Zin en Onzin Van Competentiegericht Opleiden

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 11

ARTIKEL

Zin en onzin van Inleiding

competentiegericht Competentiegericht opleiden is in.


In vrij korte tijd hebben veel oplei-
ddingsinstituten in ons land besloten
opleiden dat competentiegericht opleiden een
leidend concept in de lerarenoplei-
ding moet zijn en een flink deel van
de lectoraten in het hbo hebben in
“Requiring a teacher education program to define precisely meer of mindere mate betrekking
the behaviors it hopes to produce may be the surest way to op competentiegericht opleiden.
destroy the effectiveness of its outcomes.” (Combs, 1972, p. 288) Ook in andere landen, zoals Enge-
land, Australië en de Verenigde
De kracht van competentiegericht opleiden is de nadruk op het Staten zien we een trend waarbij
belang van praktijkrelevantie van de lerarenopleiding. Bovendien competenties weer centraler komen
kan het nadenken over de vraag welke competenties essentieel zijn te staan in het opleidingsdidactisch
voor studenten, een inhoudelijke impuls geven aan het expliciteren denken. Dat is opvallend omdat er
van de doelen van de opleiding en de opleidingsdidactische visie. geen enkel empirisch bewijs is dat
Daardoor kan dit opleiden ook een bijdrage leveren aan team- competentiegericht opleiden effec-
building binnen opleidingen. Toch zijn er ook grote nadelen en tief is (Zeichner & Wray, 2001), iets
gevaren en daar wordt in dit artikel op ingegaan. Deze beschou- wat ook lastig aan te tonen is als de
wing leidt tot een bredere kijk op opleiden, waarin het werken aan beoogde effecten ervan niet helder
omschreven zijn.
competentie-ontwikkeling een andere plaats inneemt dan thans op
Er zijn verschillende oorzaken voor
veel opleidingen het geval is.
deze ontwikkeling. Niet onbelang-
rijk is het feit dat in het bedrijfsleven
een aantal jaren geleden competentiemanagement heel populair werd (zie
bijvoorbeeld Vermeylen & Heene, 1999), hoewel ook hier geldt dat de
vooronderstelling dat competentiemanagement tot betere resultaten zou
leiden, onbewezen is (Thijssen & Lankhuijzen, 2000). Het onderwijs heeft
met graagte deze ‘hype’ uit het bedrijfsleven overgenomen, waarschijnlijk
vanuit het idee dat men dan optimaal oog heeft voor opbrengsten. Daarbij
is wel een beetje pijnlijk dat men tegelijkertijd wat achterloopt op de hype:
in het bedrijfsleven ligt de competentiegerichte benadering inmiddels
onder vuur (zie bijv. Kessels, 1999) en is daar alweer gedeeltelijk op zijn
retour (Dewulf, 2003).
Een belangrijk voordeel van het expliciet maken van competenties is dat
naar de maatschappij toe, en in het bijzonder richting scholen en de politiek,
duidelijk gemaakt wordt wat het leraarsberoep volgens lerarenopleiders
inhoudt en waar de opleidingen voor staan. Het maakt dus accounta-
bility mogelijk, wat belangrijk is omdat de roep om het afleggen van ver-
antwoording door opleidingen over hun maatschappelijk effect internatio-
naal gezien sterker aan het worden is. Van grote invloed daarop is geweest
VELON Tijdschrift voor Lerarenopleiders jrg 25(1) 2004

dat de effecten van traditionele lerarenopleidingen (overigens evenals die


van bedrijfsopleidingen) gering lijken te zijn (zie voor een overzicht van
relevant effectonderzoek Wideen, Mayer-Smith & Moon, 1998). De compe-
tentiegerichte benadering lijkt een antwoord te zijn op dat probleem door-
dat de nadruk op competenties samengaat met veel aandacht voor wat de
opgeleide leraren daadwerkelijk in de praktijk (kunnen) doen met het
AUTEUR(S)

Fred Korthagen
geleerde. Dat is een grote verdienste van deze benadering. Meestal wordt
IVLOS, Universiteit Utrecht
binnen deze benadering ook gewerkt aan het concretiseren van wat (aan-
& Onderwijscentrum VU,
Amsterdam
staande) leraren dan precies zouden moeten kunnen en wordt ernaar
gestreefd dat studenten het geleerde expliciet maken. Daarmee wordt een
belangrijke slag gemaakt: zowel studenten als lerarenopleiders kunnen
niet meer om de vraag heen wat de praktijkrelevantie is van dat wat er in
de opleiding gedaan wordt.
Echter, deze aandacht voor een belangrijk aspect van wat ik ‘realistisch
opleiden’ noem (Korthagen, 1998), namelijk praktijkrelevantie, heeft door
de manier waarop dit aspect momenteel op veel plaatsen uitgewerkt
wordt, schaduwkanten, die juist veroorzaakt worden door het zo centraal
stellen van het begrip competentie. Echt realistisch opleiden in de zin van 13
sporend met de reële onderwijspraktijk en met de authenticiteit van men-
sen, vraagt om blikverbreding. Daar ga ik hieronder om keuzes en beslissingen die tijdens dat handelen
op in. gemaakt worden te kunnen verantwoorden en er op
te kunnen reflecteren”. Deze definitie roept bij mij
vragen op.
Is het vermogen om adequaat te kunnen handelen in
Wat is een competentie? Spraakverwarring alom
beroepssituaties dan niet een vanzelfsprekend doel
In de eerste plaats blijkt het begrip competentie bij van een beroepsopleiding en definiëren we ‘leren’
precieze beschouwing een erg onduidelijk begrip. niet al decennia lang als het verwerven van kennis,
Het is een vertaling van het Engelse begrip competence vaardigheden en houdingen? En zijn beroepssituaties
(dat in de buurt ligt van het begrip ‘expertise’) of com- in het onderwijs niet per definitie complex? Maar dan
petencies (dat dichter bij concrete vaardigheden ligt). staat er in de definitie eigenlijk niets anders dan dat
Kessels (1999) heeft erop gewezen dat het een een competentie het vermogen is om in de praktijk te
onjuiste vertaling is: het begrip competentie heeft kunnen handelen op basis van wat er geleerd is, en
traditioneel in het Nederlands de betekenis van daarover verantwoording af te kunnen leggen en
‘bevoegd zijn tot iets’. Nu zou dat op zich nog niet erop te kunnen reflecteren. Tja, niets nieuws onder
zo erg behoeven te zijn. We zouden, Kessels volgend, de zon dus. Oude wijn in nieuwe zakken?
kunnen kiezen voor de betere Nederlandse term Het nieuwe kan misschien zijn dat er een lijst van
‘bekwaamheid’ (hoewel het dan opeens minder flit- competenties opgesteld wordt, maar dan wil ik de
send klinkt). Fundamenteler is echter het probleem fundamentele vraag opwerpen of goed leraarschap
dat er ook in het Engelse taalgebied veel verwarring bestaat uit het voldoen aan zo’n lijst? Is een goede
is over de betekenis van de termen competence en leraar niet meer dan dat, is goed leraarschap niet
competencies en dat er vele verschillende definities in veel complexer? Kennelijk vinden de auteurs van de
omloop zijn. Eenzelfde verschijnsel doet zich in ons EPS-publicatie dat ook, want op p. 13 van de brochure
eigen taalgebied voor. Verschillende auteurs (bijv. staat opeens: “Een competentie vormt een complex
Mulder, 2000; Van Merrienboer, Van der Klink, Hen- geheel van kennis, vaardigheden en attitudes, nor-
driks, 2002) hebben inventarisaties gemaakt van defi- men en waarden, rolopvattingen en subjectieve
nities van het begrip competentie en komen met concepten.” Er valt dus toch meer onder het begrip
gemak tot tientallen verschillende definities. En het competentie. Maar dat betekent dat de definitie van
gaat hier niet om detailverschillen. Zo vatten Thijssen competentie zelfs binnen één zo’n publicatie vari-
en Lankhuijzen (2000) het begrip breed op en laten er eert…. En op p. 17 wordt gesteld dat inspiratie een
ook persoonlijke kwaliteiten onder vallen, terwijl belangrijk perspectief is bij de reflectie op bekwaam-
anderen nu juist vinden dat die er beter buiten gela- heden. Is inspiratie dan een houding? Dat lijkt me
ten kunnen worden, omdat zulke kwaliteiten moei- niet passen bij de gebruikelijke opvatting over wat
lijk objectief vast te stellen zouden zijn (bijv. Koster, een houding is, of wordt hier het begrip houding
2002). Als men zich in de literatuur over competenties opeens verder opgerekt dan gebruikelijk is? Ik ben
verdiept, wordt dan ook al snel duidelijk dat we het het er overigens geheel mee eens dat inspiratie een
over een erg onduidelijk begrip hebben. Mulder uiterst belangrijk kenmerk van een goede leraar is
(2000, p. 13) stelt: “In de praktijk is de betekenis van (zoals ik verderop zal laten zien is het zelfs heel fun-
het begrip competentie ook nog niet uitgekristalli- damenteel in mijn visie), maar hier wreekt zich het
seerd.” Die uitspraak verraadt een opvallend opti- feit dat dit moeilijk te verbinden is met het begrip
misme, want het is zeer de vraag of dat uitkristallise- competentie zoals gedefinieerd in deze EPS-brochure.
ren ooit zal plaatsvinden: de spraakverwarring rond De onhelderheden en inconsequenties die ik hier laat
het begrip is namelijk onder andere te verklaren van- zien, illustreren de spraakverwarring op dit gebied.
uit achterliggende visieverschillen, en die zullen niet De gekozen publicatie is in dit opzicht helaas geen
zonder meer te verenigen zijn. uitzondering. Wordt het dan niet tijd dat we kriti-
Nu zou hier tegenin gebracht kunnen worden dat scher stilstaan bij het competentiebegrip zelf en ons
dit probleem minder ernstig is als men binnen een afvragen of het eigenlijk wel een begrip is dat bij
bepaalde context (bijv. een opleidingsinstituut) ten- grondige analyse stand houdt?
minste duidelijk afspreekt wat men onder een com-
Zin en onzin van competentiegericht opleiden

