Cursuswijzer FA-BA104 Werking Van Geneesmiddelen 2022-2023

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 99

FA-BA104

Werking van Geneesmiddelen

Cursuswijzer FA-BA104
Studiejaar 2022/2023 - Periode 2
Departement Farmaceutische Wetenschappen
Faculteit Bètawetenschappen
Universiteit Utrecht
INHOUDSOPGAVE

Inhoud Pagina

1. Algemene informatie
1.1 Plaats in het curriculum 2
1.2 Inhoud 2
1.3 Leerdoelen 3
1.4 Werkvormen 4
1.5 Programmering en schematisch rooster 7
1.6 Onderwijsmateriaal 9
1.7 Toetsing 10
1.8 Organisatie 16

2. Hoorcolleges 17

3. Werkcolleges
3.1 Algemene informatie 18

4. FA-BA100: Academische Vaardigheden en Professioneel Gedrag (AV&PG) 19

5. Projectonderwijs: groepsopdracht
5.1 Algemene informatie 20
5.2 Beoordelingsformulier groepsopdracht 23
5.3 Opdrachten ‘Werkcollege wetenschappelijke poster’ 24
5.4 Opdrachten ‘Werkcollege peer feedback poster’ 27

6. Bijlagen
Bijlage 1: Overzicht Aminozuren 29
Bijlage 2: Werkcollegeopgaven 30

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 1


1. ALGEMENE INFORMATIE

1.1 Plaats in het curriculum

 Algemeen
De cursus ‘Werking van Geneesmiddelen’ valt in de tweede periode van het eerste jaar van de
studie farmacie (bachelor-fase) en loopt parallel aan de cursus FA-BA103. De cursus beslaat een
periode van 10 weken, waarin 2,5 dag per week zijn ingeroosterd voor activiteiten die met deze
cursus samenhangen. De cursus wordt gegeven in het BC timeslot. Timeslot BC omvat de
maandagmiddag, dinsdag en donderdag. Op maandagmiddag vinden FA-BA100 bijeenkomsten
plaats, op dinsdag de hoorcolleges en op donderdag worden werkcolleges gegeven. De cursus
begint op maandag 14 november 2022 en eindigt op vrijdag 3 februari 2023.
Als deze cursus met een voldoende afgerond wordt, worden er 7,5 ECTS toegekend.
Voor deze cursus geldt een inspanningsverplichting.
Dat houdt onder meer in dat er in voldoende mate aan werkcolleges wordt deelgenomen en dat
er voldoende inzet getoond wordt bij het werken aan de groepsopdracht en de presentatie.

 Plaats van de cursus in relatie tot andere cursussen


Cursus FA-BA104 bouwt voort op kennis en vaardigheden die zijn opgedaan in de cursus FA-
BA102 (Chemie van Geneesmiddelen). In cursus FA-BA102 is aandacht besteed aan de relatie
tussen structuur en fysisch-chemische eigenschappen van laagmoleculaire verbindingen. In deze
cursus komen deze onderwerpen opnieuw aan de orde en wordt de kennis op deze gebieden
verder uitgediept en toegepast. Centraal staat de beschrijving van interacties tussen liganden
(zowel kleine organische moleculen als grote biomoleculen) en macromoleculaire receptoren en
enzymen. Echter, in deze cursus wordt er ook een eerste aanzet gegeven tot het bestuderen van
cellulaire processen en eiwit-eiwit interacties. Men dient inzicht te verkrijgen in alle aspecten die
een rol spelen bij het tot stand komen van het ligand-receptor evenwicht en de consequenties die
daaruit voortvloeien, zoals enzyminhibitie, agonisme/antagonisme, signaaltransductie,
gentranscriptie en werking/effect. Parallel aan deze cursus loopt cursus FA-BA103 waarin
bepaalde elementaire kennis uit FA-BA104 toegepast kan worden.

1.2 Inhoud

Deze cursus behandelt het effect van farmaca op zowel receptor- als op cellulair en biochemisch
niveau. Aan de hand van een aantal voorbeeldgeneesmiddelen worden de meest gangbare
aangrijpingspunten (met de nadruk op de GPCR), hun intracellulaire signaal-transductieroutes en
de belangrijkste intracellulaire effecten besproken (oa. Ca2+-influx, enzymactiviteit, genexpressie).
Ook de (regulatie van) genexpressie (DNA-RNA-eiwitconcept) wordt in detail uitgewerkt.
Hiernaast wordt ingegaan op de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van farmaconbinding en -
werking, waarbij wordt uitgegaan van de (chemische) interactie tussen ligand en receptor en
waarbij de volgende relevante concepten aan de orde komen: affiniteit, intrinsieke activiteit,
efficacy, potency, selectiviteit, competitieve en niet-competitieve inhibitie.
In deze cursus worden farmacologie, celbiologie en enzymkinetiek geïntegreerd tot een
samenhangend geheel dat je een verdiepend inzicht geeft in het effect van een geneesmiddel,
vanaf het aangrijpingspunt (binding aan receptor of enzyminteractie) tot aan de uiteindelijke
cellulaire respons.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 2


1.3 Leerdoelen

Algemeen
In de volgende algemene leerdoelen staat beschreven wat je na afloop van deze cursus moet
kunnen:

● herkennen en begrijpen van de structuur-functie relatie van receptoren en uitleggen van de


werking van een GPCR in relatie tot de interactie met een ligand (geneesmiddel).
● interacties met een (GPCR)receptor interpreteren en kwalitatief uitleggen op basis van de
structuur van een ligand.
● herkennen en toepassen van verschillende ligandvormen (bv. small molecule vs. biomolecule)
en het relateren hiervan aan interacties met een receptor.
● de interactie tussen liganden en macromoleculaire bindingsplaatsen (enzymen, receptoren)
kwantitatief beschrijven in termen van de Wet van de Massawerking
● samenvatten van enzym-kinetische, receptorbinding en farmacologische experimenten in de
voor het desbetreffende vakgebied gebruikelijke grafische voorstellingen.
● uit de gebruikelijke grafische voorstellingen conclusies trekken over affiniteit en activiteit van
de verschillende ligand-doeleiwit interacties en daarbij onderscheid kunnen maken tussen
agonisme en antagonisme.
● covalente en niet-covalente interacties van enzymatische reacties tot in moleculair detail
begrijpen als onderdeel van het induced fit model.
● herkennen, beschrijven en uitleggen van de fysisch/chemische eigenschappen van second
messengers en deze relateren aan hun rol.
● cascades/routes van signaaltransductie herkennen en uitleggen en de betrokken targets
onderscheiden en uitleggen.
● kennis en inzichten op gebied van gentranscriptie en gentranslatie, inclusief de regulatie
hiervan, beschrijven en toepassen.
● de 3D-structuur van een eiwit (met name het fysiologische belang van tertiaire- en quaternaire-
structuur) relateren aan de werking (vorm vs. functie) en deze relatie uitleggen.
● de in deze cursus aan bod gekomen begrippen en principes aangaande vorm/functie van
receptor/ligand interacties in het algemeen (en GPCR’s in het bijzonder) vergelijken,
rangschikken en toepassen.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 3


1.4 Werkvormen
Didactische uitgangspunten

Het doel van deze cursus is dat je niet alleen kennis opdoet over de werking van
geneesmiddelen, maar dat je deze kennis ook leert toepassen door middel van de werk-
collegeopgaven en de projectopdracht. Zo willen we je voorbereiden op complexere
vraagstukken uit de praktijk na je afstuderen. Daarnaast hopen we dat je ook plezier beleeft
tijdens het (gezamenlijk) studeren en dat je met vertrouwen het tentamen tegemoet gaat. Deze
cursus tracht dit te bereiken door een onderwijsprogramma aan te bieden dat activerend,
uitdagend en afwisselend is.
Er is aangetoond dat pro-actieve (anticiperende, initiatiefrijke) studenten meer en beter leren dan
studenten met een reactieve houding*. Met een actieve houding wordt bedoeld dat je goed
voorbereid naar de onderwijsbijeenkomsten komt, dat je jezelf relevante vragen stelt over de
inhoud van de cursus en dat je regelmatig terugblikt op de leerstof na afloop van
onderwijsactiviteiten.
Door je voor te bereiden, activeer je de kennis en vaardigheden die je al hebt. Nieuwe kennis en
vaardigheden kun je dan hierop aan laten sluiten waardoor het veel beter blijft hangen.
Bovendien haal je het meeste uit de bijeenkomsten als je goed voorbereid bent. Je kunt dan
namelijk gerichte vragen stellen en meedenken met de vragen van studenten en docenten.
Door jezelf vragen te stellen tijdens de (zelf)studie bevorder je een goed begrip van de stof. Je
kunt hierbij denken aan: “Hoe komt men van stap A naar B?”, “Wat zou er gebeuren met het
beschreven proces als X verandert?”, “Wat is eigenlijk de relatie tussen C en D?” enzovoort.
Wat eenmaal goed begrepen is, hoeft niet uit het hoofd geleerd te worden. En de ‘kick’ van iets
helemaal doorgronden en het aan iemand anders uit kunnen leggen geeft een heel goed gevoel.

Door regelmatig terug te kijken optimaliseer je je leerproces. Je kunt bijvoorbeeld proberen te


achterhalen waarom je een bepaalde opgave niet kon maken of wat je nu eigenlijk belemmerde
om aan het studeren te beginnen. Je medestudenten, docenten en tutor kunnen je hierbij helpen.
Het uiteindelijke doel na je afstuderen is dat je je zelfstandig verder ontwikkelt en up-to-date blijft
(‘lifelong learning’).

De rol van de docent is mogelijk anders dan je op de middelbare school gewend bent. De docent
is inhoudsdeskundig en legt uit waar nodig. De docent is echter niet alleen op de inhoud
gefocust, maar zeker ook op het leerproces zelf. De docent is dus niet degene die alleen maar
het antwoord op de vragen aanlevert, maar zal de student vooral stimuleren om door zelf na te
denken en door te redeneren tot een juist antwoord te komen.

* Gibbons M: The self-directed learning handbook: Challenging adolescent students to excel. 2002

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 4


Onderwijsvormen

Algemeen

Voor alle hier onder vermelde onderwijsvormen geldt dat de docenten er vanuit gaan dat
je voorbereid bent doordat je het ‘huiswerk’ dat opgegeven is gelezen, bekeken en/of
gemaakt hebt.
Dit huiswerk kun je ook prima zelf thuis maken; het zou immers zonde van de tijd zijn om het
boek voorgelezen te krijgen door een spreker of alleen maar een opgave onder het toeziend oog
van een docent in een werkcollege te maken.
Alle onderwijsmomenten kun je zien als toetsmomenten: je toetst je verkregen inzichten aan de
inzichten en ideeën van anderen. Je kunt ontdekken waar je nog aandacht aan moet besteden of
waar je juist extra verdieping aangeboden wilt krijgen.

Hoorcolleges
Gedurende cursus FA-BA104 vinden 1 inleidend college en 7 hoorcolleges plaats. Hierin wordt
informatie aangeboden die ondersteuning biedt bij de zelfstudie, de werkcolleges en het opzetten
van de projectopdracht.
Meer informatie over de hoorcolleges is te vinden in hoofdstuk 2.

De hoorcolleges kunnen de volgende elementen bevatten:


 een uiteenzetting van de grote lijnen (wat is het thema van desbetreffende week)
 de introductie van nieuwe concepten en verbanden
 verdieping van het (lees)huiswerk
 voorbeelden uit de praktijk
 verheldering van eventuele knelpunten

Het is goed om te beseffen dat je na afloop van een hoorcollege niet klaar bent, maar dat je het
college moet zien als een van de bouwstenen van de kennis die je aan het verzamelen bent.
“Active learners take new information and apply it, rather than merely take note of it.”
(Dr. Eric Mazur, natuurkundeprofessor op Harvard-universiteit, Cambridge, Massachusetts, VS).

Interactieve Werkcolleges
In deze bijeenkomsten van tweemaal ongeveer 1 uur kun je in groepsverband vragen stellen en
krijg je opgaven en/of vraagstellingen van je docent. De opgaven hebben tot doel je begrip van
concepten te vergroten. Deze opgaven maak je eerst individueel en bespreek je vervolgens met
je studiegenoten. Door de (verschillende) antwoorden met elkaar te bespreken word je
gestimuleerd actief met de stof bezig te zijn en oefen je tevens het goed onder woorden brengen
van je gedachten en ideeën.
Vaak kunnen jullie concepten beter aan elkaar uitleggen dan docenten, omdat jullie pas net een
nieuw concept geleerd hebben en nog duidelijk zien waar de moeilijkheden liggen. De docent
krijgt door jullie discussies inzicht in mogelijke knelpunten in de stof en kan daar dan vervolgens
dieper op ingaan.
Door de informele en open setting van deze interactieve werkcolleges hopen we dat je alle
vragen die na zelfstudie zijn gerezen, durft te stellen en dat je vooral niet bang bent om ‘domme
vragen’ te stellen of fouten te maken want, zoals het cliché zegt: van fouten maken leer je juist
veel.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 5


Werkcolleges
Het accent van de werkcollege-opgaven ligt op het toepassen van de stof. Je zult voor deze
opgaven niet alleen (conceptuele) vragen beantwoorden, maar bijvoorbeeld ook grafieken
tekenen en berekeningen maken. Onderdelen van de werkcollegeopgaven zijn representatief
voor opgaven zoals je die op het tentamen kunt verwachten en vormen daarmee een essentiële
voorbereiding op de eindtoets. We verwachten dat je voor aanvang van het werkcollege de
opgaven (eventueel samen met studiegenoten) zoveel mogelijk gemaakt hebt. Er zijn veel te veel
opgaven om er pas tijdens het werkcollege aan te beginnen!
Bij de werkcolleges kunnen mogelijke discussie- en knelpunten besproken worden onder toezicht
van een docent. Meer informatie over de werkcolleges wordt gegeven in hoofdstuk 3.

Projectopdracht
De projectopdracht in deze cursus is het maken van een wetenschappelijke poster over de
werking van een veelgebruikt geneesmiddel in een groep van drie studenten.
Op deze poster zullen jullie alle hoofdthema’s uit de cursus op het geneesmiddel toepassen.
Door de beperkte ruimte van de poster worden jullie gestimuleerd om hoofd- van bijzaken te
onderscheiden.
Een poster is een leuke en effectieve manier om de gevonden gegevens aan je studiegenoten en
de docenten te presenteren. Onderzoekers maken ook vaak wetenschappelijke posters om op
een congres hun gevonden data aan collega’s te presenteren.
Een goede poster nodigt uit tot het lezen van de inhoud en het bediscussiëren ervan met de
makers.

Om je te ondersteunen bij het maken van de wetenschappelijke poster zijn er twee extra
werkcolleges hierover. Voor deze werkcolleges zijn er voorbereidende opdrachten (zie 5.2).
Deze opdrachten maak je van tevoren thuis en neem je mee naar / heb je bij je voor het
werkcollege.
Daarnaast kun je peer feedback op je poster ontvangen in een tweede werkcollege.
Voor deelname aan dit werkcollege: zie 5.4

Meer informatie over de projectopdracht wordt gegeven in hoofdstuk 5.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 6


1.5 Programmering

In het hiernavolgende schematische rooster is per week weergegeven op welke dagen de


verschillende activiteiten van de cursus plaatsvinden.
De exacte tijd en plaats waarop bijeenkomsten zoals werkcolleges plaatsvinden, is afhankelijk
van de groep waarin je bent ingedeeld.
De groepsindeling is te vinden op op Blackboard (http://uu.blackboard.com).

SCHEMATISCH ROOSTER

N.B. Het bijwonen van de eindpresentaties van de projectopdracht is verplicht (zie


‘Toetsing’). De eindtoets wordt voor alle studenten op hetzelfde tijstip en plaats gegeven.
De groepsindelingen en zalen zijn terug te vinden op BlackBoard.

FA-BA104 - 2022-2023 - periode 2 - Timeslot BC: maandagmiddag, dinsdag en donderdag


1 groep = max. 30 studenten, HC = Hoorcollege, WC = Werkcollege,
FA-BA100 = Academische Vaardigheden & Professioneel Gedrag LET OP: .......... is ONLINE onderwijs via Teams

Week 1 Week 2
datum dag aantal activiteit aantal datum dag aantal activiteit aantal
uur groepen uur groepen
14/11 ma 21/11 ma
15/11 di mo 2 HC intro / HC 1 16 22/11 di mi 2 HC 2 16
16/11 wo 23/11 wo
17/11 do mo 4 WC 1A + 1B 10 24/11 do mo 4 WC 2A + 2B 4
do mi 4 WC 1A + 1B 6 do mi 4 WC 2A + 2B 12
18/11 vr 25/11 vr

Week 3 Week 4
datum dag aantal Activiteit aantal datum dag aantal activiteit aantal
uur groepen uur groepen
28/11 ma 05/12 ma
29/11 di mo 2 HC 3 16 06/12 di mo 2 HC 4 16
2 WC 16
di mi
groepsopdracht
30/11 wo 07/12 wo

01/12 do mo 4 WC 3A + 3B 4 08/12 do mo 4 WC 4A + 4B 10
do mi 4 WC 3A + 3B 12 do mi 4 WC 4A + 4B 6
02/12 vr 09/12 vr

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 7


Week 5 Week 6
datum dag aantal activiteit aantal datum dag aantal activiteit aantal
uur groepen uur groepen
12/12 ma 19/12 ma
13/12 di mo 2 HC 5 16 20/12 di mo 2 HC 6 16
2 WC 16
di mi
groepsopdracht
14/12 wo 21/12 wo
15/12 do mo 4 WC 5A + 5B 10 22/12 do mo 4 WC 6A + 6B 10
do mi 4 WC 5A + 5B 6 do mi 4 WC 6A + 6B 6
16/12 vr 23/12 vr

Week 7 Week 8
datum dag aantal activiteit aantal datum dag aantal activiteit aantal
uur groepen uur groepen
09/01 ma 16/01 ma
10/01 di mo 2 HC 7 16 17/01 di mo 2 WC 8 16
11/01 wo 18/01 wo
12/01 do mo 4 WC 7A + 7B 10 19/01 do mi 2,5 Toets (Remindo) 16
do mi 4 WC 7A + 7B 6
13/01 vr 20/01 vr

Week 9 Week 10
datum dag aantal activiteit aantal datum dag aantal activiteit aantal
uur groepen uur groepen
23/01 ma 30/01 ma
24/01 di mo Inleveren 16 31/01
groepsopdracht di
(uiterlijk 11.00 uur!)

25/01 wo 01/02 wo
26/01 do 02/02 do mo 3 Presentaties 10
do mi do mi 3 Presentaties 6
27/01 vr 03/02 vr

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 8


1.6 Onderwijsmateriaal
 Cursuswijzer
In cursus FA-BA104 wordt veel gebruik gemaakt van deze cursuswijzer. Hierin is informatie over
de opzet en de toetsing van de cursus opgenomen. Daarnaast bevat de cursuswijzer informatie
over de hoorcolleges, de werkcolleges, de projectopdracht en de eindtoets.
In de cursuswijzer zijn ook alle opgaven voor de werkcolleges opgenomen (zie bijlage 2).
Zorg ervoor dat je deze cursuswijzer altijd bij je hebt tijdens de werkcolleges.

 Kernmaterialen
In de cursus FA-BA104 wordt gebruik gemaakt van onderstaande kernmaterialen:

- Pandit NK, Soltis RP: Introduction to the Pharmaceutical Sciences; An Integrated


Approach (2nd edition), Wolter Kluwer, Lippincott, Williams & Wilkins, 2011.
- Berg JM, Tymoczko JL en Stryer L: Biochemistry (6th or 7th Edition), Freeman & Co.,
2007 or 2012.
- Ritter JM, Flower R, Henderson G, Loke YK, MacEwan D en Rang HP: Rang & Dale’s
Pharmacology (9th Edition), Elsevier, 2019.
- Boron WF, Boulpaep EL. Medical Physiology (3rd Edition), Elsevier, 2016.

Het wordt dringend aangeraden dit onderwijsmateriaal voor de cursus FA-BA104 aan te schaffen,
voor zover dat nog niet bij andere cursussen is gebeurd. Er zal gedurende de cursus veelvuldig
gebruik worden gemaakt van dit materiaal.

 Blackboard
Tijdens de cursus FA-BA104 wordt veel gebruik gemaakt van de digitale leeromgeving
Blackboard (http://uu.blackboard.com). Eventuele (rooster)wijzigingen en mededelingen met
betrekking tot de cursus worden via Blackboard gecommuniceerd. Daarnaast zullen zaken als
groepsindeling, handouts van de hoorcolleges, antwoorden van werkcolleges en ander
ondersteunend materiaal op Blackboard geplaatst worden (zie: Course Content op BB).

Op Blackboard zijn de volgende twee hoofdstukken beschikbaar als pdf-document:

- Copeland RA: Enzymes: A Practical Introduction to Structure, Mechanism, and Data Analysis;
Chapter 4 - Protein-Ligand Binding Equilibria.
- Chang R: Physical Chemistry for the Biosciences; Chapter 10: Enzyme Kinetics.

