Pro Sociaal Gedrag Samenvatting

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 11

Pro sociaal gedrag

1. Helpen en altruïsme
a) Altruïsme versus egoïsme
2. Waarom we niet helpen
3. Waarom we wel helpen
4. Problemen bij onderzoek naar prosociaal gedrag
5. Evolutie en neurowetenschappen

1. Helpen en altruïsme
 Helpend gedrag = meest brede term (incl. helpen als onderdeel van een beroep) bv
tandarts helpen maar onderdeel van het werk
 Prosociaal gedrag = intentie om anderen te helpen/voordelen (excl. helpen als
onderdeel van een beroep); gedreven door egoïstische of onbaatzuchtige motivaties
 Altruïsme = intentie om anderen te helpen/voordelen zonder voordelen voor jezelf;
gedreven door empathische, onzelfzuchtige motivaties

a) Altruïsme vs. egoïsme


► Van de Vliert et al. (2004) waardestudie in 33 landen (n > 13.000)
Wat zijn de motivaties om te helpen (= onbetaald vrijwilligerswerk doen)?
- altruïsme: gevoel van solidariteit, medelijden, anderen hoop en waardigheid
geven, ...
- egoïsme: nuttig zijn, mensen ontmoeten, nieuwe vaardigheden leren, ...

► Het altruïsme-egoïsme debat: Kan "zuiver" onbaatzuchtig altruïstisch gedrag ooit


bestaan? (e.g., Cialdini et al., 1987)
Helpen om de eigen negatieve stemming te verlichten (egoïstisch)

► Batson (1991): empathie-altruïsme hypothese: We kunnen helpen om altruïstische of


egoïstische redenen:
- Het gevoel van empathische bezorgdheid roept altruïstische motivatie op om te
helpen.
- Het gevoel van persoonlijke bezorgdheid roept egoïstische motivatie op om te
helpen.
 Uitdagend om onderscheid te maken tussen altruïstische en egoïstische motivaties voor
prosociaal gedrag!
Als het motief egoïstisch is, zullen mensen niet helpen als ze uit de situatie kunnen
"ontsnappen" (wat ook de eigen negatieve stemming verlicht).

► Batson (1991): Het Elaine experiment


- "Leerexperiment", waarbij Elaine (kleine) elektrische schokken krijgt (met
willekeurige tussenpozen), en echte deelnemers moesten observeren via een
monitor.
- Na enkele schokken vertelt Elaine over een traumatische ervaring in het verleden
(van een paard op een elektrisch hek gevallen)
- Deelnemer kan helpen door Elaine's plaats in te nemen
2 X 2 design:
- moeilijkheid van ontsnappen: gemakkelijk of moeilijk
Instructie: "je moet de eerste 2 of alle 10 proeven observeren".
- gelijkenis van Elaine: gelijk of ongelijk
Voor experiment: enquêtes over persoonlijke waarden en interesses
= indirecte manipulatie van empathische bezorgdheid

Wanneer deelnemers zich inleefden in Elaine (gelijkaardig): hielpen ze haar ongeacht de


moeilijkheid om te ontsnappen

Wanneer deelnemers zich niet in Elaine inleefden (ongelijksoortig): ze hielpen vaker


wanneer het moeilijk was om te vertrekken
 Ondersteunt de empathie-altruïsmehypothese.

Actueel: Lopend debat over het bestaan van "zuiver" altruïstisch gedrag

Cialdini et al. (1990): Deelnemers die zich inleven in Elaine voelen ook meer verdriet, en het
is het verdriet (niet de empathie) die het helpen voorspelt

Batson (2015): reviewstudie: Consistente resultaten en duidelijke steun voor de empathie-


altruïsme hypothese

► In sommige gevallen bestaat er tenminste altruïstisch gemotiveerd helpen

2. Waarom we niet helpen


a) Omstandereffect
b) Andere contextuele variabelen

a) Omstanderseffect
► Een toenemend aantal omstanders bij een noodsituatie vermindert de kans dat iemand
zal helpen (g = -0,35; Fischer et al., 2011)

Procesmodel Latané & Darley (1970)


1. Opmerken van de gebeurtenis
↔ stress, drukte
2. Noodgeval of niet?
↔ ambiguïteit (is dit echt?), pluralistische onwetendheid
3. Mate van persoonlijke verantwoordelijkheid?
↔ gedeelde verantwoordelijkheid
4. Hoe kan ik helpen?
↔ gebrek aan bekwaamheid
5. Hulp implementeren
↔ publieksremming

Drie verklaringen/remmende processen van het bijstanderseffect

► Pluralistische onwetendheid (zie stap 2 - is er een noodsituatie?):


Omdat een noodsituatie ongewoon is, weten we niet goed wat er gebeurt en wat we
moeten doen; mensen kijken naar elkaar en worden "modellen van niet-handelen" voor
elkaar.