petentie verstaat, maar dat lijkt gemakkelijker dan het


is. Ik licht dat hier toe met het doel te laten zien hoe
De beoordeling van competenties
moeilijk het is om zelfs binnen een relatief kleine
‘community of practice’ tot een heldere conceptuali- Nog merkwaardiger wordt de zaak als we kijken
sering van het competentiebegrip te komen. naar de manier waarop competenties veelal beoor-
Ik neem als voorbeeld de EPS-publicatie Competentie- deeld worden. Ik ga in dit verband op drie aspecten
gericht leren en begeleiden, competentiegericht bewijzen in, namelijk op validiteit, betrouwbaarheid en prakti-
en beoordelen die tot stand kwam als resultaat van een sche hanteerbaarheid. (Straetmans en Sanders, 2001
driejarig EPS-project. Ik kies deze publicatie omdat hebben een uitgebreider en zeer leesbaar overzicht
die voor iedereen gemakkelijk op te zoeken is (bij- gegeven van deze problematiek.)
voorbeeld via de website van EPS: http://www.educa-
tiefpartnerschap.nl). Op p. 11 van deze publicatie
wordt de volgende definitie van het begrip compe- Validiteit
tentie gegeven: “Een competentie of bekwaamheid Bij validiteit gaat het om de vraag of we meten wat
betreft het vermogen om op basis van aanwezige we beogen te meten. Een belangrijk probleem daar-
14 kennis, vaardigheden en houdingen adequaat te han- bij is al dat er meestal ergens in de definitie van het
delen in complexe beroepssituaties en het vermogen begrip competentie staat dat het gaat om een geïnte-
greerd geheel (Mulder, 2001) van kennis, vaardigheden Dit wordt onder andere geconcretiseerd in de vol-
en houdingen (hoewel houdingen er soms ook weer gende subcompetentie:
buiten worden gelaten). Zo’n ‘geïntegreerd geheel’ “Dit houdt in dat hij dit onderwijsprogramma kan
klinkt heel mooi, maar dan wordt het wel heel moei- uitvoeren: de leerlingen middels instructie en dia-
lijk om een competentie objectief te meten. Immers, loog kan motiveren en stimuleren; hen bij de uitvoe-
hoe stellen we vast of er sprake is van een geïnte- ring van leertaken kan helpen en in beperkte mate
greerd geheel? De praktijk is dat dit bij beoordelings- hun motivatie kan begeleiden onder andere door hen
procedures meestal helemaal niet zo duidelijk te leren te reflecteren op de wijze waarop ze aan het
gebeurt, maar dat de focus ligt bij het beoordelen van werk zijn.”
gedrag, bijv. in zogenaamde kritische situaties, en dat
hoogstens ook nagegaan wordt of de student dat
gedrag kan beargumenteren. Daarmee wordt echter
allerminst duidelijk of er sprake is van een geïnte- Door het vertalen van goed leraar-
greerd geheel van kennis, vaardigheden en houdin- schap in een lijstje van competenties
gen. Ik zou ook niet weten hoe je dat wel goed kunt geven we aan onze studenten een
vaststellen. reductionistische visie op het beroep
Waarom spreken we dan eigenlijk nog over compe- mee.
tenties en hebben we het niet gewoon over gedrag?
Men kan tegenwerpen dat het competentiebegrip nu
juist gebaseerd is op het belang van de kennis (en evt.
houdingen) achter dat gedrag en dat die dus ook Laat ik er volstrekt duidelijk over zijn dat de auteurs
expliciet moeten worden. Ik blijf echter van mening van deze formulering naar mijn mening een kern, of
dat we het beestje dan beter bij die naam kunnen noe- beter gezegd, meerdere kernen, te pakken hebben
men: we beoordelen gedrag, de kennis die daarachter van goed onderwijs. Ik beweer echter dat het vol-
zit en eventueel bijbehorende overtuigingen. Dat strekt onmogelijk is op grond van zo’n formulering
voorkomt terminologische spraakverwarring èn het tot een valide (en betrouwbare) beoordeling van stu-
maakt duidelijk dat er weinig nieuws onder de zon is. denten te komen. Het wemelt namelijk van de ondui-
(Dit wordt bijv. ook naar voren gebracht door Spencer delijkheden: wat is motiveren en stimuleren precies,
& Spencer, 1993). wat is in het bijzonder ‘motivatie begeleiden’, wie
Het gaat mij hier niet om een woordspelletje. Een bepaalt of dat gelukt is (de leraar zelf, de leerlingen,
belangrijke reden om het begrip competenties in te een observator?), moeten alle leerlingen gemotiveerd
voeren in ons opleidingsjargon was nu juist om aan te en gestimuleerd worden of mag het ook voor een deel
geven dat het gaat om vermogens die een specifieke van de klas succes hebben gehad, wat is ‘helpen’ (de
praktijksituatie overstijgen en die breed inzetbaar leraar zelf zal al gauw het idee hebben dat hij helpt),
zijn. Dát wordt in de huidige beoordelingspraktijk wat is ‘in beperkte mate’, en last but not least wat is
echter zelden nagegaan. De student kan een compe- reflecteren precies (de geleerden zijn het daar zelfs
tentie meestal aantonen door te laten zien dat hij in niet over eens) en wanneer is er sprake van leren
één situatie in staat is tot bepaald gedrag (en tot het reflecteren? Ik pleit er zeker niet voor dat allemaal wel
verantwoorden daarvan). Kortom, alle retoriek ten heel precies te gaan omschrijven (een heilloze aanpak
spijt, beoordelen we toch meestal gewoon gedrag in waarop ik hieronder nog terugkom), maar ik wil hier-
een bepaalde situatie. mee duidelijk maken hoe weinig houvast zo’n com-
Samenvattend: er wordt vaak met de mond beleden petentieomschrijving in werkelijkheid biedt voor
dat men competentiegericht opleidt (met een conno- beoordeling. Ik heb er nu toevallig één gekozen uit de
tatie van breed inzetbare vermogens), maar men Fontys-context, maar het bestuderen van competen-
beoordeelt dikwijls gedragsgericht en smal.1 tielijsten van andere instituten zou tot dezelfde con-
clusie leiden. En het probleem wordt zeker niet min- VELON Tijdschrift voor Lerarenopleiders jrg 25(1) 2004
Het validiteitsprobleem is echter nog ingewikkelder. der door bij een bepaalde competentie dan ook nog
Als we eenzelfde competentie op verschillende allerlei bekwaamheidsniveaus (namelijk van een
manieren proberen te meten (bijv. via zelfbeoordeling beginner, gevorderde, expert e.d.) te onderscheiden.
door de student, via een beoordeling door de begelei- Dan nemen immers de interpretatieproblemen alleen
der op school, via een toets), dan blijkt uit veel onder- maar toe: men neemt dan bijvoorbeeld zijn toevlucht
zoek dat niet alleen dat de resultaten van die verschil- tot vage omschrijvingen als dat een beginner de com-
lende beoordelingen vaak sterk uiteenlopen (hetgeen petentie ‘soms’ vertoont en een gevorderde ‘vaak’.
ook iets zegt over de betrouwbaarheid), maar dat er Ik ben ervan overtuigd dat de mensen die in de oplei-
bij nadere beschouwing achter de verschillende dingsinstituten werken aan het formuleren van com-
beoordelingen andere opvattingen blijken te petenties dat met goede bedoelingen doen en dat ze
zitten over wat de competentie precies inhoudt. uiterst zorgvuldig te werk proberen te gaan. Ik denk
Een voorbeeld kan dit duidelijk maken. Uit een lijst ook dat het opstellen van zulke competenties het den-
competenties van de Fontys lerarenopleiding (2003) ken van opleiders en studenten over goed onderwijs
haal ik de volgende competentie van een startbe- kan ondersteunen en studenten op het spoor kan zet-
kwaam leraar: ten van zowel hun sterke kanten als hun leerpunten.
“De leraar in opleiding kan op basis van zijn school- Mijn zorg is alleen dat we met een mission impossible
vak en de leerprocessen die daarvoor nodig zijn voor bezig zijn als we zulke formuleringen opstellen met
enkele klassen of groepen leerlingen een krachtige het oog op degelijke beoordeling.
leeromgeving realiseren.” Bovendien concluderen Haney, Madaus & Kreitzer 15
(1987, p. 199) in een literatuuroverzicht dat de predic-
tieve validiteit, dus de voorspellende waarde van beschikbaar gesteld wordt voor dergelijke grondige
beoordelingen van leraren gering is: “The available investeringen in verantwoorde beoordelingsproce-
evidence indicates that teacher tests have little, if dures.
any, power to predict how well people perform as
teachers, whether that performance is judged by
ratings of college supervisory personnel, ratings by Praktische hanteerbaarheid
teachers, student ratings, or achievement gains made Ten slotte, als we de weg bewandelen van het vergro-
by students.” Dit citaat benadrukt dat het validiteits- ten van de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid dan is
probleem zich voordoet bij allerlei vormen van beoor- de vervelende consequentie dat er vaak lange lijsten
deling. Het beoordelen middels portfolio’s vormt ontstaan van gedetailleerde specificeringen van com-
daar geen uitzondering op. Bij het op basis van port- petenties, lijsten die in de praktijk voor studenten
folio’s beoordelen van de kwaliteit van (aanstaande) (maar ook hun docenten) onhanteerbaar en afschrik-
leraren kan bijvoorbeeld de vraag gesteld worden of wekkend zijn (het ‘waslijstsyndroom’). Zo leidde een
we niet vooral hun verbale bekwaamheid of creatieve proces naar wetenschappelijk verantwoord beoorde-
kwaliteiten meten (Van Tartwijk e.a., 2003, p. 55), of len van competenties aan Michigan State University
hun handigheid om opleiders naar de mond te pra- tot een lijst van meer dan 1500 competenties. Er is
ten. Kunnen we dat soort factoren wel isoleren van dus een spanningsveld tussen enerzijds het gevaar
een strikte beoordeling van competenties? Uhlenbeck van invalide en onbetrouwbare beoordelingen en
(2003, p. 10) zegt: “Dat houdt in dat het beeld dat anderzijds het risico van uitdijende lijsten met gespe-
oprijst uit een portfolio over een kandidaat mogelijk cificeerde competenties. Dat is het probleem van de
onvoldoende representatief is, omdat de kandidaat praktische hanteerbaarheid.
onvoldoende in staat is zijn lespraktijk te documen- Ik verbaas mij dan ook telkens weer over sommige
teren en erop te reflecteren.” Burroughs (2001, p. 223) uitspraken die gedaan worden door mensen die in
stelt dat beoordelingen van leraren “may be as much hun opleidingsinstituut bezig zijn het beoordelen van
an evaluation of a teacher’s writing about his or her competenties uit te werken. Meestal geven ze snel
teaching as it is an evalution of the teaching itself.“ toe dat die beoordeling nog aan alle kanten rammelt,
Als opleidingen kiezen voor digitale portfolio’s komt maar voegen daar dan (mondeling, maar ook in hun
daar nog eens bij dat de ICT-vaardigheden van de publicaties) aan toe dat ze volop aan het werk zijn om
student heel bepalend worden voor hun beoorde- aan dit probleem te werken, namelijk door de compe-
lingsresultaat. Dit betekent overigens niet dat port- tenties nauwkeuriger te omschrijven. Dat gebeurt
folio’s als instrument ongeschikt zijn, maar dat we ongetwijfeld vanuit de beste bedoelingen, maar ik
goed moeten kijken hoe en waarvoor we portfolio’s vrees dat ze met een onoplosbaar probleem te maken
inzetten. Ik kom daar nog op terug. hebben. Als we bijvoorbeeld alleen al de subcompe-
tentie “de leerlingen middels instructie en dialoog
motiveren en stimuleren” zouden willen concretise-
Betrouwbaarheid ren op een manier die een valide en betrouwbare
Hierboven is al opgemerkt dat eenzelfde competentie beoordeling mogelijk maakt, dan hebben we al
door verschillende beoordelaars vaak heel verschil- gauw twee A4-tjes nodig. Theoretisch kan dat wel,
lend wordt beoordeeld. Dan is zo’n beoordeling dus maar wie zal de ‘boekwerken’ die zo ontstaan, in de
ook weinig betrouwbaar. Dat kan natuurlijk niet als praktijk gebruiken?
we er zware beslissingen, bijvoorbeeld over het al
dan niet verlenen van een leraarsbevoegdheid aan
willen verbinden.
De geschiedenis herhaalt zich
Het is wel mogelijk om de kwaliteit van competentie-
beoordelingen te vergroten, namelijk door de beoor- Al deze problemen zijn niet nieuw. Al in de jaren zes-
delaars veel met elkaar te laten praten over hun crite- tig en vooral in de jaren zeventig van de vorige eeuw
ria, door die criteria verder te specificeren en door de was de competency-based benadering van opleiden
beoordelaars te trainen in het gebruik ervan. Zoiets is in de V.S. populair (Gage & Winne, 1975). Het idee
in ons land bijvoorbeeld gedaan door Uhlenbeck leek aantrekkelijk om op basis van onderzoek onder
Zin en onzin van competentiegericht opleiden