Ook zijn er op Blackboard een aantal verdiepende overzichtsartikelen beschikbaar.

 Nuttige internetbronnen
https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/ (Farmacotherapeutisch Kompas)
http://www.ncbi.nlm.nih.gov/entrez/query.fcgi (Pubmed)
http://www.scopus.com/scopus/home.url (Scopus)
http://www.uu.nl/universiteitsbibliotheek/literatuur-zoeken (bibliotheek UU)
http://www.drugbank.ca/ (Drugbank)
http://stke.sciencemag.org/cgi/content/full/sigtrans;2007/394/tr4/DC1 (online introductie
handleiding voor enzymkinetiek)
http://www.rcsb.org/pdb/home/home.do (RCSB Protein Data Base)
http://wwpdb.org/ (Worldwide Protein Data Bank)

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 9


1.7 Toetsing

Niet kunnen deelnemen aan een toets


Wanneer een student niet kan deelnemen aan een toets, dient deze dat zo spoedig mogelijk,
maar in ieder geval voor aanvang van de toetsing, per e-mail en met opgaaf van reden aan het
studiepunt en de coördinator te melden. Wanneer voldaan is aan al deze voorwaarden kan de
student toegelaten worden tot de aanvullende of vervangende toets. Wanneer een student zich
niet afmeldt voor een toets wordt dit beschouwd als afmelding zonder geldige reden.
De student komt dan niet meer in aanmerking voor aanvullende of vervangende toets.

Aanvullende of vervangende toets


Indien de student aan alle inspanningsverplichtingen tijdens de cursus heeft voldaan, maar
hem/haar niettemin geen voldoende, maar wel minimaal het eindcijfer 4,0 (niet afgerond) is
toegekend, wordt hij in de gelegenheid gesteld aan de aanvullende toets deel te nemen.
Let wel: er is geen automatisch recht op aanvullende of vervangende toets. Een student kan door
een examinator bij een onvoldoende eindresultaat uitgesloten worden van deelname aan een
aanvullende of vervangende toets, indien de student gedurende de cursus niet aan alle
inspanningsverplichtingen, zoals vermeld in de cursuswijzer, heeft voldaan. Binnen enkele dagen
na het bekend maken van de einduitslag wordt dat door de examinator meegedeeld.
Het recht op aanvullende of vervangende toets vervalt dus ook wanneer het eindresultaat 3,99 of
lager is. De aanvullende toets wordt in geval van een schriftelijke toets gehouden in de periode
zoals vermeld in het cursusrooster van de bachelor Farmacie.
De aanvullende toets is een integraal onderdeel van een cursus. De vorm en de inhoud van de
toets (schriftelijk, mondeling, stofomschrijving etc.) worden bepaald door de examinator en tijdig
bekend gemaakt. De student is verplicht deel te nemen aan de aanvullende toets die valt in de
periode genoemd in het rooster. Deze aanvullende of vervangende toets is ook bedoeld voor
studenten die door persoonlijke omstandigheden of door overmacht (zoals ziekte, vertraging
openbaar vervoer) niet deel hebben kunnen nemen aan een reguliere toets.
Met nadruk wordt er op gewezen dat aan een student maar éénmaal een gelegenheid tot
aanvullende toets wordt gegeven.
Indien het resultaat na de aanvullende of vervangende toets onvoldoende is, dient de cursus
opnieuw gevolgd te worden. Ook het niet deelnemen aan de aanvullende toets betekent dat de
student de gehele cursus over moet doen.

Beroep
Bij het College van Beroep voor de Examens (CBE) kan de student in beroep gaan tegen het
toegekende eindcijfer van een cursus. Het is zeer aan te bevelen de zaak eerst met de
examinatoren (coördinator en/of voorzitter) van de cursus, en eventueel met de
examencommissie te bespreken. Zie Regels en Richtlijnen voor nadere informatie.
Indien de student bezwaar heeft tegen andere beslissingen die in deze cursus genomen zijn, kan
hij contact opnemen met de desbetreffende docent, de coördinator of de tutor.
In de gevallen die niet beschreven zijn in deze paragraaf over de toetsing beslissen de
examinatoren van de cursus.
Meer informatie: https://students.uu.nl/praktische-zaken/regelingen-en-procedures/klachten-
bezwaar-en-beroep.

Fraude en plagiaat
Door de Universiteit Utrecht wordt fraude bestraft. In de OER (Onderwijs- en Examenregeling),
art. 5.14 is opgenomen wat wordt verstaan onder fraude en plagiaat, en welke sancties worden
gehanteerd.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 10


Inzage
Op grond van de OER heeft elke student recht op inzage van zijn werk, alsmede de
modelantwoorden en de norm aan de hand waarvan de beoordeling heeft plaats gevonden.
De inzage valt onder verantwoording van de examinator. Tijdens de inzage zijn de opgaven, de
modelantwoorden, alsmede de normering voor de studenten beschikbaar.
Tijdens het inzagemoment wordt niet inhoudelijk gediscussieerd over de beantwoording van de
vragen. Docenten kunnen wel een toelichting geven op de vragen en antwoorden en eventuele
onduidelijkheden. Indien de student na de inzage van mening is dat een of meerdere vragen ten
onrechte onjuist beoordeeld zijn, dan kan hij dit kenbaar maken aan de coördinator van de
cursus. Mocht de student het niet eens zijn met de coördinator, dan kan hij beroep of bezwaar
aantekenen bij het College van Beroep voor de Examens (CBE). Houd wel in de gaten dat een
beroep bij het CBE binnen zes weken nadat het cijfer bekend gemaakt is in OSIRIS, moet
worden ingediend. Het CBE heeft niet de taak en de bevoegdheid (en ook niet de inhoudelijke
kennis) om een tentamen (opnieuw inhoudelijk) te beoordelen. Wat het CBE wel doet is toetsen
of de beoordeling voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en of zij voldoende is
onderbouwd/gemotiveerd.

Onvoldoende na aanvullende toetsing in geval van overmacht


Indien het resultaat na de aanvullende of vervangende toets onvoldoende is, dient de cursus
opnieuw gevolgd te worden, tenzij sprake is van persoonlijke omstandigheden of van overmacht.
De student dient dat zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voor aanvang van de toets, per e-
mail en met opgaaf van reden aan het studiepunt en de coördinator te melden. In dit geval kan de
student in de gelegenheid gesteld worden een extra aanvullende of vervangende toets af te
leggen. Verzoeken hiertoe dienen binnen 20 werkdagen na het moment van de aanvullende toets
bij de examencommissie UGS, kamer farmacie, te worden ingediend. De student dient een
dergelijk verzoek met schriftelijk bewijs te kunnen ondersteunen. Indien de omstandigheden van
niet kunnen deelnemen van vertrouwelijke aard zijn, kan dit met de studieadviseur besproken
worden. Bij toekenning van het verzoek wordt in overleg met de examinator een datum voor een
nieuwe aanvullende of vervangende toets vastgesteld. Uitgangspunt hierbij is dat deelgenomen
wordt aan een van de reguliere toetsen van de cursus.
Indien de cursus, eventueel na aanvullende toets, niet of met een onvoldoende eindcijfer wordt
afgerond, dient de gehele cursus te worden overgedaan. Dit houdt onder meer in dat aan alle
activiteiten binnen de cursus dient te worden deelgenomen.

De examencommissie UGS, kamer farmacie, is bereikbaar via e-mail:


science.examencommissie.FARB@uu.nl.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 11


Inspraak op het onderwijs – OAC Farmacie
De opleidingsadviescommissie (OAC) Farmacie is een adviesorgaan dat de kwaliteit van het
onderwijs binnen de bacheloropleidingen Farmacie en het College of Pharmaceutical Sciences
(CPS) waarborgt en verbetert.
De OAC Farmacie adviseert gevraagd en ongevraagd de onderwijsdirecteur en
cursuscoördinatoren, evalueert de cursussen door onder andere het gebruik van de Caracal-
enquête en geeft suggesties bij het jaarlijks opstellen van de Onderwijs- en Examenregeling
(OER). De commissie bestaat uit vier docentleden en vier studentleden en dat garandeert een
goede betrokkenheid van studenten bij de interne kwaliteitszorg.
Tijdens de OAC Farmacie vergaderingen wordt de organisatie en inhoud van de cursussen
besproken en hoe de cursussen worden ontvangen door studenten én docenten.
Bij opmerkingen of vragen over je onderwijs (ook tijdens de cursus) kun je een e-mail sturen
naar: oac.pharm@uu.nl.

Overige opmerkingen of vragen


Heb je een opmerking of vraag over je onderwijs en weet je niet waar je met je vraag terecht
kunt?
Stuur dan een e-mail naar de studievereniging U.P. via: onderwijs@upsv.nl.
Zij zullen je vraag dan neerleggen bij de juiste persoon.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 12


Beoordeling en vaststellen eindcijfer
Het eindcijfer van de cursus wordt samengesteld uit twee onderdelen:

1. Eindtoets (individueel);
2. Projectopdracht (groepscijfer);

De schriftelijke eindtoets telt voor 85% mee in de eindbeoordeling van de cursus en de


projectopdracht voor 15%. In het kader van de projectopdracht wordt door elk van de studenten
van de groep een korte toelichting op de groepsopdracht gegeven (zie hoofdstuk:
groepsopdracht).
Het eindcijfer van de cursus wordt dus berekend uit de cijfers van de eindtoets (gewicht 85%) en
de groepsopdracht (15%). Het eindcijfer wordt afgerond op de gebruikelijke manier (OER;
Onderwijs- en Examenregeling). De cursus is met voldoende resultaat afgesloten, indien het
eindcijfer voldoende (≥ 6; een afgeronde zes) is.
Indien de cursus met onvoldoende resultaat wordt afgesloten is in een aantal gevallen een
aanvullende toetsing mogelijk. Indien het eindcijfer lager is dan een onafgeronde vier (4,00), is
aanvullende toetsing niet toegestaan op grond van de Onderwijsrichtlijn.

Eindcijfer Eindtoets Aanvullende toetsing?

< 4,00 n.v.t. Geen aanvullende toetsing mogelijk;


de cursus moet in z’n geheel worden overgedaan.

> 4,00 en < 6 < 5,50 Eindtoets kan worden herkanst in week 16 van 2022.

≥6 ≥ 5,50 Cursus met goed gevolg afgerond.

De aanvullende toets wordt gehouden in week 16 (donderdag 20 april 2023; 13.30 uur) zoals
vermeld in de Onderwijs- en Examenregeling (OER). De aanvullende toets is een integraal
onderdeel van een cursus.
Studenten die in aanmerking komen voor een herkansing, worden daarvoor automatisch
aangemeld. De student is verplicht deel te nemen aan de aanvullende toets die valt in de periode
genoemd in de OER.

Nadere toelichting op onderdelen


Projectopdracht
De uitwerking van de projectopdracht moet door de projectgroep worden verwerkt in de vorm van
een wetenschappelijke poster. In hoofdstuk 5 van deze cursuswijzer zijn regels en richtlijnen voor
het schrijven en presenteren van dit verslag te vinden. De poster wordt door de begeleidende
docent beoordeeld en tijdens de eindpresentaties met de gehele groep besproken.
Aanwezigheid van de gehele groep is daarbij verplicht. Afwezigheid zonder afmelding kan
het cijfer ongunstig beïnvloeden. Tevens wordt de inhoud van de poster gecontroleerd op
plagiaat via Urkund. De projectopdracht wordt met een groepscijfer beoordeeld (afgerond op een
halve punt).

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 13


Aanwijzingen bij de schriftelijke eindtoets

Op het tentamenformulier staan op de eerste bladzijde aanwijzingen over de gevolgde


procedures. Deze tekst wordt hier al integraal afgedrukt zodat je deze vooraf al kunt lezen en
eventuele zaken die meegenomen dienen te worden kunt controleren.
NB: Dit is een ‘pre-corona’ versie van het toetsvoorblad. Maar afgezien van punt 1, gelden
alle onderstaande regels ook voor de Remindo-toets!

Datum en duur van het Tentamen. De toetsduur is 2,5 uur.

Aanwijzingen:

1. Schrijf je tafelnummer, naam, voorletter(s), studentnummer en handtekening op alle


antwoordvellen. Indien dit niet gebeurt wordt de vraag niet nagekeken. Het
tentamen niet maken met potlood. Leg je bewijs van inschrijving klaar rechtsboven op
je tafel. Dit wordt direct na de start gecontroleerd. Op de tafel ligt verder niets anders dan
het uitgereikte materiaal.
2. Verder zijn toegestaan schrijfmateriaal, liniaal en rekenmachine (Casio-FX82-MS). BINAS
is niet toegestaan.
3. Op de achterkant van dit blad staat een lijst met formules en grootheden vermeld.
4. Mobiele telefoon uitzetten en van tafel af.
5. De eerste 30 minuten mag de zaal niet verlaten worden; dit om laatkomers de
gelegenheid te geven alsnog deel te nemen.
6. Blijf niet bij de uitgang staan praten. Dat stoort de nog werkenden.
7. In geval van vragen: hand opsteken. In geval van toiletbezoek gaat een surveillant(e) mee
tot aan de deur.
8. Bij dit formulier zitten X tentamenvragen. Verder zijn uitgereikt een setje met X
vellen voor de antwoorden en X vellen millimeterpapier. Gebruik ook de achterkant
van het antwoordvel indien nodig. Ook wordt een vel kladpapier uitgereikt.
Lever alles, behalve het kladpapier, weer in. Kladpapier wordt niet nagekeken.
9. Beargumenteer de antwoorden beknopt. Laat altijd duidelijk zien hoe je aan je
antwoorden komt (ook als daar niet expliciet om gevraagd wordt). Geef de resultaten van
berekeningen weer in decimale vorm (dus bv. niet a = log√2, maar a = 0,151). Houd
rekening met nauwkeurigheden (geef dus een juist aantal decimalen weer).
10. Let op het teken en vermeld altijd de juiste eenheden bij grafiek-assen en
berekende waarden, ook als daar niet expliciet om gevraagd wordt.
11. Indien je bij een bepaald vraagonderdeel een antwoord niet weet en dat je later nog
nodig hebt, kies dan een zo verantwoord mogelijke waarde.
12. De puntenwaardering is bij de opgaven aangegeven. Voor de duidelijkheid:
Totaal XX punten. Deel het aantal behaalde punten door X voor je eindresultaat.

Het gecorrigeerde tentamen en de antwoorden kun je na bekendmaking van de uitslag inzien


tijdens een gecontroleerde bijeenkomst. Voor deze inzage komt een inschrijfmogelijkheid via
Blackboard. Eventuele bezwaren tegen de beoordeling dien je vervolgens schriftelijk (per e-mail)
binnen twee dagen na de inzage in te dienen bij de coördinator.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 14


De volgende eenheden, constanten en formules worden beschikbaar gesteld
bij de eindtoets van cursus FA-BA104.

m = 10–3 µ = 10–6 n = 10–9 p = 10-12 f = 10-15

   IC50 K diss
1. pH  pKa  log  2. Ki 
1  [ L]  K diss

[ Rtot ] [ RL] [ Rtot ] 1


3. [ RL]  4.   [ RL]
K diss [ L] Kdiss Kdiss
1
[ L]

 S 
5. V 0  V max   6.
 S  Km 

1 Km 1
7. V0 
V max S 8.  
 I  V0 Vmax S Vmax
S  K m  1  
 K i 

1  K m  I  1 1  Km  I   1  I 
9.   1    10.   1    1  
V0  V max S  K i  V max V 0  V max S  K i   V max  K i 

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 15


1.8 Organisatie

Docententeam FA-BA104 - 2022/2023

Coördinator, examinator en docent


Dr. ing. E. (Edwin) van den Worm, disciplinegroep Moleculaire Farmacie,
telefoon: 06-22736077, e-mail: e.vandenworm@uu.nl

Examinator en docent
Dr. D.T. (Daphne) Deurloo, disciplinegroep Farmacologie,
telefoon: 06-20245106, e-mail: d.t.deurloo@uu.nl

Docenten
Dr. J. (Judith) Scheerens, disciplinegroep Farmacologie,
telefoon: 06-20271814, e-mail: j.scheerens@uu.nl

C. (Cindy) Reinders MSc, disciplinegroep Farmaco-epidemiologie & Klinische Farmacologie,


e-mail: c.reinders@uu.nl

Dr. C.E. (Charlotte) Pelgrim, disciplinegroep Farmacologie,


e-mail: c.e.pelgrim@uu.nl

Dr. M.J. (Marjolein) de Ruwe, disciplinegroep Farmacologie,


telefoon: 06-20268940, e-mail: m.j.deruwe@uu.nl

S. (Stefan) Koppenaal MSc, disciplinegroep Moleculaire Farmacie,


telefoon: 06-22736196, e-mail: s.koppenaal@uu.nl

Dr. J. (Johan) Rozenbrand, disciplinegroep Moleculaire Farmacie,


telefoon: 06-20252470, e-mail: j.rozenbrand@uu.nl

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 16


2. HOORCOLLEGES

NB. Dit jaar zullen alle hoorcolleges online via MS Teams worden verzorgd.
De hoorcolleges vinden plaats in het algemene kanaal en zullen worden opgenomen.

De hoorcolleges zijn als volgt ingedeeld:

Inleidend Hoorcollege (dinsdagmorgen 15 november)


Sprekers: Daphne Deurloo / Edwin van den Worm
Onderwerp: Uiteenzetting doelstellingen en inhoud van de cursus

Voorbereiding op hoorcolleges:
Zie de laatste dia van het voorafgaande hoorcollege (gelijk aan de voorbereiding voor het
werkcollege).

Hoorcollege 1 (dinsdagmorgen 15 november)


Spreker: Tom Wennekes
Onderwerp: Fysisch/chemische aspecten van ligand en aangrijpingspunt (receptor/enzym)

Hoorcollege 2 (dinsdagmiddag 22 november)


Spreker: Ferdi Engels
Onderwerp: Binding (kwalitatief en kwantitatief)

Hoorcollege 3 (dinsdagmorgen 29 november)


Spreker: Edwin van den Worm
Onderwerp: Signaaltransductie

Hoorcollege 4 (dinsdagmorgen 6 december)


Spreker: Stefan Koppenaal
Onderwerp: Enzymkinetiek

Hoorcollege 5 (dinsdagmorgen 13 december)


Spreker: Daphne Deurloo
Onderwerp: Inhibitie (kwalitatief en kwantitatief)

Hoorcollege 6 (dinsdagmorgen 20 december)


Spreker: Marjolein de Ruwe
Onderwerp: Gentranscriptie

Hoorcollege 7 (dinsdagmorgen 10 januari)


Spreker: Ferdi Engels
Onderwerp: Werking/Effect (kwalitatief en kwantitatief)

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 17


3. WERKCOLLEGES

Voor alle (interactieve) werkcolleges heb je nodig:


- Deze cursuswijzer (voor de opgaven)
- (grafiek)papier, potloden en pennen
- CASIO FX-82-MS
- WC-5B en WC-7B: laptop

Voor digitale boeken kunnen een laptop of tablet gebruikt worden.


Mobiele telefoons blijven tijdens de werkcolleges in de tas (ook die van de docent).

Zoals reeds vermeld, wordt van elke student verwacht dat de werkcollegeopgaven vóór aanvang
van het werkcollege gemaakt zijn.

Elke donderdag rond 8.30 uur komen de antwoorden van de werkcolleges op Blackboard te
staan (Course Content).

Let op:

Er komen slechts summiere antwoorden beschikbaar van de open werkcollegevragen.


Van de andere opgaven wordt alleen het uiteindelijke eindantwoord gegeven.
Gedetailleerde uitwerkingen, tussenberekeningen en eventuele afleidingen worden dus
niet verstrekt, maar kunnen wel besproken worden met medestudenten en/of de docent
tijdens de werkcolleges.

De werkcollege-opgaven van deze cursus zijn te vinden in bijlage 2 van deze cursuswijzer
(zie inhoudsopgave op blz. 30).

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 18


4. FA-BA100

ACADEMISCHE VAARDIGHEDEN EN PROFESSIONEEL GEDRAG


(AV&PG)

Binnen de cursus FA-BA104 zijn de maandagmiddagen gereserveerd voor activiteiten binnen de


cursus FA-BA100 (Academische Vaardigheden & Professioneel Gedrag; AV&PG).
In deze periode wordt er in de cursus Academische Vaardigheden actief aan de volgende
portfolio-onderdelen gewerkt:

1. Persoonlijk Ontwikkel Plan (POP)


2. Informatiebronnen (IB)
3. Onderzoeksverslag (OV)

De in deze cursus opgedane kennis kan toegepast worden bij het uitvoeren van de verplichte
projectopdracht van cursus FA-BA104.

Het rooster van FA-BA100 voor deze periode is te vinden op Blackboard.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 19


5. Projectonderwijs: groepsopdracht

5.1 Algemene informatie

De projectopdracht in deze cursus is het maken van een wetenschappelijke poster over de
werking van een veelgebruikt geneesmiddel in een groep van drie studenten. Op de poster zullen
jullie alle hoofdthema’s uit de cursus op het geneesmiddel toepassen. Door de beperkte ruimte
van de poster worden jullie gestimuleerd om hoofd- van bijzaken te onderscheiden.
Een poster is een leuke en effectieve manier om de gevonden gegevens aan je studiegenoten en
de docenten te presenteren. Onderzoekers maken ook vaak wetenschappelijke posters om op
een congres hun gevonden data aan collega’s te presenteren.
Een goede poster is duidelijk opgezet en nodigt uit tot het lezen van de inhoud en het
bediscussiëren ervan met de makers.