► Gedeelde verantwoordelijkheid (cf. stap 3 - mate van persoonlijke verantwoordelijkheid?)


Als je met andere mensen bent, voelt elke individuele omstander zich minder
verantwoordelijk

► Publieksremming (cf. Stap 5 - hulp implementeren?)


In aanwezigheid van andere mensen ("een publiek") vrezen we een negatieve evaluatie van
onze mogelijke interventie en vermijden we mogelijke verlegenheid, waardoor de
waarschijnlijkheid om te helpen afneemt.

► Darley & Latané (68): een labo studie  iemand horen die een epileptische aanval heeft
via een intercom
drie condities:
2-persoonsgroep: alleen de echte deelnemer en het "slachtoffer".
3-persoons groep: + 1 andere getuige
6-persoons groep: + 4 andere getuigen
 men gaat minder hulp gedrag gaan vertonen wanneer er meer omstanders zijn

fMRI studie: met een groter publiek ziet men minder activatie in hersengebieden die
verantwoordelijk zijn voor het voorbereiden van actie en mentaliseren = je ziet ze als
mensen met een eigenheid = humanasing

Hoe het bystandereffect overwinnen?


- Kennis van het omstandereffect
Studenten die leerden over het effect waren meer geneigd om te helpen
(Beaman et al. 1978)
- Het bystandereffect is in de loop der jaren afgenomen (Fischer et al., 2011)
1960 - 1975: g = -.40***
1975 - 2010: g = -.30***

Training om te helpen in noodsituaties


- Gevoel van competentie / hoge zelfredzaamheid: De aanwezigheid van anderen kan
het helpen zelfs vergemakkelijken als je je competent voelt om hulp te verlenen
(Schwarts & Gottlieb, 1976)

Persoon in nood kan ook helpen (Markey, 2000)


- Verminder ambiguïteit. Zorg ervoor dat het duidelijk is dat u in nood bent (cf. Stap 1
& 2)
- Verminder gedeelde verantwoordelijkheid door specifieke personen te benaderen
(cf. Stap 3); bv. Jij met je groene trui, bel een ambulance!

b) Andere contextuele variabelen

- Tijdsdruk speelt een rol in het al dan niet helpen


- Stress (Darley & Batson, 1973)
- De Locatie: Platteland vs. stad (Oishi, 2014)
Mensen zijn meer geneigd te helpen in kleine dorpen (vgl. wederkerigheid is
waarschijnlijker, minder mensen in de buurt)
Urban overload hypothese (Milgram, 1970): Mensen beschermen zichzelf tegen
stimulus overload in grote steden
- Culturele verschillen (Levine et al., 2001)
Een blinde die hulp nodig heeft om de straat over te steken in 23 landen
De meeste hulp in Rio de Janeiro (Brazilië) en San José (Costa Rica); de minste
hulp in NY (VS) en Kuala Lumpur (Maleisië).
Rijkdom: Inwoners van rijke steden zijn minder geneigd te helpen
"Simpatia-landen": zorg voor anderen; belangrijk in Spaanse en Latijns-Amerikaanse
culturen

3. Waarom we wel helpen


a) Kosten en baten van hulp
b) Groepen en identiteit
c) Sociale identiteit en omstandereffect
d) Stemming

a) Kosten en baten van hulp


"Studies metro trein"
Arousal: kosten-beloningsmodel (Piliavin et al., 1969)

kosten: verlies van tijd, gevaar en moeite


beloning: toegenomen eigenwaarde, dank van het slachtoffer, lof, eer en glorie
 je kan geen tijd verliezen bij deze situaties

Arousal: cost-reward model (Piliavin et al., 1969)

- Kenmerken van de omstander:


Eigenschappen: competentie, persoonlijke normen
Staten: stemming, aandacht
- Kenmerken van het slachtoffer:
gelijkenis met helper: "wij-zijn" verhoogt waarschijnlijkheid van helpen
toewijzing van verantwoordelijkheid (→ empathie of irritatie)

Attributie-affect-actie theorie (Weiner, 1996):


- Attributie van verantwoordelijkheid van het slachtoffer:
Blind slachtoffer (= attributie van geen controle/ verantwoordelijkheid)
→ empathie → helpen
Dronken slachtoffer (= attributie van controle/ verantwoordelijkheid)
→ irritatie, woede → minder helpen
 Als het slachtoffer dus geen controle heeft over zijn situatie zoals blind zijn dan gaat dat
ons gevoel van empathie gaan versterker en gaan we sneller helpen dan bv een dronke
iemand
b) Groepen en identiteit
We helpen de persoon die een van ons is (meer empathie)

►"Groepsvoorkeur": Mensen zijn eerder geneigd anderen te helpen als ze worden gezien
als leden van de ingroup.

Wij zijn meer geneigd leden van onze eigen groep te helpen omdat:
 Gedeelde identiteit
- Dovidio et al. (1997): Gemeenschappelijk ingroup identity model:
Wanneer leden van verschillende groepen (Man U vs. Liverpool) zichzelf zien als leden van
een gemeenschappelijke groep (voetbalfans)
 vijandigheid neemt af/ prosociaal gedrag neemt toe

- Levine et al. (2005): helpen van jogger in nood (met ≠ t-shirt) na priming
Studie1: Man U-identiteit - helpen Man U t-shirt
Studie 2: voetbalfan-identiteit - alle voetbal t-shirts helpen (maar niet de "merkloze" shirts)

 Sociale normen
De meeste sociale identiteiten bevatten normen om "voor je eigen mensen te zorgen".
>< Sommige identiteiten hebben normen die aanmoedigen om leden van een andere groep
te helpen!
bijv. religieuze identiteiten
bijv. de redding van Bulgaarse Joden uit concentratiekampen (WOII)

► Reicher et al. (2006): Bulgaarse regering voorkwam deportatie van Joden op basis van
twee strategieën
- ingroup inclusion strategie: Joden zijn Bulgaren, en als zodanig deporteren van Joden
= deporteren van Bulgaren
- ingroup norm strategie: deportatie van Joden schendt de essentiële waarden van de
Bulgaarse identiteit.
 Het zou zeer "on-Bulgaars" zijn om dit toe te staan.

c) Sociale identiteit en omstandereffect

► Sociale identiteitsrelaties tussen verschillende omstanders beïnvloeden de bereidheid om


te helpen in een noodsituatie
► Levine & Crowther (2008): na het zien van een video van een noodsituatie (openbaar
huiselijk geweld)
- Of ze kijen het Alleen
- Of In een groep van drie: ofwel 3 mannen, 3 vrouwen, groepen met een mannelijke
meerderheid of een vrouwelijke meerderheid
 Mannen zijn meer geneigd te helpen als ze de noodsituatie alleen (of in minderheid)
hebben waargenomen
>< angst voor negatieve evaluatie door anderen?
 Vrouwen zijn meer geneigd te helpen als ze de noodsituatie samen met andere vrouwen
waarnemen (of in de meerderheid)
>< angst voor gevaar als ze alleen ingrijpen?
Dus zowel de Sociale identiteit X groepsgrootte spelen ene grote rol !

d) Moed

Positief stemmingseffect: een positieve stemming genereert meer hulp  positive mood
effect speelt een hele grote rol !!

► Zonnig weer  een positieve moed krijgen we bv door het weer en dat gaat er effectief
voor zorgen dat we meer gaan helpen
meer kans om enquêtes in te vullen, tips te geven (Cunningham, 1979), lifters mee te nemen
(Guegen & Stefan, 2013)
► Aangename geuren
bv. chocolade, vers brood, ...; meer kans om een vreemdeling te helpen met het wisselen
van een rekening in munten (Baron, 1997)
► Kleine geschenken
bv. koekje; meer kans om te helpen door te bellen (Isen et al, 1976)
► Geluk
bv. geld "vinden" in een telefooncel; meer kans om iemand te helpen (84%) die een stapel
papieren liet vallen (vs. 4% wanneer geen geld werd "gevonden"; Isen et al., 1972)