(2002). Dit betekent echter een grote investering in ervaren, goede leraren competenties te formuleren
tijd en energie. De training van assessoren die de die als basis konden dienen voor de opleiding en
STOAS heeft ontwikkeld lijkt in dat opzicht bijvoor- beoordeling van aanstaande leraren. Deze benade-
beeld onvoldoende. Het is dan ook opvallend dat ring is geheel stukgelopen. In de eerste plaats bleek
Klarus (1998) in zijn proefschrift dat onder andere dat het wel mogelijk was om zulke competenties te
over deze training gaat geen concrete informatie formuleren, maar niet om ze zomaar als basis van
geeft over de bereikte interbeoordelaarsbetrouwbaar- het opleiden van studenten te gebruiken. Dit punt
heid. komt in de huidige discussies in Nederland over com-
Een intensieve training, zoals die door Uhlenbeck is petentiegericht opleiden nog nauwelijks aan de orde.
opgezet, kan wel tot voldoende afstemming tussen Velen lijken zich te storten op de formulering van
de beoordelaars leiden, maar we moeten daarbij niet competenties, maar veel minder op de vraag hoe
vergeten dat er dan hoogstens sprake is van een en of die competenties systematisch aangeleerd kun-
acceptabele interbeoordelaarsbetrouwbaarheid bin- nen worden. Daarmee dreigt het bij ons meer te gaan
nen een kleine ‘community of practice’. Op zich zou om competentiegericht beoordelen dan om competen-
dat een mooi doel zijn om binnen opleidingsteams na tiegericht opleiden (iets waarvan we volgens mij nog
16 te streven, maar de realiteit is dat er door opleidingen nauwelijks weten wat dat is, hoe dat gaat en of het
en door de overheid nauwelijks tijd (lees: geld) wel kan).
Het is dan ook geen uitzondering een opleidingscoör- mee naar huis sjouwen om beoordelingen uit te bren-
dinator of staffunctionaris te horen zeggen dat we als gen). Al die tijd kan minder ingezet worden voor het
opleiders niet te eenzijdig moeten denken dat compe- als team werken aan opleidingsdidactische vragen als:
tenties in het opleidingsinstituut verworven moeten hoe begeleiden wij onze studenten effectief, zowel
worden, maar dat dit op vele manieren kan en vooral individueel als in groepen, hoe stemmen we de oplei-
in de praktijk. Hoe dat daar dan precies (systema- ding af op hetgeen op school gebeurt, hoe ontwik-
tisch) kan gebeuren, of studenten dat op eigen houtje kelen we het reflectievermogen van onze studenten,
kunnen of dat dit misschien toch weinig effectief is, hoe helpen we hen hun specifieke persoonlijke kwali-
hoe praktijkbegeleiders op de school dat zouden teiten te ontwikkelen, etcetera, en aan het feitelijke
moeten begeleiden, hoe ze daarin opgeleid kunnen begeleiden van studenten. Anders gezegd, een nega-
worden en door wie, en of dat alles inderdaad een tief effect van de nadruk op competenties is dat die de
verbetering oplevert van de manier waarop we voor- aandacht wegzuigt naar de beoordelingsproblematiek
heen opleidden, zijn belangrijke vragen waar deze ten koste van de kern van het opleidingswerk: de
opleidingscoördinatoren of staffunctionarissen echter onderwijsleersituatie zelf, de professionele relatie
vaak het antwoord op schuldig blijven…. De geschie- opleider-student. Zeichner (in druk) stelt dat dit feno-
denis kan ons leren dat zo’n antwoord misschien ook meen in de jaren zeventig al zichtbaar was en dat het
niet te vinden is, maar zoals Zeichner (in druk) voor veel instellingen gewoonweg onmogelijk is om
opmerkt: “The idea that we might learn something een verantwoorde ontwikkeling naar competentiege-
from our experience over time with different approa- richt opleiden te financieren.2 Hij voegt toe: “We will
ches to teacher education is rarely acknowledged”. have standards, portfolio’s, rubrics and all of the rest,
but we won’t have assessments that tell us very much
about candidates’ teaching or that will facilitate better
teaching.”
Ongewenste neveneffecten
Intussen dreigen er ook nog allerlei ongewenste
neveneffecten. Ik vat die onder drie kopjes samen:
deprofessionalisering, besteding van opleiderstijd en Het gaat mij om het zien van leraren
opleiders als rolmodel. in hun specifieke kwaliteiten en
motivatie.