Opzet van de groepsopdracht


- Elke student wordt in week 1 van de cursus ingedeeld in een subgroep van maximaal 3
personen.
- Elke subgroep krijgt een vaak voorgeschreven geneesmiddel (= ligand) toegewezen.
- Elke groep gaat de in de cursus behandelde relevante onderwerpen/processen voor hun
specifieke geneesmiddel opzoeken en creëert aan de hand van de gevonden informatie een
wetenschappelijke poster. Deze poster wordt gepresenteerd in week 10.
- In week 3 van de cursus is er een werkcollege over de projectopdracht waarvoor je je dient voor
te bereiden (zie 5.3).
- In week 6 is er een werkcollege waarin je peer feedback op je poster kunt ontvangen.
Ook hiervoor moet je je voorbereiden (zie 5.4).
- Tijdens de onderwijsbijeenkomsten van FA-BA104 kun je eventuele vragen waar je als groep
niet uitkomt, aan je docent stellen.

Inhoud van de poster/presentatie

De poster/presentatie bevat alle thema’s van deze cursus die op jullie geneesmiddel van
toepassing zijn.
Elke poster/presentatie moet tenminste de volgende onderdelen bevatten:
1) De structuur en relevante fysisch-chemische eigenschappen van het geneesmiddel en het
aangrijpingspunt (= receptor of enzym) (week 1)
Benoem niet alleen de betrokken aminozuren, maar bestudeer ook de specifieke
zijgroepen.
2) Zowel een kwalitatieve (typen interacties zoals H-bruggen en hydrofobe interacties), als
een kwantitatieve beschrijving van de binding/interactie (bijvoorbeeld Kdiss, KM of Ki) van
het geneesmiddel met het aangrijpingspunt (week 2 en 5).
Zoek een figuur bij de kwantatieve data en licht toe op welke manier de onderzoekers
de gevonden waarde (Kdiss, KM of Ki,) hebben afgeleid uit de figuur.
Je kunt in Google images zoeken: [stof] en [Scatchard/Lineweaver Burk/…]
3) De signaal-transductieroute (week 3) of intracellulaire route(s) (week 4) die in de cel
plaatsvinden na binding van de lichaamseigen ligand of substraat aan het
aangrijpingspunt.

Als je geneesmiddel een receptor stimuleert (agonist) of alleen bezet (antagonist), dan ook:

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 20


4) Het uiteindelijke gevolg/effect van de binding van het ligand en/of het geneesmiddel aan
het aangrijpingspunt (werking). Met ‘effect’ wordt het effect in de cel/orgaan, zoals
uitgedrukt in de EC50, bedoeld (week 7 en mogelijk week 6).

NB.
- Voor alle geneesmiddelen geldt: concentreer je op de hoofdindicatie van het geneesmiddel.
- De poster kan niet alle details bevatten maar moet wel een zelfstandig geheel vormen
en moet ook zonder mondelinge toelichting te begrijpen zijn.
- Informatie over doseringen, toedieningsvormen en bijwerkingen zijn geen onderdeel van
de opdracht en horen dus niet op de poster thuis.

Vormgeving, inleveren, eindpresentatie en beoordeling van de poster:

Vormgeving:

- De poster bevat alle onderdelen zoals besproken in het werkcollege ‘Wetenschappelijke poster
in FA-BA104’ in week 3.
- Probeer bij zo veel mogelijk onderdelen van de poster een ondersteunende figuur te gebruiken.
- De poster wordt gemaakt met behulp van het programma Powerpoint (ppt- of pptx-bestand).
- De poster heeft als afdrukstand een verticaal formaat (‘portrait’).
- De achtergrond van de poster is wit en de tekstkleur is zwart.
- Als lettertype wordt één van de volgende drie (goed leesbare) lettertypen gebruikt:
Arial, Times New Roman of Calibri.
- Als maximale lettergrootte wordt 24 (voor de titel) en als minimale lettergrootte wordt 6 (voor de
bronnen) gebruikt.

INLEVEREN:

Conceptversie plus self feedback:

In week 6 is er op dinsdagmiddag een werkcollege waarin je peer feedback op je poster kunt


ontvangen:
- Maak jullie poster zo ver mogelijk af (concept eindversie)
- Controleer jullie poster met het self review formulier (zie Blackboard > Course Content >
Werkcollege POSTER FEEDBACK - Week 6)
- Om peer feedback te ontvangen, dien je uiterlijk om 11:00 uur op maandagochtend 19
december per e-mail bij je groepsdocent een zo goed mogelijk uitgewerkte concept-eindversie
van de poster in te leveren én het ingevulde self review formulier.
Niet ingeleverde of te laat ingeleverde posters worden niet besproken!
Ook posters die alleen wat steekwoorden of die slechts niet-uitgewerkte losse termen
bevatten zullen niet beoordeeld worden.

Eindversie:

- De eindversie van de poster moet uiterlijk om 11.00 uur op dinsdagmorgen 24 januari


via e-mail bij de eigen groepsdocent ingeleverd worden.

- LET OP: Zowel de conceptversie als de eindversie van de poster dienen


als pdf-bestand te worden aangeleverd.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 21


- De e-mail adressen van alle bij deze cursus betrokken docenten staan in deze cursuswijzer
(blz. 16) en zijn ook beschikbaar op Blackboard.

Eindpresentatie:

- Tijdens de officiële eindpresentatie in week 10 wordt de poster door elke groepje mondeling
toegelicht aan medestudenten en docenten.

Let op: vooraf wordt niet bekend gemaakt welke student welk(e) onderdeel/onderdelen moet
uitleggen, dus iedere individuele student moet de inhoud en toegepaste kennis van elk onderdeel
van de poster volledig beheersen en voldoende kunnen toelichten.
- De duur van de mondelinge eindpresentatie, inclusief het beantwoorden van vragen is
ongeveer 10 minuten per poster.

- Aanwezigheid en deelname van de volledige studentengroep bij de presentaties


is verplicht!

Beoordeling:

- De poster zal worden beoordeeld volgens een beoordelingsformulier (zie 5.2).

- De inhoud is een belangrijk onderdeel bij de beoordeling, maar de poster zal ook op
andere aspecten worden beoordeeld.
In het werkcollege over het maken van de poster (week 3) wordt aan deze aspecten aandacht
besteed.

- Het cijfer voor de poster telt voor 15% mee aan het eindcijfer van de cursus (zie ook ‘Toetsing’).

- Het cijfer van de groepsopdracht geldt voor alle drie groepsleden. Mocht een groepslid
echter onvoldoende bijgedragen hebben aan het samenstellen van de poster en/of de
presentatie, dan kan er door de groepsdocent een differentiatie in het eindcijfer van deze
groepsopdracht toegepast worden.

Van alle groepsleden wordt initiatief voor overleg, een evenredige inhoudelijke bijdrage,
een goede samenwerking en constructieve feedback op elkaars bijdragen verwacht!

Neem bij eventuele problemen binnen de groep tijdig contact op met de groepsdocent!

- Het eindcijfer van de groepsopdracht bestaat voor 70% uit de beoordeling van de inhoud van de
poster en voor 30% uit de groepspresentatie.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 22


5.2 Beoordelingformulier Groepsopdracht

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 23


5.3 Werkcollege ‘Wetenschappelijke poster in FA-BA104’ (Week 3)

NB: Maak alle opdrachten van tevoren en zorg ervoor dat je de uitwerkingen bij de hand hebt
tijdens het werkcollege.

Een onderzoeker die experimenten heeft gedaan en belangwekkende resultaten heeft gevonden,
zal over die resultaten een artikel schrijven om te publiceren in een wetenschappelijk tijdschrift.
Voordat het artikel verschenen is, zal de onderzoeker (een deel) van deze resultaten vaak al
presenteren op een congres door middel van een wetenschappelijke poster.

In onderstaande tabel staan de onderdelen van zo’n wetenschappelijke poster en is


weergegeven waar je bij de diverse onderdelen rekening mee moet houden.

Posteronderdeel Waaraan denken?


Titel Interesse wekken
Bondig
Dekt de gehele inhoud van de poster
Auteurs Consistente weergave
Affiliatie
(Abstract, indien (Kernpunten)
gevraagd) Een poster is een abstract van het onderzoek!
Inleiding Waarom is het beschreven onderzoek van belang?
Onderzoeksvraag
Materialen en Kort en bondig
methoden
Resultaten Alleen de belangrijkste data
Helder taalgebruik (geen irrelevante details en onnodige afkortingen)
Zo visueel mogelijk (figuren, grafieken en tabellen i.p.v. tekst)
Discussie Conclusie
Plaats van gevonden data in de context (eerdere studies)
Nieuwe inzichten
Ideeën voor vervolgonderzoek
Bronnen Consistente en correcte weergave (Vancouver style)

Opdracht 1

 Lees in deze cursuswijzer paragraaf 5 over de projectopdracht, inclusief het


beoordelingsformulier.

 Geef nu in onderstaande tabel aan welke onderdelen verschillen tussen een


wetenschappelijke poster over zelf-uitgevoerd experimenteel onderzoek en de
posteropdracht voor FA-BA104. Geef ook aan hoe deze onderdelen verschillen.

Posteronderdeel
Titel
Auteurs
(Abstract, indien gevraagd)
Inleiding
Materialen en methoden
Resultaten
Discussie
Bronnen

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 24


Voor de projectopdracht wordt verwacht dat je gebruik maakt van wetenschappelijke bronnen
zoals studieboeken en artikelen uit wetenschappelijke tijdschriften.

Enkele voorbeelden van wetenschappelijke tijdschriften zijn: Nature, Science, The Lancet, New
England Journal of Medicine, Journal of Clinical Investigation, Journal of Medicinal Chemistry,
Journal of Biological Chemistry en European Journal of Pharmacology.

Enkele voorbeelden van populair-(wetenschappelijke) tijdschriften zijn: National Geographic,


NewScientist, Scientific American, Time Magazine, Vrij Nederland, HP/DeTijd en Elsevier
Weekblad.

Opdracht 2

Bedenk tenminste drie verschillen tussen een artikel uit een populair-(wetenschappelijk) tijdschrift
en een artikel uit een wetenschappelijk tijdschrift.

De wetenschappelijke informatie die je gebruikt, moet - gemakkelijk! - terug te vinden zijn.


Voor de projectopdract in BA-104 is de veelgebruikte Vancouver-stijl vereist om gebruikte
bronnen weer te geven.

Tip: Bestudeer alvast de volgende twee internetpagina’s:

‐ Universiteit Utrecht. Citeren: Algemeen. [Internet]. Beschikbaar via:


http://libguides.library.uu.nl/citeren. [Laatst geraadpleegd: 17 oktober 2022].

‐ Universiteit Utrecht. Citeren: Vancouver stijl. [Internet]. Beschikbaar via:


http://libguides.library.uu.nl/citeren/vancouver. [Laatst geraadpleegd: 17 oktober 2022].

Opdracht 3

Sumatriptan is een geneesmiddel dat soms gebruikt wordt bij migraine.


Hieronder staan de fysisch-chemische eigenschappen en de structuurformule van sumatriptan.

a) Geef aan welke eigenschappen, genoemd in tabel 1 hieronder,


wel relevant zijn voor de posteropdracht in deze cursus.

Tabel 1: Fysisch-chemische eigenschappen van sumatriptan [2]


Halfwaardetijd 2,5 uur
Log P 0,93
pKa (sterkste zuur) 11,24
pKa (sterkste base) 9,54
Plasma-eiwitbinding 14-21%
Wateroplosbaarheid 21,4 mg/mL
Smeltpunt 169-171 °C

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 25


Figuur 1: Structuurformule van sumatriptan [3]

b) Hoe zou je op jouw poster weergeven bij welke functionele groep welke pKa hoort?

Opdracht 4

Op een poster staat in het onderdeel ‘Effect van het geneesmiddel’ onderstaande figuur met de
bijbehorende tekst:

Sumatriptan grijpt aan op de 5-HT1B- en de 5-HT1D-receptor waardoor het cellulaire niveau van
cAMP vermindert (zie Figuur 2).

Figuur 2: Signaaltransductieroute [4]

Bekijk figuur 2 en de bijbehorende tekst.

Wat zou je omcirkelen op het beoordelingsformulier (zie cursuswijzer) en waarom?

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 26


5.4 Werkcollege ‘Peer feedback poster’ (Week 6)
 
NB: Maak alle opdrachten van tevoren en zorg dat je de uitwerkingen bij de hand hebt tijdens het
het werkcollege
Lees ook in paragraaf 5.1 van deze cursuswijzer onder ‘inleveren’ hoe je de concept
eindversie van de poster moet inleveren en vul het self feedback formulier (zie BB) in.

Opdracht 1

In de inleiding van een poster staat: “12% van de bevolking lijdt aan migraine [1].”

1. Migraine Research Foundation. About Migraine. Migraine Facts. [Internet].


Beschikbaar via: http://migraineresearchfoundation.org/about-migraine/migraine-facts/
[Laatst geraadpleegd: 28 september 2021].

a) Is deze bron weergegeven volgens de Vancouver-stijl?


Zie ook de libguide over de Vancouver stijl van de Universiteit Utrecht:
Universiteit Utrecht. Citeren: Vancouver stijl. [Internet]. Beschikbaar via:
http://libguides.library.uu.nl/citeren/vancouver. [Laatst geraadpleegd: 17 oktober 2022].

b) Waarom geef je aan wanneer je een website voor het laatst hebt bezocht?

c) Stel, je bent geïnteresseerd in migraine. Welke extra gegevens zou je naar aanleiding van
bovenstaande bewering nu willen opzoeken?

Je bekijkt het gedeelte van een poster waarin de interactie tussen het geneesmiddel sumatriptan
en zijn receptor is uitgelegd. In dit gedeelte bevindt zich het volgende figuur:

Figuur 2: Structurele verschillen tussen de 5-HT1B- en 5-HT2B-receptor verantwoordelijk


voor selectieve binding van sumatriptan aan de 5-HT1B receptor [4]

Je wilt graag meer weten over de bron waar dit figuur uit is gehaald.
In de bronnenlijst van deze poster is referentie 4 als volgt weergegeven:
[4]: http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0969212614001774#fig1

d) Wat zou je omcirkelen op het beoordelingsformulier?

e) Zoek de bron op en geef deze weer volgens de Vancouver-stijl.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 27


f) Welke extra informatie levert het weergeven van een bron volgens de Vancouver-stijl op
vergeleken met alleen een link? Waarom is dit belangrijk?

In de bronnenlijst van deze poster staat ook onderstaande referentie weergegeven:


Munjal S, Gautam A, Rapoport AM, Fisher DM. The effect of weight, body mass index, age, sex,
and race on plasma concentrations of subcutaneous sumatriptan: a pooled analysis. Clin
Pharmacol. 2016;8:109-116. https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC5012636/
Laatst geraadpleegd: 19 oktober 2021.

g) Bovenstaande bron is niet helemaal correct weergegeven.


Welke informatie moet blijven staan en welke informatie moet weg? Waarom?

Opdracht 2

De kwantitatieve binding wordt als volgt op een poster weergegeven:

Tabel 2: Kwantitatieve binding aan de 5-HT1D-receptor [6].

Kdiss serotonine 3 nM
Ki sumatriptan 17 nM
Kdiss* serotonine [I] = 0 nM 1,5 x 10-8 M
[I] = 100 nM 2,5 x 10-7 M
[I] = 300 nM 4,0 x 10-7 M
[I] = 1000 nM 1,0 x 10-6 M

Figuur 3: Bindingscurves van sumatriptan [7]

Alleen de Kdiss van 5-HT1D komt uit bron 6.

a) Waar zou je deze bron in de tabel moeten plaatsen?

b) Is in figuur 3 duidelijk wat de verschillende curves betekenen?

c) Wordt de relatie tussen de grafieken in figuur 3 en tabel 2 duidelijk gemaakt?

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 28


Bijlage 1: Structuurformules aminozuren

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 29


Bijlage 2: Werkcollege-opgaven

 
 
 
Werkcollege 1: Ligand en receptor blz. 31

Werkcollege 2: Binding blz. 42

Werkcollege 3: Signaaltransductie blz. 51

Werkcollege 4: Enzymkinetiek blz. 57

Werkcollege 5: Inhibitie blz. 62

Werkcollege 6: Gentranscriptie blz. 70

Werkcollege 7: Receptorwerking blz. 77

Werkcollege 8: Integratie (tentamenopgaven) blz. 87

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 30


FA-BA104
Werkcollege 1: Ligand en Receptor
Literatuur:
Rang & Dale’s Pharmacology, hoofdstuk 3.
Pandit - Introduction to the Pharmaceutical Sciences, hoofdstuk 2 en 12.

Leerdoelen:
‐ De functionele groepen in een ligand benoemen en interpreteren.
‐ De locatie en globale structuur van de vier verschillende receptoren beschrijven.
‐ De locatie en relatie tussen de primaire en secundaire structuur van de GPCR
benoemen en interpreteren.
‐ Het beschrijven van de interacties tussen ligand en receptor.
‐ Het aflezen van een bindingscurve.
‐ Ligand- en receptorconcentraties berekenen.

Het ligand

β-blokkers worden toegepast bij angina pectoris (pijn op de borst), hypertensie en bepaalde
aritmieën (hartritmestoornissen). Daarnaast worden sommige β-blokkers nog bij een aantal
andere indicaties gebruikt, zoals na een acuut hartinfarct of bij chronisch hartfalen.
In 1963 kwam de eerste β-blokker, propranolol, op de markt. In 1988 ontving Sir James W. Black
de Nobelprijs voor de Geneeskunde voor de ontwikkeling van propranolol (en in de jaren ‘70 de
histamine-receptorantagonist cimetidine).

Hieronder staan enkele β-blokkers plus de natuurlijke liganden (lichaamseigen stoffen)


adrenaline en noradrenaline.

atenolol cyanopindolol

propranolol metoprolol

adrenaline noradrenaline

Figuur 1: De structuurformules van atenolol, cyanopindolol, propranolol, metoprolol, adrenaline


en noradrenaline.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 31


Vraag 1

De farmacofoor (Grieks: pharmakon (geneesmiddel) - en phoros (drager van)) beschrijft de


onderdelen van een molecuul die minimaal nodig zijn om aan het doeleiwit te binden; een
verandering in dit gedeelte(n) van het molecuul zal de biologische activiteit veranderen.

a) Leid de farmacofoor voor binding aan de β1-receptor af uit bovenstaande verbindingen.

b) Welke functionele groepen bevat de farmacofoor?

Voor de berekening van de (on)geladen fractie van een zuur of base ben je in FA-BA102 de
volgende vergelijking tegengekomen:

α = 1/(10pKa – pH + 1)

c) Wat stelt α voor?

d) Van welke vergelijking is de vergelijking voor de berekening van α afgeleid?

e) Schrijf α uit voor respectievelijk een zuur en een base.


Gevraagd wordt naar de fractie uitgeschreven in concentratietermen.

f) Indien de farmacofoor één of meerdere zure en/of basische groepen bevat, bereken dan
het percentage van de farmacofoor dat geladen is bij fysiologische pH.

g) Bevat de farmacofoor een chiraal centrum?

h) Wat kan de aanwezigheid van een chiraal centrum betekenen voor de binding van een
ligand aan de receptor?

Van de verbindingen uit figuur 1 heeft noradrenaline de laagste log P (-1,24) en propranolol de
hoogste log P (3,48) (bron: Drugbank).

i) Kun je dit op basis van de structuren verklaren?

j) Voor welke fase (water of octanol) hebben noradrenaline en propranolol een voorkeur en
hoe groot is die voorkeur ten opzichte van de andere fase?

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 32


De receptor

Vraag 2

Onderstaande figuur komt uit het boek Rang & Dale’s Pharmacology (8th Ed. (2015)):

Figuur 2: Typen van receptor-effector ‘linkage’.

In figuur 2 zijn receptoren ingedeeld in vier klassen op basis van hun moleculaire structuur en het
signaaltransductiemechanisme.

a) Geef op basis van deze figuur van elk van de vier typen receptoren aan waar deze zich
bevinden en wat er in de cel gebeurt als er een ligand bindt.

b) Aan welke eigenschappen moet een ligand van een nucleaire receptor voldoen?

c) Welk type receptor zal meer verschillende typen liganden kunnen binden, een
membraangebonden receptor of een nucleaire receptor?

Nadat het ligand gebonden is aan de nucleaire receptor fungeert het ligand-receptorcomplex als
een transcriptiefactor.

d) Waaraan bindt dit complex?

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 33


Vraag 3

Hieronder staan twee verschillende weergaven van de β1-adrenerge receptor (figuur 3 & 4).

Figuur 3: Driedimensionele weergave van de β1-receptor uit de kalkoen (Meleagris gallopavo).


