de eis
dat in elke periode van 24 uur 10 uur rust genomen moet worden, dan moet dat, ook al is het
schip nog maar net Nederland binnengevaren, gecontroleerd kunnen worden en dat betekent
dat gekeken moet kunnen worden in hoeverre er in de voorafgaande periode van 24 uur reeds
rust genomen is.

Bedrijfseffecten en administratieve lasten

De richtlijn roept geen informatieverplichtingen aan de overheid in het leven. Er vloeien daarom
geen administratieve lasten uit deze richtlijn voort. Er is mogelijk wel sprake van enige
nalevingskosten. Door de richtlijn veranderen de werk-en rusttijden van de werknemers van
binnenschepen. Hebben de huidige, op de Rsp-gebaseerde regels, voornamelijk betrekking op
rusttijden, op grond van deze richtlijn zullen ook normen voor arbeidstijden gaan gelden, voor
bemanningsleden die werknemer zijn. Dit zou in beperkte mate kunnen doorwerken naar de
bedrijven/rederijen die binnenschepen in de vaart brengen. Deze effecten zijn mede een
uitkomst van de Europese Overeenkomst betreffende de regeling van bepaalde aspecten van de
organisatie van de arbeidstijd in de binnenvaart die is gesloten door de Europese
Binnenvaartunie (EBU), de Europese Schippersorganisatie (ESO) en de Europese Federatie van
Vervoerswerknemers (ETF).

Inspraak/participatie

Er zijn reacties ontvangen met betrekking tot het impementatievoorstel voor de richtlijn van het
Centraal Bureau Rijn- en Binnenvaart (CBRB) en Nautilus International.
Het CBRB heeft te kennen gegeven het aan de branche (passagiersvaart) over te willen laten of
zij het niet-nautisch personeel wil laten werken onder het regime van de Atw/Atb of onder dat
van hoofdstuk 5 van het Atbv. Om die reden is het in het voorliggende besluit zo geregeld dat in
principe de Atw/Atb van toepassing is, maar dat bij collectieve regeling (cao of, indien deze daar
niets over zegt, een schriftelijke overeenkomst tussen werkgever en het
medezeggenschapsorgaan) gekozen mag worden voor het regime van hoofdstuk 5 van het Atbv.

Met de belangrijkste inhoudelijke opmerkingen van Nautilus International kon rekening worden
gehouden.

Vaste verandermomenten

Bij het onderhavige besluit zijn de vaste verandermomenten voor het invoeren of wijzigen van
regelgeving niet toegepast, aangezien de inwerkingtreding met ingang van 31 december 2016
voortvloeit uit artikel 4 van de richtlijn. Het betreft hier ten aanzien van de vaste
verandermomenten uitzonderingsgrond d uit aanwijzing 174 van de Aanwijzingen voor de
regelgeving.

11 Staatscourant 2017 nr. 1379 13 januari 2017


Internetconsultatie

Aangezien dit wijzigingsbesluit de implementatie van een Europese richtlijn met minimale
beleidsruimte regelt is afgezien van internetconsultatie.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A (artikel 2.45)

De in dit artikel opgenomen wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit geeft invulling aan
clausule 14 van de overeenkomst. In dit artikel is het recht voor werknemers aan boord van
binnenschepen op een jaarlijkse medische keuring vastgelegd. Artikel 18 van de
Arbeidsomstandighedenwet verplicht de werkgever al om zijn werknemers periodiek in de
gelegenheid te stellen een onderzoek te ondergaan, dat erop is gericht de risico's die de arbeid
voor de gezondheid van de werknemers met zich brengt zoveel mogelijk te voorkomen. In artikel
I van het onderhavige besluit wordt deze periodiciteit krachtens artikel 16, tweede lid, onderdeel
b, van de Arbeidsomstandighedenwet voor arbeid aan boord van binnenschepen,
overeenkomstig de clausule, op één maal per jaar vastgesteld.
Clausule 14 eist dat het medisch onderzoek kosteloos is. Artikel 44 van de
Arbeidsomstandighedenwet bepaalt al dat de kosten, verbonden aan de naleving van de bij of
krachtens die wet gestelde regels, niet ten laste van de werknemers worden gebracht.
De clausule bepaalt voorts dat nachtarbeiders met gezondheidsproblemen die verband houden
met de nachtarbeid, waar mogelijk passend dagwerk dienen te krijgen. Als uit een
arbeidsgezondheidskundig onderzoek blijkt dat een werknemer gezondheidsproblemen heeft die
voortlvoeien uit het werken in nachtdiensten, dient er op grond van artikel 4:9 Atw binnen
redelijke termijn voor te worden gezorgd dat bij niet meer in nachtdienst hoeft te werken.