Positief stemmingseffect: een positieve stemming genereert meer hulp  Maar Waarom?
- Mensen in een goede stemming willen een goede stemming behouden (Wegener &
Petty, 1994)
- Meer positieve gedachten, bv. over de voordelen van helpen (Isen et al, 1978),
positieve gedachten over anderen, zoals sympathie (Forgas & Bower, 1987)

 Heeft een Robuust effect, zelfs bij jonge kinderen zien we dit al (Moore et al., 1973)
 heeft wel maar een Kortetermijneffect! (b.v. Isen et al., 1976)

Negatieve stemming: kan ook meer hulp gaan genereren want als we bv verdrietig zijn zien
we dat we vaker mensen gaan helpen om zo een neutrale moed te krijgen, want als we zelf
verdrietig zijn en we gaan helpen voelen we ons toch een stukje beter
 er bestaat niet zo iets als een negatief moed effect

► Verdrietigheid
meer kans op hulp vergeleken met neutrale stemming (Yue et al., 2016), omdat het je een
beter gevoel kan geven
► Schuldgevoel
"Goede daden compenseren slechte daden".
bijv. Een vreemdeling vraagt om een foto te maken met zijn camera, maar je hebt hem
blijkbaar kapot gemaakt (Cunningham et al., 1980)
- Schuldgevoel voor het vernielen van de camera: 80% hielp een dame om papieren op
te rapen
- Geen schuldgevoel veroorzaakt: 40% hielp de dame
► Minder robuust en consistent in vergelijking met positieve stemming! Sterk afhankelijk
van situatie en type negatieve stemming.

4. Problemen bij onderzoek naar prosociaal gedrag


a) Geweld en hulpverlening
b) Gender en hulpverlening
c) Hulp op lange termijn

a) Geweld en hulpverlening
Eerder onderzoek verwaarloosde de rol van geweld in noodsituaties
► Meer hulp door de groep in een gevaarlijke noodsituatie (d.w.z. het omstandereffect
wordt afgezwakt, Fischer et al., 2011)

► Harari et al. (1985): veldexperiment: ze ensceneerden een "poging tot verkrachting" op


de campus

► Schreiber (1979): veldexperiment:


Gebruikte zijn eigen klas om een schietincident te simuleren
Confederale indringer stormde de collegezaal binnen
- schoot een 'slachtoffer' in de klas neer, die onder het bloed op de grond viel.
- Schreiber simuleerde een emotionele staat van intense angst.

In 6 jaar tijd probeerden 14 mensen hulp te krijgen.


Het is onwaarschijnlijk dat het vandaag ethische goedkeuring krijgt!

Schreiber (1979). Tussenkomst van de omstander in situaties van geweld.


Psychological Reports, 45(1), 243-246.

► Fischer et al. (2011): Bystander effect is minder uitgesproken of treedt niet op in situaties
met groot gevaar!

► Fischer et al. (2011):


"Omgekeerd" omstandereffect is mogelijk in gevaarlijke noodsituaties:
Meer omstanders in een gevaarlijke noodsituatie verhoogde de kans dat iemand hielp bij:
- een gewelddadige (boeven)noodsituatie (bijv. diefstal)
- als er een agressor aanwezig is

b) Gender en hulpverlening

► Borofsky et al. (1971): getuige van (gesimuleerde) aanvallen:


- man op vrouw, man op man, vrouw op man, vrouw op vrouw
- wat was de mate van interventie? (pogingen om het gevecht te stoppen) zijn er
seksuele verschillen om mensen te helpen?
 Over het algemeen vertoonden vrouwelijke deelnemers lage interventiepercentages, dus
gaan minder snel helpen als zij getuigen zijn van een aanval
► Rabow et al. (1990): voorkomen dat een dronken persoon een auto bestuurt
 Mannen en vrouwen grijpen in gelijke mate in (interviews)

► Eagly & Crowly (1986; meta-analyse)/ Eagly (2009; review)


Algemeen: mannen hielpen meer dan vrouwen in diverse studies
Specifiek:
- Mannen: bieden meer heroïsche/ risicovolle hulp (vaak in noodsituatie)
- Vrouwen: bieden meer gemeenschappelijke en relationele hulp (zelden in
noodsituatie)

► Conclusie
Eventuele waargenomen sekseverschillen kunnen het gevolg zijn van het specifieke
hulpgedrag dat wordt bestudeerd!
Hoewel sommige uitingen van hulp tussen de seksen verschillen, lijken mannen en vrouwen
meer op elkaar in hun hulpgedrag dan dat ze verschillen (Nielson et al., 2017).

c) Hulp op lange termijn

Langdurig helpend gedrag:


Bloed doneren, vrijwilligerswerk, liefdadigheid,...
Hoe worden deze gedragingen in stand gehouden?