PDB-code: 2Y02.
Lomize A, Lomize M, Pgozheva I. University of Michigan, Ann Arbor, Michigan, VS.
Orientations of Proteins in Membranes (OPM) database zoekterm ‘Adrenergic’.
Beschikbaar via: https://opm.phar.umich.edu/proteins/1100. Geraadpleegd: 18 oktober 2022.

Figuur 4:
De zogenaamde ‘snake
plot’ van de β1-receptor
uit homo sapiens.
GPCRdb zoekterm:
‘β1-adrenoceptor
[Human]’.
Beschikbaar via:
gpcrdb.org/protein/adrb1
_human/.
(klik op: properties).
Geraadpleegd:
18 oktober 2022.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 34


a) Wat zijn de voor- en nadelen van de twee verschillende weergaven? Licht toe.

b) Hoeveel α-helices tel je in het membraan in beide figuren?

c) Waarom lukt het niet om een 3D-afbeelding te vinden van de humane β1-adrenerge
receptor?

In figuur 3 geeft de lijn van rode bolletjes de extracellulaire zijde van het membraan weer en de
lijn van blauwe bolletjes de intracellulaire zijde van het membraan.

d) Uit welke klassen van moleculen is het celmembraan opgebouwd?

Figuur 5: Schematische weergave van de GPCR. Aangepast van: Roux BT: G-Protein-Coupled
Receptors: What a Difference a ‘Partner’ Makes. Int J Mol Sci. 2014;15(1):1112-1142.

e) Maak zelf een ruwe schets van figuur 5 en nummer de transmembraandomeinen. Begin
de nummering aan de amino-terminale zijde van het eiwit (dit is extracellulair).
Teken vervolgens het bovenaanzicht van de receptor.

Vraag 4

Figuur 4 komt uit een database voor GPCR’s, de zogenaamde GPCRdb (www.gpcrdb.org).

a) Wat stellen de cirkels met een letter voor in figuur 4?

b) Teken de algemene structuur van een aminozuur en teken ook de reactie waarbij een
peptidebinding gevormd wordt. Hoe heet deze reactie?

Zoek in de genoemde database de humane β1-receptor op door ‘ad’ (van adrenerg) te typen in
het zoekveld rechtsboven in de zwarte balk.
Automatisch volgt dan de suggestie ‘β1-adrenoceptor [Human]’.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 35


c) Uit hoeveel aminozuren bestaat de humane β1-receptor?

d) Hoeveel peptidebindingen bevat deze receptor?

e) Hoe noem je de structuur zoals die weergegeven is in figuur 4 (primair, secundair, tertiair
of quaternair)?

f) Waarvoor worden respectievelijk de lichtblauwe en lichtgroene kleuren in de sequentie


van de primaire structuur gebruikt?

g) Welke aminozuren (nummers) vormen de vierde α-helix?

h) Wat verwacht je ten aanzien van de eigenschappen van de aminozuren in het derde
transmembrane domein vergeleken met de eigenschappen van de aminozuren in de lus
tussen het derde en vierde transmembrane domein?
Controleer je antwoord door van beide domeinen enkele aminozuren op te zoeken.
Zie bijlage 1 (blz. 29) in de cursuswijzer voor een overzicht van alle aminozuren.

Ligand-receptor interactie

Vraag 5

In onderstaande figuur (fig. 6) is ingezoomd op de bindingsplaats van de β1-receptor van de


kalkoen om de binding van cyanopindolol weer te geven (pdb-code 2VT4):

Figuur 6: Aminozuren die met


cyanopindolol (geel) een polaire
interactie (lichtblauw) of niet-polaire
interactie (grijs) aangaan.
pdb-code 2VT4.
Warne T et al. Structure of a β1-
adrenergic G-protein-coupled receptor.
Nature 2008;454:486-492.

a) Als je alleen naar de structuur van cyanopindolol kijkt (zie figuur 1) welke interacties zijn
dan mogelijk?

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 36


b) Met welke helices en loop gaat het ligand een interactie aan?

Het computerprogramma LIGPLOT heeft onderstaande 2D schematische weergave gemaakt van


pdb-file 2VT4, de interactie tussen cyanopindolol en de β1-receptor van de kalkoen:

Figuur 7: Ligplot van pdb-file 2VT4

c) Beschrijf nu op basis van figuur 7 zo gedetailleerd mogelijk de waterstofbruggen van


cyanopindolol met de receptor door het structuurelement van zowel de ligand als de
zijgroepen van de aminozuren te benoemen. De waterstofbruggen zijn met een groene
onderbroken lijn aangegeven in de ligplot.

d) Wat voor eigenschappen hebben de zijgroepen van de aminozuren die als halve
‘zonnetjes’ zijn weergegeven?
Met welke structuurelementen van cyanopindolol gaan zij een interactie aan?

Lees de onderstaande tekst uit het artikel van Park et al.:

GPCRs are activated by a broad spectrum of stimuli. Based on the location of the orthosteric
ligand-binding region*, GPCRs can be divided into two broad classes. One class forms its ligand-
binding pocket within a cavity formed by the transmembrane helices, whereas the other class
binds ligand in a large amino terminal region that forms a distinct domain. The amino terminal
ligand-binding domain of some GPCRs has been shown to attain the proper fold and bind ligand
independently of the transmembrane region of the receptor. It is unclear how agonist-promoted
structural changes in an amino terminal ligand-binding domain are translated into activating
structural changes within the 7-TM domain of the receptor.

Park PS, Lodowski DT, Palczewski K: Activation of G Protein-Coupled Receptors: Beyond Two-
State Models and Tertiary Conformational Changes. Ann Rev Pharmacol Tox. 2008;48:107-141.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 37


* De orthosterische bindingsplaats is de plaats waar de agonist bindt, en wordt ook wel de
primaire bindingsplaats genaamd. Een receptor kan ook nog (een) allosterische
bindingsplaats(en) hebben waar bijvoorbeeld een niet competitieve inhibitor bindt.
Allosterie komt later in deze cursus aan de orde.

e) Wat kun je concluderen uit deze tekst?


Tot welke klasse behoort de β1-receptor in figuur 6?

f) Waarom vragen de auteurs zich af hoe binding van een agonist aan de amino-terminus
tot structurele veranderingen in het transmembrane domein leidt?

Vraag 6

Chiechanover en zijn collega’s hebben de binding van insuline aan de insulinereceptor


bestudeerd. Onderstaande figuur komt uit het artikel dat zij over hun onderzoek hebben
geschreven:

Figuur 8: Figure 5 aangepast van: Ciechanover A, Schwartz AL, Lodish HF: The
asialoglycoprotein receptor internalizes and recycles independently of the transferrin and insulin
receptors. Cell 1983;32:267-275.

Voor hun experimenten hebben de onderzoekers HepG2-cellen gebruikt die de insulinereceptor


in hun celmembraan tot expressie brengen. Deze cellen werden geïncubeerd met verschillende
concentraties radioactief insuline (in afzonderlijke celkweekschalen).
Nadat voor elke concentratie radioactief insuline het evenwicht was ingesteld, zijn de cellen
‘gewassen’ om het radioactieve insuline dat niet gebonden is, te verwijderen. Vervolgens is al het
eiwit (= totaal eiwit, inclusief insulinereceptoreiwit) uit de cellen geïsoleerd en de hoeveelheid
gebonden radioactief insuline gemeten. Het aantal fmol 125I- insuline per mg totaal geïsoleerd
eiwit is uitgezet tegen de hoeveelheid toegevoegd 125I- insuline.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 38


a) Zoek op tot welke klasse van receptoren de insulinereceptor behoort.

HepG2-cellen zijn humane levercellen.

b) Waarom zouden de onderzoekers levercellen gebruikt hebben?

c) Zoek de structuur van insuline op.


Wat valt je op als je deze vergelijkt met de structuren van de β-blokkers?

d) Waarom is in het experiment gebruik gemaakt van radioactiviteit?

e) Stel dat de curve van de specifieke binding van een andere ligand aan de dezelfde
insulinereceptor meer naar rechts zou liggen (met dezelfde maximale binding), wat zou
dat betekenen wat betreft de affiniteit (geneigdheid tot het vormen van bindingen) van
deze ligand voor de insulinereceptor?

f) Waarom denk je dat de curve in figuur 8 afvlakt?

Neem aan dat er één insulinemolecuul aan één insulinereceptor bindt.


Er zijn 6,5 × 109 HepG2-cellen per gram totaal eiwit.

g) Bereken het aantal insulinereceptoren per cel.


Voor de berekening moet je een waarde aflezen in figuur 8 (hint: het antwoord op vraag f)
en een waarde opzoeken.

Je hebt nu het aantal insulinereceptoren per HepG2-cel berekend.

h) Verwacht je dat alle typen lichaamscellen dezelfde hoeveelheid insulinereceptoren tot


expressie brengen? Geef een korte toelichting.

Vraag 7

Het aantal receptoren per cel kan zeer variëren: van 900 (interferonreceptor op A549-cellen) tot
300.000 (IgE-receptor op mestcellen) receptoren/cel.
Cellen kunnen onderling sterk van vorm en grootte verschillen, maar voor deze opgave mag je
aannemen dat dierlijke cellen perfecte bollen zijn met een diameter tussen de 10 µm en 30 µm.
A549-cellen worden beschouwd als kleine cellen en hebben een diameter van 10 µm terwijl
mestcellen grote cellen zijn met een diameter van 30 µm.

diameter van cirkel = 2× de straal (r)


oppervlakte van een bol = 4πr2

a) Bereken de dichtheid (het aantal receptoren per celoppervlakte) van de interferonreceptor


op A549-cellen en die van de IgE-receptor op mestcellen

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 39


De effectieve concentratie in het bloed bedraagt 3,5 ng/mL voor interferon-γ (MW=17.145,6
g/mol) en 20 µg/liter voor IgE (MW=190 kDa).

b) Neem aan dat deze lichaamseigen stoffen homogeen verdeeld zijn over het lichaam
en dat de concentratie in de weefsels hetzelfde is als in het bloed1.
Bereken nu het aantal interferon-γ - en IgE-moleculen per µL in de extracellulaire
vloeistof.

1
) De concentratie van lichaamseigen stoffen en geneesmiddelen kan erg verschillen in
verschillende delen van het lichaam, afhankelijk van de fysisch-chemische eigenschappen van
de stof. Dit zal uitgebreid aan de orde komen in FA-BA105 ‘Kinetiek van geneesmiddelen’.

Verdiepingsvraag

Hieronder staat de oorspronkelijke figuur uit het artikel van Chiechanover en zijn collega’s:

Figuur 9: Figure 5 aangepast van Ciechanover A, Schwartz AL and Lodish HF: The
asialoglycoprotein receptor internalizes and recycles independently of the transferrin and insulin
receptors. Cell 1983;32:267-275

Insuline bindt met hoge affiniteit aan een beperkte hoeveelheid insulinereceptoren op de Hep2-
cellen. Daarnaast kan insuline met lage affiniteit binden aan de vele niet-specifieke
bindingsplaatsen op (andere eiwitten in) het celmembraan en componenten van de reactie zoals
het reageerbuisje dat gebruikt wordt, de moleculen in het oplosmiddel en het filter dat gebruikt
wordt om het gebonden en ongebonden insuline te scheiden.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 40


Om de curves in Figure 5 (= Figuur 9) te bepalen zijn twee typen experimenten uitgevoerd.
Experimenten waarbij oplopende concentraties radioactief gelabeld insuline werden gebruikt en
experimenten waarbij dezelfde concentraties 125I-insuline werden gebruikt telkens in
aanwezigheid van 100x zoveel ongelabeld insuline.

a) Welke curve is het resultaat van de experimenten waarbij alleen oplopende concentraties
radioactief gelabeld insuline worden gebruikt?

b) Welke curve wordt bepaald door de experimenten waarbij dezelfde concentraties 125I-
insuline werden gebruikt telkens in aanwezigheid van 100 x zoveel ongelabeld insuline?

c) Welke curve kan berekend worden uit de twee experimenteel bepaalde curves?

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 41


FA-BA104
Werkcollege 2: Binding

Literatuur:
Copeland - Protein-Ligand Binding Equilibria (op Blackboard/Course Content/Cursusliteratuur)
paragrafen 4.1 t/m 4.3.1 (maar niet 4.2) en 4.4.
Introduction to the Pharmaceutical Sciences, hoofdstuk 13 - paragraaf: ‘Quantitation of Drug-
Receptor Interactions: Affinity & Occupation Theory’.
Op BB onder Course Content: Handleiding Casio & Lineaire regressie op Casio

Leerdoelen:
‐ Het beschrijven en tekenen van een Langmuir-bindingscurve en vervolgens aflezen en
interpreteren van de bindingsparameters Kdiss en Rtot.
‐ De afleiding, rationale en interpretatie van de Scatchardvergelijking beschrijven.
‐ Het aflezen en interpreteren van een Scatchardplot.

Vraag 1

Door middel van een radioligand bindingsassay kan de binding van 3H-metoprolol aan de
humane β1-receptor bepaald worden.
Onderstaand zijn de gegevens weergegeven van zo’n experiment:

vrij ligand gebonden ligand


(nM) (fmol/mg eiwit)
--------------------------------------------------------------------------------
10 7,2
25 12,9
50 20,4
100 26,1
250 32,8
500 35,9
1000 38,4
2000 38,9
3000 39,5

a) Teken de bindingscurve op dubbel-lineair grafiekpapier (zie Blackboard).


Bepaal de affiniteit waarmee [3H]-metoprolol bindt aan de receptoren. Laat duidelijk zien
hoe je aan je antwoord komt.

Voor dit experiment werden cellen gebruikt die door transfectie de humane β1-receptor stabiel tot
expressie brengen. Transfectie is het proces waarbij één bepaalde nucleïnezuursequentie in een
eukaryote cel wordt geïntroduceerd.

Stel dat een ander laboratorium ook cellen transfecteert met de humane β1-receptor, maar deze
cellen brengen tweemaal zoveel receptoren tot expressie. Vervolgens wordt eenzelfde soort
bindingsexperiment uitgevoerd.

b) Beredeneer wat de nieuwe de Kdiss zal zijn en licht je antwoord toe.


Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 42
Vraag 2

In een experiment wordt 100 nM receptoreiwit gemengd met 1 µM ligand.


Na evenwichtsinstelling wordt 0,9510 µM vrije concentratie ligand gemeten.

a) Bereken de Kdiss van het eiwit-ligand-evenwicht.

b) Waarom is dit geen nauwkeurige berekening? Beschrijf het experiment dat je ook nog zou
moeten uitvoeren om een betrouwbare waarde voor de Kdiss te verkrijgen

Vraag 3

Fibroblast groeifactoren (FGFs) spelen een belangrijke rol bij de aanleg van diverse organen in
het embryo. Na de geboorte blijven deze groeifactoren een hele belangrijke rol spelen. De
receptoren voor FGFs komen namelijk op veel verschillende cellen tot expressie en reguleren
celdeling, celdifferentiatie en celoverleving. In kankercellen kan FGF-signalering ontregeld zijn.
Eén van de FGFs, basale fibroblast groeifactor (bFGF), is aanwezig in de basale membranen van
bloedvaten maar is inactief. Tijdens wondheling en bij de ontwikkeling van sommige tumoren
activeren enzymen bFGF waardoor nieuwe bloedvaten worden gevormd (angiogenese).

a) Zoek op tot welke klasse van receptoren de fibroblast groeifactor-receptor behoort.


Wat kenmerkt deze klasse van receptoren? (zie ook figuur 2 uit werkcollege 1)

b) Waar zal het signaal afgegeven door FGF en andere groeifactoren in de cel eindigen?

c) Hoe kunnen ontregeling van de celdeling, -differentiatie en -overleving én de vorming van


nieuwe bloedvaten bijdragen aan de groei van tumoren?

Een belangrijke stap bij de ontwikkeling van geneesmiddelen voor de bFGF-receptor is om een
goed inzicht te krijgen in de interactie van bFGF met zijn receptor. Onderzoekers hebben hiertoe
receptor-bindingsstudies uitgevoerd, waarbij de binding van met radioactief jodium gemerkt bFGF
(125I-bFGF) aan receptoren werd gemeten.
125
I-bFGF werd in oplopende concentraties geïncubeerd met homogenaat van tumorcellen (1 mg
eiwit) in reageerbuizen in een reactievolume van 1 mL. Na 15 minuten werd het gebonden en het
vrije 125I-bFGF van elkaar gescheiden door middel van centrifugatie en werd het gebonden
125
I-bFGF gemeten. In onderstaande tabel zijn de resultaten weergegeven.

125 125
Reageer- I-bFGF I-bFGF binding
buis toegevoegd (nM) (fmol/mg eiwit)
---------------------------------------------------------------------------------
1 6 97
2 17 231
3 40 339
4 60 378
5 82 438
6 103 447
7 125 455

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 43


d) Waarom bevat dit experiment een scheidingsstap?

e) Bepaal de affiniteit van binding van 125I-bFGF aan zijn receptor door de gegevens uit de
tabel in een grafiek uit te zetten.
Wat moet je bij de assen zetten? Welke berekeningen moet je hiervoor eerst nog
uitvoeren? Is dat in dit geval zinvol?

f) Vergelijk de affiniteit van binding van [3H]-metoprolol (zie vraag 1) en 125I-bFGF met hun
receptor met elkaar.
Welk ligand heeft de sterkste binding? Hoeveel sterker is deze binding?

Lucitanib is een klein organisch molecuul dat in ontwikkeling is als nieuw geneesmiddel voor de
behandeling van bepaalde vormen van kanker. Lucitanib bindt net als bFGF bindt aan de
FGF-receptor, maar geen signaal doorgeeft aan de cel. Uit bindingstudies blijkt dat lucitanib een
Kass heeft van 500 μM-1.

g) Wat is de affiniteit van lucitanib in nM?

h) Schets de bindingscurve van lucitanib in dezelfde grafiek als bFGF.


Hoeveel sterker of zwakker is de affiniteit van lucitanib vergeleken met bFGF?

i) Welke vergelijking is zinvoller: de vergelijking van de affiniteiten van bFGF en metoprolol


of de vergelijking van de affiniteiten van de bFGF en lucitanib?

Vraag 4

De gegevens uit vraag 3 kunnen ook met de Scatchard-methode geanalyseerd worden.

a) Van welke vergelijking is de Scatchardvergelijking afgeleid en hoe?

b) Waarom is de Scatchardvergelijking in 1949 door de Amerikaanse scheikundige George


Scatchard opgesteld?

c) Schrijf de Scatchardvergelijking op en geef aan wat x, y, a en b zijn in deze vergelijking.

d) Wat stelt het snijpunt met de x-as voor?

e) Bereken nu de Kdiss en Rtot met behulp van de Scatchardmethode.

f) Vergelijk de verkregen uitkomsten uit opgave 3f met de resultaten van opgave d.


Hoe verklaar je de verschillen?

Vraag 5

Onderzoekers hebben de binding van [3H]-atenolol aan de humane β1-receptor gemeten.


Hieronder vind je de gegevens.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 44


vrij [3H]-atenolol fractionele [3H]-atenolol binding
(M) (%)
---------------------------------------------------------------------------------------
1 x 10-11 0
-11
3 x 10 0
1 x 10-10 0
-10
3 x 10 0,1
1 x 10-9 0,4
3 x 10-9 1,2
-8
1 x 10 3,8
3 x 10-8 10,7
1 x 10-7 28,5
3 x 10-7 54,4
1 x 10-6 79,9
-6
3 x 10 92,3
1 x 10-5 97,5
-5
3 x 10 99,2
1 x 10-4 99,7
-4
3 x 10 99,9

a) Bestudeer de gegevens en schat hoe groot de Kdiss zal zijn.

b) Bepaal nu de Kdiss door:

1. de gegevens uit te zetten op lineair grafiekpapier (beschikbaar op Blackboard)


2. de y-waarden uit te zetten tegen de logaritmische x-waarden op lineair papier
3. de gegevens uit te zetten op semi-logaritmisch papier (beschikbaar op Blackboard).
Voor welke waarden (x of y) moet je de logaritmische schaal gebruiken?
NB: Voor meer informatie over het hoe en waarom van een logaritmische schaal,
zie dit filmpje van Hester Vogels: https://www.youtube.com/watch?v=g2nOTuU536U
(Zij heeft mogelijk nog meer nuttige wiskundevideo’s voor je).
En nog een filmpje over het gebruik van semi-logaritmisch papier:
https://www.youtube.com/watch?v=70UT_GA-GTg

c) Waarom hebben de onderzoekers hun concentratiereeks in stappen van 3 gemaakt


(en waarom niet in stappen van bijv. 5, dus 1 x 10-11, 5 x 10-11, 1 x 10-10, etc.)?
Hint: bestudeer de tweede en derde grafiek van vraag b.

Om bovenstaand experiment te herhalen heeft de onderzoeker 5 mL van een stockoplossing van


3
H-atenolol nodig die 10x zo geconcentreerd is als de hoogste concentratie die gebruikt wordt in
het experiment (3 x 10-4 M). Het molgewicht van 3H-atenolol is 266,33 gram/mol.

d) Hoeveel mg 3H-atenolol moet de onderzoeker afwegen?