Tenslotte moet volgens de clausule bij de medische keuring het medisch geheim worden
gerespecteerd. Dit is geregeld in artikel 7:457 van het Burgerlijk Wetboek. In dat artikel wordt
aan een hulpverlener de zorgplicht opgelegd dat zonder toestemming van de patiënt geen
inlichtingen of gegevens uit het medisch dossier aan derden worden verstrekt.

Onderdeel B

Hiermee wordt bewerkstelligd dat het niet naleven van artikel 2.45 van het
Arbeidsomstandighedenbesluit beboetbaar is.

Artikel II

Omdat de richtlijn ziet op alle werknemers die arbeid verrichten aan boord, dus ook op het
boord- of niet-nautisch personeel, is de toepasselijkheid van hoofdstuk 5 van het Atbv
uitgebreid, zodat ook het boord- of niet-nautisch personeel er onder valt (zie artikel III, onderdeel
A). Dat betekent tevens dat met de implementatie van deze richtlijn de specifieke normen voor
het niet-nautisch personeel, zoals die waren vastgelegd in § 5.26 van het Arbeidstijdenbesluit
(Atb), moeten vervallen. Dit gebeurt met artikel II.

Artikel III

Onderdeel A (artikel 5.1:1)

Deze wijziging ziet in de eerste plaats op de toevoeging van ‘boordpersoneel’ aan het begrip
‘bemanningslid’. Deze toevoeging is bedoeld om de toepassing van hoofdstuk vijf voor niet-
nautisch personeel mogelijk te maken. Zonder deze toevoeging zou hoofdstuk vijf ingevolge het
eerste lid van artikel 5.3:1 uitsluitend van toepassing zijn op bemanningsleden als bedoeld in de
Binnenvaartwet, zijnde nautisch personeel. Voorts is het begrip ‘overeenkomst’ toegevoegd aan
het begrippenkader en is het artikel opnieuw geredigeerd in alfabetische rangordening.

Onderdelen B (artikelen 5.4:1 en 5.4:2)

De indeling van paragraaf 5.4 betreffende de registratie van arbeids- en rusttijden is enigszins
gewijzigd. Artikel 5.4:1 en 5.4:2 (oud) zijn samengevoegd omdat artikel 5.4:1 nu ziet op de
registratie en de bewaartermijn van de gegevens over arbeids- en rusttijden van alle

12 Staatscourant 2017 nr. 1379 13 januari 2017


bemanningsleden, inclusief de (zelfstandige) schipper. Met betrekking tot de registratie zij
opgemerkt dat het boorpersoneel niet in het vaartijdenboek moet worden geregistreerd. In het
vaartijdenboek moet alleen het nautisch personeel worden opgenomen. Immers uit het
vaartijdenboek moet blijken welke bemanningsleden aan boord zijn en in welke kwalificatie om
het desbetreffende schip overeenkomstig de bemanningstabellen te bemannen. Het niet-
nautisch personeel speelt daarbij geen rol.
De inhoud van het tweede lid (nieuw) komt overeen met de inhoud van het oude artikel 5.4:2. In
artikel 5.4:2 is nu de kern van clausule 12 (de leden 3 en 5) van de bijlage bij de richtlijn
geïmplementeerd, houdende aanvullende eisen ten aanzien van de registratie van de arbeids- of
rusttijden van de bemanningsleden die werknemer zijn. Deze bevatten de volgende elementen:
− de verplichting aan de werkgever om in samenspraak met de werknemer maandelijks de
gegevens te onderzoeken;
− de bepaling dat de werknemer de juistheid van de gegevens bekrachtigt, een kopie daarvan
ontvangt, en deze een jaar bewaart. Indien de werknemer tussentijds van werk verandert of
om een andere reden het schip verlaat dienen de kopieën gedurende een jaar controleerbaar
te blijven. De leden 2 en 4 van clausule 12, die de inhoud en de bewaartermijn van de
gegevens regelen, zijn reeds geïmplementeerd in de bepalingen met betrekking tot het
vaartijdenboek (artikel 5.3 van de Binnenvaartregeling en artikel 3.13 van het Rsp).

Onderdeel C (artikel 5.5:2)

Met deze wijziging wordt in de eerste plaats de werkgever als normadressaat toegevoegd naast
de gezagvoerend schipper omdat dit ook in de andere artikelen van dit hoofdstuk is gedaan.
Daarnaast is ook de arbeidstijd toegevoegd als factor waarmee rekening moet worden
gehouden, naast vaar- en rusttijd, omdat de richtlijn ook de arbeidstijd regelt.