Deprofessionalisering
Het werken met competentielijsten roept snel op
dat studenten zich daarnaar gaan richten (immers je
wordt er als student op afgerekend) en minder gesti- Opleiders als rolmodel
muleerd worden tot eigen reflectie over de vraag in Ook vraag ik me af welke visie op onderwijs wij onze
welke richting zij zich zouden willen ontwikkelen. studenten meegeven door de nadruk op competentie-
Kortom, het vermogen om zelfgestuurd richting te gericht opleiden. Immers, we kunnen ons niet genoeg
geven aan de eigen professionele ontwikkeling wordt realiseren dat wij als opleiders rolmodellen zijn. Willen
minder ontwikkeld. Ernstig is ook dat in veel oplei- wij dat onze studenten hun leerlingen gaan beoorde-
dingen een tendens waar te nemen is dat studenten len aan de hand van competentielijsten? Zijn wij niet
zich meer gaan richten op het ‘bewijzen’ dat ze aan de bezig onze studenten een beeld van onderwijs mee
competenties voldoen, dan op gemotiveerd werken te geven waarin een onevenwichtige nadruk ligt op
aan de eigen professionele ontwikkeling, ook buiten beheersbaarheid van het leerproces en op beoordelen
het directe kader van de competenties waaraan zij en bewijzen? Wat is de invloed daarvan op het onder-
moeten voldoen. Studenten zullen ook minder gauw wijs als geheel? Tickle (1987) is duidelijk in zijn ant-
hun zwakke kanten laten zien als ze daar vervolgens woorden op deze vragen. Hij stelt dat er momenteel VELON Tijdschrift voor Lerarenopleiders jrg 25(1) 2004
op afgerekend kunnen worden (Van Tartwijk e.a., sprake is van een reactionaire versterking van conser-
2003, p. 51). We kunnen deze tendensen samenvatten vatieve ideeën over onderwijs.
als (1) het belemmeren van zelfgestuurd leren, (2) het En wat betreft onszelf als rolmodel: hoe zouden
focussen op bewijzen in plaats van professioneel leren wij als lerarenopleiders reageren als de een of andere
en (3) versmalling van het professionele leerproces tot instantie (dat zou bijvoorbeeld het ministerie kunnen
het door de opleiders geformuleerde competentieka- zijn) ons zou verplichten tot een beoordeling van
der. In die zin is competentiegericht opleiden - zonder onze professionaliteit aan de hand van een vaste lijst
allerlei zorgvuldige maatregelen om dat te voorko- competenties? Ik denk dat dit zeer veel weerstand
men - een vorm van opleiden die deprofessionalise- zou oproepen onder de beroepsgroep. De VELON
ring van docenten in de hand werkt. heeft in het kader van het project Beroepskwaliteit
Lerarenopleiders niet voor niets de keuze gemaakt
om te werken met zelfbeoordelingen en peer-assess-
Besteding van opleiderstijd ments en beoordeling van opleiders te laten plaats-
Een ander ongewenst neveneffect is dat er in veel vinden op basis van vrijwilligheid…
opleidingsinstituten nogal wat tijd gaat zitten in het
formuleren van competenties, het discussiëren daar-
over, het ontwikkelen van beoordelingsinstrumenten Quo vadis, lerarenopleiding?
en -richtlijnen en niet te vergeten het beoordelen van
de portfolio’s zelf (opleiders gaan soms zwaar gebukt Als we de in dit artikel genoemde problemen en ge- 17
onder dikke dossiermappen die zij in het weekend varen van competentiegericht opleiden overzien, dan
roept dat de vraag op wat toch de oorzaak is van de Klink en Hendriks (2002) gaan in hun rapport voor
collectieve bevlogenheid waarmee opleiders zich op de Onderwijsraad kritisch op dit punt in: “Opvattin-
dit concept storten. Eén van de verklaringen is vol- gen over competentiemanagement gaan ervan uit dat
gens mij de druk op opleidingscoördinatoren om competenties vast te leggen zijn in systemen en
verantwoording te kunnen afleggen over hetgeen zodoende toegankelijk zijn voor anderen. Subjectieve
hun opleiding bij de afgestudeerden bereikt heeft elementen zoals bijvoorbeeld nieuwsgierigheid en
(het thema ‘accountability’). In mijn eigen instituut motivatie komen in definities vanuit het perspectief
hebben wij bijvoorbeeld behoorlijk wat druk ervaren van competentiemanagement niet of veel minder aan
vanuit twee achtereenvolgende visitatiecommissies de orde” (p. 35). In feite worden in dit citaat twee
om meer nadruk te leggen op onze output in termen dingen aan de kaak gesteld: de illusie van beheers-
van competenties. Competentiegericht opleiden lijkt baarheid en de beperktheid van de competentiege-
een manier te zijn om beter duidelijk te kunnen richte kijk.
maken waar de opleiding voor staat en wat er tot
stand gebracht wordt. Helaas zijn veel opleiders en
coördinatoren echter niet bekend met het onderzoek Het ui-model
op het gebied van competenties en competentieont- Ik pleit er voor de blik te verruimen. Tickle (1999,
wikkeling en dus met de valkuilen en problemen die p.136) stelt: "The teacher as a person is the core by
ik hierboven heb geschetst. which education itself takes place". Inderdaad, zoals
ik elders (Korthagen, 2001, 2004) heb uitgewerkt,
Intussen lokt het geld. Het ministerie heeft bijvoor- bestaat goed leraarschap uit veel meer dan alleen
beeld nogal wat geïnvesteerd in lerarenopleidingen het beschikken over de juiste competenties. Dat
om ze de weg op te helpen met het uitvoeren van wordt verhelderd door het model in figuur 1 (ook wel
assessments van aanwezige competenties en het ‘de ui’ genoemd of - ten onrechte – het model van
opleiden van studenten op grond van zo’n assess- Bateson).
ment. De overheid verstrekt subsidies (bijvoorbeeld
voor het ontwikkelen van een assessmentprocedure
of assessmentcentra) en opleidingsinstituten spelen omgeving
daar maar al te graag en snel op in, zeker in deze tij-
den van economische malaise.
Tegelijkertijd zie ik veel inspanningen bij opleiders gedrag

om toch iets goeds te maken van dergelijke assess- bekwaamheden


ments, bijvoorbeeld door ook gebruik te maken van overtuigingen
intervisieverslagen, van 360-graden-feedback, waar-
identiteit
bij ook leerlingbeoordelingen een rol spelen (bijvoor-
beeld scores op de door leerlingen in te vullen vra- betrokken-
genlijst Interpersoonlijk Leraarsgedrag, zie Créton &
Wubbels, 1984) en vooral door beoordelingen proces-
gerichter te maken, dus ze te gebruiken als prikkels heid
om professionele ontwikkeling te ondersteunen in
plaats van de nadruk te leggen op summatief beoor-
delen van competenties.
Met name het meer inzetten op ondersteuning in
plaats van beoordeling lijkt mij een goede ontwikkel-
richting die tegemoet komt aan mijn voornaamste
zorg ten aanzien van de competentiegerichte benade- Figuur 1: ‘De ui’
ring, namelijk dat we ons teveel richten op beoorde-
len in plaats van op goed opleiden. Portfolio’s die - in
plaats van voor summatieve beoordeling of selectie - Dit model beschrijft verschillende niveaus buiten en
gebruikt worden voor het ondersteunen van professi- binnen de persoon van de leraar. De omgeving kan
Zin en onzin van competentiegericht opleiden