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 45


Vraag 6

In het centrale zenuwstelsel zijn de (α7)5 en (α4)2(β2)3 de belangrijkste typen nicotinereceptoren


(zie figuur 1).

Figuur 1: Schematische weergave van de twee meest voorkomende subtypes van de nicotinerge
acetylcholinereceptoren. Beide receptoren bestaan uit vijf subunits.
Aangepast van: Davis TJ, Fiebre CM: Alcohol’s actions on neuronal nicotinic acetylcholine
receptors. Publication by National Institutes of Health, National Institute on Alcohol Abuse and
Alcoholism. Beschikbaar via: http://pubs.niaaa.nih.gov/publications/arh293/179-185.htm.

a) Zoek op tot welke klasse de nicotinereceptoren behoren.


Wat kenmerkt deze klasse van receptoren? (zie ook figuur 2 uit werkcollege 1)

b) Zijn deze receptoren homo- of heteromeren?

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 46


Er zijn steeds meer aanwijzingen dat het (α7)5-subtype een belangrijke rol speelt in de
pathofysiologie van neuropsychiatrische ziekten zoals schizofrenie en de ziekte van Alzheimer.
Muizen waarbij het gen voor de nicotine (α7)5-receptor uit de embryonale stamcellen is
verwijderd (zogenaamde nicotine (α7)5-receptor knock-out muizen) presteren minder goed in
gedragstesten waarvoor aandacht nodig is.
Daarnaast is in andere studies aangetoond dat het toedienen van α7-agonisten aan muizen die
door andere oorzaken cognitief belemmerd zijn, beter presteren.

Of roken slecht is voor de gezondheid staat niet meer ter discussie. Ook plaatst niemand meer
vraagtekens bij de klachten die meerokers kunnen krijgen.

c) Kun je je op basis van de bovengenoemde resultaten uit de onderzoeken met muizen


voorstellen dat voor bepaalde patiëntengroepen nicotine mogelijk ook positieve effecten
heeft?

Onderzoekers uit Chiba in Japan hebben een specifieke radioligand ontwikkeld om (α7)5-
nicotinereceptoren te kunnen bestuderen, namelijk 125I-CHIBA-1006 (zie figuur 2).

Figuur 2: Structuurformule van 125I-CHIBA-1006.


Bron: Wu J, Toyohara J, Tanibuchi Y, Fujita Y, Zhang J, Chen H, Matsuo M, Wang RF,
Hashimoto K: Pharmacological characterization of [(125)I]CHIBA-1006 binding, a new radioligand
for α7 nicotinic acetylcholine receptors, to rat brain membranes. Brain Res. 2010;1360:130-137.

125
I-CHIBA-1006 bindt op dezelfde plaats op de receptor als nicotine en activeert ook de receptor
(zogenaamde agonist).

d) Verwacht je dat de structuur van 125I-CHIBA-1006 wel of niet op die van nicotine zal
lijken? Geef een korte toelichting en zoek de structuur van nicotine op.

In experimenten werd de binding van deze ligand aan (α7)5-nicotinereceptoren in verschillende


hersenweefsels van de rat (frontale cortex, hippocampus, thalamus, striatum, cerebellum,
middenhersenen en pons) bestudeerd.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 47


Figuur 3: De binding van 125I-CHIBA-1006 aan rat cortexmembranen.
De membranen van de cortex werden geïncubeerd met verschillende concentraties van 125I-
CHIBA-1006.
De resultaten zijn weergegeven in een verzadigingscurve en Scatchardplot.
Aangepast van: Wu J, Toyohara J, Tanibuchi Y, Fujita Y, Zhang J, Chen H, Matsuo M, Wang RF,
Hashimoto K: Pharmacological characterization of [(125)I]CHIBA-1006 binding, a new radioligand
for α7 nicotinic acetylcholine receptors, to rat brain membranes. Brain Res. 2010;1360:130-137.

e) Bepaal met behulp van figuur 3 op twee manieren de affiniteit en het totaal aantal
bindingsplaatsen per mg eiwit in de cortex van de rat.

Vraag 7

Op de volgende pagina zie je een voorbeeld van een zogenaamde concept map.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 48


DiCarlo SE: Cell biology should be taught as science is practised. Nat Rev Mol Cell Biol.
2006;7(4):290-296.

In een concept map maak je een visuele voorstelling van een onderwerp (dierlijke cellen in dit
voorbeeld) en alle begrippen die met dat onderwerp te maken hebben en hun onderlinge relaties.
Een concept map bestaat altijd uit een netwerk van onderling samenhangende kenmerken of
eigenschappen van een begrip. Bij concept mapping gaat het om wat wij in goed Nederlands
schematiseren noemen. Een mind map komt daarentegen voort uit een brainstorm en kan
voorafgaan aan een concept map.

Concept mapping is bedacht door de Amerikaan Joseph D. Novak.


Volgens Novak bestaat onze begrippenkennis niet uit een archief waarin elk begrip in een aparte
lade is opgeslagen, maar onthouden wij begrippen via hun onderlinge relaties.
Daarom is het goed om bij het leren van nieuwe begrippen het netwerk zichtbaar te maken én te
proberen de nieuwe begrippen te koppelen aan begrippen die je al kent.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 49


Maak zelf een concept map van het onderwerp binding.

Gebruik daarbij tenminste de volgende begrippen: Langmuir, interacties, Kdiss, Rtot, Scatchard, …

Vergelijk je concept map vervolgens met die van een of meer medestudenten.
(wat zijn overeenkomsten en/of verschillen?)

Verdiepingsvraag:

Toon aan dat de Henderson-Hasselbalch-vergelijking (van zuur-base evenwichten)


samenhangt met de Langmuir-vergelijking (van ligandbinding).

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 50


FA-BA104
Werkcollege 3: Signaaltransductie
Literatuur:
Medical Physiology, hoofdstuk 3 (tot ‘G-protein second messengers: arachidonic acid
metabolites’).
Rang & Dale’s Pharmacology, hoofdstuk 3 (‘Type 2: G-Protein-coupled receptors’)
Voor verdere verdieping:
Biochemistry, hoofdstuk 14 (tot sectie 14.2).
Introduction to the Pharmaceutical Sciences, hoofdstuk 12.

Leerdoelen:
‐ Herkennen en beschrijven van intracellulaire processen na activatie van de receptor.
‐ Relatie tussen bouw en functie van G-eiwitten herkennen en beschrijven.
‐ Herkennen en beschrijven van de rol van signaaltransductieroutes in de cel en het belang
van de modulatie ervan kunnen beschrijven.
‐ Herkennen en beschrijven van de ‘spelers’ die betrokken zijn bij signaaltransductie.

Vraag 1

De onderstaande schematische figuur laat de binding van GDP (guanosinedifosfaat) aan de


bindingsplek van een G-eiwit zien.

a) Geef aan hand van deze figuur aan welk interactie-types er bestaan tussen het
GDP-molekuul en de zijketens van alle vijf gegeven aminozuren van de
bindingsplek:

1) De zijketen van Lys en de fosfaatgroep van GDP


2) De zijketen van Arg en de fosfaatgroep van GDP
3) De zijketen van Asp en de ribosegroep van GDP
4) De zijketen van Glu en de ribosegroep van GDP
5) De zijketen van Tyr en de guanine-base van GDP

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 51


In een laboratorium wordt de bindingsplek van het GDP-bindende domein van dit G-eiwit met
behulp van biotechnologische technieken aangepast.
Bepaalde aminozuren in de bindingsplek worden hierbij vervangen door andere aminozuren.
De effecten van deze aanpassingen op de binding van GDP worden bestudeerd.
Hieronder worden de resultaten van twee observaties gepresenteerd:

Observatie 1): Arg is vervangen door Lys  dit G-eiwit bindt nog steeds GDP
Observatie 2): Asp is vervangen door Tyr  dit G-eiwit kan geen GDP meer binden

b) Beredeneer aan de hand van de bovenstaande figuur en op grond van de


eigenschappen van de nieuw geïntroduceerde aminozuren de hierboven genoemde
effecten. Ga daarbij in op relevante aspecten zoals lading, polariteit en hydrofiliteit/
hydrofobiciteit.

Vraag 2

Bestudeer bovenstaande figuur goed en beantwoord de volgende vragen zo gedetailleerd


mogelijk:

a) Beschrijf in eigen woorden en stapsgewijs het proces van ligandbinding tot de


activatie van Gα.

b) Leg uit wat de precieze rol van Gα is en hoe Gα deze rol vervult.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 52


c) Wat betekenen de volgende afkortingen?
Beschrijf de rol die ze vervullen in het hierboven weergegeven proces.

1) AC
2) PLC
3) cAMP
4) PKA
5) PIP2

d) Leg duidelijk uit wat kinases zijn en wat hun functie is.

Net als bij andere enzymen, speelt bij PKA de structuur een belangrijke rol bij activatie.
Zo bezit PKA een zogenaamd regulatoir domein.

e) Leg uit wat de rol is van dit regulatoire domein van PKA bij de activatie van PKA
door cAMP.

Vraag 3

Het genoom van een gistcel (Saccharomyces cerevisiae) codeert voor 6183 verschillende
eiwitten, waaronder twee functionele GPCR's. Het humane genoom codeert voor ongeveer
25.000 verschillende eiwitten. Ongeveer 3% van deze 25.000 genen codeert voor een GPCR.
De mens heeft dus slechts vier keer meer genen dan een gist, maar meer dan 300 keer meer
GPCR's.

a) Geef een duidelijke verklaring waarom de mens zoveel meer GPCR’s bezit.

Zoogdieren bezitten verschillende Gα , Gβ en Gγ subunits. Onderstaande tabellen geven een


kort overzicht van de verschillende G-eiwitten en hun mogelijke intracellulaire targets.

α subunits
Class Member Some functions

αs αs, α olf Stimulate AC, regulate Ca channels


αi α i1, αi2, αi3, α0, αz Inhibit AC, regulate K/Cl channels
αt αgust, αt1, αt2 Activate cGMP phosphodiesterase
αq αq, α11, α14, α15, α16 Activate PLC
α12 α12, α13 Regulate Na/K exchange

βγ subunits
Inhibition of adenylate cyclase (AC)
Stimulation of AC type II and IV

Stimulation of phospholipase Cβ (PLC)


Stimulation of K-channels
Stimulation of Ca-channel

Stimulation of PLA2
Stimulation of phosphatidylinositol-3-kinase

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 53


b) Verwacht je dat één bepaalde zoogdiercel meer dan één type GPCR en de daaraan
gekoppelde G-eiwitten tot expressie brengen? Verklaar je antwoord.

c) Leg uit welke modulerende rol Gαs en Gαi eiwitten kunnen spelen bij activatie van
GPCR’s.

Vraag 4
 
In onderstaand schema is een deel van de cascade van een geactiveerd Gq eiwit weergegeven.

a) Geef voor elk van de hierboven getoonde nummers in de figuur de juiste naam.

Naam
1
2
3
4
5
6

b) Beschrijf de functie en het effect van de onderdelen 4, 5 en 6 uit de figuur.

Bij een laboratoriumonderzoek wordt het


effect van phorbol-12-myristaat-13-acetaat
(PMA) op geïsoleerde monocyten (een type
van witte bloedcellen) onderzocht.
Van deze ongestimuleerde cellen wordt vooraf
eerst de hoeveelheid calcium en de activiteit
van het Protein Kinase C (PKC) in de cel
gemeten op t = 0 uur.
PMA (phorbol-12-myristaat-13-acetaat)

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 54


Hierna wordt PMA toegevoegd aan de celsuspensie en daarna wordt de hoeveelheid calcium en
de activiteit van PKC in de cellen nogmaals gemeten op t = 24 uur.
In de onderstaande grafieken staan de resultaten van dit onderzoek weergegeven.

Hoeveelheid cytosolair Ca2+(mM)

100 100
Calcium PKC

Activiteit (Units)
50 50

0 0
t=0 uur t=24 uur t=0 uur t=24 uur

c) Leg aan de hand van de gevonden experimentele gegevens uit hoe PMA werkt.

Vraag 5

Bij hartfalen is de pompfunctie van het hart verminderd. Het hart pompt daardoor niet voldoende
bloed rond en er ontstaan klachten zoals vermoeidheid of het vasthouden van vocht
(oedeemvorming). Volgens gegevens van de Hartstichting zijn er in Nederland ongeveer
142.000 patiënten met hartfalen en volgens schattingen neemt dit aantal verder toe tot 195.000
gevallen in 2025.
In patiënten met hartfalen wordt meer van de endogene ligand afgegeven door het autonome
zenuwstelsel.
Stimulatie van β‐adrenerge receptoren (β‐AR, een Gs‐gekoppelde GPCR) in de hartspier
verhoogt de hartslag en hartspiercontractie, wat in eerste instantie de hartfunctie verbetert. In
hartcellen (myocyten) komt ook het enzym fosfodiësterase (PDE) voor.

a) Welke second messenger is hier verantwoordelijk voor de hartspiercontractie?

b) Leg uit wat de rol van PDE in de cel is en waarom deze enzymen zo in de
belangstelling van veel farmaceutische bedrijven staan.

c) Wat is het effect van een fosfodiësteraseremmer op de hartslag en hartspiercontractie


na stimulatie van β‐adrenerge receptoren bij hartfalen? Leg uit.

Op lange termijn heeft de hierboven beschreven chronische stimulatie van β‐AR juist negatieve
gevolgen voor de hartfunctie. Onderzoek heeft laten zien dat patiënten met hartfalen meer G‐
eiwit gekoppelde receptor kinase (GRK) tot expressie brengen.

Onderstaande tekst komt uit:


Rang & Dale’s Pharmacology; pagina 38 (9e editie) of pagina 36 (8e editie).

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 55


GPCR desensitization:

‘As described in Chapter 2, desensitisation is a feature of most GPCRs, and the mechanisms
underlying it have been extensively studied.
Homologous desensitisation is restricted to the receptors activated by the desensitising agonist,
while heterologous desensitisation affects other GPCRs in addition.
Two main processes are involved (see Ferguson, 2001; Kelly et al., 2008):
• receptor phosphorylation
• receptor internalisation (endocytosis).
The sequence of GPCRs includes certain residues (serine and threonine), mainly in the C-
terminal cytoplasmic tail, which can be phosphorylated by specific membrane-bound GPCR
kinases (GRKs) and by kinases such as PKA and PKC.
On receptor activation, GRK2 and GRK3 are recruited to the plasma membrane by binding to
free G protein βγ subunits. GRKs then phosphorylate the receptors in their activated (i.e. agonist-
bound) state. The phosphorylated receptor serves as a binding site for arrestins, intracellular
proteins that block the interaction between the receptor and the G proteins, producing a selective
homologous desensitisation. Arrestin binding also targets the receptor for endocytosis in clathrin-
coated pits (Fig. 3.16). The internalised receptor can then either be dephosphorylated and
reinserted into the plasma membrane (resensitisation), or trafficked to lysosomes for degradation
(inactivation).
This type of desensitisation seems to occur with most GPCRs but with subtle differences that
fascinate the aficionados’.

d) Leg uit wat de functie van GRK is en leg uit hoe verhoogde expressie van GRK
bijdraagt aan de verminderde hartfunctie als gevolg van chronische β‐AR stimulatie.

Recentelijk hebben onderzoekers onderzocht of de verslechtering van de hartfunctie in reactie op


chronische β‐AR stimulatie te voorkomen is door een behandeling met eiwitfosfatases.

e) Leg uit wat fosfatases zijn, wat hun functie is en waarom onderzoekers het mogelijke
nut van het gebruik van deze stoffen bij hartfalen bestuderen.

In een onderzoek naar de effecten van fosfatases op de achterliggende mechanismen van


hartfalen vonden de onderzoekers geen effect van het toedienen van een tyrosinefosfatase op de
spierfunctie na chronische stimulatie van β‐adrenerge receptoren.

f) Wat is hiervoor de meest waarschijnlijke verklaring?

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 56


FA-BA104
Werkcollege 4: Enzymkinetiek
Literatuur:
Biochemistry, hoofdstuk 8 (8.1 t/m 8.4).
Chang - Enzyme Kinetics (beschikbaar op Blackboard/Course Content/Cursusliteratuur).

Leerdoelen:
‐ Beschrijven van enzymkinetiek en deze grafisch kunnen weergeven en interpreteren.
‐ Relatie tussen de grafische weergave van Michaelis-Menten en Lineweaver-Burk
uitleggen en relevante parameters uit deze grafieken afleiden/berekenen.
‐ Betekenis van de begrippen V0, katalytische constante en katalytisch effeciëntie uitleggen
en deze kunnen berekenen.
‐ Een gegeven dataset van een enzymexperiment kunnen interpreteren en toepassen.

Vraag 1

De enzymen die een rol spelen in de intracellulaire signaaltransductieprocessen zijn van groot
belang voor het correct functioneren van cellen en fysiologische processen. Gegevens uit een
enzymexperiment kunnen geanalyseerd worden met behulp van Michaelis-Menten kinetiek.

a) Geef de Michaelis-Menten (MM) vergelijking en herschrijf deze vergelijking vervolgens


op een dusdanige manier dat daaruit de formule voor de Lineweaver-Burk plot (LB)
ontstaat (geef hierbij de tussenstappen aan).

b) Schets vervolgens zowel de MM- als de LB-plot.

c) Wat staat er op de beide assen van deze grafieken en wat zijn de eenheden?

d) Wat kan uit deze twee grafieken afgelezen/bepaald worden en hoe doe je dat?

e) Als een enzymexperiment uitgevoerd zou worden met adenylylcyclase (AC) welke
stoffen zouden er dan op de assen van de MM grafiek weergegeven worden?

Vraag 2
Twee soorten bacteriën, X en Y, gebruiken sucrose (kristal- of tafelsuiker) als hun enige
koolstofbron. De eerste stap in het proces van dit sucrosegebruik is passage van sucrose door
een transporteiwit in het membraan.
Het functioneren van transporteiwitten in cellen kan beschreven worden in termen van
enzymkinetiek.
De karakteristieken van de twee transporteiwitten voor genoemde bacteriesoorten X en Y zijn als
volgt (neem aan dat [E]tot gelijk is voor beide eiwitten):

Bacteriestam X Bacteriestam Y

KM (mM) 1000 10
Vmax (mmol/min) 1000 100

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 57


a) Schets de MM grafieken van beide bacteriestammen in één figuur.

b) We nemen hier aan dat de snelheid van de sucrose-opname de snelheidsbepalende


stap in de groei van deze bacteriën is. Wat is dan de snelstgroeiende bacteriestam bij
sucroseconcentraties van respectievelijk 10 mM, 100 mM en 1000 mM?
Onderbouw je antwoord met berekeningen van V0.

Eén van deze twee bacteriestammen is afkomstig uit een grondmonster van een grasveld en
de andere komt uit een monster dat is genomen van de vloer van een zeer populaire en
drukbezochte ijssalon.

c) Welke van deze twee monsters is waarschijnlijk bacteriestam X en welke is


bacteriestam Y? Licht je antwoord toe.

Vraag 3

Tijdens een practicum werd door een groepje studenten een enzymexperiment uitgevoerd.
Afhankelijk van de substraatconcentraties werden voor een bepaald enzym (5,0 μM) de volgende
reactiesnelheden waarden gevonden:

Substraatconcentratie (mM) V0 (mM s-1)

0,020 10,7
0,040 19,5
0,070 25,6
0,100 32,2
0,150 38,4
0,200 42,1
0,300 48,5
0,500 53,4
0,700 57,2

a) Bereken Vmax en KM voor dit enzym.

b) Beschrijf voor jezelf duidelijk de termen katalytische constante (kcat) en katalytische


efficiëntie en leg uit waar deze termen precies voor staan.
Welke eenheden hebben deze twee parameters?

c) Bereken de katalytische constante en de katalytische efficiëntie voor dit enzym.

Een ander groepje studenten probeert dit experiment te herhalen. Dit groepje meldt dat de kcat
van het onderzochte enzym 1875 s-1 bedraagt en dat de katalytische efficiëntie 7,5·107 M-1 s-1 is.

d) Wat is nu de gevonden KM van dit enzym?

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 58


De studenten zijn verbaasd over de uitkomst. “De KM was toch een constante…?”.

e) Geef een mogelijke verklaring voor de gevonden verschillen.

Bij het herhalen van dit experiment willen de studenten van het tweede groepje graag een Vmax
van 10 mM s-1 hebben omdat zij dit een mooi rond getal vinden om mee te werken.

f) Hoeveel enzym moeten ze daarvoor gebruiken? Geef deze waarde weer in μM.

g) Bereken welke substraatconcentraties (in μM) deze studenten bij dit laatste experiment
moeten gebruiken om de volgende V0 waarden te verkrijgen.