Sociale identiteitstheorie
- cf. Model van bloeddonatie (Lee et al., 1999)
De intentie om bloed te doneren hangt af van...
1. Verwachtingen van anderen: zouden andere mensen verwachten dat je bloed geeft?
2. Ouders als voorbeeld: hebben je ouders gedoneerd?
3. Persoonlijke normen: hoe vaak zouden andere mensen moeten doneren?
4. Gedrag in het verleden
5. In het verleden ontvangen hulp
6. Rol-identiteit als donor: is doneren een belangrijk deel van wie je bent?
 Identificatie met een sociale rol, beïnvloedt (langdurig helpend) gedrag

Volunteer process model (Omoto & Snyder, 2010)


Antecedenten:
Persoonlijkheid (bv. empathie, prosociale persoonlijkheid)
Omgevingsfactoren (bv. sociale steun)

Vrijwilligerservaringen
Vrijwilligers raken verbonden met elkaar
Vrijwilligers raken verbonden met de mensen voor wie ze vrijwilligerswerk doen (bijv.
HIV-cliënten)

Gevolgen
Werven van andere vrijwilligers (28% van de vrijwilligers had na 6 maanden een
andere vrijwilliger geworven; Omoto & Snyder, 2010)
Vrijwilligerswerk komt het welzijn ten goede (Piliavin & Siegl, 2015, review)
Jonge vrijwilligers: positieve gewoonten van sociale verantwoordelijkheid, minder
depressie, minder probleemgedrag
Oudere vrijwilligers: grotere positieve stemming, betere fysieke gezondheid, lagere
sterftecijfers

Antecedenten:
Prosociale persoonlijkheid (Penner & Finkelstein, 1998):
"een blijvende neiging om na te denken over het welzijn en de rechten van andere mensen,
om bezorgdheid en empathie te voelen, en te handelen op een manier die hen ten goede
komt".

 Prosociale Persoonlijkheid Batterij (PSB); 2 factoren:


- Ander-georiënteerde empathie
Sociale verantwoordelijkheid
Empathische bezorgdheid
Perspectief nemen
Ander-georiënteerd moreel redeneren
Wederzijds belang moreel redeneren
- Behulpzaamheid

 Positief gecorreleerd met verschillende vormen van helpend gedrag


bv. bereidheid om orgaandonor te zijn (Penner, 2002)

Prosocial personality = Prosociale persoonlijkheid (factor: ander-georiënteerde empathie)

1. *Als mensen gemeen tegen me zijn, voel ik me niet gedwongen ze goed te behandelen
2. *Het stoort me minder als ik afval achterlaat in een vuil park dan in een schoon park
3. Wat iemand ons ook heeft aangedaan, er is geen excuus om er misbruik van te maken
4. Met de druk om te presteren en het wijdverbreide spieken op school tegenwoordig, is
iemand die soms spiekt niet echt schuldig
5. *Het heeft weinig zin ons zorgen te maken over hoe we ons gedragen als we ons ziek en
moe voelen. [...]
8. Als ik iemand zie profiteren van een ander, dan voel ik me beschermend tegenover die
ander
9. *Andermans ellende raakt me niet.
[...]
12. *Ik vind het soms moeilijk om het perspectief van een ander in te nemen.
13. Ik probeer mijn vrienden soms beter te begrijpen door me voor te stellen hoe de dingen
er vanuit hun perspectief uitzien
[...]
17. Mijn beslissingen zijn meestal gebaseerd op mijn bezorgdheid voor anderen
18. Mijn beslissingen zijn meestal gebaseerd op wat de meest eerlijke en rechtvaardige
manier van handelen is