onele ontwikkeling kunnen hier een belangrijke rol bijv. een klas zijn of een individuele leerling met wie
bij spelen. de leraar in gesprek is. In zo’n situatie vertoont de
Mijn tweede grote zorg is de beperktheid van het leraar gedrag dat mede bepaald wordt door diens
denken in termen van competenties. Dit laatste punt bekwaamheden (een woord dat ik, zoals boven uiteen-
zal ik hieronder bespreken en in de volgende para- gezet, liever gebruik dan competenties). Iemands
grafen uitwerken tot een alternatief voor de compe- bekwaamheden worden weer beïnvloed door de
tentiegerichte benadering. overtuigingen die iemand heeft, waar iemand in
gelooft. Als een leraar bijvoorbeeld vindt dat aan-
dacht voor gevoelens ‘soft’ is (een overtuiging), zal hij
of zij niet zo gauw de bekwaamheid ontwikkelen om
Naar een bredere kijk
gevoelens van leerlingen te spiegelen. Specifieke
Wat ik met name zorgelijk vind is dat we door het overtuigingen zijn die welke iemand heeft over zich-
vertalen van goed leraarschap in een lijstje competen- zelf, over de eigen (professionele) identiteit. Hier gaat
ties, aan onze studenten een reductionistische visie het dus om het zelfbeeld en de rolperceptie van de
op het beroep meegeven: we suggereren dat goed leraar, om wat Kelchtermans (1994) het zelfverstaan
18 leraarschap een kwestie is van het beschikken over van de leraar noemt. Volgens Bullough (1997) zou
de juiste competenties. Ook Merriënboer, Van der daar het centrale focus van de opleiding moeten lig-
gen. Tenslotte is er het niveau van betrokkenheid (ook niet optimaal een bepaalde bekwaamheid kan inzet-
wel het spirituele niveau genoemd). Hier gaat het om ten), maar wel een collega opzoekt voor een inter-
de vraag naar de plek die iemand zichzelf geeft in een visiegesprek hierover, dan vind ik dat bijvoorbeeld
groter geheel (van de school, wereld of kosmos). Het professioneel gezien sterk. Ik zou dus in een portfolio
gaat hier om iemands persoonlijke missie in het werk vooral een beschrijving willen zien van zulke situaties
of in het leven, om iemands inspiratie en bezieling. en willen zien in hoeverre ze zich bewust is van dis-
Op dit niveau (dat mooi is uitgewerkt door Palmer, crepanties tussen de niveaus van de ui en hoe ze
1998) spelen persoonlijke waarden een grote rol. Dit is daarmee omgaat. Anders gezegd, ik zou niet alleen
een niveau dat bijvoorbeeld bij zij-instromers van authentieke onderwijssituaties beschreven willen
groot belang is: zij hebben vaak heel bewust voor een zien, maar vooral ook reflecties over haar eigen
switch in hun carrière gekozen en gaan het onderwijs authenticiteit of de worsteling daarmee, omdat ik
in vanuit bepaalde idealen. Die idealen dienen mijns de visie heb dat het in het onderwijs niet zozeer gaat
inziens aandacht te krijgen van hun opleiders en de om het perfect kunnen hanteren van een aantal com-
zij-instromers zouden gesteund moeten worden bij petenties, maar om het bewust hanteren van je eigen
het concretiseren ervan naar feitelijk onderwijsge- mens-zijn.
drag. Overigens hebben Verkuyl en Korthagen (2000)
laten zien dat ook bij jonge studenten in de lerarenop- Dit betekent ook dat ik het verschil tussen beginners,
leiding het niveau van betrokkenheid sterk leeft, maar gevorderde en uitmuntende leraren niet zozeer zie
dat dit niveau in hun opleiding soms weinig aandacht als een verschil in mate van beheersing van een rij
krijgt. competenties, maar vooral als een verschil in de mate
Het idee achter het model is dat de buitenste niveaus waarin mensen zich bewust zijn van de verschillende
de binnenste beïnvloeden, maar dat er ook een omge- niveaus van het ui-model in zichzelf en de mate
keerde invloed is. Vaak zijn er in iemand één of meer waarin ze die niveaus weten te integreren. Vergroting
discrepanties tussen de niveaus: iemand heeft bij- of verdieping van bekwaamheden is slechts één vorm
voorbeeld wel een bepaalde bekwaamheid, maar het waarin dat zich uit. Om het met een citaat van Palmer
feitelijke gedrag spoort er niet mee, of iemand heeft (1998, p. 10) te zeggen: “Good teaching cannot be
een persoonlijke missie, maar durft die niet in de reduced to technique; good teaching comes from the
praktijk tot uitdrukking te brengen. Als de niveaus identity and integrity of the teacher”.
binnen de leraar wel op elkaar afgestemd zijn en ook
nog kloppen met het omgevingsniveau (alignment),
dan is er niet alleen een gevoel van welzijn, maar dan
Kernkwaliteiten
is het functioneren van de leraar ook veel effectiever
dan wanneer er discrepanties tussen de niveaus zijn. Een belangrijk theoretisch principe is dat op de die-
pere niveaus (met name die van identiteit en betrok-
kenheid) persoonlijke kwaliteiten zoals enthousiasme,
Een voorbeeld helderheid, moed, liefde, flexibiliteit tot uiting komen.
Laat ik een voorbeeld geven. Een lerares vindt begrip- In navolging van Ofman (1992) spreek ik over kern-
vol omgaan met leerlingen belangrijk (overtuigingen- kwaliteiten. Het is opvallend hoe weinig aandacht die
niveau) vanuit een roeping om kinderen zorg en tot nu toe krijgen in de meeste competentiegerichte
steun te bieden (niveau van betrokkenheid). Dat zegt benaderingen: "In policy and practice the identifica-
ook iets over hoe zij haar eigen rol als lerares ziet en tion and development of personal qualities, at the
dus ‘zichzelf verstaat’ (identiteitsniveau). Daar horen interface between aspects of one's personal virtues
bepaalde bekwaamheden bij (bijv. empathisch kun- and one's professional life, between personhood and
nen reageren, doorvragen op gevoelens van leerlin- teacherhood, if you will, has had scant attention"
gen, e.d.), die vertaald zouden moeten worden in (Tickle, 1999, p. 123). Barnett (1994) bekritiseert dan
concreet handelen (gedragsniveau). Om te beginnen ook de tendens naar efficiëntie en competentie in het VELON Tijdschrift voor Lerarenopleiders jrg 25(1) 2004
zou ik, bijvoorbeeld in een portfolio, die samenhang hoger onderwijs waarbij traditionele kwaliteiten zoals
tussen de niveaus door de lerares uitgewerkt willen geduld, bescheidenheid en zorgvuldigheid niet lan-
zien: hoe ziet zij die niveaus in zichzelf, welke mate ger gewaardeerd lijken te worden.
van afstemming ertussen heeft ze volgens zichzelf Binnen de psychologie neemt de aandacht voor
bereikt, waar zitten discrepanties? Het zich bewust dergelijke kernkwaliteiten juist snel toe. Een hele
zijn daarvan zie ik als belangrijk kenmerk van profes- stroming (positive psychology) houdt zich daar tegen-
sionaliteit. woordig mee bezig (zie bijv. Snyder & Lopez, 2002;
Maar het wordt pas echt interessant in bijvoorbeeld Aspinwall & Staudinger, 2003). De stroming is rond de
een situatie waarin een concrete leerling (omgevings- millenniumwisseling gestart door Seligman, de toen-
niveau) blijkt gespiekt te hebben of zich gedraagt op malige voorzitter van de Amerikaanse Psychologische
een wijze die in strijd is met een belangrijke waarde Vereniging, en Csikszentmihalyi, die veel onderzoek
van de lerares (de leerling vertoont bijvoorbeeld heeft gedaan naar ’flow’, een kenmerk van optimaal
openlijk discriminerend gedrag). Hoe gaat de lerares functioneren. (Als mensen in flow zijn, dan komen
daarmee om? Hoe hanteert ze in zo’n situatie het hun kernkwaliteiten goed naar voren.) Seligman and
spanningsveld tussen enerzijds haar innerlijke missie Csikszentmihalyi (2000, p. 7) stellen dat de psycholo-
van begripvol omgaan met leerlingen en anderzijds gie zich te lang te uitsluitend heeft gericht op patholo-
afwijkende normen en waarden bij leerlingen? Uit het gieën, op zwakheden en op trauma’s van mensen, en
antwoord op die vraag blijkt mijns inziens pas echt als gevolg daarvan op het ‘behandelen’ van ‘patiën-
haar professionaliteit. Als ze worstelt met haar ten’. Hoewel dit op sommige zeer beperkte gebieden 19
bekwaamheden in zo’n situatie (dus formeel gezien (bijv. fobieën) succesvol is geweest, nemen zij het
standpunt in dat "treatment is not just fixing what is Het zou alleen al een hele verbetering van de compe-
broken; it is nurturing what is best". Volgens Seligman tentiegerichte aanpak zijn als studenten in de leraren-
en Csikszentmihalyi moeten we ons veel meer rich- opleiding gestimuleerd worden tot reflectie op de
ten op de kwaliteiten van mensen (zij noemen dat vraag welke kernkwaliteiten hen steunen bij het uit-
character strengths) dan op een deficiëntiedenken. voeren van bepaalde bekwaamheden, bijvoorbeeld
Dit kan ons te denken geven over competentiegericht de genoemde Fontys-bekwaamheid. In de cursussen
opleiden…. die ik zelf verzorg, laat ik deelnemers dat soort kop-
Op congressen en studiedagen doe ik vaak het vol- pelingen maken tussen bekwaamheden en daarvoor
gende experiment. Ik vraag de aanwezigen om op belangrijke kernkwaliteiten en dat geeft de deelne-
een briefje een typerend kenmerk te schrijven van mers een heel andere blik op het begrip bekwaam-
een goede leraar die zij zich van vroeger herinneren. heden (vgl. Korthagen & Vasalos, 2001). Als opleiders
In meer dan 90% van de gevallen schrijven ze een dan ook nog in staat zouden zijn om middels kernre-
kernkwaliteit op, zoals enthousiasme, betrokkenheid, flectie of op een andere wijze kernkwaliteiten te hel-
liefde (voor kinderen of voor het vak), oprechtheid, pen ontwikkelen en de inzet ervan te ondersteunen,
humor, moed, gedrevenheid, kracht. Wat is toch de dan zouden wij het onderwijs een grote dienst kun-
reden dat we allemaal weten dat dit soort zaken van nen bewijzen.
fundamenteel belang zijn voor goed leraarschap, Kortom, mijn visie is dat we (op alle niveaus, dus bij
maar dat we ze niet serieuzer nemen als het gaat om leerlingen, leraren en lerarenopleiders) veel meer
het opleiden van leraren? zouden moeten inzetten op de persoonlijke kwalitei-
Waarschijnlijk is een belangrijke reden dat we lang ten, de inspiratie en bezieling (en dus de zelfsturing)
hebben gedacht dat dit soort persoonlijke kwaliteiten van mensen en daarbij vanuit een breder, meer holis-
nu eenmaal een gegeven zijn en niet beïnvloedbaar, tisch kader naar mensen zouden moeten kijken. Dat
of dat het al gauw therapeutisch wordt als je daarmee is een visie die overeenkomt met die van Harris et al.
aan de slag wilt gaan als opleider. In de cursussen kern- (1995).
reflectie die ik samen met Angelo Vasalos aan leraren-
opleiders geef (zie Korthagen & Vasalos, 2002), laten Dit houdt overigens ook in dat we niet naar de
we zien dat de werkelijkheid anders is: je kunt men- andere kant moeten doorschieten. Veel studenten
sen wel degelijk op een niet-therapeutische manier in de lerarenopleidingen (met name in de pabo’s)
helpen hun kernkwaliteiten te ontwikkelen en in te zijn zeer bevlogen en hebben soms een zeer expliciete
zetten.3 Zowel de opleiders die werken met kernre- persoonlijke missie en een duidelijke rolopvatting.
flectie als de door hen begeleide leraren rapporteren Dat is niet voldoende. Ook iemands roeping, beroeps-
zeer positieve effecten van deze aanpak. identiteit en overtuigingen over onderwijs moeten
Dat is niet verwonderlijk: mensen (lerarenopleiders uiteindelijk tot uiting komen in concreet gedrag dat
en leraren) worden weer aangesproken op hun totale ook gedragen wordt door kennis en vaardigheden
mens-zijn in plaats van op een stukje daarvan (name- (bekwaamheidsniveau). Het gaat om een goede
lijk bekwaamheden). Daar gaat een enorme kracht afstemming tussen alle niveaus in figuur 1.
van uit. Als je bij het lopen alleen op je linkerbeen let,
ga je scheef lopen. Als beide benen weer mee mogen
doen, vind je jouw natuurlijke manier van lopen
Beter beoordelen of beter opleiden?
terug.
Voor de lerares uit mijn voorbeeld hierboven zou ik De hierboven geschetste alternatieve visie kan gemak-
het dus belangrijk vinden dat zij zich bewust wordt kelijk bekritiseerd worden door te zeggen dat een
van haar kernkwaliteiten die zij kan benutten bij het begrip als beroepsidentiteit ook niet volledig helder is
tonen van begrip (bijvoorbeeld betrokkenheid, zorg, (zie daarover Korthagen, 2001) en dat kernkwaliteiten
helderheid, moed, daadkracht) èn dat zij de bekwaam- wellicht ook niet objectief meetbaar zijn. Dat is inder-
heid ontwikkelt om die ook daadwerkelijk in te zet- daad waar (hoewel kernkwaliteiten na enige training
ten. En ik zou hopen dat ze zich bewust wordt van wellicht beter vast te stellen zijn dan bekwaamheden).
kernkwaliteiten die zij daarnaast nog nodig heeft in Als we er goed bij stilstaan en ons in de literatuur ver-
situaties waarin het niet zo gemakkelijk is om tot diepen, dan blijken vrijwel alle ogenschijnlijk simpele
Zin en onzin van competentiegericht opleiden