Onderdeel D (artikelen 5.5:3 tot en met 5.5:5)

Clausule 7, onder a, van de overeenkomst stelt de dagelijkse rusttijd van bemanningsleden die
werknemer zijn op ten minste 10 uur (artikel 5.5:3, eerste lid). Voor de exploitatiewijzen A1 en
A2 valt dit voor de werknemer gunstiger uit dan het RSP, waar het minimum op 8 uur is gesteld
(A1 is de exploitatiewijze waarbij de vaartijd van een schip per 24 uur ten hoogste 14 uur dan
wel onder zekere voorwaarden 16 uur mag bedragen. A2 is de exploitatiewijze waarbij de
vaartijd van een schip per 24 uur ten hoogste 18 uur bedraagt). De clausule bepaalt voorts dat
de rusttijd gedurende ten minste 6 uur ononderbroken moet zijn. Dit komt overeen met de RSP-
regeling voor exploitatiewijze A2 (tweede lid onder b). Voor exploitatiewijze A1 heeft het RSP
echter een gunstiger regeling voor de ononderbroken dagelijkse rusttijd, welke ten minste 8 uur
bedraagt. Voor werknemers in de A1-vaart wordt daarom ook in het nieuwe artikel 5.5:3 de
minimale ononderbroken rusttijd op 8 uur gesteld (tweede lid, onder a).
Ook voor exploitatiewijze B heeft het RSP een gunstiger normering. Het derde lid van het nieuwe
artikel 5.5:3 is een aanpassing van het oude (huidige) artikel 5.5:5. Dit laatste artikel regelt de
rusttijden van bemanningsleden (werknemers en niet-werknemers) die arbeid verrichten in
exploitatiewijze B. De aanpassing bestaat er uit dat er een rust van 10 uur per 24 uur aan
toegevoegd is en het artikellid alleen van toepassing is verklaard op bemanningsleden die
werknemer zijn. Hierbij is dus de oorspronkelijke eis van een rust van 24 uur per 48 uur blijven
staan. Dit heeft te maken met het algemene principe dat wordt gehanteerd bij de implementatie
van EU-richtlijnen (en expliciet genoemd in het tweede lid van clausule 17), dat implementatie
van een richtlijn geen rechtvaardiging mag zijn om het bestaande beschermingsniveau te
verlagen.
Voorts is in dit artikel de wijze van berekening van de rusttijd gehandhaafd (vierde lid), alsmede
de bepaling dat de ononderbroken rusttijd in geval van A1 of A2-vaart, buiten de vaartijd moet
zijn gelegen (tweede lid onder c). De overeenkomst bevat hierover geen clausules. In het vijfde
lid is tenslotte de rusttijd van de niet-werknemers geregeld.

Het RSP bevat geen specifieke bepalingen ten aanzien van wekelijkse rusttijd en nachtarbeid. In
dit besluit, artikel 5.5:4, zijn de bepalingen daarover uit de overeenkomst overgenomen
(clausule 7, onder b, onderscheidenlijk clausule 9) en derhalve uitsluitend van toepassing op
bemanningsleden die werknemer zijn.

In artikel 5.5:5 zijn de arbeidstijdbepalingen uit de clausules 3 en 4 bijeengezet. Het oude artikel
5.5:6 stelde de gemiddelde arbeidstijd per week van bemanningsleden die werknemer zijn op 48
uur, gemeten over een periode van 52 weken. Dit op basis van artikel 6 van de algemene
Arbeidstijdenrichtlijn (Richtlijn 2003/88/EG). Ook clausule 3 van de overeenkomst hanteert dit als
hoofdregel. De overige normen uit artikel 5.5:5 zijn afkomstig van clausule 4. Belangrijk hierbij is
op te merken dat de in artikel 5.5:5 opgenomen normen de (beboetbaargestelde) maximum
normen zijn. In de overeenkomst wordt expliciet aangeven dat in principe de standaard
arbeidstijd voor en binnenschipper een achturendag is.

13 Staatscourant 2017 nr. 1379 13 januari 2017


Onderdeel E (artikelen 5.5:5a en 5.5:5b)

In artikel 5.5:5a worden de clausules 5 en 6 van de overeenkomst geïmplementeerd.