Substraatconcentratie (μM) V0 (mM s-1)

2,5
4,5
6,0
9,0

Door middel van linearisatie kan een niet-lineaire curve omgezet worden naar een rechte lijn (bv.
van MM naar LB), waardoor bepaalde parameters berekend kunnen worden.
Echter, het transformeren van data (van een curve naar een rechte lijn) kan de experimentele
variatie van de meetgegevens vergroten. Daarom is het niet-lineair ‘fitten’ van een curve beter,
omdat er dan geen transformatie van de data nodig is. Bij ‘curve fitting’ wordt een curve
gecreëerd die de beste ‘fit’ (’best passende curve’) weergeeft van een bepaalde dataset.
Hiervoor zijn computerprogramma’s beschikbaar die de beste niet-lineaire curve kunnen
berekenen voor bv. een MM experiment.
Hieronder wordt een dataset getoond van een experiment dat gedaan werd met het enzym
fosfolipase C (PLC). Tevens wordt een screenshot getoond van de grafische uitwerking waarbij
deze dataset ‘gefit’ is met behulp van het programma WinCurveFit.

[S] (mM) 0,25 0,5 1,0 2,0 3,0 5,0 10,0


V0 (µmol/min) 1,7 3,0 5,0 7,3 8,6 10,1 11,6

Bekijk deze gegevens goed en beantwoord de volgende vragen:

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 59


h) Welke vergelijking wordt hier gebruikt om de curve te ‘fitten’ en wat geven de hier
gebruikte parameters a en b in de vergelijking weer?
Welke stoffen worden met A en B aangegeven in de twee linkerkolommen?

Vraag 4

Als de substraatconcentratie veel groter is dan KM, wat is dan de juiste stelling met betrekking tot
tot k2 en k2/KM?

a) Zowel k2 als k2/KM zijn geschikt om het functioneren van het enzym te beschrijven.
b) Zowel k2 als k2/KM zijn ongeschikt om het functioneren van het enzym te beschrijven.
c) Alleen k2 is de geschikte constante om het functioneren van het enzym te beschrijven.
d) Alleen k2/KM is de geschikte constante om het functioneren van het enzym te
beschrijven.

Vraag 5

Tijdens een practicum wordt een experiment met het enzym alkalische fosfatase uitgevoerd,
waarbij p-nitrofenylfosfaat (p-NPP) enzymatisch wordt gesplitst en waarbij p-nitrofenol (p-NP)
ontstaat. Hieronder is de reactievergelijking van het experiment weergegeven.

Bestudeer onderstaande tabel en beantwoord de volgende vragen.

Buis- [p-NPP] Gemeten [p-NP] (µM)


nummer (µM) extinctie Blanco
na (545 nm) gecorrigeerd
verdunning
1 0 0,020 0
2 12,5 0,165 6,95
3 18,75 0,212 9,20
4 25 0,280 12,5
5 37,5 0,373 16,9
6 62,5 0,525 24,2
7 125 0,950 44,6

NB. De enzymconcentratie was bij dit experiment constant en er werd gemeten in een kuvet
met water als blanco. Er wordt na 10 minuten gemeten.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 60


a) Leg uit waarom buis 1 bij dit experiment wordt meegenomen.

b) Teken de grafiek van deze omzetting.

c) Met behulp van welke wet kunnen de gemeten extincties (derde kolom) omgezet worden
in productconcentraties (vierde kolom)?

d) Waarom kunnen de gegevens van dit experiment niet met behulp van MM-kinetiek
geanalyseerd worden?

e) Is het noodzakelijk voor de bepaling van de Michaelis-constante (KM) om vanuit de


gemeten extinctiewaardes de productconcentraties te berekenen?

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 61


FA-BA104
Werkcollege 5: Inhibitie
Literatuur:
NB: Voor alle bronnen geldt: wél competitieve en niet-competitieve inhibitie bestuderen, maar niet
un-competitieve inhibitie.
Voor de voorbereidende opdracht van HC5: zie vraag 4.

 Introduction to the Pharmaceutical Sciences, hoofdstuk 13 paragrafen ‘Mechanisms of


Antagonism’ en ‘Interaction of Drugs with Enzymes’
 Biochemistry, hoofdstuk 8 – paragraaf 8.5 ‘Enzymes Can Be Inhibited by Specific
Molecules’
 Chang - Enzyme Kinetics (beschikbaar op Blackboard/Course Content/Cursusliteratuur):
paragraaf 10.5 ‘Enzyme Inhibition’
 Copeland - Protein-Ligand Binding Equilibria (beschikbaar op Blackboard/Course
Content/Cursusliteratuur) paragraaf 4.6 ‘Competition among ligands for a common
binding site’

Verdiepingsopgave thermodynamica:
Freire E: Do enthalpy and entropy distinguish first in class from best in class? Drug Disc Today.
2008;13(19/20):869-874. (beschikbaar op Blackboard/Course Content/Cursusliteratuur)

Leerdoelen:
‐ Het beschrijven van de beëindiging en beïnvloeding van de signaaltransductieroute van
een GPCR.
‐ Het effect van competitieve en niet-competitieve inhibitoren op de binding van een ligand
of de omzettingssnelheid van een substraat beredeneren en berekenen.
‐ Uit een lineaire vergelijking de bindings- of enzymkinetische parameters berekenen.
‐ Uit een lineaire vergelijking de aard van de inhibitor bepalen en de affiniteit van deze
inhibitor berekenen.
‐ Het uitzetten en interpreteren van een verdringingscurve.
‐ De affiniteit van een inhibitor berekenen met behulp van de Cheng-Prusoff vergelijking.

Vraag 1

Binding van een ligand aan een receptor kan via een cascade van signaaltransductiestappen het
uiteindelijke effect teweeg brengen.
Een bekend voorbeeld hiervan is de binding van adrenaline aan de β1-receptor op hartcellen die
via een verhoging van de concentratie cyclisch AMP uiteindelijk de frequentie van de hartslag en
slagkracht van het hart doet toenemen. Dit is bijvoorbeeld een nuttige reactie van het lichaam als
je schrikt. Als het ‘gevaar’ is geweken, is een verhoogde hartslag echter niet meer nodig.

a) Beschrijf van de volgende stappen hoe deze beëindigd worden:


1. Receptorbezetting
2. G-eiwit activatie
3. Activatie van adenylylcyclase
4. Verhoging van de concentratie cyclisch AMP
5. Activatie van proteïne kinase A

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 62


G-protein-linked receptor kinases (GRK’s), regulators of G protein signaling (RGS)-eiwitten en de
toxines van de bacteriën Vibrio cholera (veroorzaker van cholera) en Bordetella pertussis
(veroorzaker van kinkhoest) beïnvloeden de signalering door G-eiwitgekoppelde receptoren.

b) Zoek op in Rang & Dale’s Pharmacology via welke mechanismen de GRK’s,


RGS-eiwitten en de twee toxines G-eiwitgekoppelde receptoren beïnvloeden.

Vraag 2

Teken een receptor of enzym en geef duidelijk aan waar een competitieve en een niet-
competitieve inhibitor binden.

Vraag 3

Op Blackboard (onder Course Content) staat het Excelbestand ‘WC5-Excelsimulaties.xls’


Download dit bestand en beantwoord de onderstaande vragen.

NB: Heb je weinig ervaring met Excel?


Op internet zijn veel handige, korte handleidingen te vinden voor de diverse versies van Excel.

a) Welke formule staat er in de cellen C15 t/m C32?


Door op een cel te klikken verschijnt de formule in het dialoogvenster bovenin het
bestand.

b) Welke waarden zijn constant in de cellen C15 t/m C32 en welke niet?

c) Wat zal er met de curve met witte bolletjes gebeuren als je de waarde voor KM in cel B6
zou verlagen van 1 nM naar 0,1 nM? Licht je antwoord toe.
Verlaag deze waarde om te kijken of je antwoord klopt.

d) Wat zal er met de curve met witte bolletjes gebeuren als je de waarde voor Vmax in cel B7
zou verdubbelen? Verdubbel deze waarde om te kijken of je verwachting klopt.

De curve met de zwarte bolletjes geeft de omzetting van hetzelfde substraat weer in
aanwezigheid van één vaste concentratie competitieve inhibitor.

e) Wat is de affiniteit van deze inhibitor en welke concentratie is toegevoegd?

f) Wat is het verschil in de formules tussen bijvoorbeeld de cellen C15 en G15?

g) Bestudeer hoe de waarde in cel B8 tot stand is gekomen.

h) Wat zal er met de curve met zwarte bolletjes gebeuren als je de waarde voor Ki in cel G6
verhoogt van 1 nM naar 10 nM? Licht je antwoord toe.
Verhoog deze waarde om te kijken of je antwoord klopt.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 63


i) Wat zal er met deze curve gebeuren als je de concentratie inhibitor in cel G7 verhoogt
van 0,1 μM naar 1 μM? Verhoog deze waarde om te kijken of je antwoord klopt.

De naam van het hierboven genoemde Excelbestand is: ‘WC5-Excelsimulatie’.


Eén betekenis van simuleren is het nabootsen van gebeurtenissen, functies of verrichtingen.

j) Wat is het verschil tussen deze opgave en de opgaven 3 en 4 uit werkcollege 4?

Een bepaalde enzym-substraatcombinatie heeft een KM van 54 nM. Vervolgens wordt een
Michaelis-Mentencurve van deze enzym-substraatcombinatie gemaakt in aanwezigheid van
33 nM van een competitieve inhibitor met een Ki van 100 pM.
Er wordt een Vmax gemeten van 75 μM/minuut.

k) Welk percentage van het enzym zal bezet zijn bij een concentratie van 30 µM van het
substraat?

l) Simuleer nu zelf een curve van hetzelfde substraat in aanwezigheid van één vaste
concentratie van een niet-competitieve inhibitor.
Als je geen curve ziet, verander dan de Ki en/of [I].

m) Maak één grafiek met schetsen van de Lineweaver-Burk plots van de bovenstaande
curves zonder inhibitor, plus competitieve inhibitor en plus niet-competitieve inhibitor.

Het tweede tabblad van dit Excelbestand heet ‘binding’.


Kopieer alles van het tabblad enzymkinetiek naar dit tabblad (met Ctrl A, Ctrl C, Ctrl V).

n) Welke variabelen, eenheden en parameters moeten nu hernoemd worden?


 
 

Vraag 4

Als voorbereiding op het hoorcollege ‘Inhibitie van receptorbinding en enzymreacties’ (HC-5)


werd je gevraagd onderstaande tabel compleet te maken:

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 64


Maak zelf drie extra tabellen voor de Lineweaver-Burk-, Langmuir- en Scatchardvergelijkingen.

Vraag 5

Diclofenac is een van de meest voorgeschreven medicijnen. Het is een prostaglandine-


synthetaseremmer, ook wel bekend als NSAID (Non-Steroidal Anti-Inflammatory Drug).
Deze groep van geneesmiddelen wordt toegepast bij het remmen van ontstekingen zoals artritis
of bij het optreden van pijn of koorts. Diclofenac remt het enzym cyclo-oxygenase waardoor
arachidonzuur niet wordt omgezet in prostaglandine H2.

Figuur 1: Structuurformule van diclofenac

a) Beschrijf op basis van de structuur van diclofenac zo nauwkeurig mogelijk welke


interacties dit geneesmiddel zou kunnen aangaan met cyclo-oxygenase in het lichaam.

Onderzoekers kunnen veranderingen aanbrengen in een gen zodat cellen die met het
aangepaste gen getransfecteerd worden, een eiwit met een ander aminozuur tot expressie
brengen.
Transfectie is het proces waarbij één bepaalde nucleïnezuursequentie in een eukaryote cel wordt
geïntroduceerd. Als de sequentie voor het aminozuur serine op positie 530 in cyclo-oxygenase
veranderd wordt in een alanine, kan diclofenac niet meer aan cyclo-oxygenase binden.

b) Hoeveel nucleotiden moeten er aangepast worden zodat een codon voor serine
veranderd wordt in een codon voor alanine?

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 65


c) Geef een verklaring voor de sterk verminderde binding van diclofenac aan het veranderde
cyclo-oxygenase.

Onderzoekers voeren twee experimenten uit met cyclo-oxygenase en het substraat


arachidonzuur: één experiment in afwezigheid van 5 µM diclofenac en één in aanwezigheid van
diclofenac.
De bijbehorende Lineweaver-Burk vergelijkingen zijn (met x in µM-1 en y in min/nmol):

zonder diclofenac: Y = 0,017 (µM * min)/nmol X + 0,0061 min/nmol


met diclofenac (5 µM): Y = 0,027 (µM * min)/nmol X + 0,0061 min/nmol

d) Maak een grafiek waarin je bovenstaande lijnen schetst.

e) Bepaal wat voor inhibitor (competitief of niet-competitief) diclofenac is en bereken de Ki.

f) Teken in de grafiek met de twee lijnen een derde lijn voor een competitieve/niet-
competitieve inhibitor als diclofenac niet-competitief/competitief is.

g) Waarom kan van diclofenac geen KM bepaald worden?

h) Welke twee factoren bepalen de maximum omzettingssnelheid (Vmax) door een enzym?

i) Kan er hier wel een Kdiss bepaald worden? Licht je antwoord toe.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 66


Vraag 6

Bij een bindingsexperiment wordt naast het eiwit en het bindende ligand een competitieve
inhibitor toegevoegd.

De condities voor het experiment zijn als volgt:


[eiwit] = 100 nM
[ligand] = 1 µM
[inhibitor] = variabel.

De Kdiss van het ligand voor het eiwit is 1 µM.

Na de evenwichtsinstelling wordt de de gebonden concentratie ligand gemeten:

[inhibitor] (nM) 0 3 10 30 100 300 1000 3000 10000


[RL] (nM) 49,0 48,0 46,4 42,1 30,3 15,0 4,9 1,7 0,5

a) Bestudeer bovenstaande tabel en ga voor jezelf na wat er gebeurt bij stijgende


concentraties inhibitor.

b) Wat is er in de buizen nog meer aanwezig behalve RL?

c) Zet de gegevens uit in een inhibitiecurve of verdringingscurve en bepaal de IC50.

d) Bereken de Ki-waarde.

e) Wat zou de gemeten (of schijnbare) affiniteitsconstante van het ligand zijn als een
verzadigingscurve werd gemaakt in aanwezigheid van 2 µM inhibitor?

Een andere onderzoeksgroep wil ook de Ki bepalen van deze competitieve inhibitor, maar
gebruikt in het verdringingsexperiment een andere ligand voor dezelfde bindingsplaats.

f) Welke waarden voor de Ki en de IC50 verwacht je dat deze onderzoeksgroep zal vinden?

Verdiepingsopgave A

Simuleer een verdringingscurve voor een competitieve inhibitor in Excel.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 67


Verdiepingsopgave B

Onderstaande opgave ben je in werkcollege 5 van FA-BA102 tegengekomen.


Ter opfrissing wordt deze vraag herhaald en worden er hier aanvullende vragen gesteld (c en f).

H-bruggen kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de bindingsenergie.


Hier bekijken we een voorbeeld gebaseerd op de afgebeelde remmer van het enzym
thermolysine (hier getoond in complex met een amide afkomstig van het enzym).

Om het effect van de bijdrage van de waterstofbrug tussen NH en amide-carbonyl te bestuderen


zijn er enkele varianten van de remmer gesynthetiseerd, met variaties in de R-groep en variaties
in de NH-structuur (X-varianten).
Van deze verbindingen is de affiniteit (Kdiss in μM) bepaald, zie hieronder in de tabel:

R X = NH X=O X = CH2
OH 0,76 660 14
Gly 0,27 230 3
Phe 0,08 53 0,7
Ala 0,02 13 0,2
Leu 0,01 9 0,2
Aangepast van: Angew Chem Int Ed 1996;35:2588-2614.

a) Verklaar het verschil in affiniteit tussen de X-varianten.

b) Bereken de bijdrage aan de vrije Gibbs energie (∆Go) voor de vorming van een
waterstofbrug voor zowel de verbinding R = OH als R = Leu.
Vergelijk de uitkomsten en geef commentaar.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 68


De bijdrage van de H-brug kan ook berekend worden door gebruik te maken van deze rekenregel
voor logaritmen:
log a/b = log a – log b.

c) Bereken opnieuw de bijdrage aan de ∆Go voor de vorming van een waterstofbrug voor
R = OH of R = Leu.

d) Wat zijn de overeenkomsten tussen de vier aminozuren van de R-varianten?

e) Als je de affiniteit tussen de vijf R-varianten van de remmers vergelijkt, wat kun je dan
concluderen over de active site van het enzym?

f) Stel dat de hydrofobe holte veel groter is zodat interacties veel geringer tot afwezig zijn,
hoe zou je dit in de tabel terug zien?

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 69


FA-BA104
Werkcollege 6: Gentranscriptie
NB: zorg er voor dat de benodigde VWO-voorkennis voor dit werkcollege op peil is!

Literatuur:
Medical Physiology, hoofdstuk 4.
Biochemistry, hoofdstuk 29 en 32.

Leerdoelen:
‐ Beschrijven van gen-expressieregulatie
‐ Herkennen en beschrijven van de relatie tussen signaaltransductie en
transcriptie(regulatie)
‐ Uitleggen van de werking van nucleaire receptoren
‐ Het beschrijven van het begrip ‘alternatieve splicing’
‐ Herkennen en toepassen van gentranscriptie-activatie
‐ Transcriptiemechanismen DNA → RNA beschrijven en uitleggen
‐ Beschrijven van de rol van DNA structuureigenschappen in relatie tot transcriptie
‐ Herkennen en toepassen van gentranslatie (= herhaling van VWO kennis!)
‐ Beschrijven van verschillende DNA mutaties en uitleggen van mogelijke gevolgen ervan

Vraag 1

Een rups en de vlinder die hier uiteindelijk uit voortkomt, zijn genetisch gezien (genotype) volledig
identiek. Het uiterlijk van deze twee stadia (fenotype) verschilt echter drastisch.

Leg duidelijk uit hoe het kan dat de rups en de vlinder er zo verschillend uitzien, terwijl ze
genetisch gezien volledig identiek zijn.

Vraag 2

Voor het goed functioneren van een organisme is het belangrijk dat na een bepaalde stimulus
verschillende genen tegelijkertijd tot expressie komen.

a) Waarom is het gunstig wanneer verschillende genen tegelijkertijd tot expressie


komen na een bepaalde stimulus?
Geef een voorbeeld van een fysiologisch proces waarbij expressie van meerdere
genen belangrijk is.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 70


Bij gentranscriptie speelt de zogenaamde promoter een belangrijke rol.

b) Leg uit wat een promoter is en geef aan wat de rol ervan bij gentranscriptie is.

In bacteriën is de mogelijkheid van het tegelijkertijd tot expressie komen van verschillende genen
geregeld door een set van verschillende genen in zijn geheel achter één promoter te plaatsen.

c) Hoe zorgt de eukaryotische cel ervoor dat een stimulus de transcriptie van
verschillende genen tegelijkertijd kan beïnvloeden?

Vraag 3

Bestudeer bovenstaande figuur en beantwoord de volgende vragen.


Licht je antwoorden duidelijk toe.

a) Wat is de toepassing van misoprostol en wat is het effect op gentranscriptie van de


binding van misoprostol aan de hier afgebeelde GPCR (B)? Licht je antwoord toe.

b) Waarin verschilt in dit figuur receptor A van de receptor waaraan misoprostol bindt?
Wat is het effect van de binding van een ligand aan deze receptor A?

c) Waar staat de term CREB voor?


Leidt uit de figuur af wat de functie van CREB en cAMP response element is en licht
je antwoord toe. Welke rol speelt PKA hier?

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 71


d) Beschrijf duidelijk de rol van RNA-polymerase in bovenstaand proces.
Welk type RNA polymerase is hier actief (type I, II of III)? Licht je antwoord toe.

Vraag 4

Een onderzoeksanalist werkt in een laboratorium waar


onderzoek wordt gedaan aan de glucocorticoïdreceptor. cortisol
Deze glucocorticoïdreceptor is het aangrijpingspunt voor
glucocorticoïden, zoals cortisol. Glucocorticoïden
beïnvloeden diverse processen in het lichaam, waaronder
de glucosestofwisseling en het eiwit- en vetmetabolisme.
Daarnaast hebben ze een ontstekingsremmende werking
en vooral om deze werking worden glucocorticoïden vaak
therapeutisch toegepast.
Glucocorticoïden worden bijvoorbeeld gebruikt door
patiënten die lijden aan astma, hardnekkig eczeem of reumatoïde artritis.
De geactiveerde glucocorticoïdreceptor zorgt voor ontstekingsremming door de transcriptie van
diverse genen te beïnvloeden.
Zo wordt bijvoorbeeld de transcriptie van het gen voor interleukine-1 receptor antagonist (IL-1RA)
door glucocorticoïden gestimuleerd.
Het vervolgens gevormde eiwit IL1-RA heeft een ontstekingsremmende werking.

De analist is van plan om het mRNA van het IL-1RA gen te onderzoeken.
Wanneer hij het experiment gaat uitvoeren blijkt echter dat er te weinig mRNA van IL-1RA in de
gebruikte cellen aanwezig is om het te kunnen onderzoeken.
In eerste instantie snapt de analist niet wat er mis is gegaan: de gebruikte cellen bevatten immers
toch alle componenten die nodig zijn voor de transcriptiereactie?