begrip te komen (bijvoorbeeld flexibiliteit, sensiti- begrippen die wij als opleiders dagelijks gebruiken
viteit, tact, openheid). bijzonder onhelder en moeilijk meetbaar, bijvoorbeeld
begrippen als (actief) gedrag, motivatie, zelfstandig
leren, maar ook het begrip leren zelf.
Het gaat dus om een fundamentele keuze: willen we
Een alternatief:
pretenderen dat we scherp geformuleerde begrippen
opleiden vanuit een holistisch perspectief
hebben die ten grondslag liggen aan ons opleidings-
Samenvattend pleit ik er dus voor de exclusieve aan- didactisch handelen en dat we op basis daarvan goed
dacht voor bekwaamheden (competenties) te verbre- kunnen beoordelen? Willen we daar alle energie
den naar ook de andere niveaus van figuur 1. Ik geef insteken, of gebruiken we de altijd enigszins globale
nog een voorbeeld. De bekwaamheid “leerlingen concepten waarmee we menselijk functioneren pro-
motiveren en stimuleren” (zie het Fontys-voorbeeld beren te (be)grijpen als aanknopingspunt voor het
hierboven) krijgt een heel andere kleur als die niet verbeteren van opleiding en begeleiding? De ambi-
puur technisch wordt toegepast, maar als die gevoed tie van het door mij geschetste alternatief is in ieder
wordt door kernkwaliteiten van de leraar zoals geval niet om objectief te gaan beoordelen: “Not every-
20 nieuwsgierigheid (naar de persoon van de leerling), thing that counts can be counted” zei Einstein.
enthousiasme, doelgerichtheid, zorg en openheid. De bedoeling ervan is wel om ons denken over goed
opleiden te verbreden en verdiepen. verworven competenties vast te stellen en om com-
Het gaat mij erom af te komen van het idee dat er één petenties te formuleren die nog (verder) ontwikkeld
competentielijstje is dat op iedereen geplakt kan wor- moeten worden. Ik ben het dan ook met Uhlenbeck
den, het gaat mij om het zien van leraren in hun spe- (2003, p. 9) eens dat opleiders zo een gemeenschappe-
cifieke kwaliteiten en motivatie, en om het bieden van lijke taal kunnen ontwikkelen om met elkaar en met
steun daarbij. En het blijkt dat opleiders die werken de studenten te spreken over (goed) lesgeven en dat
met het kader van kernreflectie, de ervaring hebben dit de kloof tussen theorie en praktijk kan doen ver-
dat door hun begeleiding van (aanstaande) leraren minderen.
niet alleen de authenticiteit en menselijkheid in oplei- Ook is niet onbelangrijk dat we, gebruikmakend van
ding en onderwijs toeneemt, maar ook de effectiviteit die taal, naar de maatschappij toe duidelijk kunnen
van henzelf en van degenen die ze begeleiden. De maken waar we voor staan. Dit zijn overigens alle-
eerste onderzoeksresultaten die wij op dit gebied heb- maal zaken waar we op zich het competentiebegrip
ben gevonden, bevestigen dat beeld. En de nadruk niet voor nodig hebben. Als we daar dit begrip toch
komt binnen het door mij geschetste, meer holistische bij willen gebruiken is dat op zichzelf niet zo’n
kader, sterker te liggen op de vraag hoe we middels bezwaar, als we ons maar realiseren dat het net zo’n
allerlei recent ontwikkelde werkvormen en begelei- vaag begrip is als ‘vermogen’ of ‘expertise’ en dat de
dingsinterventies ons opleidingsdidactisch handelen nadruk op het concept competenties dus alleen maar
op de verschillende niveaus (van de ui) kunnen ver- een soort schijnzekerheid creëert. Het gaat wel echt
beteren. Daar valt namelijk nog wel heel veel winst te mis als we die schijnzekerheid vervolgens proberen
boeken, een winst die we missen door binnen het hui- te vertalen in concrete beoordelingslijsten en de illusie
dige kader van competentiegericht opleiden te blijven hebben dat we die op een valide en betrouwbare
denken. wijze kunnen gebruiken voor de beoordeling van
Ik zal de eerste zijn om toe te geven dat er nog wel individuele studenten. Dat is ongeacht de vorm van
werk aan de winkel is als we deze alternatieve bena- beoordeling het geval: ook peer-assessments, leerling-
dering goed willen implementeren in lerarenopleidin- evaluaties, etcetera kunnen nooit – ook niet in samen-
gen, hoewel ik daar al met verscheidene lerarenoplei- hang - tot een betrouwbare beoordeling leiden als dat
dingen aan werk en er ook al onderzoek op dit gebied wat beoordeeld wordt (de inhoud van de beoordeling)
gestart is. Ik roep bij deze opleiders die zich aange- diffuus is.
sproken voelen door mijn pleidooi, op om een werk- Het eerste centrale element in mijn betoog is dus dat
groep te vormen om deze visie verder uit te werken. we af moeten van de grote nadruk op beoordeling.
Een tweede centraal element is dat we onze kijk op
goed leraarschap zouden moeten verbreden. Het
gaat bij het complexe leraarsberoep om veel meer
Conclusies en aanbevelingen
dan alleen competenties. Bij zij-instromers is dat bij-
voorbeeld duidelijk: hun persoonlijke missie, hun
Samenvatting professionele identiteit en hun kernkwaliteiten ver-
Ik heb uiteengezet dat aan het concept competentie- dienen veel aandacht.
gericht opleiden een aantal problemen en gevaren
kleeft. Kort samengevat: het competentiebegrip is
vaag en biedt weinig nieuws, competenties zijn Hoe nu verder?
nauwelijks valide en betrouwbaar vast te stellen, het Ik pleit voor een herbezinning in opleidingsland. Mijn
is niet duidelijk of competentiegericht opleiden tot voorstel zou zijn om het vergroten van de praktijkre-
gunstige resultaten leidt, integendeel, het gevaar ligt levantie van de opleiding hoog in het vaandel te hou-
op de loer van deprofessionalisering van docenten. den en dus in opleidingsteams door te gaan met
We dreigen met competentiegericht opleiden een gericht nadenken over de vraag wat een goede leraar
visie op onderwijs uit te dragen die vaak belemme- is en waar dat concreet in zichtbaar wordt. Daar kan VELON Tijdschrift voor Lerarenopleiders jrg 25(1) 2004
rend werkt voor een gerichtheid op leren en er gaat het begrip competenties of bekwaamheden mogelijk
gemakkelijk een vervlakking van het denken over het bij helpen, maar dan in een evenwichtige relatie tot
leraarsberoep mee gepaard. andere begrippen zoals gedrag (dat een stuk concre-
ter is dan competenties en gemakkelijker te meten),
overtuigingen, beroepsidentiteit, betrokkenheid en
Standpuntbepaling kernkwaliteiten. We zullen ons dus opnieuw moeten
Is het hele denken in termen van competenties dan bezinnen op onze eigen missie als opleiders: waartoe
onzinnig? Nee, dat is niet wat ik met dit artikel beoog willen wij opleiden? Hoe willen wij bijdragen aan de
te zeggen. Het is zonder meer nuttig dat lerarenoplei- kwaliteit van het onderwijs aan leerlingen? Kortom,
ders zorgvuldig nadenken over de vraag wat goede we zouden moeten investeren in de niveaus van
leraren zouden moeten weten en kunnen. Dat kan identiteit en betrokkenheid bij onszelf.
ons als opleiders in het instituut en op school bijvoor- Ik pleit ervoor om de aandacht te verleggen van
beeld ook stimuleren om gezamenlijk ons opleidings- pogingen om competenties ‘objectief’ te beoordelen
curriculum door te lichten op de vraag of alle dingen naar pogingen om het leraarsberoep breder te con-
die we belangrijk vinden wel aan bod komen. Explici- ceptualiseren dan alleen vanuit competenties, en om
tering van dat wat wij nastreven is ook uitermate zin- gezamenlijk te werken aan de verdere uitwerking van
vol voor de studenten die wij opleiden. We kunnen een op die bredere opvatting gebaseerde opleidings-
hen meer duidelijkheid bieden over waar het volgens didactiek. Daarbij gaat het erom de motivatie en inspi-
ons in de opleiding om gaat. Dat geldt in het bijzon- ratie, alsmede de persoonlijke kwaliteiten van men- 21
der voor zij-instromers: het geeft houvast om eerder sen centraler te stellen en hen (en onszelf) vanuit een
meer holistisch kader te benaderen. Dat betekent dat Portfolio’s kunnen daar een belangrijke functie bij
we bereid moeten zijn bepaalde cultuurkenmerken vervullen, met name als daarin aan die verschillende
van ons onderwijs en onze lerarenopleidingen ter niveaus aandacht besteed wordt. Maar ook alle op-
discussie te stellen, bijvoorbeeld de huidige een- gebouwde expertise rond zelfevaluaties, peer-evalua-
zijdige nadruk op competenties. Zoals Tyack en Cuban ties, 360-graden-feedback, het gebruik van kritische
(1995, geciteerd in Windschitl, 2002) zeggen: “.. what has of authentieke situaties en dergelijke, kan in dit kader
held the status quo in place is not so much conscious uitstekend benut worden, mits we het exclusieve
conservatism as it is unexamined institutional habits focus op competenties loslaten.
and widespread cultural beliefs about what constitu-
tes a ‘real school’ and ‘real teaching’”.
Dankwoord
En de beoordeling dan? Ik bedank Niels Brouwer, Marieke Dresen, Ari de
Maar er moet toch ook beoordeeld worden in de lera- Heer, Frank Jansma, Martine van Rijswijk, Rosie
renopleiding? Inderdaad, maar laten we daarbij Tanner, Jan van Tartwijk, Anke Tigchelaar, Hanneke
onderscheid maken tussen diagnostisch beoordelen, Tuithof, Angelo Vasalos en de redactie van het VELON
met het oog op het ondersteunen van verdere profes- Tijdschrift voor hun commentaar op een eerdere ver-
sionele ontwikkeling, wat ik liever evalueren noem, en sie van dit artikel. De in dit artikel geschetste visie
summatieve beoordelingen gericht op het al dan niet komt geheel voor mijn rekening
verlenen van de leraarsbevoegdheid. Mijn ervaring is en kan dan ook niet of niet op alle punten gezien
dat als gekozen wordt voor systeem van regelmatige worden als hun visie of ‘de IVLOS-visie’.
diagnostisch bedoelde evaluaties waarin zelfevaluaties,
peer-evaluaties en leerlingevaluaties een expliciete plaats
hebben, en als die evaluaties vooral op ondersteunen
van verdere ontwikkeling gericht zijn (dus proces- Noten
1
gericht), verreweg de meeste studenten gewoon hun Dan ga ik nog niet eens in op de eis die het rapport van de
bevoegdheid kunnen behalen. Er blijft een klein deel Onderwijsraad (Merriënboer, Van der Klink & Hendriks, 2002)
over waar problemen ontstaan, maar de meeste stu- aan competenties stelt, namelijk dat ze duurzaam zijn. Ik vrees
dat dit in de huidige opleidingspraktijk helemaal niet beoor-
denten die dat betreft komen tijdens de rit zelf tot de deeld wordt en misschien ook wel niet goed beoordeeld kan
conclusie dat het beroep niets voor hen is. Dan houd worden, behalve door longitudinaal onderzoek te doen onder
je het bijzonder kleine percentage studenten over afgestudeerden.
waarvan de opleider vindt dat ze ongeschikt zijn 2 Hite (1973) schat dat met de verandering naar competentiege-