Van de dagelijkse en wekelijkse arbeidstijd en het toegestane maximum aantal
achtereenvolgende arbeidsdagen mag in geval van seizoensarbeid in de passagiersvaart binnen
een zekere marge worden afgeweken. De richtlijn staat toe dat de vereffening van de rustdagen
tot stand komt in overleg tussen werkgever en werknemers(-vertegenwoordiging). Om die reden
is toepassing van de afwijking ten behoeve van de seizoensarbeid in de passagiersvaart alleen
mogelijk op basis van een collectieve regeling als bedoeld in de artikelen 1:3 en 1:4 Atw.
Artikel 5.5:5b geeft invulling aan de minimumvereiste met betrekking tot de pauze, conform
clausule 8 van de overeenkomst. Die clausule bepaalt wanneer een pauze moet worden
genomen, maar stelt zelf geen nadere normen voor de pauzeregeling. Genoemde clausule staat
toe dat een nadere invulling van de pauzevereiste tot stand komt in overleg tussen sociale
partners.

Onderdeel F (artikel 5.5:6)

Dit artikel verwijst naar clausule 13 van de overeenkomst. Deze clausule bepaalt, kort gezegd,
dat de kapitein of diens plaatsvervanger in noodsituaties de arbeidstijd van een bemanningslid
kan verlengen, mits hij ervoor zorgt dat na het beëindigen van die noodsituatie voldoende rust
in acht genomen kan worden.

Onderdeel G (artikel 8:3a)

Naar aanleiding van de vereenvoudiging van de Atw in 2007 heeft de SER (advies 05/03)
geoordeeld dat de pauzeregeling in de Atw en de handhaving ervan thuishoren in het
civielrechtelijke domein, omdat het opstellen van pauzeregels het beste door de direct
betrokkenen vastgesteld kan worden. Om die reden wordt de pauzeregeling in de Atw (artikel
5:4) uitsluitend civielrechtelijk gehandhaafd. In het verlengde hiervan is de pauzeregeling van
artikel 5.5:5b van het onderhavige besluit niet straf- of bestuursrechtelijk beboetbaar gesteld.
Om vergelijkbare redenen wordt ook de regeling voor compensatiedagen, waar artikel 5.5:5a
naar verwijst, niet publiekrechtelijk gehandhaafd.

Artikel IV

Op grond van artikel 4 van Richtlijn 2014/112/EU dienen de lidstaten uiterlijk op 31 december
2016 aan de richtlijn te voldoen.

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

14 Staatscourant 2017 nr. 1379 13 januari 2017


Transponeringstabel
Richtlijn Wettelijke regeling Beleidsruimte
2014/112/EU
Artikel 1 behoeft naar zijn aard geen
implementatie1
Artikel 2 behoeft naar zijn aard geen De richtlijn biedt de lidstaten de ruimte
implementatie om voor de werknemer gunstiger
voorschriften voorrang te verlenen
Artikel 3 artikel 8:3a, Atbv2 Lidstaten bepalen zelf de sancties

Artikel 4
Eerste lid artikel IV en aanhef van dit besluit geen
Tweede lid behoeft naar zijn aard geen
implementatie
Artikel 5 behoeft naar zijn aard geen
implementatie
Artikel 6 behoeft naar zijn aard geen
implementatie
1 Bepalingen die verwijzen naar de richtlijn zelf of naar andere richtlijnen of die een opdracht bevatten aan de Europese Commissie,
het comité dat de Europese Commissie bijstaat, het Europese Parlement, de Raad of de lidstaten en die niet behoeven te worden
geïmplementeerd in de nationale wetgeving.
2 Arbeidstijdenbesluit vervoer

Bijlage bij Richtlijn 2014/112/EU Wettelijke regeling Beleidsruimte


(clausules overeenkomst)
Clausule 1
Eerste lid artikel 5.1:1, Atbv (bemanningslid) geen
Tweede lid normadressaat wordt per artikel
aangeven
Derde lid behoeft naar zijn aard geen
implementatie
Vierde lid behoeft naar zijn aard geen
implementatie
Vijfde lid behoeft naar zijn aard geen
implementatie
Clausule 2 Het begrip arbeidstijd is gedefinieerd in
artikel 1:7, eerste lid, Atw1
(arbeidstijd).
Het begrip rusttijd is gedefinieerd in
artikel 3.11, Rsp2 .
Het begrip ‘boordpersoneel’ is
gedefinieerd door verwijzing naar
clausule 2, onderdeel k, van de
overeenkomst.
Aangesloten is bij de bestaande
terminologie van hoofdstuk 5 Atbv,
waardoor de begrippen ‘vaartuig’,
‘passagiersschip’,
‘binnenvaartondernemer’,
‘nachtarbeider’, ‘werknemer in
ploegendienst’ en ‘mobiele werknemer’
niet zijn opgenomen en geen aparte
definitie behoefden.
De richtlijndefinitie van het begrip
‘dienstrooster’ is gelijk aan wat daar in
het algemene spaakgebruik onder
wordt verstaan en is om die reden niet
apart gedefinieerd.
De definities voor ‘rustdag’ en ‘seizoen’
zijn niet apart opgenomen omdat de
clausules 5 en 6, waarin deze
begrippen voorkomen, verwijzenderwijs
zijn opgenomen in het besluit,
waarmee auomatisch ook wordt
verwezen naar clausule 2, onderdelen e
(definitie ‘rustdag’) en m (definitie
‘seizoen’).
Clausule 3
Eerste lid Artikel 5.5:5, Atbv (artikelsgewijze geen
toelichting)
Tweede lid Artikel 5.5:5, eerste lid, onderdeel c, geen
Atbv
Derde lid Artikel 5:2, Atw (ziekte en vakantie) geen