Dan ontdekt hij ineens welke fout hij heeft gemaakt: hij is vergeten om cortisol aan de cellen toe
te voegen ....
Nadat hij cortisol aan de cellen heeft toegevoegd, voert de analist het experiment nogmaals uit.
Deze keer is er wel voldoende mRNA van IL-1RA in de cellen gevormd.

Maar wanneer hij dit mRNA nader onderzoekt valt hem iets vreemds op: er zijn namelijk vier
verschillende mRNAs van IL-1RA in de cellen aanwezig.
Translatie van deze vier mRNA's leidt tot vier verschillende eiwitten IL-1RA die op elkaar lijken,
maar die niet even groot zijn.
De analist is erg verbaasd: "Hoe kan dat nou? Er is toch maar één IL-1RA gen?"

a) De glucocorticoïdreceptor is een nucleaire receptor.


Welke gevolgen heeft dit voor de eigenschappen waaraan het ligand moet voldoen?

b) Wat is cortisol, wat is de rol ervan en waarom moet de analist het tijdens dit
experiment toevoegen?

c) Welke onderdelen zijn er minimaal nodig voor elke transcriptiereactie?

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 72


d) Hoe kan het dat transcriptie van één gen hier leidt tot de vorming van vier
verschillende mRNA's / eiwitten?
Beschrijf het proces dat hiervoor verantwoordelijk is.

De analist wil zijn experiment uitbreiden en hij doet nu een experiment met twee verschillende
celtypen, namelijk celtype A en celtype B.
In beide celtypes meet hij de totale hoeveelheid mRNA van IL-1RA in de cellen, wanneer er geen
cortisol aanwezig is en wanneer hij cortisol aan de cellen toevoegt.
Het resultaat is te zien in onderstaande figuur.

Hoeveelheid mRNA 
van IL‐1RA 

Celtype A  Celtype A Celtype B  Celtype B


Geen cortisol  Cortisol  Geen cortisol  Cortisol 
aanwezig  aanwezig 

e) Verklaar aan de hand van de gevonden resultaten in de grafiek waarom in celtype A


het toevoegen van cortisol wel leidt tot een toename van de hoeveelheid mRNA van IL-
1RA, terwijl in celtype B het toevoegen van cortisol niet leidt tot een toename van de
hoeveelheid mRNA van IL-1RA.

Vraag 5

Cytokines spelen een belangrijke rol bij ontstekingsreacties.


Er bestaan verschillende soorten cytokines, die afgegeven kunnen worden door verschillende
soorten cellen.
Sommige soorten worden alleen uitgescheiden door geactiveerde cellen tijdens een
immuunrespons, andere cytokines worden continu geproduceerd.
Interleukine-1 (IL-1) is een cytokine die geproduceerd wordt door onder andere macrofagen en
epitheelcellen en brengt een cellulaire reactie teweeg via activatie van de IL-1 receptor.
De IL-1 receptor activeert vervolgens in de cel de zogenaamde NF-kB (Nuclear Factor-kappa B)
signaaltransductie cascade.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 73


a) Bestudeer bovenstaande figuur en leg vervolgens uit welke rol IKK, IĸB en NF-ĸB
spelen in het hier afgebeelde proces.

b) Waarom worden er hier allerlei eiwitten geproduceerd die te maken hebben met
onstekingsreacties, maar niet bijvoorbeeld het eiwit insuline?

Vraag 6

Een onderzoeker heeft uit levercellen het mRNA van gen Z geïsoleerd.
De promoter van gen Z bevat een TATA-box. Met behulp van een enzym en dit mRNA als
template heeft de onderzoeker enkelstrengs DNA gemaakt.
Dit enkelstrengs DNA heeft dus een sequentie die complementair (tegengesteld) is aan die van
het mRNA van gen Z.

a) Leg duidelijk uit wat een TATA-box is en welke rol het speelt.

b) Hoe heet het enzym, dat DNA maakt met behulp van een RNA-template?

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 74


De onderzoeker maakt vervolgens van dit enkelstrengs DNA weer dubbelstrengs DNA en
onderzoekt dit.

c) Welk enzym heeft de onderzoeker gebruikt om van enkelstrengs DNA weer


dubbelstrengs DNA te maken?

d) Geef van elk hieronder genoemd element aan of het wel of niet aanwezig is in de
coding strand van dit dubbelstrengs DNA. Licht je antwoorden toe.

1. TATA-box
2. startcodon
3. exon
4. stopcodon
5. ribonucleotides

De onderzoeker wil eigenlijk ook graag weten hoe de promoter van gen Z eruit ziet.
Daarom besluit hij de nucleotidesequentie van het eerder geïsoleerde mRNA van gen Z nader te
onderzoeken.

e) Zal de onderzoeker door het bestuderen van het geïsoleerde mRNA van gen Z de
volledige promoterstructuur van dit gen kunnen ophelderen? Verklaar je antwoord.

f) Als bekend is dat het cytosinegehalte van een verkregen stuk DNA 22% is, wat is
dan het thyminegehalte van dit DNA?

g) Wanneer een DNA molecuul 2500 guanine-basen en 3500 thymine-basen bevat,


hoeveel desoxyribose-moleculen bevat dit DNA molecuul dan?

Vraag 7

Een gemiddelde menselijke cel heeft een diameter van ongeveer 20 micrometer
(20*10-6 m). De gemiddelde diameter van een humane celkern is ongeveer 10 micrometer.
Toch bevat elke celkern ongeveer 2,5 meter DNA.

a) Zoek voor je zelf uit hoe het DNA binnen in celkernen georganiseerd is zodat het in
de celkern past.
Gebruik daarbij in elk geval de volgende begrippen: histonen, nucleosomen,
chromatine, chromosomen.

b) Wat is het gevolg hiervan voor de transcriptie?

c) Wat zijn HAT- en HDAC-enzymen en hoe beïnvloeden ze de transcriptie?

Belinostat (Beleodaq®) is een geneesmiddel dat bij de behandeling van kanker wordt gebruikt.
Dit middel behoort tot de familie van de HDAC-inhibitors (HDI’s).

d) Wat is het effect van een HDI op de chromatinestructuur en de genexpressie?

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 75


Vraag 8

Het volgende stukje mRNA codeert voor een peptide van 6 aminozuren:

5’‐GAAACUAACUACGUCCGC‐3’

a) Hoe ziet dit gevormde peptide eruit?


Geef de 6 aminozuren van dit peptide in de juiste volgorde en geef daarbij de N-
terminale en C-terminale zijde aan.

b) Hoe ziet het DNA eruit, dat correspondeert met dit stukje mRNA?

c) Beschrijf de termen coding strand en template strand en geef aan op welke streng van
het DNA deze beide termen van toepassing zijn.

Vraag 9

Mutaties in het DNA komen vaak voor en kunnen verschillende verschijningsvormen hebben.
Eén van die verschijningsvormen is een zogenaamde puntmutatie.

a) Leg uit wat een puntmutatie is.


Beschrijf de 3 belangrijkste soorten puntmutaties en leg uit.

b) Beschrijf de mogelijke gevolgen voor het gevormde eiwit wanneer een dergelijke
mutatie voorkomt in het exon van een gen.

c) Beschrijf duidelijk wat een ‘single nucleotide polymorphism’ (SNP) is.

Op het eerste gezicht lijkt het gevolg van een puntmutatie waardoor slechts 1 ander aminozuur in
een eiwit is ingebouwd misschien niet zo heel ernstig, maar toch zijn er een aantal (soms
ernstige) ziektes en aandoeningen die hiervan het gevolg kunnen zijn.
Zo worden kleurenblindheid en hemofilie beide veroorzaakt door een puntmutatie.
Ook sikkelcelanemie, een ongeneeslijke aandoening waarbij abnormaal gevormde rode
bloedcellen gevormd worden, is een bekend voorbeeld van een ziekte die door een puntmutatie
veroorzaakt wordt.

d) Zoek uit welke mutatie in het eiwit precies de oorzaak van sikkelcelanemie is.
Beschrijf wat de gevolgen (op cellulair niveau) zijn.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 76


FA-BA104
Werkcollege 7: Receptorwerking
Literatuur:
Introduction to the Pharmaceutical Sciences, hoofdstuk 13 en 14 tot ‘Graded Dose-Response
Curves’ (maar wel ‘Drug Selectivity’ op pagina 256).
Rang & Dale’s Pharmacology, hoofdstuk 2

Leerdoelen:
‐ Het beschrijven en tekenen van een concentratie-effectcurve (CEC) en vervolgens
aflezen en interpreteren van de EC50 en Emax.
‐ Het beschrijven, beredeneren en berekenen van het effect van een competitieve of niet-
competitieve antagonist op een concentratie-effectcurve.
‐ Het verschil beschrijven tussen een EC50 en de Kdiss
‐ Het effect van het fenomeen ‘receptorreserve’ op de benodigde ligandconcentratie
beredeneren.
‐ De toepassing van agonisten en antagonisten in weefsels met verschillende isoreceptoren
(cholinerg en adrenerg) beredeneren.
‐ De concentratie-effectcurves van (niet)selectieve agonisten in een weefsel met isotype
receptoren aflezen en interpreteren.
‐ Het effect van antagonisten op de concentratie-effectcurves van een agonist in een
weefsel met isotype receptoren aflezen en interpreteren.
‐ Het interpreteren van het ‘two state receptor’-model om constitutieve receptoractiviteit en
invers agonisme te verklaren en toe te passen.

Vraag 1

In de gladde spieren van de runder trachea (luchtpijp) wordt bij stimulatie van muscarine M3-
receptoren inositol-trisfosfaat (IP3) als second messenger geproduceerd. Om de interactie van twee
agonisten voor deze receptor, methacholine (MCh) en oxotremorine (Oxo), te karakteriseren,
worden concentratie-effectcurves gemaakt met respectievelijk methacholine en oxotremorine.
De IP3-productie, die optreedt met 10-4 M methacholine wordt op 100% gesteld. Met lagere
concentraties van methacholine en oxotremorine worden de volgende resultaten gevonden:
--------------------------------------------------------------------------------
Concentratie IP3-productie IP3-productie
agonist (μM) i.a.v. MCh (%) i.a.v. Oxo (%)
--------------------------------------------------------------------------------
0,001 n.d. 1
0,003 n.d. 2
0,01 1 5
0,03 3 14
0,1 9 32
0,3 24 44
1 52 55
3 73 58
10 90 61
--------------------------------------------------------------------------------
n.d.= niet detecteerbaar i.a.v. = in aanwezigheid van

a) Aan welk G-eiwit is de M3-receptor gekoppeld? Licht je antwoord toe.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 77


b) Zet de concentratie-effectcurves voor de IP3-productie onder invloed van methacholine en
oxotremorine in één figuur uit op semi-logaritmisch papier.

c) Bepaal de EC50-waardes van methacholine en oxotremorine.


Welke agonist heeft de hoogste werkingssterkte (potentie of ‘potency’)?

d) Wat kun je zeggen over de intrinsieke activiteit van methacholine en oxotremorine?


Wat is in dit opzicht de farmacologische benaming voor stoffen als methacholine resp.
oxotremorine?

Stel dat een onderzoeker een concentratie-effectcurve maakt van methacholine in aanwezigheid
van een niet-competitieve antagonist met een Ki van 100 nM voor de M3-receptor.

e) Hoeveel moet de onderzoeker van deze antagonist toedienen om het maximale effect van
methacholine met 25% te doen afnemen?

f) Welke concentratie van methacholine zal in aanwezigheid van de bij vraag e berekende
hoeveelheid antagonist 60% effect geven?

Vraag 2

Ook in de mens leidt stimulatie van de M3-receptor in het glad spierweefsel van de longen tot
productie van IP3 (zie ook vraag 1) resulterend in contractie.

Ipratropium is een competitieve muscarine-antagonist.

a) Wat verwacht je dat het effect van ipratropium in het gladde spierweefsel van de longen
zal zijn nadat deze de M3-receptor heeft gebonden?

b) Bij welke aandoening(en) zou ipratropium toegepast kunnen worden?


Controleer je antwoord in het Farmacotherapeutisch Kompas door de indicaties voor
ipratropium op te zoeken.

Het gladde spierweefsel in de longen bevat ook β2-receptoren die via verhoging van cAMP
zorgen voor relaxatie.

c) Waarvoor wordt salbutamol (een β2-agonist) gebruikt?

d) Teken schematisch een gladde spiercel van de bronchiën en geef de receptoren,


signaaltransductieroutes en het effect van de geneesmiddelen genoemd in deze vraag
weer.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 78


Vraag 3

Op het hart komen zowel muscarine M2-receptoren als adrenerge β1-receptoren voor.
De M2-receptor is gekoppeld aan het Gi-eiwit, terwijl de β1-receptor gekoppeld is aan Gs.

Verhoging van cAMP in hartcellen leidt tot een verhoogde frequentie van de hartslag en
slagkracht van het hart.

Atropine is een natuurlijke niet-selectieve muscarine-antagonist uit de Atropa belladonna


(wolfskers).

a) Wat zou een klinische toepassing van atropine kunnen zijn wat betreft het hart?

Het hormoon adrenaline (ook wel bekend onder de naam epineferine) komt in korte tijd in een
grote hoeveelheid vrij bij de zogenaamde ‘vecht-of-vluchtreactie’ bij noodsituaties (fight-or-flight
response).

b) Wat is het effect van adrenaline op het hart en waarom is dit nuttig in de situaties waarbij
het vrijkomt?

c) Bij welke situaties wordt adrenaline toegediend?

β-blokkers worden vooral toegepast bij pijn op de borst (angina pectoris), hoge bloeddruk
(hypertensie) en bepaalde hartritmestoornissen (aritmieën).
Een patiënt heeft pijn op de borst maar daarnaast ook soms last van lichte bronchospasmen.

d) Kun je op basis van bovenstaande en je antwoord op vraag 3c, toelichten welke β-blokker
(niet-selectief of selectief voor β1 of β2) de voorkeur heeft bij deze patiënt?

Bij hogere doseringen kunnen echter met alle β-blokkers bronchospasmen optreden.
Daarom is het beter om bij astma of bij Chronic Obstructive Pulmonary Disease (COPD;
chronische obstructieve long ziekte) geen β-blokker te gebruiken, tenzij men geen andere keus
heeft.

e) Waarom treden er bij hogere doseringen met alle β-blokkers bronchospasmen op?

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 79


Vraag 4

 
 
Figuur 1: (A) Een cel waarbij géén sprake is van receptorreserve.
(B) Dezelfde cel (met hetzelfde receptortype en dezelfde Kdiss), maar nu mét receptorreserve (B).

Leg figuur 1 voor jezelf uit. Tip: vergelijk ook het aantal pijltjes in de beide cellen.

Vraag 5

Van een receptor bestaan twee subtypen, genaamd R1 en R2.


Om in een weefsel de aanwezigheid van beide typen receptoren te onderzoeken worden
experimenten uitgevoerd met agonist A (pEC50 = 8 voor beide isotypen receptoren) en agonist B
(pEC50 = 9 voor de R1-receptor en pEC50 = 7 voor de R2-receptor).

a) Wat kun je zeggen over de selectiviteit van agonist A en B voor respectievelijk de


R1-receptor en de R2-receptor?

In onderstaande figuur is een concentratie-effectcurve van agonist A en agonist B weergegeven:

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 80


120
effect agonist A
(%) 100
agonist B
80

60

40

20

0
1.00E‐12 1.00E‐10 1.00E‐08 1.00E‐06 1.00E‐04
agonist (M)

b) Wat zou het gemeten effect op de y-as kunnen zijn?

c) Schat de percentages van de R1- en R2-receptor in het weefsel.

Stel dat de EC50’s van agonist A en B (en ook van agonist C, zie verderop) gelijk is aan de Kdiss
van respectievelijk agonist A en agonist B.

d) Wat betekent deze aanname?

e) In wat voor type experiment wordt een Kdiss bepaald?

Een nieuw ontdekte agonist, agonist C, wordt in hetzelfde weefsel getest (zie hieronder).

120
effect
(%) 100

80

60

40

20

0
1.00E‐12 1.00E‐10 1.00E‐08 1.00E‐06 1.00E‐04

agonist C (M)

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 81


f) Voor welke receptor is deze agonist selectief en wat zijn de pEC50-waarden?

g) Wat is de mate van selectiviteit?

Stel dat voor een therapeutisch effect tenminste 30% bezetting nodig is van R1 (30% van het
totale aantal R1-receptoren). Stimulatie van R2 zorgt juist voor bijwerkingen.
Afzonderlijke toediening van de stoffen A, B en C (α = 1 voor A, B én C), leidt telkens tot een
concentratie van 10 nM in de nabijheid van de R1– en R2-receptoren.

h) Bereken voor elk van deze stoffen welk percentage R1-receptoren en welk percentage R2-
receptoren bezet is bij deze concentratie.

i) Welke stof zou je voorschrijven? Licht je antwoord toe.

Vraag 6

Het weefsel dat gebruikt werd voor de experimenten zoals beschreven in vraag 5, wordt nu
gebruikt om antagonist X te onderzoeken.
In onderstaande figuur zijn de effecten weergegeven van agonist A in afwezigheid (witte bolletjes),
en in aanwezigheid van oplopende concentraties (zwarte symbolen) van de antagonist X.

120
effect
(%)
100

80

60

40

20

0
1.00E‐121.00E‐111.00E‐101.00E‐091.00E‐081.00E‐071.00E‐061.00E‐051.00E‐04
agonist A (M)

a) Is antagonist X competitief of niet-competitief? Licht je antwoord toe.

b) Is er bij antagonist X sprake van selectiviteit? Zo ja, voor welke receptor?

c) Kun je de Ki van antagonist X bepalen? Leg uit waarom wel of niet.

d) Is er bij een antagonist sprake van een EC50?

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 82


In onderstaande figuur is het effect van oplopende concentraties van de competitieve antagonist Y
(zwarte symbolen) op de concentratie-effectcurve van agonist C (grijze bolletjes) weergegeven.

120

effect
(%) 100

80

60

40

20

0
1.00E‐12 1.00E‐11 1.00E‐10 1.00E‐09 1.00E‐08 1.00E‐07 1.00E‐06 1.00E‐05 1.00E‐04
agonist C (M)

e) Voor welke receptor is antagonist Y selectief? Licht toe.

Vraag 7

Op Blackboard (onder Course Content) staat het Excelbestand ‘WC7-Excelsimulaties.xls’


Download dit bestand en beantwoord de onderstaande vragen.

Op het eerste tabblad staan de agonisten uit vraag 5.


a) Varieer achtereenvolgens de variabelen en bestudeer wat het effect is (klopt dit met je
verwachtingen?):
- de EC50 van de agonist voor R1
- de percentages van R1 en R2
- α (intrinsieke activiteit)
- selectiviteit

b) Door welke parameters wordt Emax bepaald?

Op het tweede tabblad staat de grafiek behorend bij vraag 6a.

c) Welke variabelen zijn er nu bijgekomen?


Varieer telkens één van deze variabelen en bestudeer wat het effect is.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 83


d) Welke variabelen zouden gevarieerd kunnen worden in een ‘echt’ experiment?

e) Simuleer op het derde tabblad in één semi-logaritmische figuur concentratie-effectcurves


(CEC’s) van een niet-selectieve agonist in aan- en afwezigheid van een selectieve niet-
competitieve antagonist.

Er wordt een experiment gedaan waarvoor onderstaande omstandigheden gelden:

 Een weefsel met 70% R1-receptoren en 30% R2-receptoren


 Activatie van R1-receptoren en R2-receptoren leidt tot hetzelfde intracellulaire effect, met
dezelfde intrinsieke activiteit.
 Niet-selectieve agonist (0,3 nM) met een pEC50 van 9 voor zowel de R1-receptor als de
R2-receptor
 Niet-competitieve selectieve antagonist (14 nM) met een 40-voudige selectiviteit voor de
R2-receptor
 De pA2 van deze antagonist voor de R1-receptor is 6,5

f) Bereken het effect van de niet-selectieve agonist in aanwezigheid van de niet-


competitieve selectieve antagonist in de hierboven genoemde experimentele
omstandigheden.

Vraag 8

In de cursus ‘Inleiding in de Farmacie’ heb je een werkcollege gemaakt over de farmacologische


beïnvloeding van maagzuursecretie. Je hebt daarvoor van ranitidine, cimetidine, omeprazol en
pantoprazol de structuur, het aangrijpingspunt en het effect opgezocht.

a) Waar grijpen deze vier geneesmiddelen op aan?

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 84


Ranitidine en cimetidine worden in het Farmacotherapeutisch Kompas antagonisten genoemd.

b) Is er een betere benaming als je onderstaande figuur bekijkt? Licht je antwoord toe.

c) Schets in één grafiek een concentratie-effectcurve van zowel histamine als cimetidine.

Verdiepingsvraag A

Vaak zijn gesynthetiseerde geneesmiddelen qua structuur minder flexibel dan de lichaamseigen
stoffen waar ze op gebaseerd zijn.
Een voorbeeld hiervan is oxotremorine, de niet-selectieve muscarine-receptoragonist uit vraag 1
en 2, die door zogenaamde rigidisatie minder flexibel is gemaakt dan acetylcholine.