voor het leraarsberoep, terwijl de student dat zelf niet richt opleiden ca. anderhalf keer zoveel opleiderstijd gemoeid
inziet. Opleiders moeten dan hun gate-keepersfunctie gaat ten opzichte van de situatie voor de verandering.
3 Het feit dat ik de term kernkwaliteiten ontleen aan Ofman, wil
vervullen (Carter, 1984, p. 135): zij hebben ook de taak
niet zeggen dat ik zijn benadering geheel onderschrijf. Helaas
te bewaken dat niet iedereen zomaar leraar kan wor- wordt zijn visie door veel mensen verengd tot het via kern-
den. Maar alleen bij dat kleine percentage studenten kwadranten bewust worden van je kernkwaliteiten, valkuilen,
met een grote blinde vlek is het nodig om een bin- allergieën en uitdagingen. Mijn ervaring is dat de ogenschijnlijk
dende summatieve beoordeling uit te spreken. Ech- leuke activiteit van het werken met kernkwadranten - net als
ter, zelfs daarvoor hebben we geen competentielijst competentielijsten - bij veel mensen vooral leidt tot een focus op
nodig, want de essentie kan meestal veel directer wat er niet goed is (allergieën, valkuilen), iets wat strijdig is met
recente inzichten over het bevorderen van optimaal functione-
worden verwoord, bijvoorbeeld als: “Je bent onvol-
ren. Bovendien heb ik gemerkt dat de stap om van bewustwor-
doende in staat om echt contact te maken met leerlin- ding met behulp van de kernkwadranten te komen tot
gen”, of: “Je bent niet in staat enthousiasme voor het daadwerkelijke verandering in het eigen handelen, voor veel
vak over te brengen”. Zouden we zo’n summatieve mensen (te) groot is. Kernkwaliteiten blijven dan iets statisch, iets
beoordeling met behulp van een lijst competenties waar je je een keertje van bewust wordt (en dan vooral van het
doen, dan betekent dat vaak dat we moeten zeggen: gevaar van doorschieten in je kernkwaliteiten), in plaats van –
zoals bij kernreflectie het geval is – dat ze dynamisch en continu
“Je voldoet niet aan competentie 7 en 23”. En de stu-
ingezet worden in het dagelijks handelen teneinde ‘flow’ te cre-
dent zal zeggen: “Ja, maar wel aan al die andere, kijk
Zin en onzin van competentiegericht opleiden

eren in jezelf en de mensen met wie je werkt.