15 Staatscourant 2017 nr. 1379 13 januari 2017


Bijlage bij Richtlijn 2014/112/EU Wettelijke regeling Beleidsruimte
(clausules overeenkomst)
Vierde lid Artikel 5.5:5, eerste lid, onderdeel c geen
Clausule 4
Eerste lid artikel 5.5:5, eerste lid, onderdelen a geen
en b, Atbv
Tweede lid artikel 5.5:5, tweede lid, Atbv geen
Clausule 5
Eerste lid artikel 5.5:5a, eerste lid, Atbv (integrale geen
verwijzing naar clausule 5)
Tweede lid idem geen
Derde lid idem geen
Clausule 6
Aanhef artikel 5.5:5a, tweede lid, Atbv De lidstaat kan hiervoor kiezen
(afwijken bij collectieve regeling)
Eerste lid artikel 5.5:5a, derde lid, Atbv (integrale
verwijzing naar clausule 6)
Tweede lid idem geen
Derde lid idem geen
Clausule 7 geen
Aanhef artikel 3, Arbowet3 , artikel 4:1, Atw
Onderdeel a artikel 5.5:3, eerste tot en met derde
lid, Atbv
Onderdeel b artikel 5.5:3, vierde lid, Atbv
Clausule 8 artikel 5.5:5b, Atbv. geen
Clausule 9 artikel 5.5:4, Atbv. geen
Clausule 10 Is reeds geregeld in de artikelen 634 geen
t/m 645, boek 7, Burgerlijk Wetboek.
Clausule 11
Eerste lid artikel 5.5:7 Atbv geen
Tweede lid artikel 5.5:7, derde lid, Atbv geen
Clausule 12
Eerste lid artikel 5.4:1, eerste lid, en 5.4:2, eerste geen
lid, Atbv.
Tweede lid artikel 5.4:1, tweede lid, Atbv. geen
Derde lid artikel 5.4:2, tweede lid, Atbv. geen
Vierde lid artikel 5.4:1, Atbv, juncto artikel 3.13 geen
Rsp
Vijfde lid artikel 5.4:2, derde lid, Atbv. geen
Clausule 13
Eerste lid artikel 5.5:6, eerste lid, Atbv. geen
Tweede lid idem geen
Derde lid artikel 5.5:6, tweede lid, Atbv. geen
Clausule 14
Eerste lid artikel 2.45, Arbobesluit4 (jaarlijks geen
onderzoek) en artikel 44, Arbowet
(kosten)
Tweede lid artikel 4:9, eerste lid, Atw geen
Derde lid artikel 457, boek 7, Burgerlijk Wetboek geen
Vierde lid behoeft naar zijn aard geen geen
implementatie
Clausule 15
Eerste lid Is reeds geregeld in de artikelen 3 en geen
18 Arbowet, artikel 2.43 Arbobesluit en
artikel 4:9 Atw.
Tweede lid idem geen
Clausule 16 Is reeds geregeld in artikel 4:1 Atw en geen
artikel 3, eerste lid, onderdeel d,
Arbowet.
Clausule 17

16 Staatscourant 2017 nr. 1379 13 januari 2017


Bijlage bij Richtlijn 2014/112/EU Wettelijke regeling Beleidsruimte
(clausules overeenkomst)
Eerste lid behoeft naar zijn aard geen
implementatie
Tweede lid behoeft naar zijn aard geen
implementatie
Derde lid behoeft naar zijn aard geen
implementatie
Vierde lid behoeft naar zijn aard geen
implementatie
1 Arbeidstijdenwet
2 Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn
3 Arbeidsomstandighedenwet
4 Arbeidsomstandighedenbesluit

17 Staatscourant 2017 nr. 1379 13 januari 2017

You might also like