5. Evolutie en neurowetenschappen
a) Evolutie, genen en hulp
b) Neurowetenschappen

a) Evolutie
Natuurlijke selectie verbetert de overlevingskansen van individuen die elkaar helpen.
vgl. "het egoïstische gen = the selfish gene" (Dawkins, 1989): We helpen anderen uit
eigenbelang
Inclusieve fitness (Hamilton, 1964): "kinderselectie".
- Directe fitness: eigen voortplantingssucces = het aantal kinderen dat we krijgen
- Indirecte fitness: voortplantingssucces van verwanten
► Burnstein et al., 94: Meer hulp aan genetische verwanten in moeilijkheden
broer (50%) > neef (25%) > neef (12,5%) > onbekend (0%)
► Verwantschapscoëfficiënt (↔ aandeel gedeelde genen: mensen delen 99% van
hun genen; 98% genetische overlap met chimpansees)

Wederkerig altruïsme (Trivers, 1971)


- Verwachting dat een persoon die je geholpen hebt, jou later terug zal helpen
Alleen in intelligente, kleine groepen waarin de leden elkaar kennen
► Voedsel delen in tijden van hongersnood
- Altruïsten nemen een risico, want hun beloning komt "ergens in de toekomst" en
ontvangers kunnen overlopen ("valsspelers")
-
Als helpen niet uit eigenbelang is...
3e principe van menselijk altruïsme: Sterke wederkerigheid (Gintis, 2000)

- Een menselijke neiging (a) om met anderen samen te werken en (b) om degenen die
tekortschieten te straffen, zelfs wanneer de straf persoonlijk duur is en wanneer er
geen verwachting is dat men later een beloning voor dit offer zal ontvangen.

- (b) = "altruïstisch straffen/ punishment": Zelfzuchtig gedrag bij anderen (free riders)
bestraffen, zelfs wanneer het jezelf duur komt te staan (Fehr & Gachter, 2002)  is
dus een vorm van helpen

Een vorm van helpen: het helpt de groep om coöperatief te blijven


Free riding → sterke negatieve emoties (woede) → bereidheid om free riders te
straffen

- b.v., publieke goederen spel:


wijs punten (~geld) toe aan jezelf of aan een groepsproject
na elke ronde geïnformeerd over de investering van de anderen
84,3% straft egoïsten terwijl het 1 punt kost om een egoïst te straffen met een verlies
van 3 punten
bestraffing verhoogt samenwerkingsniveau

Wanneer helpen niet uit eigenbelang is...

Identiteitsfusietheorie (Swann et al., 2014)


Waarom brengen mensen extreme offers voor hun groep?
Zelfopoffering ↔ overlevingsinstinct/ natuurlijke selectie
 "Identiteitsfusie": Wanneer mensen een diep gevoel van "eenheid" met een groep
ontwikkelen → voorspelt zelfopoffering (Gomez et al., 2011; Swann et al., 2010)
om te vechten en te sterven voor hun land
Bereidheid om zelfmoord te plegen om het leven van leden van hun land te redden

Wanneer sterk vergroeide personen waarnemen dat andere groepsleden


kernkenmerken (waarden) delen, worden zij als "familieachtig" behandeld en zijn zij
als zodanig de moeite waard om voor te sterven.

b) Neurowetenschappen

Publieke goederen spel & fMRI (Sanfey et al., 2003; Fehr & Camerer, 2007)
- Altruïstisch gedrag (bv. geven aan liefdadigheid), anderen helpen  het striatum
wordt geactiveerd
= aan beloning gerelateerd hersengebied dat ook geactiveerd wordt bij het
ontvangen van sociale of financiële beloningen
Waarnemen van oneerlijk gedrag  de bilaterale insula wordt geactiveerd
= geassocieerd met negatieve emotionele toestanden (pijn, honger, wantrouwen)

Lijden van anderen & fMRI (Hein et al., 2010)


Voetbalfans konden hulp bieden of het onthouden aan lijdende leden van ingroup of
outgroup (elektrische schokken)

- Bereidheid om ingroup leden te helpen  de anterior insula is geactiveerd


= (negatieve emoties maar ook) empathiegerelateerd hersengebied
- Onwil om leden van de outgroup te helpen  de nucleus accumbens wordt
geactiveerd
= plezier-gerelateerd hersengebied (in striatum), geassocieerd met plezier ontlenen
aan het ongeluk van anderen (Singer et al., 2006)

You might also like