A B

Figuur 2: Structuurformules van oxotremorine (A) en acetylcholine (B)

a) Geef in de structuur van oxotremorine aan waar deze rigidisatie toegepast is.

b) Beredeneer hoe rigidisatie de entropie en de enthalpie van de interactie kan beïnvloeden.

Verdiepingsvraag B

a) Simuleer in één semi-logaritmische figuur een concentratie-effectcurve van een agonist


die in één weefsel zowel contractiele als relaxerende receptoren activeert.

b) Simuleer in één semi-logaritmische figuur concentratie-effectcurves van een niet-


selectieve agonist in aan-en afwezigheid van een niet-selectieve partiële agonist.

c) Simuleer in één semi-logaritmische figuur concentratie-effectcurves van zowel een niet-


selectieve agonist als van een niet-selectieve inverse agonist.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 85


Verdiepingsvraag C

De Engelse arts Thomas Sydenham schreef in 1680:


“Among the remedies which it has pleased Almighty God to give to man to relieve his sufferings,
none is so universal and so efficacious as opium”.
In 1804 isoleerde Friedrich Sertürner als eerste morfine uit opium.
Sindsdien zijn er vergelijkbare middelen ontdekt en gesynthetiseerd zoals codeïne, methadon en
heroïne, die allemaal opioïden (of opiaten) worden genoemd.
De pijnstillende effecten van opioïden zijn ongeëvenaard, maar hebben ook nadelen.
Chronisch gebruik van opioïden kan namelijk resulteren in het ontwikkelen van tolerantie,
afhankelijkheid en zelfs verslaving.
Opioïden worden bij voorkeur dan ook alleen toegepast bij pijn, die niet óf niet meer voldoende
kan worden bestreden met niet-opioïden of met andere therapeutische maatregelen.
Een ander farmacologische effect van opioïden, naast pijnstilling (analgesie) zijn een verhoogd
gevoel van welzijn (euforie) en sufheid, slaperigheid (sedatie).

a) Zoek op tot welke klasse van receptoren de opioïdreceptoren behoren.

Aangepast uit: Baca QJ and Golan DE: Pharmacodynamics uit: Principles of Pharmacology:
The Pathophysiologic Basis of Drug Therapy. Edited by Golan DE, Tashijan AH, Armstrong EJ and
Armstrong AW, 3rd ed Wolters Kluwer Philadelphia PA, USA

b) Kun je gebaseerd op bovenstaande figuur, verklaren waarom buprenorfine wordt


toegepast bij opioïdverslaving? Leg duidelijk uit.

Andere termen voor een partiële agonist zijn: ‘partiële antagonist’ en ‘mixed agonist-antagonist’.

c) Kun je deze termen verklaren? Leg uit.

 
 

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 86


FA-BA104
Werkcollege 8: Integratie (tentamenopgaven)

LET OP: Deze voorbeeldtoets moet als een indicatie voor de eindtoets gezien worden.
In deze toets worden niet alle mogelijke cursusonderwerpen getoetst!

Eindtoets FA-BA104 - 13.30 - 16.00 uur.

Aanwijzingen:

1. Schrijf je tafelnummer, naam, voorletter(s), studentnummer en handtekening op alle


antwoordvellen. Indien dit niet gebeurt wordt de vraag niet nagekeken. Het
tentamen niet maken met potlood. Leg je bewijs van inschrijving klaar rechtsboven op
je tafel. Dit wordt direct na de start gecontroleerd. Op de tafel ligt verder niets anders dan
het uitgereikte materiaal. Verder zijn toegestaan schrijfmateriaal, liniaal en rekenmachine
(Casio-FX82-MS). BINAS is niet toegestaan.
2. Op de achterkant van dit blad staat een lijst met formules en grootheden vermeld.
3. Mobiele telefoon uitzetten en van tafel af.
4. De eerste 30 minuten mag de zaal niet verlaten worden; dit om laatkomers de
gelegenheid te geven alsnog deel te nemen.
5. Blijf niet bij de uitgang staan praten. Dat stoort de nog werkenden.
6. In geval van vragen: hand opsteken. In geval van toiletbezoek gaat een surveillant(e) mee
tot aan de deur.
7. Bij dit formulier zitten 7 tentamenvragen. Verder zijn uitgereikt een setje met x
vellen voor de antwoorden en x vellen millimeterpapier. Gebruik ook de achterkant
van het antwoordvel indien nodig. Ook wordt een vel kladpapier uitgereikt.
Lever alles, behalve het kladpapier, weer in. Kladpapier wordt niet nagekeken.
8. Beargumenteer de antwoorden beknopt. Laat altijd duidelijk zien hoe je aan je
antwoorden komt (ook als daar niet expliciet om gevraagd wordt). Geef de resultaten van
berekeningen weer in decimale vorm (dus bv. niet a = log√2, maar a = 0,151).
Houd rekening met nauwkeurigheden (geef dus een juist aantal decimalen weer).
9. Let op het teken en vermeld altijd de juiste eenheden bij grafiek-assen en
berekende waarden, ook als daar niet expliciet om gevraagd wordt.
10. Indien je bij een bepaald vraagonderdeel een antwoord niet weet en dat je later nog
nodig hebt, kies dan een zo verantwoord mogelijke waarde.
11. De puntenwaardering is bij de opgaven aangegeven. Voor de duidelijkheid:
Totaal: 97 punten Deel het aantal behaalde punten door 9,7 voor je eindresultaat.

Het gecorrigeerde tentamen en de antwoorden kun je na bekendmaking van de uitslag inzien


tijdens een gecontroleerde bijeenkomst. Voor deze inzage komt een inschrijfmogelijkheid via
Blackboard. Eventuele bezwaren tegen de beoordeling dien je vervolgens schriftelijk (per e-mail)
binnen twee dagen na de inzage in te dienen bij de coördinator.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 87


Toetsbijlage: Formuleblad FA-BA104

m = 10–3 µ = 10–6 n = 10–9 p = 10-12 f = 10-15

   IC50 K diss
1. pH  pKa  log  2. Ki 
1  [ L]  K diss

[ Rtot ] [ RL] [ Rtot ] 1


3. [ RL]  4.   [ RL]
K diss [ L] Kdiss Kdiss
1
[ L]

 S 
5. V 0  V max   6.
 S  Km 

1 Km 1
7. V0 
V max S 8.  
 I  V0 Vmax S Vmax
S  K m  1  
 K i 

1  K m  I  1 1  Km  I   1  I 
9.   1    10.   1    1  
V0  V max S  K i  V max V 0  V max S  K i   V max  K i 

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 88


Vraag 1 (14 punten)

De Wnt-signaaltransductieroute (zie figuur 1) speelt een belangrijke rol in de celproliferatie.


Celproliferatie is een toename in het aantal cellen door celgroei en celdeling.
In afwezigheid van het Wnt-eiwit (ligand) wordt het eiwit -catenine gefosforyleerd door het
complex van APC-axine-GSK3. Dit gefosforyleerde -catenine wordt vervolgens gebonden door
ubiquitinemoleculen.

Figuur 1: De Wnt signaaltransductieroute. Aangepast uit Hardin J, Bertoni G, Kleinsmith LJ:


Becker’s World of the Cell, 8th edition 2012 Pearson Education, Inc.

a) Wat gebeurt er met een eiwit wanneer ubiquitine aan dit eiwit bindt? (2 punten)

b) Wat zal het effect op cellen zijn wanneer deze in afwezigheid van een Wnt-eiwit worden
behandeld met fosfatasen? Verklaar je antwoord. (2 punten)

c) Leg duidelijk uit wat de functie van -catenine is (zie figuur). (3 punten)

In een laboratorium wordt de proliferatie van huidcellen onderzocht.


De onderzoekers testen de effecten van een nieuwe, experimentele verbinding genaamd exp18x
op de groei van gekweekte huidcellen in een reageerbuis (in vitro).
De gevonden resultaten worden weergegeven in onderstaande grafiek.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 89


control cells exp18x‐treated cells
(no exp18x)

Figuur 2: Het in vitro effect van verbinding exp18x op gekweekte huidcellen.


De zwarte staafdiagrammen geven de proliferatie-activiteit van de huidcellen weer.
De witte staafdiagrammen geven de functionele activiteit van het APC-axin-GSK3 complex weer.

d) Bestudeer de grafiek en leg uit hoe het getoonde effect van exp18x in dit experiment
tot stand gekomen is. (2 punten)
Wat zou het uiteindelijke gevolg kunnen zijn van het toedienen van exp18x aan
huidcellen? (2 punten)

Tijdens een ander experiment met de huidcellen maken de onderzoekers een kunstmatige
transcriptiefactor om de transcriptie van het CYCD1 gen (zie figuur) te activeren.
Deze kunstmatige transcriptiefactor bevat een transcriptie-activatiedomein en bindt aan de
specifieke sequentie AGGACTGAC die in de promoter van het CYCD1 gen voorkomt.
De onderzoekers zorgen ervoor dat de huidcellen deze kunstmatige transcriptiefactor gaan
maken waardoor deze in de celkern aanwezig is en ze zien vervolgens dat er, zoals verwacht,
meer mRNA van CYCD1 gemaakt wordt.
De onderzoekers zien echter ook dat er meer mRNA gemaakt wordt van enkele andere genen.

e) Geef een mogelijke verklaring voor deze laatste observatie. (3 punten)

Vraag 2 (21 punten)

Omeprazol (MW=345,4 g/mol) is een van de meest voorgeschreven geneesmiddelen in


Nederland.
Omeprazol is een protonpomp-remmer die gebruikt wordt bij de behandeling van gastro-
oesofageale refluxziekte, maagzweren of zweren in het bovenste gedeelte van de dunne darm
(12-vingerige darm) die geïnfecteerd zijn met de bacterie Helicobacter pylori.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 90


Sommige patiënten krijgen omeprazol intraveneus toegediend.
Aan een buisje dat 40 mg omeprazol bevat, wordt 5 mL van een gebufferde oplossing (pH = 7,4)
toegevoegd en deze oplossing wordt vervolgens overgebracht naar een zak voor infusie.
Het volume in de infusiezak wordt met de gebufferde oplossing op 100 mL gebracht.

a) Wat is de molariteit van deze oplossing? (2 punten)

De NH (zuur) in de benzimidazoolgroep van omeprazol heeft een pKa van 14,7 en de


pyridinegroep een pKa van 7,1 (Figuur 3).

Figuur 3: Structuurformule van omeprazol

b) Welk percentage van omeprazol is geladen in bovenstaande oplossing? (4 punten)

In figuur 4 staat de activatie van een pariëtale cel afgebeeld:

Figuur 4: Maagzuur wordt door pariëtale cellen in de maag uitgescheiden onder invloed van
stimuli zoals de aanwezigheid van voedsel in de maag of darm en de smaak, geur, het zien of het
denken aan eten. Deze stimuli activeren histamine-, acetylcholine- of gastrinereceptoren op de
pariëtale cel. Uit: Olbe L, Carlsson E, Lindberg P: A proton-pump inhibitor expedition: the case
histories of omeprazole and esomeprazole. Nat Rev Drug Discov. 2003;2:132-139.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 91


c) Aan welk G-eiwit zijn de histamine H2-, muscarine M3- en de CCK2-receptor
respectievelijk gekoppeld? Geef een kort antwoord waarin je ook het eerste downstream
enzym van elk G-eiwit noemt en hun substraat en product. (6 punten)

Lindberg en collega’s hebben de effecten van omeprazol en cimetidine op de zuursecretie van


gestimuleerde maagkliercellen vergeleken (zie figuur 5).

Figuur 5: Het effect op aminopyrine (AP) accumulatie (=opstapeling) door omeprazol (links) en
cimetidine (rechts) op gestimuleerde humane maagkliercellen.
Aminopyrine-accumulatie is een maat voor zuursecretie.

De gebruikte agonisten waren: (o), 50 µM histamine; (•), 1 mM dibutyryl cAMP; en


(∆) 0,1 M extracellulair K+.
Getoonde waarden zijn gemiddelden ± standaardfout van het gemiddelde (SEM) van acht
patiënten behandeld met omeprazol en vijf patiënten behandeld met cimetidine.
Uit: Lindberg P, Brändström A, Wallmark B: Structure-activity relationships of omeprazole analogues and
their mechanism of action.Trends Pharmacol Sci. 1987;8:399-402.

d) Geef een verklaring voor de effecten van omeprazol en cimetidine in figuur 5, waarbij je
ook gebruik maakt van de informatie uit figuur 4. (5 punten)

e) Kun je met behulp van figuur 5 de Ki van cimetidine berekenen?


Geef een korte verklaring bij je antwoord. (4 punten)

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 92


Vraag 3 (4 punten)

In onderstaande grafiek van een farmaceutisch bedrijf zijn de volgende drie curves uitgezet:

Curve 1: [3H]-oestradiol zonder inhibitor


Curve 2: [3H]-oestradiol in aanwezigheid van inhibitor DS-3812
Curve 3: [3H]-oestradiol in aanwezigheid van inhibitor DS-3010

Inhibitor DS-3812 heeft een hogere affiniteit voor de oestrogeenreceptor dan inhibitor DS-3010,
maar toch ligt curve 2 tussen curves 1 en 3.

Leg duidelijk uit wat hiervoor de meest waarschijnlijke verklaring is. (4 punten)

Vraag 4 (23 punten)

Herceptin® (trastuzumab) is een gehumaniseerd IgG1 monoklonaal antilichaam tegen het


humane epidermale groeifactor-receptor-2-eiwit (HER2-eiwit).
Twintig tot dertig procent van de vrouwen met primaire borstkanker vertoont overexpressie van
het HER2-eiwit en kan baat hebben bij toevoeging van trastuzumab aan de behandeling.
Trastuzumab bindt met hoge affiniteit en specificiteit aan het extracellulaire domein van het
HER2-eiwit en onderdrukt hiermee een activeringsmechanisme van HER2.
Hierdoor remt het de groei van tumorcellen en medieert het antilichaam-afhankelijke cellulaire
cytotoxiciteit in kankercellen die overexpressie van het HER2-eiwit vertonen.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 93


In figuur 6 staan de resultaten van een bindingsexperiment van trastuzumab aan de
borstkankercellijn SKBR-3, die het HER2-eiwit verhoogd tot expressie brengt, weergegeven.

Figuur 6: Fractionele binding van trastuzumab aan het HER2-eiwit in SKBR-3 cellen.

a) Bepaal de Kass van trastuzumab voor het HER2-eiwit. (3 punten)

Bovenstaand experiment wordt herhaald waarbij telkens één variabele wordt veranderd.

b) Welke van onderstaande veranderingen zal WEL invloed hebben op de affiniteit van
trastuzumab voor het HER2-eiwit? Schrijf de nummers van je keuze op.
Je hoeft geen toelichting bij de door jouw gekozen opties te geven. (6 punten)
Let op: elke fout gegeven optie geeft een aftrek van 2 punten.

1) Verhoging van de incubatietemperatuur


2) Vermindering van de hoeveelheid SKBR-3 cellen
3) Het gebruik van trastuzumabconcentraties van 10-11 M tot 10-5 M in plaats
van 10-12 M tot 10-4 M
4) Verhoging van de ionsterkte van het incubatiemedium
5) Toevoeging van een agonist voor het HER2-eiwit

De binding van de epidermale groeifactor (EGF) wordt door trastuzumab competitief geremd.
In tabel 1 staan de resultaten van een experiment waarbij de binding van EGF aan het
HER2-eiwit in aanwezigheid van 10,0 nM trastuzumab werd bepaald.

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 94


Tabel 1: Binding van epidermale groeifactor aan het HER2-eiwit in aanwezigheid van 10 nM
trastuzumab.

Toegevoegd Fractionele binding


epidermale groeifactor epidermale groeifactor aan
(μM) HER2-eiwit
0,003 0,007
0,01 0,023
0,03 0,065
0,10 0,188
0,30 0,409
1,00 0,698
3,00 0,874
10,0 0,958

c) Bereken met de Scatchardmethode de affiniteit van EGF voor het HER2-eiwit.


(6 punten)

d) Met welk percentage is de binding van 1,0 μM EGF (in afwezigheid van trastuzumab)
verminderd door 10,0 nM trastuzumab? (4 punten)

De interactie van trastuzumab en het HER2-eiwit komt tot stand door binding van trastuzumab
aan drie regio’s in het C-terminale uiteinde van domein IV van het HER2-eiwit.
Aminozuren 570-573 in het HER2-eiwit (regio b) gaan vooral hydrofobe interacties aan, terwijl
aminozuren 557-561 (regio a) en aminozuren 593-603 (regio c) voornamelijk ionogene interacties
aangaan met trastuzumab.

Het aminozuur arginine (zie figuur 7) op positie 50 in trastuzumab gaat zowel een interactie aan
met regio a als regio b van het HER2-eiwit.

Figuur 7: Structuurformule van het aminozuur arginine.

e) Geef hiervoor een duidelijke verklaring. (4 punten)

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 95


Vraag 5 (7 punten)

Hiv-protease is een essentiële component in de replicatiecyclus van het humaan


immunodeficiëntie virus (hiv) en bij de vorming van een infectieus virus.
Tijdens de replicatiefase splitst hiv-protease virale polypeptideproducten, waardoor essentiële
eiwitten en enzymen worden gevormd.

Om de kinetische parameters van het type-1 hiv-protease te bepalen voerden de onderzoekers


Baca en Kent een experiment uit waarbij 46 nM hiv-protease werd geïncubeerd in aanwezigheid
van verschillende concentraties van het fluorogene substraat Abz-Thr-Ile-Nle-Phe(NO2)-GlnArg-
amide.
De initiële omzettingssnelheid werd gemeten en uitgezet in een dubbel-reciproke plot:

Aangepast van: Baca M, Kent SB. Catalytic contribution of flap-substrate hydrogen bonds in "HIV-1
protease" explored by chemical synthesis. Proc Natl Acad Sci USA. 1993;90(24):11638-11642.

Bepaal de katalytische efficiëntie en het turnover nummer (per minuut) van deze omzetting.
Laat duidelijk zien wat je doet. (7 punten)

Vraag 6 (10 punten)

Stel dat een bepaalde ziekte wordt veroorzaakt door een mutatie, waardoor er te weinig van het
eiwit X wordt gemaakt.
Het mRNA van X en het gevormde eiwit X zijn als gevolg van deze mutatie niet veranderd.
De expressie van andere eiwitten in de cel is normaal.

a) Er zijn twee logische verklaringen voor het feit dat deze mutatie leidt tot een lagere
expressie van alléén het eiwit X.
Geef één van deze verklaringen en licht deze verklaring duidelijk toe. (5 punten)

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 96


b) Het mRNA van X bevat 30% A, 30% U, 20% G en 20% C, exclusief de poly-A staart.
Kun je uit deze gegevens concluderen dat het gen dat codeert voor X ook
30% A, 30% T, 20% G en 20% C bevat? Verklaar je antwoord duidelijk. (5 punten)

Vraag 7 (18 punten)

De cannabinoïde CB1-receptor is een GPCR die gekoppeld is aan het Gs-eiwit.


In onderstaande figuur worden de resultaten beschreven van experimenten waarin onderzoekers
de effecten bestuderen van stoffen die aangrijpen op deze cannabinoïde receptor (uit: Shen CP
et al., Eur J Pharmacol. 2006;531:41-46).

Figuur 8: In figuur A worden de effecten weergegeven van drie experimentele farmaca.


Toevoeging van AM251 leidt hier tot een stijging van cAMP.

a) Bepaal de werkingssterkte (‘potency’) en het maximale effect (‘efficacy’) van AM251 met
behulp van figuur 8A. Geef duidelijk aan hoe je tot deze uitkomsten komt. (4 punten)

Toevoeging van AM2233 en CP55940 leidt tot daling van de vorming van cAMP (zie figuur 8A).
De effecten van alle drie experimentele farmaca kunnen worden geblokkeerd door
CB1- receptorantagonisten (resultaten hiervan zijn niet weergegeven).

b) Hoe noemen we farmaca die de basale vorming van cAMP remmen? (2 punten)

c) Leg uit hoe het kan dat de basale vorming van cAMP hier 2 pmol bedraagt en niet nul is.
(2 punten)

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 97


De resultaten van dit experiment zijn te verklaren met behulp van onderstaand model, waarin de
farmaca kunnen binden aan een inactieve vorm van de receptor (R) en een actieve vorm van de
receptor (R*) met een evenwichtsdissociatieconstante van respectievelijk Kdiss en Kdiss*.

d) Geldt voor de farmaca AM2233 en CP55940 dat Kdiss > Kdiss* ?


Beredeneer duidelijk waarom wel of waarom niet. (3 punten)

Een kleine mutatie in een van de transmembraandomeinen, waardoor fenylalanine op plaats 200
is vervangen door alanine (F200A), heeft als resultaat dat toevoeging van AM2233 nu een
stijging van cAMP veroorzaakt in plaats van een daling (zie figuur 8B).

e) Geef een duidelijke verklaring voor deze bevinding. (4 punten)

Verder kun je in figuur 8B waarnemen dat AM2233 een lager maximaal effect bereikt dan AM251.

f) Met welke term wordt dit fenomeen aangeduid? (3 punten)

Cursuswijzer FA-BA104 - Werking van Geneesmiddelen 98

You might also like