maar naar mijn portfolio”.
Kortom, het is onnodig en contraproductief om
wegens het kleine percentage studenten met een
blinde vlek een heel systeem van beoordeling aan
de hand van competentielijsten te leggen over alle Literatuur
studenten. Aspinwall, L.G. & Staudinger, U.M. (Eds.) (2003). A psycho-
logy of human strengths: Fundamental questions and
future directions for a positive psychology. Washington,
Slotconclusie D.C.: American Psychological Association.
De kern van mijn visie is dat we, in plaats van op Barnett, R. (1994). The limits of competence: Knowledge,
beoordelen, vooral weer zouden moeten inzetten op higher education and society. Buckingham: Society for
het ondersteunen van de professionele ontwikkeling Research into Higher Education & Open University Press.
van (aanstaande) leraren, maar dan breder opgevat
Bullough, R. V. (1997). ‘Practicing theory and theorizing
dan in het gangbare competentiegerichte denken, practice in teacher education’. In: J. Loughran & T. Rus-
namelijk gebruikmakend van een holistische visie sell (Eds.), Purpose, passion and pedagogy in teacher edu-
22 waarin de verschillende niveaus van het model in cation (pp. 13-31). London/Washington D.C.: Falmer
figuur 1 een rol spelen (zie ook Korthagen, 2004). Press.
Burroughs, R. (2001). ‘Composing standards and composing Palmer, P. J. (1998). The courage to teach. San Francisco:
teachers: The problem of national board certification’. Jossey-Bass.
Journal of Teacher Education 52(3), 223-232.
Seligman, M. E. P. & Csikszentmihalyi, M. (2000). ‘Positive
Carter, H. (1984). ‘Teachers of teachers’. In: L.G. Katz & J.D. psychology: An introduction’. American Psychologist
Raths (Eds.), Advances in teacher education (volume 1) 55(1), 5-14.
(pp. 125-144). Norwood, NJ: Ablex.
Snyder, C.R. & Lopez, S.J. (2002). Handbook of positive psy-
Créton, H. A. & Wubbels, T. (1984). Ordeproblemen bij chology. Oxford: Oxford University Press.
beginnende leraren (Proefschrift). Utrecht: WCC.
Spencer, L.M., & Spencer, S.M. (1993). Competence at work.
Dewulf, L. (2003). ‘Gras groeit niet door eraan te trekken’. Models for superior performance. New York: Wiley &
Opleiding & Ontwikkeling 16(5), 3-7. Sons.
Fontys Lerarenopleiding (2003). Competentiekaarten twee- Straetmans, G.J.J.M. & Sanders, P.F. (2001). ‘Beoordelen van
degraads lerarenopleiding. Tilburg: Fontys Lerarenoplei- competenties van docenten’. EPS-Reeks 05. Utrecht: EPS.
ding.
Tyack, D. & Cuban, L. (1995). Tinkering toward Utopia. Cam-
Gage, N. & Winne, P. (1975). ‘Performance-based teacher bridge, MA: Harvard University Press.
education’. In: K. Ryan (Ed.), Teacher education (pp. 146-
Tickle, L. (1987). Learning teaching, teaching learning. Lewes,
172). Chicago: University of Chicago Press.
UK: Falmer Press.
Haney, W., Madaus, G. & Kreitzer, A. (1987). ‘Charms talis-
Tickle, L. (1999). ‘Teacher self-appraisal and appraisal of self’.
manic: Testing teachers for the improvement of American
In: R. P. Lipka & T. M. Brinthaupt (Eds.), The role of self in
education’. In: E.Z. Rothkopf (Ed.), Review of Research in
teacher development (pp. 121-141). Albany, N.Y.: State
Education (pp. 169-238). Washington, DC: American
University of New York Press.
Educational Research Association.
Thijssen, J. & Lankhuijzen, E. (2000). ‘Competentiemanage-
Harris, R., Guthrie, H., Hobart, B., and Lundberg, D. (1995).
ment en employabilitystrategie’. In: F. Glastra & F. Meijers
Competency-based education and training: Between a
(Red.), Een leven lang leren (pp. 125-152). Den Haag:
rock and a whirlpool. South Melbourne: Macmillan Edu-
Elsevier Bedrijfsinformatie.
cation Australia.
Uhlenbeck, A.M. (2002). The development of an assessment
Kelchtermans, G. (1994). De professionele ontwikkeling van
procedure for beginning teachers of English as a foreign
leerkrachten basisonderwijs vanuit het biografisch per-
language (proefschrift). Leiden: Universiteit Leiden.
spectief. Leuven: Universitaire Pers Leuven.
Uhlenbeck, A.M. (2003). ‘De ontwikkeling van een assess-
Kessels, J. (1999). ‘Het verwerven van competenties: Kennis
mentprocedure voor de beoordeling van beginnende
als bekwaamheid’. Opleiding & Ontwikkeling, 12(1/2), 7-11.
docenten Engels’. VELON Tijdschrift voor Lerarenopleiders
Klarus, R. (1988). Competenties erkennen: Een studie naar 24(1), 5-13.
modellen en procedures voor leerwegonafhankelijke
Van Tartwijk, J, Driessen, E., Hoeberigs, B, Kösters, J., Ritzen,
beoordeling van beroepscompetenties (proefschrift).
M, Stokking, K & Van der Vleuten, C. (2003). Werken met
Nijmegen: Katholieke Universiteit Nijmegen.
een electronisch portfolio. Utrecht: SURF / Wolters
Korthagen, F.A.J. (1998). Leraren leren leren: Realistisch oplei- Noordhoff.
dingsonderwijs, geïnspireerd door Ph. A. Kohnstamm
Verkuyl, H. & Korthagen, F.A.J. (2000). ‘Kom je de leerlingen
(Oratie). Amsterdam: Vossiuspers AUP.
tegen of jezelf? Reflectie op beroepsidentiteit als essenti-
Korthagen, F. (2001). Waar doen we het voor? Op zoek naar eel onderdeel van de lerarenopleiding’. VELON Tijdschrift
de essentie van goed leraarschap. Oratie. Utrecht: WCC. voor Lerarenopleiders 21(3), 19-29.
Korthagen, F.A.J. (2004). ‘In search of the essence of a good Vermeylen, S. & Heene, A. (1999). De stille kracht van de
teacher: Towards a more holistic approach in teacher onderneming: Competentiedenken in strategisch manage-
education’. Teaching and Teacher Education, 20(1), 77- ment. Tielt: Lannoo.
97.
Wideen, M., Mayer-Smith, J. & Moon, B. (1998). ‘A critical
Korthagen, F.A.J. & Vasalos, A. (2001). ‘Competenties of kern- analysis of the research on learning to teach: Making the
VELON Tijdschrift voor Lerarenopleiders jrg 25(1) 2004

kwaliteiten?’. In: B.H.J. Smit (Red.), Aardverschuivingen, case for an ecological perspective on inquiry’. Review of
breuklijnen en nieuwe wegen in onderwijsland: Procee- Educational Research, 68(2), 130-179.
dings van het VELON-congres 2001 te Noordwijkerhout
Windschitl, M. (2002). ‘Framing constructivism in practice as
(p. 32-33). Leiden: ICLON, Universiteit Leiden.
the negotiation of dilemmas: An analysis of the concep-
Korthagen, F. & Vasalos, A. (2002). ‘Niveaus in reflectie: Naar tual, pedagogical, cultural, and political challenges facing
maatwerk in begeleiding’. VELON Tijdschrift voor Leraren- teachers’. Review of Educatinal Research 72(2), 131-175.
opleiders 23(1), 29-38.
Zeichner, K. (in druk). ‘Learning from experience with perfor-
Koster, B. (2002). Lerarenopleiders onder de loep: De ontwik- mance-based teacher education’. In: F. Peterman (Ed.),
keling van een beroepsprofiel voor lerarenopleiders en het Designing performance assessment systems for urban tea-
effect van het kennisnemen daarvan op hun zelfdiagnose cher preparation. Mahwah, Nj: Lawrence Erlbaum.
(Proefschrift). Utrecht: IVLOS.
Zeichner, K. & Wray, S. (2001). ‘The teaching portfolio in U.S.
Meriënboer, J.J.G. van, Klink, M.R. van der, Hendriks, M. teacher education programs: What we know and what
(2002). Competenties: van complicaties tot compromis, we need to know’. Teaching and Teacher Education 17,
een studie in opdracht van de Onderwijsraad. Den Haag: 613-621.
Onderwijsraad.
Mulder, M. (2000). Competentieontwikkeling in bedrijf en
onderwijs (oratie). Wageningen: Wageningen Universiteit.
Ofman, D. D. (1992). Bezieling en kwaliteit in organisaties. 23
Cothen: Servire.

You might also like